Regeling van het College voor toetsen en examens van 26 september 2022, nummer CvTE-22.00945, houdende vaststelling van de toetswijzer voor de doorstroomtoets in het primair onderwijs (Regeling toetswijzer doorstroomtoets PO)

Het College voor toetsen en examens,

Gelet op artikel 3a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet College voor toetsen en examens;

Besluit:

Artikel 1. Toetswijzer

De toetswijzer, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet College voor toetsen en examens wordt vastgesteld als bijlage bij deze regeling.

Artikel 2. Intrekking

De Regeling toetswijzer eindtoets PO wordt ingetrokken.

Artikel 3. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel VIII, onderdeel B, van de Wet van 9 februari 2022 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (Stb. 2022, 135) in werking treedt.

Artikel 4. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toetswijzer doorstroomtoets PO.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het College voor toetsen en examens, de voorzitter, P.J.J. Hendrikse

BIJLAGE 1 TOETSWIJZER DOORSTROOMTOETSEN PO

Bijlage behorende bij artikel 1 van de Regeling toetswijzer doorstroomtoets PO.

Toetswijzer doorstroomtoets PO

1. Inleiding: Context van de toetswijzer

Deze toetswijzer voor doorstroomtoetsen primair onderwijs (po) is een update van de algemene toetswijzer voor eindtoetsen po die eerder door het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is vastgesteld met de Regeling toetswijzer eindtoets PO. De inhoud van deze toetswijzer is door een onafhankelijke toetswijzercommissie Nederlandse taal en rekenen, onder regie van het CvTE, in 2014 ontwikkeld. De commissie was samengesteld uit inhoudsexperts, toetsontwikkelaars van de Centrale Eindtoets en vertegenwoordigers van toetsontwikkelaars van andere eindtoetsen.

In deze toetswijzer doorstroomtoetsen po zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de algemene toetswijzer voor eindtoetsen po uit 2014:

  • Het woord ‘eindtoetsen’ is aangepast in ‘doorstroomtoetsen’;

  • Het woord ‘algemene toetswijzer’ is aangepast in ‘toetswijzer’;

  • Hoofdstuk 1 en 2 zijn aangepast naar de situatie in het nieuwe stelsel voor primair onderwijs.

Daarnaast is bij het subdomein Taalverzorging in paragraaf 3.4 het volgende gewijzigd: ‘regels voor woordgrenzen (aaneen- en los schrijven van woorden)’ is niet meer opgenomen in de toetswijzer om te toetsen, omdat dit niveau 3F is volgens het referentiekader. Daarnaast is er bij dit subdomein een extra zin opgenomen om duidelijk te maken dat de 3F beschrijvingen niet getoetst kunnen worden.

1.1 Achtergrond

Op 1 januari 2023 treedt de Wet tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (Stb. 2022, 135) (hierna: Wet doorstroomtoetsen po) in werking. Met deze wet wordt voorgeschreven dat leerlingen in het laatste schooljaar van het po een onafhankelijke, objectieve doorstroomtoets maken. Het bevoegd gezag kan kiezen uit een van de door het CvTE erkende doorstroomtoetsen.

Het Toetsbesluit PO beoogt een zorgvuldige en betrouwbare afname te verzekeren van de doorstroomtoets en beoogt het goede gebruik van leerling- en onderwijsvolgsystemen te regelen. Er worden voorschriften gesteld om de kwaliteit van de doorstroomtoetsen en de leerling- en onderwijsvolgsystemen te waarborgen. Deze toetswijzer is een uitwerking van het Toetsbesluit PO en geeft weer aan welke eisen elke doorstroomtoets moet voldoen voor wat betreft inhoud en vorm. Deze toetswijzer expliciteert de inhoudelijke kwaliteitseisen voor de wettelijk verplichte domeinen uit het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (hierna: het Referentiekader)1 voor taal2 en rekenen3 die voor alle doorstroomtoetsen gelden. Daarnaast worden de kwaliteitseisen beschreven voor de domeinen die optioneel in doorstroomtoetsen kunnen worden opgenomen. Deze toetswijzer biedt daarmee het kader op basis waarvan ontwikkelaars van doorstroomtoetsen hun toets kunnen ontwikkelen willen zij de toets laten erkennen.

1.2 Relatie toetswijzer, Toetsbesluit PO en beoordelingskader

De beoordeling en het besluit over de erkenning van doorstroomtoetsen wordt genomen door het CvTE. Stichting Cito adviseert over de erkenning van de doorstroomtoetsen aan de hand van het Beoordelingskader voor doorstroomtoetsen po. De toetswijzer geeft weer aan welke eisen elke doorstroomtoets moet voldoen voor wat betreft inhoud en vorm.

1.3 Kerndoelen en referentieniveaus

Het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO (hierna: het Besluit) en het Referentiekader voor taal en rekenen vormen het wettelijk kader waarbinnen de toetsinhouden voor doorstroomtoetsen rekenen en taal worden beschreven. In het Besluit staan de taal- en rekeninhouden beschreven die leerkrachten de leerlingen aanbieden, opdat zij deze doelen in voldoende mate kunnen bereiken voor of aan het einde van groep 8. Daarbij gaat het om aanbodsdoelen. De referentieniveaus beschrijven wat leerlingen moeten kennen, kunnen en begrijpen aan het einde van de basisschool. Hierbij gaat het om beheersingsdoelen. De referentieniveaus dekken de kerndoelen, ze bevatten geen nieuwe leerstof. Voor het einde van de basisschool zijn twee referentieniveaus van belang. Voor taal zijn dat niveau 1F en 2F. Voor rekenen zijn dat niveau 1F en 1S.

1.4 Doel van doorstroomtoetsen op leerlingniveau

Het doel van een doorstroomtoets po op leerlingniveau is tweeledig: voorspellend en niveaubepalend. Een doorstroomtoets is voorspellend in die zin dat het resultaat van de leerling op de toets aangeeft hoe een leerling het naar verwachting zal doen in het voortgezet onderwijs. Een doorstroomtoets is niveaubepalend in die zin dat het resultaat van de leerling op de doorstroomtoets aangeeft welk beheersingsniveau een leerling heeft aan het einde van groep 8 ten aanzien van de referentieniveaus taal (domein Lezen en subdomein Taalverzorging) en rekenen. Deze twee punten worden verwerkt in het leerlingrapport.

1.5 Toetsvorm van doorstroomtoetsen

De toetsvorm van een doorstroomtoets is vrij. Hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan: het aantal toetsopgaven, het soort toetsopgaven (bijvoorbeeld meerkeuzevragen, open vragen), het direct of indirect toetsen van kennis of vaardigheden, en het schriftelijk, mondeling of via de computer toetsen. Keuzes die worden gemaakt ten aanzien van de vorm van een doorstroomtoets, mogen niet ten koste van de validiteit en betrouwbaarheid van de betreffende doorstroomtoets gaan. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van open vragen moeten de antwoorden van de leerlingen objectief scoorbaar zijn, of er is voorzien in een intersubjectief antwoordmodel. Verder kunnen bepaalde toetsvormen nadere eisen stellen aan de gang van zaken bij het afnemen en beoordelen van een doorstroomtoets.

2. De toetswijzer in hoofdlijnen

De toetswijzer expliciteert de minimale inhoudelijke kwaliteitseisen die voor alle doorstroomtoetsen gelden. Daarnaast geeft de toetswijzer aan welke ruimte er is voor inhoudelijke keuzes.

2.1 Minimale inhoudelijke kwaliteitseisen
  • 1. Een doorstroomtoets toetst leerlingen op inhouden van de Kerndoelen taal en rekenen.

  • 2. Een doorstroomtoets toetst leerlingen op inhouden van en meet hun beheersingsniveau ten aanzien van het Referentiekader taal, tenminste voor het domein Lezen en subdomein Taalverzorging (uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging).

  • 3. Een doorstroomtoets toetst leerlingen op de inhouden van en meet hun beheersingsniveau ten aanzien van het Referentiekader rekenen, voor de domeinen Getallen, Verhoudingen, Meten en meetkunde en Verbanden.

  • 4. De inhoud van een doorstroomtoets maakt niveaubepaling mogelijk ten aanzien van de referentieniveaus Rekenen, Lezen en Taalverzorging.

  • 5. Een doorstroomtoets gaat door de toetsconstructeur vergezeld van verantwoordingsdocumenten met een beschrijving van keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de kwaliteitseisen 2, 3 en 4.

Als een doorstroomtoets voldoet aan de eisen 2 en 3, wordt deze geacht ook aan eis 1 te voldoen.

De uitwerking van eis 2 is te vinden in het hoofdstuk over taal (hoofdstuk 3).

De uitwerking van eis 3 is te vinden in het hoofdstuk over rekenen (hoofdstuk 4)

De algemene uitwerking van eis 4 en 5 staat hieronder. In de hoofdstukken over taal en rekenen staan de vakspecifieke uitwerkingen van deze eisen.

2.2 Niveaubepaling ten aanzien van de referentieniveaus (kwaliteitseis 4)

Een doorstroomtoets meet het beheersingsniveau dat de leerling heeft behaald aan het einde van het po ten aanzien van de referentieniveaus. Het grootste gedeelte van de leerlingen zal een beheersingsniveau hebben dat valt binnen het bereik van de referentieniveaus 1F en 2F (taal) en 1F en 1S (rekenen).

2.3 Verantwoordingsdocumenten (kwaliteitseis 5)

De verantwoordingsdocumenten van een doorstroomtoets beschrijven de inhoud van de betreffende doorstroomtoets en geven inzicht in de gemaakte keuzes. Daarmee bieden de documenten tevens informatie voor andere belanghebbenden, zoals scholen. De verantwoordingsdocumenten omvatten ten minste:

  • een beschrijving van de in de toets opgenomen domeinen;

  • een beschrijving per domein van de in de toets opgenomen verschillende inhoudsonderdelen waarbij de relatie wordt aangegeven tussen de inhouden van het referentiekader en de inhouden van de toets en waarbij inzichtelijk wordt gemaakt of de toets voldoet aan de minimaal wettelijke kwaliteitseisen;

  • een beschrijving die inzicht geeft in de wijze waarop aan kwaliteitseis 4 wordt voldaan;

  • een beschrijving die inzicht geeft in de gemaakte keuzes ten aanzien van domeinen en inhoudsonderdelen;

  • een beschrijving van de manier van toetsen: de vorm waarin opgaven of taken worden aangeboden.

Het CvTE beoordeelt niet de verantwoordingsdocumenten op zich, maar gebruikt de documenten bij de beoordeling van het voldoen van de betreffende doorstroomtoets aan de kwaliteitseisen 1 tot en met 4.

3. Taal

3.1 Wat toetst een doorstroomtoets bij het terrein Nederlandse Taal?

Het Referentiekader onderscheidt voor taal vier domeinen: Mondelinge taalvaardigheid, Lezen, Schrijven, en Begrippenlijst en Taalverzorging. In het terrein Nederlandse taal van de doorstroomtoetsen po is in principe ruimte om alle domeinen te meten, met daarbij de kanttekening dat in ieder geval het domein Lezen en het subdomein Taalverzorging uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging getoetst moeten worden in overeenstemming met artikel 3 van het Toetsbesluit PO. Deze toetswijzer beschrijft de minimaal inhoudelijke kwaliteitseisen voor deze wettelijk verplichte (sub)domeinen, maar beschrijft daarnaast – als richtlijn – ook de kwaliteitseisen voor de optionele domeinen Mondelinge taalvaardigheid, Schrijven en het subdomein Begrippenlijst van het domein Begrippenlijst en Taalverzorging, die ook in de doorstroomtoets aangeboden mogen worden.

Het is niet wettelijk verplicht om de domeinen Mondelinge taalvaardigheid, Schrijven en het subdomein Begrippenlijst uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging te toetsen. Toetsaanbieders zijn vrij om vanuit deze toetswijzer aan de andere domeinen invulling te geven in hun eigen verantwoordingsdocumenten en deze domeinen op te nemen in hun doorstroomtoets. Door ook andere domeinen in de doorstroomtoets op te nemen kan meer recht gedaan worden aan de onderwijsinhouden voor taal en aan het evalueren van de prestaties van leerlingen aan het einde van het basisonderwijs (zie ook paragraaf 3.2 hieronder). Uiteraard blijft het de verantwoordelijkheid van de school om ervoor te zorgen dat de onderdelen die niet door een doorstroomtoets getoetst worden, door kinderen beheerst worden.

3.2 Inhoudsbeschrijving in de verantwoordingsdocumenten voor het terrein Nederlandse Taal

Voor scholen is het belangrijk zich te realiseren welke domeinen in een doorstroomtoets getoetst worden. In de doorstroomtoetsen gaat het niet om de taalvaardigheid van de leerling maar om een beperkt deel van de taalvaardigheid. Immers, het is niet verplicht om alle domeinen te toetsen en binnen de domeinen kunnen keuzes gemaakt worden in wat wel of niet getoetst wordt. Het is derhalve nodig om op andere wijzen dan via de doorstroomtoets een beeld te verwerven van de ontwikkeling van de taalvaardigheid van leerlingen. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van methodegebonden toetsen, observaties, portfolio's en besprekingen van de uitvoering van taaltaken met leerlingen.

In de verantwoordingsdocumenten bij de doorstroomtoets moet de toetsaanbieder een heldere beschrijving geven van de gemaakte keuzes. Deze documenten bevatten bijvoorbeeld een beschrijving waarom en hoe inhouden uit het domein Mondelinge taalvaardigheid getoetst worden. Indien inhouden uit het domein Mondelinge taalvaardigheid getoetst worden, geven de verantwoordingsdocumenten een beschrijving van de gemaakte keuzes ten aanzien van de toetsing van deze inhouden (direct of indirect, keuzes in taken). Hetzelfde geldt voor de gemaakte keuzes ten aanzien van de toetsing van inhouden uit het domein Schrijfvaardigheid (direct of indirect, keuzes in genres of taken). Zo kan inzichtelijk gemaakt worden welke aspecten van de taalvaardigheid de doorstroomtoets in beeld brengt.

3.3 Rapportage van de niveaubepaling voor het terrein Nederlandse Taal

In het Toetsbesluit PO is vastgelegd dat de doorstroomtoetsen meten welk eindniveau de leerling heeft behaald ten opzichte van de referentieniveaus (zie kwaliteitseis 4). Elke doorstroomtoets dient minimaal te voldoen aan de in paragraaf 3.4 genoemde inhoudelijke kwaliteitseisen voor het domein Lezen en het subdomein Taalverzorging uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging. Voor het domein Lezen zijn referentiesets van opgaven beschikbaar en voor het subdomein Taalverzorging zijn ankersets van opgaven gemaakt. Met de daarbij behorende normering kan de (wettelijke) referentiecesuur worden bepaald. Een indicatie van het behaalde referentieniveau kan in het leerlingrapport dus alleen voor het domein Lezen en het subdomein Taalverzorging worden gegeven. Voor de andere (sub)domeinen dienen doorstroomaanbieders zelf een cesuur te kunnen verantwoorden.

3.4 Minimaal inhoudelijke kwaliteitseisen

Lezen

Voor de beschrijving van het domein Lezen verwijst de toetswijzer naar de publicatie Over de drempels met taal (2008) – deelrapport van de commissie Meijerink.

Heel eenvoudig gezegd is lezen het betekenis geven aan een tekst. Lezen is een actief proces dat de lezer op heel veel verschillende manieren kan sturen, en dat hij in allerlei situaties kan inzetten (zie bijvoorbeeld Gibson, E.J. & Levin, H., 1975). Natuurlijk is er meer dan één manier van lezen: we kunnen lezen om een (studie)tekst te onthouden of te begrijpen, om ons te informeren, om instructies op te volgen, et cetera. Maar we kunnen ook lezen om ons te vermaken, onze geest te slijpen of te genieten van de stijl, dan doelen wij meer op het lezen van fictie en literatuur. Maar in alle vormen van lezen construeren lezers een voorstelling van de tekst. In deze tekstrepresentatie leggen zij zowel relaties tussen tekstdelen, als ook relaties met hun algemene kennis. Dit kan zijn: relaties met algemene kennis, onderwerpspecifieke kennis, kennis over het teksttype, tekststructuur, literair historische kennis, kennis van literatuurtheorie et cetera. Het belang van het leggen van dergelijke relaties kan moeilijk onderschat worden voor zowel het begrip van de tekst, de waardering van de tekst, als voor het leesproces. Immers, diverse leesstrategieën kapitaliseren erop dat de lezer zijn kennis – in de brede zin van het woord – en gevoelens inzet om de tekst te begrijpen. Deze cognitieve representatie is de basis voor begrip en interpretatie van de tekst en aanknopingspunt voor evaluatie, reflectie en verwerking.

Over de drempels met taal (2008, p.37)

Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein lezen

  • A. Subdomein Zakelijke teksten

    • 1 De leerlingen lezen verschillende teksten en maken daarbij opdrachten die betrekking hebben op de verschillende hoofd- en deelaspecten van leesvaardigheid. Hierbij zijn de beschrijvingen op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) leidend. Leerlingen lezen en maken opdrachten van minimaal 2 van de 3 van de hieronder genoemde taken:

      • a. lezen van informatieve teksten

      • b. lezen van instructies

      • c. lezen van betogende teksten

    • 2 De teksten in de doorstroomtoets voldoen aan de tekstkenmerken zoals beschreven in het Referentiekader. In de doorstroomtoets moeten minimaal de volgende kenmerken van de taakuitvoering worden getoetst (a tot en met e) en eventueel het kenmerk evalueren (f). Leerlingen maken opdrachten bij de aspecten van de taakuitvoering, waarbij een evenwichtige verdeling tussen de verschillende aspecten wordt nagestreefd:

      • a. techniek en woordenschat

      • b. begrijpen

      • c. interpreteren

      • d. samenvatten

      • e. opzoeken

      • f. (evalueren)

  • B. Subdomein Fictionele, narratieve en literaire teksten

    • 3 De leerlingen lezen minimaal één fictionele, narratieve of literaire tekst en maken daarbij opdrachten. Hierbij zijn de beschrijvingen op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) leidend.

    • 4 De teksten in de doorstroomtoets voldoen aan de tekstkenmerken zoals beschreven in het Referentiekader.

    • 5 In de doorstroomtoets moeten minimaal de volgende kenmerken van de taakuitvoering worden getoetst (a en b) en eventueel het kenmerk evalueren (c). Leerlingen maken opdrachten bij de aspecten van de taakuitvoering, waarbij een evenwichtige verdeling tussen de verschillende aspecten wordt nagestreefd:

      • a. begrijpen

      • b. interpreteren

      • c. (evalueren)

Begrippenlijst en Taalverzorging

Voor de beschrijving van het subdomein Taalverzorging in het domein Begrippenlijst en Taalverzorging verwijst de toetswijzer naar de publicatie Over de drempels met taal (2008) – deelrapport van de commissie Meijerink.

Onder taalverzorging verstaan we de activiteiten die ondernomen moeten worden om correct te schrijven. Hieronder wordt tenminste verstaan het correct spellen van woorden en het gebruiken van de juiste leestekens. In principe zou onder taalverzorging ook begrepen kunnen worden het maken van een goede vormgeving (alineëring en lay-out). Maar dit deel is opgenomen bij het domein schrijfvaardigheid, omdat het in de praktijk van het onderwijs deel uitmaakt van de schrijfdidactiek.

Over de drempels met taal (2008, p.69)

Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein begrippenlijst en taalverzorging

  • A. Subdomein Taalverzorging

    • 1 De leerlingen worden getoetst met opgaven die betrekking hebben op spelling (werkwoordspelling en spelling van niet-werkwoorden), leestekens en overige regels. Hierbij zijn de beschrijvingen op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) leidend. Let op: in tabel 2 van het Referentiekader staan ook beschrijvingen op 3F niveau, welke de leerlingen niet hoeven te kennen of kunnen. Leerlingen maken opgaven bij de volgende inhouden, waarbij een evenwichtige verdeling van de opgaven rond niet-werkwoordspelling, werkwoordspelling en interpunctie wordt nagestreefd:

      • a. Verschillende categorieën van spellingsproblemen en -regels

      • b. Regels voor lettergreepgrenzen

      • c. Morfologische spelling

      • d. Regels voor werkwoordspelling

      • e. Overige regels

      • f. Leestekens

3.5 Ruimte voor inhoudelijke keuzes

Schrijven

Voor de beschrijving van het domein Schrijven verwijst de toetswijzer naar de publicatie Over de drempels met taal (2008) – deelrapport van de commissie Meijerink.

Het schrijven van een tekst doet een beroep op een aantal activiteiten: het lezen en analyseren van bronnen, het genereren van ideeën, het structureren van ideeën, het stellen van retorische doelen, het formuleren van tekst, het lezen van tekst die al geschreven is, het evalueren en verbeteren van die tekst, en niet in het minst, het coördineren van die activiteiten in de tijd.

 

(...)

 

Schrijven vervult verschillende functies: het is een communicatieve handeling (informeren, activeren, instrueren, argumenteren, overtuigen etc.) maar ook een conceptualiserende handeling: schrijven kan het leerproces ondersteunen (aantekeningen maken, op ideeën komen, samenhang inzien etc.). In die functie speelt schrijven een grote rol in het leren van leerlingen (zie bijvoorbeeld Grabowski, 2007). Kenmerkend voor goed schrijfonderwijs is niet zozeer het aantal teksten dat leerlingen moeten schrijven (frequentie van opdrachten), maar meer de didactische context waarin die teksten geschreven worden (Hillocks, 1986; Graham & Perrin, 2007). Daarbij dient aandacht te zijn voor het ontdekken van verschillende aanpakken en het vormgeven aan de inhoud. (Breetvelt, Van den Bergh & Rijlaarsdam, 1994).

Over de drempels met taal (2008, p.61)

Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen taal – domein schrijven via indirecte meting

  • 1. De leerlingen lezen (om te reviseren of te beoordelen) verschillende tekstsoorten die beschreven zijn op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010). Leerlingen lezen en maken opgaven bij minimaal 2 van de 3 van de hieronder genoemde taken:

    • a. Correspondentie

    • b. Formulieren, berichten, advertenties, aantekeningen

    • c. Verslagen, werkstukken, samenvattingen, artikelen

  • 2. De leerlingen maken daarbij opgaven waarin ze fouten en de passendheid beoordelen op minimaal de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op de kenmerken e en f:

    • a. Samenhang

    • b. Afstemming op doel

    • c. Afstemming op publiek

    • d. Woordgebruik en woordenschat

    • e. Spelling, interpunctie en grammatica

    • f. Leesbaarheid

Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein schrijven via directe meting

  • 1. Voor een valide beoordeling van schrijfvaardigheid moeten verschillende schrijftaken afgenomen worden. Er worden meerdere schrijftaken (uit elke schrijftakencategorie minimaal 1) afgenomen waarbij in de toets een verantwoorde keuze wordt gemaakt uit de schrijftaken die genoemd worden voor niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010).

  • 2. Bij het schrijven worden minimaal de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering getoetst en eventueel de kenmerken e en f:

    • a. Samenhang

    • b. Afstemming op doel

    • c. Afstemming op publiek

    • d. Woordgebruik en woordenschat

    • e. Spelling, interpunctie en grammatica

    • f. Leesbaarheid

Mondelinge Taalvaardigheid

Voor de beschrijving van het domein Mondelinge Taalvaardigheid verwijst de toetswijzer naar de publicatie Over de drempels met taal (2008) – deelrapport van de commissie Meijerink.

Mondelinge taalvaardigheid wordt in het onderwijs onderscheiden in drie subdomeinen:

Gesprekken voeren, Luisteren en Spreken. In het subdomein Gesprekken voeren staat het interactieve karakter centraal: situaties waarin de leerling met een of meer gesprekspartners direct communiceert en afwisselend de rol van spreker en luisteraar vervult (dialogische en polylogische situaties). Daarnaast staan de subdomeinen Luisteren en Spreken, waarin de leerling meer in een eenrichtingssituatie geplaatst is, met geen of een beperkte mogelijkheid tot directe interactie. De leerling heeft hoofd­zakelijk één rol, die van luisteraar, of die van spreker. In werkelijkheid zijn de grenzen niet zo hard: na een mondelinge (monologische) presentatie, krijgen luisteraars immers de gelegenheid om vragen te stellen die de spreker moet kunnen begrijpen (in de rol van luisteraar) alvorens ze te beantwoorden (in de rol van spreker).

Over de drempels met taal (2008,p.19)

Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein mondelinge taalvaardigheid via indirecte meting

  • A. Subdomein Gesprekken

    • 1. De leerlingen beluisteren verschillende vormen van gesprekken van anderen zoals beschreven op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) (minimaal 1 taak uit een van de twee categorieën).

      • a. Discussie en overleg

      • b. Informatie uitwisselen

    • 2. In de doorstroomtoets beoordelen de leerlingen gesprekken van anderen minimaal op de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk e:

      • a. Beurten nemen en bijdragen aan samenhang

      • b. Afstemming op doel

      • c. Afstemming op de gesprekspartners

      • d. Woordgebruik en woordenschat

      • e. Vloeiendheid en grammatica

  • B. Subdomein Spreken

    • 1. De leerlingen beluisteren een monoloog zoals beschreven op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010).

    • 2. In de doorstroomtoets beoordelen de leerlingen een monoloog minimaal op de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk e:

      • a. Samenhang

      • b. Afstemming op doel

      • c. Afstemming op publiek

      • d. Woordgebruik en woordenschat

      • e. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammatica

Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein mondelinge taalvaardigheid via directe meting

  • A. Subdomein Gesprekken

    • 1. De leerlingen nemen deel aan verschillende vormen van gesprekken zoals beschreven in het Referentiekader (2010) (minimaal 1 taak uit een van de twee categorieën).

      • a. Discussie en overleg

      • b. Informatie uitwisselen

    • 2. In de doorstroomtoets worden gesprekken waaraan leerlingen deelnemen beoordeeld op minimaal de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk e:

      • a. Beurten nemen en bijdragen aan samenhang

      • b. Afstemming op doel

      • c. Afstemming op de gesprekspartners

      • d. Woordgebruik en woordenschat

      • e. Vloeiendheid en grammatica

  • B. Subdomein Luisteren

    • 1. De leerlingen luisteren naar en maken opgaven bij de hieronder genoemde taken zoals die beschreven zijn op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) (minimaal 1 taak uit twee van de drie categorieën)

      • a. Luisteren naar instructies

      • b. Luisteren als lid van een live publiek

      • c. Luisteren naar radio en televisie en naar gesproken tekst op internet

    • 2. In de doorstroomtoets wordt het luisteren van leerlingen beoordeeld op minimaal de kenmerken a, b en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk c:

      • a. Begrijpen

      • b. Interpreteren

      • c. (Evalueren)

      • d. Samenvatten

  • C. Subdomein Spreken

    • 1. De leerlingen houden een monoloog zoals beschreven op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010).

    • 2. In de doorstroomtoets wordt de monoloog van leerlingen beoordeeld op minimaal de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk e:

      • a. Samenhang

      • b. Afstemming op doel

      • c. Afstemming op publiek

      • d. Woordgebruik en woordenschat

      • e. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammatica

Begrippenlijst en Taalverzorging

Voor de beschrijving van het niet verplichte subdomein Begrippenlijst uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging – verwijst de toetswijzer naar de publicatie Een nadere beschouwing. Over de drempels met taal en rekenen (2009).

Om te spreken over taal en taalverschijnselen is een beperkt aantal begrippen noodzakelijk. De meeste daarvan zijn aan het einde van het basisonderwijs wel aan de orde geweest (1F). Kennis van deze begrippen bevordert het gesprek binnen en buiten het taalonderwijs over taal en taalverschijnselen: het gaat erom dat docenten (en leerlingen) bepaalde verschijnselen kunnen benoemen in contextrijke taalsituaties. Dat wil zeggen dat docenten deze termen moeten kunnen gebruiken in hun onderwijs in de vaardigheidsdomeinen.

Een nadere beschouwing (2009,p.21)

Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein begrippenlijst en taalverzorging

  • A. Subdomein Begrippenlijst

    • 1. De leerlingen worden getoetst met opgaven die betrekking hebben op de begrippenlijst. Hierbij zijn de beschrijvingen op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) leidend.

4. Rekenen

4.1 Wat toetst een doorstroomtoets bij het terrein rekenen?

Een doorstroomtoets toetst leerlingen op de inhouden van en meet hun beheersingsniveau ten aanzien van het Referentiekader rekenen; alle domeinen Getallen, Verhoudingen, Meten en meetkunde, en Verbanden.

Voor het einde van de basisschool zijn twee referentieniveaus van belang. Voor rekenen zijn dat niveau 1F en 1S. Het verschil tussen beide niveaus zit vooral in de complexiteit van contexten, bewerkingen en getallen. Op niveau 1S ligt de nadruk meer op formeel rekenen, op inzicht in het decimale systeem en in bewerkingen, op rekenen met grotere getallen en op complexere contexten waarin bijvoorbeeld ook gegevens gecombineerd moeten worden. Bij 1F gaat het meer om elementair rekenen, voornamelijk in eenvoudigere contexten met niet te grote getallen of met veel voorkomende getallen (breuken, kommagetallen) en maten. De nadruk ligt meer op het kunnen rekenen in dagelijkse situaties. Maar ook op het niveau van 1F moeten leerlingen tot op een bepaalde hoogte formeel kunnen rekenen.

Elk domein is opgebouwd uit drie onderdelen:

  • A. notatie, taal en betekenis, waarbij het gaat om de uitspraak, schrijfwijze en betekenis van getallen, symbolen en relaties en om het gebruik van wiskundetaal;

  • B. met elkaar in verband brengen, waarbij het gaat om het verband tussen begrippen, notaties, getallen en dagelijks spraakgebruik;

  • C. gebruiken, waarbij het er om gaat rekenkundige vaardigheden in te zetten bij het oplossen van problemen.

Elk van deze drie onderdelen is steeds opgebouwd in drie typen kennis en vaardigheden. Die zijn als volgt te karakteriseren:

  • paraat hebben: kennis van feiten en begrippen, reproduceren, routines, technieken;

  • functioneel gebruiken: kennis van een goede probleemaanpak, het toepassen, het gebruiken binnen en buiten het schoolvak;

  • weten waarom: begrijpen en verklaren van concepten en methoden, formaliseren, abstraheren en generaliseren, blijk geven van overzicht.

Bij elk type inzicht, kennis en vaardigheden worden in het referentiekader per niveau, per domein en per onderdeel korte beschrijvingen en/of voorbeelden gegeven.

4.2 Inhoudsbeschrijving in de verantwoordingsdocumenten voor het terrein rekenen

In de verantwoordingsdocumenten van de toetsconstructeur wordt een eigen domeinbeschrijving gegeven van alle vier de domeinen, met inachtneming van de hieronder vermelde inhoudelijke kwaliteitseisen. De gemaakte keuzes bij de domeinbeschrijvingen worden beschreven.

4.3 Rapportage van de niveaubepaling voor het terrein rekenen (kwaliteitseis 4)

In het Toetsbesluit PO is vastgelegd dat de doorstroomtoetsen meten welk eindniveau de leerling heeft behaald ten opzichte van de referentieniveaus rekenen. Daarbij worden alle domeinen Getallen, Verhoudingen, Meten en meetkunde en Verbanden getoetst. Voor het terrein rekenen zijn referentiesets en ankersets van opgaven beschikbaar, waarmee de referentiecesuur van de referentieniveaus rekenen op de doorstroomtoets kan worden overgebracht.

4.4 Minimale inhoudelijke kwaliteitseisen

Een doorstroomtoets dient te voldoen aan de volgende inhoudelijke kwaliteitseisen:

Toetsopgaven op niveau 1S en 1F

Ongeacht de toetsvorm, moet de toets het mogelijk maken om voor elke leerling uitspraken te doen ten aanzien van de beheersing van het 1F en 1S niveau. Dat betekent dat de opgaven van een doorstroomtoets breed zijn samengesteld qua moeilijkheid; tenminste de inhouden van 1F en 1S moeten in een doorstroomtoets zijn vertegenwoordigd.

Relatieve verdeling domeinen

De relatieve verdeling van opgaven over de domeinen is als volgt:

  • domein Getallen: ten minste 30 procent en maximaal 40 procent van de gehele toets;

  • domein Verhoudingen: ten minste 20 procent en maximaal 30 procent;

  • domein Meten en meetkunde: ten minste 20 procent en maximaal 30 procent;

  • domein Verbanden: ten minste 15 procent en maximaal 20 procent.

In de verantwoordingsdocumenten van een doorstroomtoets wordt de onderverdeling van opgaven over de domeinen gegeven. Daarbij geldt dat elke opgave onder één (primair) domein wordt geplaatst. Om voortijdig bekend raken van opgaven te voorkomen kan de verdeling van de concrete opgaven in de verantwoordingsdocumenten worden gegeven, die uitsluitend ter beschikking worden gesteld aan het College voor Toetsen en Examens en diens adviseur Stichting Cito.

Inhoudsbeschrijving

Voor de domeinen zijn de beschrijvingen op niveau 1S en 1F in het Referentiekader (2010) leidend. Het gaat daarbij om de inhouden uit het Referentiekader die in de tabel hieronder zijn opgenomen.

 

A Notatie, taal en betekenis

B Met elkaar in verband brengen

C Gebruiken

Getallen

– Uitspraak, notatie en betekenis van gehele getallen, breuken en decimale getallen

– Uitspraak, notatie en betekenis van symbolen en relaties

– Getallen en getalsrelaties

– Structuur en samenhang

– Memoriseren, automatiseren

– Hoofdrekenen (notaties toegestaan)

– Hoofdbewerkingen (+,-, x,:) op papier uitvoeren met gehele getallen en decimale getallen

– Bewerkingen met breuken (+,-, x,:) op papier uitvoeren

– Berekeningen uitvoeren om problemen op te lossen met gehele getallen, breuken en decimale getallen

– Rekenmachine op een verstandige manier inzetten

Verhoudingen

– Uitspraak, notatie en betekenis van breuken, procenten en verhoudingen,

– Uitspraak, notatie en betekenis van symbolen en relaties

– Verhouding, procent, breuk, decimaal getal, deling, 'deel van' met elkaar in verband brengen

– In de context van verhoudingen berekeningen uitvoeren, ook met procenten en verhoudingen

Meten & meetkunde

– Uitspraak, notatie en betekenis van maten voor lengte, oppervlakte, inhoud en gewicht, temperatuur, tijd en geld,

– Uitspraak, notatie en betekenis van meetkundige symbolen en relaties

– Meetinstrumenten

– Meetinstrumenten gebruiken

– Structuur en samenhang tussen maateenheden

– Verschillende representaties, 2D en 3D

– Meten en rekenen met maten

– Rekenen in meetkundige situaties

Verbanden

– Analyse en interpretatie van informatie uit tabellen, grafische voorstellingen en beschrijvingen

– Kennis van veel voorkomende diagrammen, tabellen en grafieken

– Verschillende voorstellingsvormen met elkaar in verband brengen

– Gegevens verzamelen, ordenen en weergeven

– Patronen beschrijven

– Tabellen, diagrammen en grafieken gebruiken bij het oplossen van problemen

– Rekenvaardigheden gebruiken binnen het domein verbanden

De relatieve verdeling van opgaven over de onderscheiden onderdelen: Notatie, taal en betekenis (A); Met elkaar in verband brengen (B); en Gebruiken (C) is als volgt:

  • A: geen minimum;

  • B: ten minste 20 procent van de gehele toets;

  • C: ten minste 30 procent van de gehele toets.

Voor A wordt geen minimum vereist omdat deze inhouden ook kunnen worden gebruikt en toegepast bij de inhouden van B en C. Het percentage opgaven die vallen onder C moet hoger liggen dan het percentage opgaven die vallen onder B.

In de verantwoordingsdocumenten van een doorstroomtoets wordt de onderverdeling van opgaven over de onderdelen A, B en C gegeven en toegelicht. Daarbij geldt dat elke opgave onder één (primair) onderdeel wordt geplaatst, met uitzondering van onderdeel A. Om voortijdig bekend raken van opgaven te voorkomen kan de verdeling van de concrete opgaven in de verantwoordingsdocumenten worden gegeven, die uitsluitend ter beschikking worden gesteld aan het College voor Toetsen en Examens en diens adviseur Stichting Cito.

Opgaven met en zonder context

In een doorstroomtoets rekenen moeten zowel opgaven met context als zonder context (zogenoemde ‘kale opgaven’) worden opgenomen. Een contextopgave is een opgave waarin benoemde getallen voorkomen. Dit zijn getallen die gekoppeld zijn aan aantallen (bijvoorbeeld aantallen appels). Wanneer aan getallen een illustratie gekoppeld wordt dan is het ook een contextopgave. Een contextloze opgave is een opgave met onbenoemde getallen.

Er zijn voor de domeinen Getallen en Verhoudingen elk tenminste 30 procent contextopgaven en tenminste 20 procent contextloze opgaven opgenomen in een doorstroomtoets rekenen. In de verantwoordingsdocumenten van een doorstroomtoets wordt de relatieve verdeling van contextopgaven en kale opgaven gegeven.

Uit het hoofd rekenen en het gebruik van kladpapier

Leerlingen moeten bepaalde basisvaardigheden, zoals het kennen van de (deel)tafels en het rekenen tot 100 goed beheersen. Indien in een doorstroomtoets rekenopgaven zijn opgenomen waarbij het nodig is dat deze vaardigheden worden gebruikt, hoeft dit niet als apart te toetsen onderdeel te worden opgenomen. In een doorstroomtoets mogen leerlingen conform het Referentiekader bij tenminste 80 procent van de opgaven kladpapier gebruiken.

Gebruik en verstandig inzetten van de rekenmachine

Het gebruik van de rekenmachine en het verstandig inzetten van de rekenmachine is opgenomen in de inhoudsbeschrijving van het Referentiekader. Onder het ‘verstandig inzetten’ kan worden verstaan het maken van een beredeneerde keuze tussen de rekenvormen hoofdrekenen, schriftelijk rekenen en rekenen met de rekenmachine. In een doorstroomtoets rekenen kan ervoor worden gekozen deze vaardigheden wel of niet op te nemen. Het is echter niet de bedoeling dat de rekenmachine wordt ingezet ter vervanging van het zelf rekenen. In een doorstroomtoets wordt de rekenmachine bij maximaal 20 procent van de opgaven gebruikt.

TOELICHTING

Op 1 januari 2023 treedt de Wet van 9 februari 2022 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (Stb. 2022, 135) in werking. In het laatste schooljaar van het primair onderwijs moet het bevoegd gezag door deze wijziging een onafhankelijke, objectieve doorstroomtoets afnemen bij iedere leerling. De eindtoets po wordt dus vervangen door de doorstroomtoets. De bijlage bij deze regeling, de Toetswijzer doorstroomtoets PO, is een omzetting van de oude bijlage, bij de Toetswijzer eindtoets primair onderwijs, naar dit nieuwe stelsel waarin de doorstroomtoets wordt afgenomen. De tekst is grotendeels hetzelfde gebleven. De Regeling toetswijzer eindtoets PO werd eerder vastgesteld door het College voor toetsen en examens en wordt met deze regeling ingetrokken. De inhoud van Toetswijzer centrale eindtoets po is door een onafhankelijke toetswijzercommissie onder regie van het College voor Toetsen en Examens in 2014 ontwikkeld.

Het Toetsbesluit PO schrijft voor aan welke voorwaarden ten aanzien van de kwaliteit de doorstroomtoetsen moeten voldoen. De toetswijzer in de bijlage bij de regeling is een nadere uitwerking van het Toetsbesluit PO. In de toetswijzer wordt beschreven aan welke eisen elke doorstroomtoets moet voldoen voor wat betreft de inhoud en de vorm van de toets.

Het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO en het Referentiekader voor taal en rekenen vormen samen met de toetswijzer het kader voor doorstroomtoetsen voor de terreinen rekenen en taal. De toetsvorm van een doorstroomtoets is vrij. Het staat de aanbieder onder meer vrij het aantal toetsopgaven en de soort toetsopgaven (bijvoorbeeld meerkeuzevragen, open vragen) vast te stellen. Hij kan bijvoorbeeld ook kiezen direct of indirect kennis en vaardigheden toetsen. Keuzes die worden gemaakt ten aanzien van de vorm van een doorstroomtoets, mogen evenwel niet ten koste van de validiteit en betrouwbaarheid van de betreffende doorstroomtoets gaan. Minimale inhoudelijke kwaliteitseisen aan de doorstroomtoets worden verder uitgewerkt in de toetswijzer.

Het College voor toetsen en examens, de voorzitter, P.J.J. Hendrikse


X Noot
1

De term referentiekader wordt gebruikt om het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (Staatsblad 2010 265) kort aan te duiden.

X Noot
2

De term taal wordt gebruikt om Nederlandse taal kort aan te duiden.

X Noot
3

De term rekenen wordt gebruikt om rekenen en wiskunde of rekenen-wiskunde kort aan te duiden.

Naar boven