Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2022, 29302 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2022, 29302 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;
cultuur die stimuleert dat alle betrokkenen, zowel intern als extern, zich richten op het definiëren en behalen van de gewenste kwaliteit door middel van een constructief-kritische houding en continu streven naar de daarvoor zo nodig vereiste kwaliteitsverbeteringen;
schooljaren 2024/2025, 2025/2026 en 2026/2027;
onderzoek- en ontwikkelscholen in het programma Ontwikkelkracht;
organisatie, niet zijnde school, onderwijsinstelling of gemeente, met aantoonbare ervaring op het gebied van het begeleiden van scholen om gericht te werken aan een onderzoeks- en verbetercultuur;
schooljaar 2023/2024;
programma dat is gericht op het versterken van de kennisinfrastructuur in het Nederlands onderwijs;
school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1 van de Wet primair onderwijs BES of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.
1. De minister kan aan ten hoogste twee organisaties een subsidie verstrekken voor het gericht werken aan een onderzoeks- en verbetercultuur binnen het programma Ontwikkelkracht in het pilotjaar, aan de hand van een werkwijze. De werkwijze wordt tijdens het pilotjaar door de subsidieontvanger op tien scholen toegepast.
2. Het subsidiebedrag per organisatie bedraagt ten hoogste € 200.000,–.
3. De volgende kosten komen in ieder geval voor subsidie in aanmerking:
a. kosten, inclusief voorbereidingskosten, verbonden aan het begeleiden van scholen in de onderzoek- en verbetertrajecten;
b. kosten verbonden aan het begeleiden en organiseren van bijeenkomsten met deelnemende scholen.
Voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 2.1 is op grond van deze regeling in totaal een bedrag van € 400.000,– beschikbaar.
1. Een organisatie kan van 1 november 2022 tot en met 1 december 022 een aanvraag indienen voor de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid. Aanvragen die worden ontvangen na 1 december 2022, worden afgewezen.
2. De aanvraag bevat een activiteitenplan en een begroting voor het pilotjaar. In aanvulling op hoofdstuk 3 van de Kaderregeling bevat het activiteitenplan een beschrijving van:
a. de samenhang van de uitvoering van de werkwijze met de andere onderdelen van het programma Ontwikkelkracht;
b. de manier waarop de werkwijze bijdraagt aan het versterken van de onderzoeks- en verbetercultuur op de scholen;
c. de rolverdeling en verantwoordelijkheid van de eventuele samenwerkingspartners.
3. Voor de subsidieaanvraag wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.dus-i.nl.
1. De minister verdeelt het beschikbare bedrag na onderlinge afweging van de subsidieaanvragen op basis van de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage 1. Bij de beoordeling van de subsidieaanvragen worden punten toegekend, met een maximum van 100 punten per aanvraag. De aanvragen met een hoger aantal punten worden daarbij hoger in de rangschikking geplaatst.
2. Indien twee of meer aanvragen op een gelijke positie worden gerangschikt, wordt de onderlinge rangschikking van deze aanvragen door middel van loting bepaald.
3. De weging van de verschillende beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage 1, is als volgt: onderdeel B weegt voor 40 procent mee. Onderdelen A, C en D ieder voor 20 procent.
4. Een aanvraag komt alleen in aanmerking voor subsidieverlening indien op elk onderdeel van de beoordelingscriteria ten minste zestig procent van de punten zijn behaald.
Aan de subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, worden de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de subsidieontvanger werkt samen met andere uitvoerders binnen het programma Ontwikkelkracht, waaronder het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek en Education Lab, en neemt zitting in het programmateam van het programma Ontwikkelkracht;
b. de subsidieontvanger verstrekt waar nodig informatie aan het programmabureau van het programma Ontwikkelkracht en werkt mee aan evaluaties en monitoring;
c. de subsidie wordt in het pilotjaar besteed;
d. de subsidieontvanger zendt aan de minister vóór 1 mei 2024 een voortgangsrapportage over het pilotjaar. Hiervoor dient de subsidieontvanger gebruik te maken van een format dat DUS-I ontwikkelt.
1. De subsidie wordt verleend binnen 13 weken na afloop van de aanvraagtermijn, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid.
2. De minister verleent een voorschot van 100% en betaalt per kwartaal een gelijk deel van het subsidiebedrag.
1. Ten aanzien van de verantwoording van de subsidie is artikel 7.8. van de Kaderregeling van toepassing.
2. De subsidieontvanger toont voor 1 oktober 2024 op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.
1. Na het pilotjaar beslist de minister over voortzetting van het verder uitvoeren van de werkwijze op 240 scholen per subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, in de onderzoeksfase.
2. Indien het in het eerste lid bedoelde besluit positief is, kan de minister aan organisaties aan wie eerder op grond van artikel 2.1, eerste lid, subsidie is verstrekt, eveneens subsidie verstrekken voor het uitvoeren van de werkwijze in de onderzoeksfase. Indien de minister negatief besluit over voortzetting van het verder uitvoeren van de werkwijze in de onderzoeksfase door een organisatie, ontvangt die organisatie geen subsidie voor de onderzoeksfase.
3. Het subsidiebedrag per organisatie bedraagt ten hoogste € 4.800.000,–. Artikel 2.1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 3.1 is op grond van deze regeling in totaal een bedrag van € 9.600.000,– beschikbaar.
1. Een organisatie aan wie eerder op grond van artikel 2.1 subsidie is verstrekt, kan, indien het besluit van de minister, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, positief is, subsidie aanvragen voor de onderzoeksfase. Daartoe kan de organisatie vóór 15 juni 2024 een subsidieaanvraag indienen bij de minister.
2. De aanvraag bevat een activiteitenplan en een begroting. Artikel 2.3, tweede lid, sub a tot en met c zijn van overeenkomstige toepassing.
De minister verdeelt het beschikbare bedrag na beoordeling van de subsidieaanvragen op basis van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel 2.5, sub d, een onafhankelijk onderzoek door een externe partij en de aanvraag, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid.
1. Aan de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, worden de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de subsidieontvanger werkt samen met andere uitvoerders binnen het programma Ontwikkelkracht, waaronder het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek en Education Lab, en neemt zitting in het programmateam van het programma Ontwikkelkracht;
b. de subsidieontvanger verstrekt waar nodig informatie aan het programmabureau van het programma Ontwikkelkracht en werkt mee aan evaluaties en monitoring;
c. de subsidie wordt in 2024 tot en met 2027 besteed;
d. de subsidieontvanger zendt jaarlijks vóór 1 oktober een voortgangsrapportage aan de minister, waarin verslag wordt gedaan van de realisatie van de in de activiteitenplannen genoemde activiteiten met de bijbehorende budgetuitputting van het betreffende jaar in een financieel verslag.
e. de subsidieontvanger zendt voor 1 januari 2028 een eindrapportage aan de minister, waarin verslag wordt gedaan van de realisatie van de in de activiteitenplannen genoemde activiteiten met de bijbehorende budgetuitputting van de onderzoeksfase in een financieel verslag.
1. De subsidie wordt verleend binnen 13 weken na afloop van de aanvraagtermijn, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.
2. De minister verleent een voorschot van 100% en betaalt per kwartaal een gelijk deel van het subsidiebedrag.
1. Ten aanzien van de verantwoording van de subsidie is artikel 7.8 van de Kaderregeling van toepassing.
2. De subsidieontvanger toont voor 1 januari 2028 op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 november 2027, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft op subsidies die op grond van de regeling zijn verstrekt.
Deze regeling zal met de bijlage alsmede de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
1. De organisatie beschrijft waarom en hoe hun voorstel bijdraagt aan het doel van de subsidieregeling.
2. De organisatie geeft haar visie op de wijze waarop het doel van activiteiten ook in de toekomst kan worden nagestreefd, en maakt aannemelijk hoe de aanvraag daar ook aan bijdraagt.
3. De organisatie benoemt de looptijd van het project.
4. De organisatie beschrijft de wijze waarop scholen worden geselecteerd.
5. De organisatie benoemt het aantal en soort participanten op de school en onderbouwt wat de rol en betrokkenheid is van de participanten.
6. De organisatie licht toe wat scholen moeten doen om deel te nemen aan het pilotjaar.
1. Het activiteitenplan geeft inzicht in hoe de werkwijze eruit ziet en wat de intensiteit van de werkwijze.
2. De activiteiten in het activiteitenplan zijn coherent met de in het programma Ontwikkelkracht benoemde activiteiten van de onderzoeks- en verbetercultuurtrajecten.1
3. Het activiteitenplan maakt inzichtelijk en overtuigt hoe het effect gaat hebben op de kwaliteit van het onderwijs, de schoolcultuur en de leerlingresultaten. In het activiteitenplan staat ten minste overtuigend beschreven:
– hoe de werkwijze bijdraagt aan een onderzoekende houding, samen leren en samenwerking binnen het onderwijsteam in de lespraktijk;
– hoe de organisatie er voor zorgt dat het onderwijsteam binnen een deelnemende school tot het verbeteren van onderwijskwaliteit komt;
– hoe het proces van voorbereiding, uitvoering, monitoring, bijstelling en borging van een onderbouwd en gedragen verbeterplan op een school eruitziet;
– hoe scholen in staat worden gesteld de geleerde lessen te verduurzamen na deelname aan een traject;
– dat sterke verbindingen worden gelegd met lerarenopleidingen en er effect zal zijn in de lerarenopleidingen.
4. Het activiteitenplan geeft overtuigend weer hoe bij het toepassen van de werkwijze wetenschappelijke kennis en expertise worden benut en bijgedragen wordt aan meer evidence-informed werken in het onderwijs.
5. Het activiteitenplan geeft overtuigend weer dat de gehanteerde werkwijze laagdrempelig toepasbaar is, aansluit bij de context van de scholen en weinig extra werkdruk voor scholen oplevert.
6. Het activiteitenplan geeft overtuigend weer hoe de organisatie expertcoaches/begeleiding op passende wijze inzet voor de begeleiding van de schoolleiders en leraren.
7. De organisatie kan bij de aanvraag aantonen dat zij ten minste drie jaar ervaring heeft met het uitvoeren van werkwijzen op scholen in het funderend onderwijs op het gebied van het gericht werken aan een onderzoeks- en verbetercultuur.
8. De organisatie kan bij de aanvraag aantonen dat zij over bruikbaar materiaal op het gebied van onderzoeks- en verbetercultuurwerkwijzen in het onderwijs beschikt.
9. De organisatie kan bij de aanvraag een sterk track record, zoals hoge waarderingscijfers, bewezen effectieve trajecten en hoog aangeschreven personeel, overhandigen.
10. Het activiteitenplan overtuigt sterk van de opschaalbaarheid van het programma, conform de KPI’s van het programma Ontwikkelkracht.2
1. De begroting is sluitend op de te subsidiëren activiteiten uit het activiteitenplan.
2. De begroting is doelmatig, waarbij het uitgangspunt is dat de middelen zoveel mogelijk ingezet worden ten bate van de docenten en schoolleiders en daarmee de leerlingen.
3. De ingezette middelen staan in goede verhouding tot de verwachte opbrengsten en resultaten.
1. Het activiteitenplan geeft overtuigend weer dat er vanuit de onderzoeks- en verbetercultuurtrajecten sterke verbindingen gelegd worden met de andere onderdelen van het programma Ontwikkelkracht, waaronder de O&O-scholen, de kennisdelingsactiviteiten en de co-creatielabs. Hierbij geeft het activiteitenplan overtuigend weer hoe er samengewerkt wordt met de andere organisatie die een werkwijze gaat uitvoeren.
2. Het activiteitenplan geeft overtuigend weer hoe de organisatie reeds bestaande (regionale en landelijke) netwerken en bijeenkomsten benut en/of hoe de organisatie bijeenkomsten organiseert en netwerken van deelnemende schoolteams vormt, zodat die met elkaar kennis uit kunnen wisselen.
3. De organisatie maakt aannemelijk dat flexibel ingespeeld zal worden op nieuwe ontwikkelingen om de impact van het programma Ontwikkelkracht te vergroten, zowel relevante ontwikkelingen binnen de onderzoeks- en verbetercultuurtrajecten als ontwikkelingen binnen andere delen van het programma en de bredere kennisinfrastructuur.
De Subsidieregeling onderzoeks- en verbetercultuur funderend onderwijs 2023–2027 (hierna: de subsidieregeling) regelt de activiteiten waarvoor en de voorwaarden waaronder de minister subsidie kan verstrekken voor de daarin beschreven activiteiten. De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) en de Wet overige OCW-subsidies vormen de juridische grondslag voor deze subsidieregeling.
Op 14 april 2022 is door het kabinet bekendgemaakt dat het programma Ontwikkelkracht financiering ontvangt van het Nationaal Groeifonds3. Het programma Ontwikkelkracht is een programma dat bijdraagt aan een sterke kennisinfrastructuur voor het onderwijs om de kwaliteit van het onderwijs duurzaam te versterken.4
Het onderwijs in Nederland scoort op veel onderdelen goed. Tegelijkertijd blijkt uit nationale en internationale onderzoeken dat leerlingprestaties dalen. Vooral de prestaties van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs staan onder druk en vertonen op onderdelen een dalende trend. Daarnaast is er sprake van een toenemende kansenongelijkheid en een te hoge (werk)druk in het onderwijs. Het programma Ontwikkelkracht wil deze uitdagingen het hoofd bieden en de kwaliteit van het onderwijs duurzaam versterken. Het programma verstevigt de verbinding tussen onderwijs en onderzoek. Leraren en schoolleiders zijn intensief betrokken bij het programma Ontwikkelkracht. Hun vragen vanuit de onderwijspraktijk staan centraal.
Eén van de vier activiteiten die vanuit het programma Ontwikkelkracht aan scholen geboden wordt, is het opzetten en versterken een onderzoeks- en verbetercultuur. Een sterke onderzoeks- en verbetercultuur leidt tot betere onderwijsresultaten.5 In teams met een onderzoeks-en verbetercultuur blijven leraren zich tijdens hun loopbaan ontwikkelen en verbeteren zij samen het onderwijs.
Met deze regeling wordt aan maximaal twee organisaties subsidie verstrekt om gericht te werken aan het opzetten van een onderzoeks- en verbetercultuur, aan de hand van een werkwijze. Met een onderzoeks- en verbetercultuur zijn scholen in staat zelf het onderwijs te verbeteren door kennis uit onderzoek effectief toe te passen en de kwaliteit van onderwijs te verbeteren. Daardoor nemen leraren en schoolleiders samen verantwoordelijkheid voor het continu verbeteren van het onderwijs, als belangrijke randvoorwaarde om tot duurzame ontwikkeling en innovatie te komen op scholen. De organisaties doen dit onder andere door de scholen te begeleiden via expertcoaches in het opzetten van een onderzoeks- en verbetercultuur. Tevens dienen de organisaties bijeenkomsten voor deelnemende scholen te organiseren, zodat de scholen ervaringen en kennis uitwisselen en elkaar kunnen helpen problemen te overwinnen. De twee organisaties zorgen daarnaast voor de verbinding van de deelnemende scholen aan regionale netwerken en verzorgen daarbij intervisiegroepen.
Omdat nog weinig bekend is over de effectiviteit van dergelijke aanpakken, worden de werkwijzen eerst een jaar gepilot en wordt de effectiviteit van de aanpakken gedurende de uitvoering onderzocht. Per werkwijze omvat het pilotjaar uitvoering en onderzoek op tien scholen. De subsidieaanvraag richt zich in eerste instantie dan ook op dit pilotjaar. Hierna wordt beoordeeld of beide werkwijzen in de daaropvolgende onderzoeksfase van drie jaren op 240 scholen (per werkwijze) worden uitgevoerd. De minister besluit of de organisaties die subsidie ontvangen voor de pilotfase, ook de subsidie ontvangen voor de onderzoeksfase. Hiervoor moeten de twee organisaties die de subsidie voor het pilotjaar ontvangen, een nieuwe, tweede subsidieaanvraag indienen. In totaal participeren er per werkwijze 250 scholen (in totaal 500 scholen in vier jaren). Voor het pilotjaar wordt een subsidie beschikbaar gesteld van maximaal € 200.000,– per aanvraag. Met de subsidie voor de onderzoeksfase daarbij, wordt een totale subsidie beschikbaar gesteld van maximaal € 5.000.000,– per organisatie.
De organisaties werven zelf deelnemende scholen met een open uitvraag. Hierbij richten de organisaties zich op een 50/50 verdeling van scholen in het primair en voortgezet onderwijs. Ook scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en in Caribisch Nederland dienen te (kunnen) participeren. Op de scholen moet gedurende het traject een duurzame onderzoeks- en verbetercultuur worden bewerkstelligd. Zo weet het onderwijsteam na deelname aan het traject een werkwijze effectief toe te passen en weet het team wetenschappelijke kennis en expertise effectiever te benutten bij het toepassen van die werkwijze. Er is tevens een omgeving op de school gecreëerd waarin het toepassen van de werkwijze niet bij een enkele onderwijsprofessional belegd is, maar duurzaam geborgd is binnen de schoolorganisatie en waarin leiderschap wordt gedeeld. Onderwijsprofessionals hebben vaardigheden opgebouwd om in een duurzame onderzoeks- en verbetercultuur te werken en deze te behouden. Dit vertaalt zich in een aantoonbare toename in onderwijskwaliteit op de school, wat zichtbaar is in een verbetering van de ontwikkeling van leerlingen op het specifieke thema waarop de trajecten zich richten. In het voorstel Ontwikkelkracht staat een uitgebreide toelichting op de werkwijzen en waar deze in ieder geval aan moeten voldoen, zoals vertaald in de subsidieregeling.6
De subsidie is onderdeel van het programma Ontwikkelkracht dat wordt gefinancierd uit het Nationaal Groeifonds. Hiervoor mochten partijen ideeën indienen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het voorstel Ontwikkelkracht. Indieners waren onder andere het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO), Education Lab en een Groeikrachtcoalitie. Alle organisaties die kans willen maken op de projectsubsidie worden op gelijke wijze beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria als bedoeld in de subsidieregeling. NRO en Education Lab zijn in het voorstel en programma al aangemerkt als uitvoerders in het programma. NRO is uitvoerder voor met name de kennisdeling binnen het programma. Education Lab is de uitvoerende partij voor de eerste twee co-creatielabs binnen het programma.
Bij het opstellen van de subsidieregeling is in het oog gehouden dat de regeling geen onnodige regeldruk mag veroorzaken. Voor deze subsidieregelregeling is daarom een eenvoudige aanvraagprocedure ontwikkeld. Vanuit DUS-I wordt een aanvraagformulier beschikbaar gesteld waarin een deel van de gegevens vooraf zijn ingevuld. Het activiteitenplan en begroting dat ingediend moeten worden, is enkel gericht op het pilotjaar. Hiervoor is maximaal € 200.000,– per organisatie beschikbaar. Er wordt van subsidieaanvragers dan ook een lichter activiteitenplan voor het pilotjaar verwacht dan het activiteitenplan voor de daaropvolgende onderzoeksfase (€ 4.800.000,–). In de aanloop naar het pilotjaar (schooljaar 2023/2024) wordt uitgewerkt aan de hand van welke criteria besloten wordt of de twee organisaties die de subsidie voor het pilotjaar ontvangen door mogen gaan in de onderzoeksfase, en de subsidie voor de onderzoeksfase ontvangen. Hierbij wordt voortgebouwd op de criteria die gelden voor de pilotfase. Bij aanvang van het pilotjaar is het voor de organisaties duidelijk wat die criteria zijn en wat er daarmee nodig is om tussentijdse beëindiging te voorkomen. Er wordt verwacht dat er niet meer dan tien partijen zich aanmelden voor de subsidieregeling.
Na toekenning van de subsidie voor het pilotjaar, is de regeldruk nog enkel voor de twee organisaties die de subsidie ontvangen. Zij dienen zich te houden aan de gestelde verantwoordingsverplichtingen, maar gezien het geringe aantal scholen in de pilotfase (10 scholen per organisatie) zal dit in verhouding staan tot de ontvangen subsidie. De urenvergoeding voor participerende scholen wordt door middel van een aparte subsidieregeling voor scholen verstrekt. In die regeling komt de regeldruk voor scholen aan bod.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk van organisaties heeft.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. De begrippen sluiten voor een deel aan bij de onderwijssectorwetten.
De O&O-scholen zijn onderzoek – en ontwikkelscholen binnen het programma Ontwikkelkracht. Deze scholen vervullen de rol van ambassadeurs en opleiders. Op een O&O-school werken expertleraren en schoolleiders die andere scholen in de regio opleiden in een evidence-informed aanpak of werkwijze.
Met organisaties wordt niet bedoeld scholen, onderwijsinstellingen of gemeenten.
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling), is van toepassing op subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt. In de Kaderregeling zijn algemene subsidieregels opgenomen over onder andere de verplichtingen van subsidieontvangers. De Kaderregeling kan worden gezien als algemene subsidieregeling, terwijl in de subsidieregeling de bijzondere regels staan die specifiek voor deze subsidie gelden. Het is daarom niet noodzakelijk deze ook in de subsidieregeling op te nemen.
De subsidie is bedoeld voor het pilotjaar. Het is de bedoeling dat er twee organisaties subsidie ontvangen. In het pilotjaar kan er zicht komen op de mate van impact, maar een grootschaliger onderzoek is nodig om met meer zekerheid uitspraken te kunnen doen over het effect van de werkwijzen. De pilotfase op 20 scholen (tien per werkwijze) wordt onderzocht, waarbij dat onderzoek onafhankelijk door een andere partij wordt vormgegeven. NRO heeft de opdracht gekregen deze partij te vinden en te contracteren.
De twee organisaties zorgen naast het begeleiden van scholen en het begeleiden en organiseren van bijeenkomsten ook voor de verbinding van de deelnemende scholen aan regionale netwerken en verzorgen daarbij intervisiegroepen. Tevens zorgen de organisaties voor de inzet van expertcoaches. Daarnaast valt te denken aan andere vormen van begeleiding als intensieve 1-op-1 begeleiding. Organisaties dienen in hun activiteitenplan te beschrijven en onderbouwen welke (begeleidings) activiteiten ze willen verrichten om scholen zo goed mogelijk te ondersteunen. Onder de kosten die voor subsidie in aanmerking komen valt niet de urenvergoeding van deelnemende scholen. Deze kosten dient de subsidieaanvrager dus niet te vergoeden aan deze scholen.
De aanvragen worden afgehandeld op basis van een vastgestelde kwaliteitsvolgorde. Dit staat bekend als tendersystematiek of tendermethode. Bij een tendermethode worden alle aanvragen die op de sluitingsdatum van de tender volledig zijn, dit is inclusief de gevraagde bijlagen, met elkaar vergeleken. Dit gebeurt op basis van de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage 1.
De hoogst scorende aanvragen in de ranking krijgen subsidie totdat het beschikbare subsidieplafond bereikt is, met een maximum van twee organisaties die een subsidie ontvangen. In totaal zijn er 100 punten te verdelen en per deel is aangegeven voor hoeveel procent elk onderdeel meeweegt in de toedeling van die punten.
Een onvolledige aanvraag kan na sluitingsdatum alleen nog aangevuld worden als het niet gaat om inhoudelijke aanvullingen of een wijziging van de aanvraag. Het gaat dan bijvoorbeeld om een bankrekeningbewijs of andere gegevens die geen invloed hebben op de inhoud van de activiteiten of de financiering ervan. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de eigen verantwoordelijkheid van indiener.
De subsidieaanvrager dient bij de aanvraag een begroting met een duidelijke verdeling van kosten aan te leveren, die te relateren is aan de activiteiten in het activiteitenplan. De aanvraag richt zich op het pilotjaar (schooljaar 2023/2024).
Aan de hand van de beoordelingscriteria beoordeelt de minister de ingediende aanvragen en bijbehorende plannen. Op basis van die beoordeling beslist de minister welke twee organisaties een subsidie ontvangen. Een organisatie komt alleen voor subsidie in aanmerking als op elk onderdeel van de beoordelingscriteria zestig procent van de te behalen punten is behaald. Indien twee of meerdere aanvragen op een gelijke positie worden gerangschikt, beslist de minister op basis van loting.
De subsidieontvanger werkt constructief en effectief mee met de andere actoren en programmaonderdelen van het programma Ontwikkelkracht. Het programma wordt aangestuurd door een programmabureau. Dat programma zit samen met de subsidieontvanger en het NRO en Education Lab in een programmateam. Zij werken nauw samen. Tevens is het van belang dat bij de evaluatie en monitoring van de werkwijzen de subsidieontvanger benodigde informatie verstrekt en zich toegankelijk en meewerkend opstelt en daarbij gestelde deadlines nakomt. De gesubsidieerde partijen zijn verplicht om mee te werken aan de beantwoording van vragen en het aanleveren van gegevens in het kader van de monitoring en evaluatie van de subsidieregeling of aan de minister op diens verzoek. De subsidieontvanger neemt deel aan het programmateam Ontwikkelkracht en werkt samen met de andere uitvoerders binnen het programma. De subsidieontvanger maakt zo goed mogelijk gebruik van kennisproducten die in de andere onderdelen van het programma Ontwikkelkracht worden ontwikkeld. Daar waar mogelijk betrekt de subsidieontvanger ook lerarenopleidingen en leraren in opleiding. Met alle uitvoerders in het programma Ontwikkelkracht worden gezamenlijke afspraken gemaakt, waarin de samenwerking tussen de uitvoerders centraal staat. De twee organisaties die de subsidie voor het pilotjaar ontvangen, dienen onderling ook nauw af te stemmen en samen te werken. Hierbij valt te denken aan afstemming op het vlak van het werven van scholen en het organiseren van bijeenkomsten.
De subsidieontvanger heeft tot en met het start van het schooljaar 2023/2024 de tijd om voorbereidingen te treffen zodat op tien scholen in het schooljaar 2023/2024 gestart kan worden met de activiteiten. Subsidiabele kosten kunnen zodoende na toekenning en dus al voor de start van het schooljaar 2023/2024 gemaakt worden ter voorbereiding van het pilotjaar. De subsidie voor het pilotjaar moet in het schooljaar 2023/2024 worden besteed. De subsidieontvanger maakt er bij de minister melding van indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet of niet geheel worden uitgevoerd.
De subsidieontvanger overlegt aan de minister voor 1 mei 2024 een voortgangsrapportage over het pilotjaar. De subsidieontvanger verantwoordt zich volgens het vastgestelde regime. De minister kan ter controle een steekproef doen om te verifiëren of aan de verplichtingen van de subsidie is voldaan. Als er niet aan de subsidieverplichtingen is voldaan, kan de minister (een deel van de) subsidie terugvorderen.
Na het pilotjaar volgt een beslismoment. De twee organisaties die de subsidie voor het pilotjaar ontvangen, moeten voor 15 juni 2024 een subsidieaanvraag in te dienen. Samen met die subsidieaanvraag leveren de twee organisaties tevens een activiteitenplan en begroting voor de onderzoeksfase in. Als er positieve resultaten in het pilotjaar zijn behaald en het activiteitenplan met begroting voor de onderzoeksfase goedgekeurd wordt, kan de minister subsidie verlenen voor de onderzoeksfase.
Op basis van die monitoringsresultaten, de voortgangsrapportage en het activiteitenplan met begroting voor de onderzoeksfase bepaalt de minister of de pilot voldoende resultaat heeft geboekt voor de onderzoeksfase. In de monitoring is onder meer aandacht voor de impact van de werkwijze op de vaardigheden van de leerlingen en de waardering van scholen voor de werkwijze. Hierbij worden de tussentijdse resultaten uit het onderzoek in het pilotjaar betrokken.
Indien een organisatie een negatief besluit ontvangt inzake voortzetting, ontvangt die organisatie geen subsidie voor de onderzoeksfase. Vervolgens word(t)(en) er (een) nieuwe partij(en) geworven, door middel van een wijzigingsregeling.
Na verlening van de subsidie voor de onderzoeksfase gaan in totaal 480 scholen (240 per organisatie) aan de slag met de werkwijzen van de twee organisaties. Gedurende de drie jaren van de onderzoeksfase wordt op de scholen onafhankelijk impactonderzoek gedaan naar het effect van de werkwijzen op de onderzoeks- en verbetercultuur, het handelen van leraren en de gerealiseerde leerwinst bij leerlingen. NRO zet het onderzoek uit. Na de onderzoeksfase is het de bedoeling dat niet langer de gesubsidieerde organisaties, maar het netwerk van O&O-scholen de werkwijze over kunnen dragen aan andere scholen. Zie het voorstel Ontwikkelkracht voor een nadere toelichting op de gehele opzet, specifiek de onderzoeksfase en wat wordt verwacht van de subsidieaanvrager.7
De kosten die in aanmerking komen voor de pilotfase, bedoeld in artikel 2.1, derde lid, komen ook in aanmerking voor de onderzoeksfase.
Voor de ontvanger van de subsidie voor de onderzoeksfase gelden dezelfde verplichtingen als voor het pilotjaar, bedoeld in artikel 2.5 van de regeling. De subsidie voor de onderzoeksfase moet in de schooljaren 2024/2025, 2025/2026 en 2026/2027 worden besteed.
In de onderzoeksfase overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een voortgangsrapportage. De minister kan ter controle een steekproef doen om te verifiëren of aan de verplichtingen van de subsidie is voldaan. Als er niet aan de subsidieverplichtingen is voldaan, kan de minister (een deel van de) subsidie terugvorderen.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/10/29/nationaal-groeifondsvoorstel-ontwikkelkracht-een-sterke-kennisinfrastructuur-voor-het-onderwijs. Zie pagina’s 30 – 41 en bijlage A.3.
McKinsey & Company (2020). Een verstevigd fundament voor iedereen: Een onderzoek naar de doelmatigheid en toereikendheid van het funderend onderwijs (primair en voortgezet). Amsterdam: McKinsey & Company.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-29302.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.