TOELICHTING
1. Algemeen
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014, kunnen
bij ministeriële regeling categorieën van woningzoekenden worden aangewezen
wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft. Deze regeling kan
slechts vastgesteld worden indien omstandigheden van bijzondere aard naar
oordeel van de Minister daartoe aanleiding geven.
In de zomer van 2021 heeft in Afghanistan een machtsovername door de
Taliban plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een toestroom van vluchtelingen en
evacués. Een deel van deze personen zijn in het bezit van een Nederlands
paspoort of een tijdelijke of permanente verblijfsstatus in Nederland. Echter
zijn deze personen niet altijd in staat om zelf passende huisvesting te vinden,
bijvoorbeeld omdat zij geen wachttijd hebben kunnen opbouwen voor een sociale
huurwoning en niet altijd meer een netwerk in Nederland hebben om een woning te
vinden. Hierdoor vallen zij tussen wal en schip. Gezien deze omstandigheid van
bijzondere aard, wordt deze groep eenmalig toegevoegd aan de taakstelling en
via deze regeling aangewezen als categorie van woningzoekenden wier huisvesting
bijzondere zorg van rijkswege behoeft.
Reikwijdte van de doelgroep
De doelgroep ziet op personen die (I) vanaf 1 mei 2022 ten gevolge van de
machtsovername door de Taliban uit Afghanistan naar Nederland zijn overgebracht
of gekomen, (II) niet zelf in hun huisvesting in Nederland kunnen voorzien en
als gevolg daarvan verblijven in een door de Nederlandse overheid aangeboden
voorziening voor tijdelijke huisvesting, en (III) de Nederlandse nationaliteit,
of een tijdelijke of permanente verblijfsstatus in Nederland hebben. Deze eisen
zijn cumulatief. Onder tijdelijke huisvesting wordt in deze situatie verstaan
de huisvesting die het Rijk – na de eventuele eerste crisisopvang – ter
beschikking stelt aan evacués die geen verblijfsplaats in Nederland hebben
en/of zich geen verblijfplaats kunnen veroorloven.
Verdeelsystematiek
Ten aanzien van de verdeelsystematiek wordt de groep woningzoekenden
allereerst onderverdeeld in huishoudens, zodat ouders en kinderen samen
gehuisvest kunnen worden in een woning. Volgens vaste rechtspraak moet de vraag
of er sprake is van een (duurzaam gemeenschappelijk) huishouden worden
beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling
verband. De duurzaamheid wordt bepaald door objectieve factoren als de duur van
de samenwoning en door subjectieve als de bedoeling van betrokkenen. Als de
samenwoning geen perspectieven op langere termijn had of heeft, zal geen sprake
zijn van duurzaamheid. Van belang is welke bedoeling partijen voor de toekomst
voor ogen hadden, in welke mate die is geëffectueerd en welke onderlinge
uitwisseling (gezamenlijke aankopen, verrekening van uitgaven, onderlinge zorg,
sociaal verkeer) er plaatsvond. Hierbij dient rekening gehouden te worden met
de mogelijkheid van gezinshereniging, bijvoorbeeld omdat in de praktijk vaak
één lid van het huishouden een Nederlands paspoort of een Nederlandse
verblijfsstatus heeft, terwijl de andere leden van het huishouden bij aankomst
in Nederland de asielprocedure moeten doorlopen. Een huishouden kan overigens
ook een eenpersoonshuishouden betreffen. Om deze huishoudens rechtvaardig te
verdelen, waarbij de huishoudens een zo groot mogelijke kans hebben om
succesvol terug te keren in de Nederlandse samenleving, wordt allereerst
gekeken naar de maatschappelijke binding van het huishouden aan een
woningmarktregio, een gemeente, of een deel van een gemeente. Er is, op basis
van de Huisvestingswet 2014, sprake van maatschappelijke binding indien een
huishouden een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang
heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente, of een deel van die gemeente
te vestigen. Zodra is vastgesteld dat een huishouden binding heeft met een
gemeente zal de Minister, conform artikel 31, tweede lid, van de
Huisvestingswet 2014, in overleg treden met het college van burgemeester en
wethouders over de mogelijkheden om dit huishouden te huisvesten. Indien hier
mogelijkheden toe zijn, zal de Minister een aanwijzing geven aan burgemeester
en wethouders van de desbetreffende gemeente. Op basis van artikel 31, derde
lid, van de Huisvestingswet 2014 zijn burgemeester en wethouders verplicht om
aan deze aanwijzing gevolg te geven. Als blijkt dat een huishouden geen
maatschappelijke binding heeft met een woningmarktregio, een gemeente of een
deel van de gemeente, dan wordt op grond van deze regeling een gemeente
aangewezen om dat huishouden passend te huisvesten.
Inwerkingtreding en looptijd van de regeling
Op grond van artikel 31, vierde lid, van de Huisvestingswet 2014 kan deze
regeling gelden voor een periode van ten hoogste twee jaar. Gezien de
mogelijkheid dat in de komende maanden nog enkele huishoudens die tot de
doelgroep behoren aankomen in Nederland en gehuisvest moeten worden, is ervoor
gekozen deze regeling voor de maximale termijn van twee jaar van kracht te
laten zijn.
Afwijking systematiek van vaste verandermomenten
Er is afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten en een
invoeringstermijn van drie maanden, omdat de aard van de regeling vraagt om
onmiddellijke inwerkingtreding, zodat de doelgroep zo snel als mogelijk kan
beginnen met de heropbouw van hun leven in de Nederlandse samenleving.
2. Regeldruk, bestuurlijke lasten en financiële effecten voor het
Rijk
De regeling bevat geen regels waaraan administratieve lasten zijn verbonden
voor burgers en bedrijven. Omdat deze groep is toegevoegd aan de taakstelling
ontvangen gemeenten via het Gemeentefonds de benodigde financiële
middelen.
3. Consultatie
Deze regeling is geconsulteerd tijdens de vergadering op 21 september 2022
van de Hoogambtelijk Landelijke Regietafel (HLRT). De VNG heeft tijdens die
vergadering aangegeven akkoord te gaan met toepassing van artikel 31 van de
Huisvestingswet 2014 op voorwaarde dat de regeling aangevuld wordt met een
toelichting op het proces. De toelichting is naar aanleiding hiervan op dit
punt aangepast.
4. Artikelsgewijs
Artikel 1 omschrijft de doelgroep van deze regeling. Dit zijn personen die
vanaf 1 mei 2022 ten gevolge van de machtsovername door de Taliban uit
Afghanistan naar Nederland zijn overgebracht of gekomen (onderdeel a), die niet
zelf in hun huisvesting in Nederland kunnen voorzien en tevens niet in een
opvangvoorziening van het COA of een gemeentelijke opvangplaats als bedoeld in
de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (onderdeel b), en de Nederlandse
nationaliteit, of een tijdelijke of permanente verblijfsstatus in Nederland
hebben (onderdeel c). Deze eisen zijn cumulatief.
Artikel 2 regelt de inwerkingtreding van deze regeling. Op grond van
artikel 31, vierde lid, van de Huisvestingswet 2014 kan deze regeling gelden
voor een periode van ten hoogste twee jaar. Gezien de mogelijkheid dat in de
komende maanden nog enkele huishoudens die tot de doelgroep behoren aankomen in
Nederland en gehuisvest moeten worden, is ervoor gekozen deze regeling voor de
maximale termijn van twee jaar van kracht te laten zijn.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
H.M. de Jonge