Regeling van het bestuur van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie van MT-besluit d.d. 1 september 2022, tot wijziging van de Regeling Samen Cultuurmaken 2022–2024 in verband met het toevoegen van een derde spoor binnen de reikwijdte van die regeling

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid van de Wet op het specifiek cultuurbeleid,

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht,

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 november 2022,

besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Samen Cultuurmaken 2022–2024 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen f tot en met r tot g tot en met p, vervalt onderdeel f.

2. In onderdeel n (nieuw) wordt ‘hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs’ vervangen door ‘hoger onderwijs of wetenschappelijk onderwijs’.

3. In onderdeel p (nieuw) wordt na ‘domein:’ ingevoegd ‘natuurlijk’.

4. In onderdeel q (nieuw) wordt na ‘ouderenzorg,’ ingevoegd ‘of’.

B

Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘twee’ vervangen door ‘drie’.

2. Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. spoor 3: meerjarentrajecten, zoals bedoeld in paragraaf 4;

3. In onderdeel d (nieuw) wordt ‘paragraaf 4’ vervangen door ‘paragraaf 5’.

C

Artikel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt achter ‘subsidie’ ingevoegd ‘voor spoor 1 of spoor 2’.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Subsidie voor spoor 3 kan worden aangevraagd door een in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde:

    • a. culturele instelling die bij de aangevraagde activiteiten samenwerkt met een instelling of professional in het sociaal domein; of

    • b. instelling in het sociaal domein die bij de aangevraagde activiteiten samenwerkt met een culturele instelling of een cultureel professional.

3. In de aanhef van het derde lid (nieuw) wordt na ‘het eerste’ ingevoegd ‘en het tweede’.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt de punt na ‘aanvragen’ vervangen door een puntkomma, en wordt ‘Zij’ vervangen door ‘zij’.

D

In artikel 1.5, eerste lid, wordt na ‘spoor 2’ ingevoegd ‘, spoor 3’.

E

Artikel 1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Indieningstermijnen sporen 1, 2 en 3

2. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot het derde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Een aanvraag binnen spoor 3 kan alleen binnen de volgende twee indieningstermijnen worden ingediend:

    • a. in 2022: van 7 november tot en met 14 december,

    • b. in 2023: van 6 november tot en met 13 december.

3. In het derde lid (nieuw) vervalt telkens ‘CET’.

F

Artikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘spoor 1 of spoor 2’ vervangen door ‘spoor 1, spoor 2 of spoor 3’.

2. De tweede volzin van het derde lid komt te luiden:

Wat betreft het projectplan geldt voor spoor 1 een maximaal aantal woorden van 2.500, voor spoor 2 een maximaal aantal woorden van 5.000, en voor spoor 3 maximaal 7.500 woorden.

3. In het vierde lid vervalt ‘recent’, en word na ‘Kamer van Koophandel’ ingevoegd ‘niet ouder dan een jaar,’

G

Artikel 1.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 4. Naast de weigeringsgronden van voorgaande leden geldt, dat aanvragen voor spoor 3 ook worden geweigerd als niet wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a. uit de projectaanvraag blijkt dat de impact en zichtbaarheid van het project bovenregionaal zijn;

    • b. bij de artistieke begeleiding van de deelnemers wordt gewerkt met professionele kunstenaars of erfgoedprofessionals;

    • c. het project heeft een looptijd van ten minste twee en maximaal vier jaar;

    • d. bij een looptijd van korter dan vier jaar wordt bij de aanvraag een toekomstperspectief geschetst, dat zicht geeft op een looptijd van in totaal vier jaar; of

    • e. de projectaanvraag bevat een uitgewerkt marketing- of communicatieplan dat als doel heeft de zichtbaarheid van het project te vergroten.

H

Artikel 1.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • 1. Wat betreft de sporen geldt, dat een aanvrager per indieningstermijn voor maximaal één spoor één aanvraag kan indienen. Wat betreft de Open Oproep geldt, dat per oproep bekendgemaakt wordt of er een maximaal aantal aanvragen wordt ingesteld.

2. Onder vernummering van het vijfde tot en met het achtste lid tot het zesde tot en met het negende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Een aanvraag voor spoor 1, spoor 2, of spoor 3 kan alleen worden gehonoreerd als het gericht is op activiteiten die plaatsvinden in de vrije tijd van de deelnemers. Activiteiten tijdens schooluren worden niet gehonoreerd. Als bij de aanvraag het speciaal onderwijs, scholen in het Caribisch deel van het Koninkrijk of internationale schakelklassen betrokken zijn, kan het Fonds van deze bepaling afwijken.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘totale kosten van het project’ vervangen door ‘totale voor subsidie in aanmerking komende projectkosten’.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘in Europees Nederland’ vervangen door ‘in het Europees deel van Nederland’.

5. In het achtste lid (nieuw) wordt ‘Aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk kunnen tot en met 40% van de totale kosten van het project aanvragen’ vervangen door ‘Voor aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt dat maximaal 40% van ‘totale voor subsidie in aanmerking komende projectkosten kan worden besteed aan’.

6. Na het negende lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Voor spoor 3 worden per indieningstermijn maximaal vier aanvragen per provincie gehonoreerd.

I

Artikel 1.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede, derde en vierde lid komen te luiden:

  • 2. Als de aanvrager een rechtspersoon is, dan geldt de verplichting om de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan het vierde en vijfde lid.

  • 3. Als de aanvrager een natuurlijk persoon is, zoals een eenmanszaak, dan geldt de verplichting om de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan het vijfde lid.

  • 4. Voor de Governance Code geldt, dat de aanvrager in het aanvraagformulier aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. hoe de bij de code behorende aanbevelingen worden opgevolgd;

    • c. dat er sprake is van een scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering, in die zin dat:

      • als er sprake is van een raad van toezicht- model: een raad van toezicht die bestaat uit ten minste drie leden;

      • als er sprake is van een bestuursmodel: een bestuur van ten minste drie bestuurders;

    • d. dat de leden van de raad van toezicht, of de toezichthoudende bestuurders geen onderdeel uitmaken van de begroting.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier toelicht hoe die codes worden toepast, waarbij de volgende indeling en daarmee samenhangende verplichtingen gelden:

    • a. aangevraagd bedrag tot € 5.000: pas de codes toe en leg uit waar dit nog niet volledig lukt, als dat het geval is;

    • b. aangevraagd bedrag van € 5.000 tot en met € 25.000: pas de codes toe, leg uit waar dit nog niet volledig lukt en benoem hierbij ook de ambities;

    • c. aangevraagd bedrag meer dan € 25.000: pas de codes toe, leg uit waar dit nog niet volledig lukt, benoem hierbij de ambities en reflecteer hierop achteraf in de verantwoording.

J

Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘2’ geplaatst.

2. Boven het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Het Fonds neemt aanvragen op volgorde van binnenkomst in behandeling.

K

Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. start, wat betreft de sporen 1 en 2, uiterlijk binnen zes maanden na het indienen van de aanvraag; en

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. start, wat betreft spoor 3, uiterlijk binnen negen maanden na het indienen van de aanvraag.

L

Artikel 1.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘tot en met maximaal’ vervangen door ‘waarbij de subsidie maximaal € 25.000 bedraagt,’

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor gehonoreerde aanvragen waarbij de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, wordt het toegekende subsidiebedrag in drie gedeelten verstrekt:

    • a. een voorschot van 50% van het bedrag, zodra het verleningsbesluit is afgegeven;

    • b. een voorschot van 40% van het bedrag, zodra een tussenrapportage waarin de inhoudelijke en financiële voortgang van het project wordt beschreven, is aangeleverd en door het Fonds positief is beoordeeld;

    • c. de resterende 10% van het bedrag na de subsidievaststelling.

M

In artikel 2.1, eerste lid, wordt ‘de doelgroep’ vervangen door ‘de deelnemende cultuurmakers’.

N

In artikel 2.2 wordt ‘jaar’ vervangen door ‘kalenderjaar’.

O

In artikel 2.4, derde lid, wordt ‘is ingediend’ vervangen door ‘voldoet aan de voorwaarden’ en vervalt ‘korte’.

P

In artikel 3.2 wordt ‘jaar’ vervangen door ‘kalenderjaar’.

Q

In artikel 3.4, derde lid, wordt ‘is ingediend’ vervangen door ‘voldoet aan de voorwaarden’, en vervalt ‘die gepubliceerd is op de website van het Fonds’.

R

Na paragraaf 3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3a Spoor 3: Meerjarentrajecten

Artikel 3.4a Waarvoor kan worden aangevraagd?
  • 1. Subsidie voor spoor 3 kan alleen worden aangevraagd vanuit een samenwerking tussen organisaties of professionals in het cultureel en sociaal domein, als het een samenwerkingsproject betreft:

    • a. gericht op werkwijzen en activiteiten die passen bij het doel van deze regeling;

    • b. waarin bewezen resultaten zijn geboekt;

    • c. waarin de reeds uitgevoerde activiteiten zijn geborgd in een gedegen organisatie en aanpak;

    • d. waarin naar verdieping, verbreding of opschaling wordt toegewerkt; en

    • e. waarin actief gewerkt wordt aan het toekomstbestendig maken van de activiteiten voor de deelnemers.

  • 2. Subsidie voor spoor 3 kan alleen worden aangevraagd voor activiteiten die met een artistiek-inhoudelijk uitgangspunt invulling geven aan het doel van deze regeling.

  • 3. De aanvraag betreft een meerjarenproject dat een minimale looptijd van 24 maanden en een maximale looptijd van 48 maanden heeft.

  • 4. Aanvragers gevestigd in Aruba, Curaçao of Sint-Maarten kunnen in spoor 3 uitsluitend aanvragen indienen met een looptijd van minimaal 12 tot en met maximaal 24 maanden.

Artikel 3.4b Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor spoor 3 bedraagt € 3.280.000 per kalenderjaar.

Artikel 3.4c Hoogte van de subsidie
  • 1. Per project bedraagt de subsidie voor spoor 3 meer dan € 125.000, en is maximaal € 500.000.

  • 2. De subsidie voor spoor 3 bedraagt niet meer dan 50% van de totale projectkosten.

Artikel 3.4d Beoordeling en toekenning
  • 1. Aanvragen voor spoor 3 worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. inhoudelijke kwaliteit in relatie tot het doel van de regeling, waaronder wordt meegewogen:

      • 1°. de deelnemers;

      • 2°. artistieke kwaliteit;

      • 3°. samenwerking; en

      • 4°. regionale context.

    • b. organisatorische kwaliteit, waaronder wordt meegewogen:

      • 1°. het plan;

      • 2°. de begroting;

      • 3°. samenwerking; en

      • 4°. uitvoering.

    • c. effect, waaronder wordt meegewogen:

      • 1°. continuïteit;

      • 2°. uitstraling; en

      • 3°. samenwerking.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient een aanvraag op alle criteria als voldoende te zijn beoordeeld.

  • 3. Als een aanvraag voor spoor 3 voldoet aan de voorwaarden, wordt die ter advisering voorgelegd aan een externe adviescommissie, zoals bedoeld in het Huishoudelijk reglement van het Fonds.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie, namens deze, H.G.G.M. Verhoeven directeur-bestuurder

TOELICHTING

Algemeen

Tussen september 2020 en juni 2021 heeft de eerste indientermijn van de meerjarenregeling Samen Cultuurmaken (hierna SCM) plaatsgevonden. Het Fonds heeft adviesbureau BMC gevraagd om de eerste indientermijn van spoor 2 en spoor 3 van de regeling, die plaatsvond tussen februari en juni 2021, te evalueren. Op 5 juli 2021 heeft BMC een rapport met bevindingen en conclusies gepresenteerd. Op basis van dit rapport is voor de navolgende rondes gekozen om een hernieuwde regeling Samen Cultuurmaken 2022–2024 te maken.

Het doel van de hernieuwde regeling is gelijk gebleven: het stimuleren van cultuurparticipatie door mensen voor wie in de huidige samenleving cultuurparticipatie niet vanzelfsprekend is. Dit doet het Fonds door het mede mogelijk maken van activiteiten, waarbij het cultureel en het sociaal domein en cultuurmakers samenwerken aan cultuur voor iedereen.

De regeling is opengesteld per 7 maart 2022 en kende drie paragrafen:

Spoor 1: Try out projecten

Spoor 2: Ontwikkeltrajecten en

Open Oproepen

Deze wijzigingsregeling betreft voornamelijk de toevoeging van een nieuwe paragraaf over spoor 3.’. Hiermee worden de mogelijkheden tot subsidieverstrekking verder uitgebreid.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel C

Naast de samenwerkingspartners uit het eerste lid, erkennen we ook zelforganisaties van ‘niet-professionele’ partijen als samenwerkingspartner. Denk aan informele groepen zoals buurtcomités, jongerencollectieven en erfgoedgemeenschappen. Omdat deze partijen meestal geen rechtspersonen zijn, kunnen ze niet zelf aanvragen. Onderwijsinstellingen worden alleen erkend als samenwerkingspartner, voor zover het naschoolse activiteiten betreft. Hoewel het onderwijs in het kader van deze regeling geen deel uitmaakt van het sociaal domein, is het wel een belangrijke ‘vindplaats’ voor deelnemers die zich in het funderend onderwijs (primair, voortgezet en speciaal onderwijs) en het middelbaar beroepsonderwijs bevinden en daarbij drempels ervaren voor cultuurparticipatie. In specifieke gevallen, namelijk bij het speciaal onderwijs, scholen in het Caribisch gebied van het Koninkrijk en internationale schakelklassen (ISK’s) kunnen zich situaties voordoen waarin het onderscheid tussen binnen- en naschoolse activiteiten niet scherp te maken is en de activiteiten door elkaar lopen. In deze gevallen wordt de onderwijsinstelling als samenwerkingspartner erkend.

Onderdeel E

Aan de indieningstermijnen zijn tijdstippen verbonden. De tijden van 13:00 uur en 17:00 uur zijn de tijden zoals die gelden in het Europees deel van Nederland.

Onderdeel F

De verwerkingstijd voor het aanmaken van een account bij het Fonds is ongeveer een week.

Wat betreft het uittreksel: hoe recenter hoe beter, maar het document mag niet ouder zijn dan een jaar.

Onderdeel G

Het Fonds vindt de voorschriften in het vierde lid zo belangrijk, dat ze als weigeringsgrond zijn geformuleerd. Net als bij de overige weigeringsgronden betekent dit, dat op voorhand duidelijk moet zijn dat hieraan wordt voldaan. Als dat niet het geval is, wordt de aanvraag al afgewezen (geweigerd), nog voordat aan de inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen.

In onderdeel a is bepaald, dat het project impact en zichtbaarheid heeft op bovenregionaal niveau. Daarmee bedoelen we dat de resultaten van het project en de zichtbaarheid daarvan zich niet beperken tot een specifieke wijk, stad of gemeente, maar dat ook op andere plaatsen in het Koninkrijk kennisgenomen kan worden van het project, waarbij de activiteiten kunnen dienen ter inspiratie. Het effect van de activiteiten is daardoor niet beperkt tot de deelnemers van het project. De activiteiten zelf hoeven niet in verschillende regio’s plaats te vinden.

Onderdeel b schrijft voor, dat professionele makers uit het cultureel domein mensen zijn die professioneel actief zijn met het maken van kunst, e-cultuur, erfgoed of media waaronder, maar niet uitsluitend: acteurs, auteurs, beeldend kunstenaars, choreografen, componisten, curatoren, dansers, dichters, film/documentaire- en theatermakers, fotografen, (mode)vormgevers, musici, scenaristen, scenografen, spoken word-artiesten. We juichen het toe als deelnemers direct door professionele makers uit het cultureel domein worden begeleid, in samenwerking met professionals uit het sociaal domein.

Onderdeel d bepaalt dat bij een project dat een kortere looptijd heeft dan vier jaar, wordt gevraagd om een perspectief te schetsen op de continuïteit van de activiteiten na die looptijd, waaruit een doorlooptijd naar ten minste vier jaar blijkt. Het projectplan, inclusief de begroting en de planning, kunnen zich dus wel zich richten op een looptijd van minder dan vier jaar, als maar wordt beschreven hoe er gewerkt wordt aan de continuïteit daarvan tot ten minste een looptijd van vier jaar. Aangezien dit een weigeringsgrond is, betekent dit dat wanneer (uit de aanvraag blijkt dat) het een project betreft dat volledig wordt afgerond binnen een periode korter dan vier jaar, en waarvan de activiteiten ook definitief staken binnen die vier jaar, dat de subsidie dan wordt geweigerd.

Onderdeel e wijst erop, dat het marketing- of communicatieplan zich moet richten op het vergroten van de zichtbaarheid van het project en de resultaten daarvan. Daarbij is aandacht voor het doel van deze regeling. Op deze manier kan het project tot inspiratie leiden voor andere organisaties en cultuurmakers. In het plan wordt beschreven voor welke doelgroepen en op welke wijze het project zichtbaar wordt gemaakt en welke (marketing)middelen daarvoor worden ingezet.

Onderdeel H

De wijziging van het eerste lid verduidelijkt dat er restricties kleven aan het aantal aanvragen voor een van de sporen: het is gemaximeerd op één (1) spoor en één (1) aanvraag per indientermijn. De Open Oproep kent evenwel een ander karakter. De mogelijkheden die daarvoor gelden, worden per oproep bekendgemaakt. Tevens sluit deze bepaling niet uit, dat een aanvrager de mogelijkheid wordt geboden om een aanvraag in te dienen voor een spoor en tegelijkertijd (of lopende de aanvraag voor een spoor) een aanvraag in te dienen voor een Open Oproep.

Met het vijfde lid wordt bedoeld, dat de activiteiten plaatsvinden in de vrije tijd. Het Fonds beschouwt activiteiten die tijdens schooltijd / lesuren plaatsvinden niet als ‘vrije tijd’. De praktijk wijst daarentegen uit dat er situaties zijn, waarin het onderscheid tussen binnen- en naschoolse activiteiten niet scherp te maken is en de activiteiten binnen en buiten schooltijd door elkaar heen lijken te lopen. Die situaties doen zich soms voor bij het speciaal onderwijs, scholen in het Caribisch gebied van het Koninkrijk en internationale schakelklassen (ISK’s). Om daar geen onredelijke gevolgen aan te verbinden, heeft het Fonds ervoor gekozen om de optie open te laten hiervoor een uitzondering op deze regel te maken.

Het tiende lid beschrijft dat aanvragen op volgorde van binnenkomst worden behandeld. Na honorering van vier aanvragen uit dezelfde provincie, worden verdere aanvragen uit de desbetreffende provincie echter niet meer in behandeling genomen.

Onderdeel I

Codes

Het Fonds hecht waarde aan een stevige (economische) positie van de cultuursector en een divers en inclusief speelveld. Daarom vragen wij aanvragers om de codes die gelden in deze sector toe te passen. Op onze website (www.cultuurparticipatie.nl/codes) lees je meer over de drie culturele codes.

De Fair Practice Code In het huidige cultuurbeleid zet de Minister van OCW in op versteviging van de economische positie van de cultuursector en van makers. De Fair Practice Code is een belangrijke waarborg dat de sector zijn medewerkers en zzp’ers redelijk betaalt. Op de website www.fairpracticecode.nl lees je hier meer over.

De Code Diversiteit & Inclusie. Deze code biedt de culturele en creatieve sector handvatten om diversiteit en inclusie te bevorderen. Op www.codedi.nl lees je meer over deze gedragscode. Ook vind je daar inspiratiemateriaal: collega’s uit de sector leggen uit hoe zij de code inzetten om zelf te werken aan een organisatie waarin diversiteit en inclusie vanzelfsprekend zijn.

De Governance Code Cultuur. Transparantie en goed bestuur staan centraal in deze code. Daarbij werken we gezamenlijk aan een integere culturele sector. Het toepassen van de principes uit deze gedragscode is een voorwaarde om subsidie van het Fonds te krijgen. Meer informatie over deze code lees je op www.cultuur-ondernemen.nl/governance.

Motiveer als aanvrager vanuit je eigen project hoe je wilt en kunt bijdragen aan diversiteit en inclusie binnen het vakgebied, een eerlijke keten en goed bestuur van culturele organisaties.

In het kader van fair practice zijn we benieuwd hoe aanvragers bijdragen aan een eerlijke keten en specifiek hoe ze eerlijke beloningen willen geven.

Diversiteit en inclusie kan in de context van de regeling betrekking hebben op de inhoud van het voorstel, het team, de betrokken makers, de partners en het publiek. Onder diversiteit kan culturele diversiteit worden verstaan, maar bijvoorbeeld ook regionale spreiding of het actief betrekken van mensen met verschillende opleidingsniveaus, leeftijden, of mensen met een beperking. Cruciaal is dat het bijdraagt aan een meerstemmige sector

In het kader van governance, ten slotte, is de borging van toezicht en de scheiding van belangen tussen toezichthouders (zoals bestuursleden en leden van de raad van toezicht) en uitvoerenden een belangrijk principe:

Het is verplicht om een toezichthoudend orgaan te hebben. Dat kan bestaan als raad van toezicht (ook wel: raad van commissarissen). Het bestuur heeft dan de dagelijkse leiding over het bedrijf, waarbij een aparte raad van toezicht houdt op dat bestuur

Wanneer een instelling één bestuur heeft waarin de directie en ook de toezichthouders zitten, dan spreekt men over een monistisch bestuursmodel. Dan moet er een statutair verschil zijn tussen uitvoerende bestuurders en niet-uitvoerende bestuurders.

Zodoende is het van belang dat uit de statuten of de inschrijving bij de kamer van koophandel moet blijken wie (afhankelijk van de keuze) de toezichthouders en de niet-uitvoerende bestuurders zijn. Zij kunnen namelijk geen betaalde werkzaamheden uitvoeren binnen het project.

Met vragen en voor overleg over het gebruik van de codes kun je altijd contact opnemen met een adviseur van het Fonds.

Onderdeel L

Bij projecten die langer dan 24 maanden duren, dient halverwege de looptijd van het project een tussenrapportage aangeleverd te worden waarin de inhoudelijke en financiële voortgang van het project worden beschreven. Na ontvangst en beoordeling door het Fonds van de tussenrapportage wordt een tweede voorschot van 40% verstrekt. Na afloop van het project wordt door de aanvrager financiële en inhoudelijke verantwoording afgelegd aan het Fonds zoals bedoeld in artikel 26 van het Algemeen Subsidiereglement. Na de goedkeuring daarvan wordt de resterende 10% van het toegekende subsidiebedrag verstrekt.

Onderdeel N

Ieder spoor heeft een eigen maximaal te besteden budget per jaar kalenderjaar en per indientermijn. Als het Fonds veel subsidieaanvragen ontvangt, kan het beschikbare bedrag op zijn voordat alle aanvragen zijn beoordeeld. Als het subsidieplafond is bereikt worden aanvragen geweigerd, zelfs als aanvragers voldoen aan alle vereisten.

Onderdeel O

De uitgangspunten worden gehanteerd als criteria. Het Fonds beoordeelt of de aanvrager daar in voldoende mate aan voldoet

Onderdeel Q

Onderstaande uitgangspunten die aan de criteria van artikel 3.4 zijn verbonden, worden gehanteerd als maatstaf. Het Fonds beoordeelt of de aanvrager daaraan in voldoende mate voldoet.

Het criterium van onderdeel b, organisatorische kwaliteit, vereist dat de aanvraag een heldere aanpak kent, inclusief een duidelijke doelstelling met daarbij passende activiteiten, een realistische planning en aandacht voor evaluatie. De betrokken uitvoerders moeten beschikken over de benodigde kennis en ervaring om het projectplan te verwezenlijken. Ook toetsen we aan het vereiste dat de begroting inclusief het dekkingsplan inzichtelijk, redelijk en realistisch is. Hierbij kijken we onder meer naar de aansluiting op de gepresenteerde activiteiten, de vergoeding van betrokkenen die het project mogelijk maken en de bijdragen van de betrokken organisaties en derden

Bij het criterium van onderdeel c beoordelen we hoe de ontwikkeling van de activiteiten eruitziet tijdens de looptijd van het project. Uit de aanvraag moet duidelijk naar voren komen dat er wordt gewerkt aan verduurzaming en ontwikkeling. Daarnaast is het van belang dat er sprake is van een gelijkwaardige samenwerking tussen de partners in het project, en beoordelen we in hoeverre daaraan wordt voldaan. Deze samenwerking moet zich uiten in een logische, evenwichtige en heldere taak- en rolverdeling. Ook moet uit de begroting blijken dat de partners ook een Ook moet uit de begroting blijken dat de partners ook financieel bijdragen aan het project. We toetsen of de aanvraag een gezamenlijke doelstelling bevat die beschrijft waaraan het project in het sociaal en cultureel domein een bijdrage levert. Uit de aanpak moet duidelijk naar voren komen dat de samenwerking bijdraagt aan het verlagen van drempels voor cultuurparticipatie op de (middel)lange termijn.

Onderdeel R

Artikel 3.4a schrijft in het eerste lid voor, dat subsidie kan worden aangevraagd voor een meerjarig samenwerkingstraject, waarbij de activiteiten zich voor langere termijn richten op de uitvoering van actieve cultuurparticipatie. De activiteiten zijn in vorm en aanpak een voorbeeld en inspiratiebron voor andere organisatoren en deelnemers, bieden perspectief op continuïteit van de activiteiten en dragen op deze manier langdurig bij aan gelijke kansen voor cultuurmakers in de vrije tijd. Uitgangspunt voor de samenwerking is dat deze eerder tot stand is gekomen en heeft geleid tot concrete resultaten met eerder uitgevoerde activiteiten in bijvoorbeeld een pilot of een ontwikkeltraject. Indien dat niet het geval is kan de aanvrager overtuigend aantonen over ruime ervaring te beschikken met het beschreven soort samenwerkingsverbanden. In de aanvraag wordt toegelicht hoe deze activiteiten geborgd zijn in een gedegen organisatie en aanpak.

Het tweede lid richt zich op een artistiek- inhoudelijk uitgangspunt. Met het artistiek-inhoudelijke uitgangspunt wordt bedoeld dat de creatieve ontwikkeling van deelnemers centraal staat. Daarbij hoeft het artistieke eindresultaat niet het belangrijkste doel te zijn, zolang de deelnemers serieus hun rol als cultuurmakers kunnen nemen en de culturele activiteiten hen uitdagen om zich creatief en kunstzinnig te ontwikkelen.

Het derde lid bepaalt, dat spoor 3 openstaat voor aanvragen die een vastomlijnd plan van aanpak kennen dat activiteiten beschrijft voor een periode van 2 tot 4 jaar. Het spoor is daarmee in het bijzonder geschikt voor (het opschalen van) grootstedelijke, regionale of landelijke samenwerkingsverbanden die voor de uitvoering van de activiteiten een groter budget behoeven.

Het vierde lid komt voort uit het gegeven, dat de rijksoverheid heeft bepaald dat rijkssubsidies aan Aruba, Curaçao en Sint-Maarten een maximale looptijd kunnen hebben van 24 maanden.

De criteria van artikel 3.4d, genoemd bij de onderdelen a, b en c, worden getoetst aan meerdere uitgangspunten. De aanvrager moet in de aanvraag aantonen dat aan die uitgangspunten wordt voldaan. Die uitgangspunten zijn de volgende:

Onderdeel a Inhoudelijke kwaliteit van het project in relatie tot het doel van de regeling

De deelnemers

  • De deelnemers staan duidelijk centraal in het plan. Verder blijkt dat het project ook is opgezet in co-creatie met deze groepen deelnemers, of de vertegenwoordigers ervan. Bovendien sluiten de activiteiten zichtbaar aan op de behoeften en mogelijkheden van de deelnemers.

  • In de aanvraag is duidelijk omschreven of, en in welke mate er sprake is van drempels die actieve cultuurparticipatie voor de deelnemers verhinderen of in belangrijke mate beperken. Uit de beschrijving van de projectactiviteiten blijkt vervolgens duidelijk, hoe die drempels door dit project worden weggenomen.

Artistieke kwaliteit

  • De effecten van cultuurparticipatie voor de deelnemers staan centraal in het plan. Daarbij blijkt dat de activiteiten bijdragen aan de creatieve en kunstzinnige ontwikkeling van de deelnemers.

  • De activiteiten hebben artistiek inhoudelijke uitgangspunten. Daarnaast zijn de professionele makers uit het cultureel domein in voldoende mate betrokken bij de visieontwikkeling en het aanjagen van het project.

Samenwerking

  • De keuze voor de samenwerkingspartners en de intentie van de partners voor samenwerking in het project is helder toegelicht. Verder wordt duidelijk omschreven wat de eerdere gezamenlijke ervaringen met activiteiten voor deelnemers zijn geweest en hoe gezamenlijke verbeteringen worden doorgevoerd.

  • Er is een gedeelde visie op het samenwerken in relatie tot het doel van de regeling. Uit deze visie blijkt dat de intentie is gericht op het leren van elkaar en van elkaars werkwijzen en methodieken. Daarbij is aandacht voor kruisbestuiving tussen het sociaal en het cultureel domein. Uit de aanvraag blijkt dat er ruimte is voor dialoog en afstemming tussen de samenwerkingspartners. Daarnaast blijkt dat de deelnemers een rol vervullen in de samenwerking.

Regionale context

  • Uit de projectbeschrijving blijkt dat activiteiten aanvullend zijn op het bestaande aanbod in de beschreven regio of regio’s.

Onderdeel b Organisatorische kwaliteit

Het plan

  • De aanvraag kent een duidelijk plan van aanpak. Hier blijkt dat er heldere doelstellingen met daarbij passende activiteiten zijn. Verder blijkt dat er een realistische (gefaseerde) planning is. Bovendien is er voldoende aandacht voor evaluatie en verbetering, waarbij er kan worden bijgestuurd.

De begroting

  • De begroting inclusief het dekkingsplan is inzichtelijk, redelijk en realistisch. Ook sluiten de kosten voldoende aan op de gepresenteerde projectactiviteiten. Verder blijkt dat er sprake is van bijdragen van de betrokken organisaties en van derden.

Samenwerking

  • Uit de aanvraag blijkt dat gelijkwaardigheid tussen de partners uitgangspunt is. Dit blijkt onder meer uit de inzet van personeel en financiële middelen. Verder blijkt dat dit op een realistische manier vorm krijgt in het plan of, indien van toepassing, dat in het project kan worden toegewerkt naar gelijkwaardige samenwerking.

  • De aanvraag kent tussen de partners een heldere taak- en rolverdeling met de daarbij horende verantwoordelijkheden. Hierbij wordt helder gemaakt hoe partners gewend zijn te werken, waar ruimte zit voor co-creatie en hoe dit samen wordt ingericht.

Uitvoering

  • In het project is voldoende (zakelijke) kennis aanwezig bij de betrokken organisaties om het projectplan te verwezenlijken. Daarbij blijkt de aard en omvang van de betrokken organisatie(s) in lijn met de aard en omvang van de aanvraag. Het project kent een goede administratieve organisatie. Bovendien laten de samenwerkingspartners een deugdelijke bedrijfsvoering zien.

  • Het projectplan kent monitoring en evaluatie van de voorgenomen activiteiten inclusief monitoring en evaluatie van het functioneren van de betrokken uitvoerende partijen.

Onderdeel c Effect

Continuïteit

  • Het plan biedt toekomstperspectief voor de deelnemers. Ook zijn er concrete en realistische stappen geformuleerd en zijn er voldoende kansen om de activiteiten te borgen om drempels voor cultuurparticipatie langdurig weg te nemen. Verder blijkt dat de activiteiten toekomstbestendig zijn: inhoudelijk en financieel is het mogelijk om ook na de projectperiode met de activiteiten voor de deelnemers door te gaan.

  • In het project wordt gewerkt aan de overdraagbaarheid van het project. Ook is het laten inbedden van de activiteiten binnen de eigen organisaties en het verankeren ervan in de (regionale) infrastructuur onderdeel van het projectplan.

Uitstraling

  • Het project is in staat om met de resultaten een bovenregionale impact en uitstraling te realiseren, onder meer door gebruik van een uitgewerkt marketing- of communicatieplan.

  • Er wordt in voldoende mate gewerkt aan het creëren van draagvlak voor de impact van de projectactiviteiten bij deelnemers, het grotere publiek, organisaties, overheden en andere relevante partijen.

Samenwerking

Uit het plan blijkt dat er in voldoende mate en blijvend wordt gezocht naar samenwerkingen met andere partners en verbindingen met andere partijen. Verder blijkt dat er daarmee voldoende kansen worden gecreëerd om te verduurzamen en nieuwe effecten te realiseren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een uitgewerkt scenario dat de periode waarop de aanvraag zich richt overstijgt. Het project draagt bij aan netwerkvorming op het snijvlak van het sociale en het culturele domein

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie, namens deze, H.G.G.M. Verhoeven directeur-bestuurder

Naar boven