Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2022, 26055 | interne regeling |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2022, 26055 | interne regeling |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Nationale Commissie Sectorplannen;
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek;
de door de landelijke domeinoverleggen ingediende plannen voor de vier domeinen waarin een landschapsschets wordt gegeven van de verschillende sectoren binnen het domein en hun rol daarbinnen, en een analyse van de kansen en knelpunten voor het betreffende domein en de prioriteiten daarbinnen;
de uitwerking van domeinbeelden voor specifieke, geprioriteerde sectoren. Ze bevatten een concrete aanpak voor de wijze waarop en met welke middelen de sector invulling wil geven aan de prioritaire kansen en knelpunten die voortvloeien uit het domeinbeeld;
de middelen die beschikbaar zijn gesteld in het Coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar’ (2021-2025) en in de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap van juni 2022 zijn toebedeeld aan het instrument sectorplannen. Het gaat om een bedrag van structureel € 200 miljoen;
de bestaande Commissie sectorplan Bèta en Techniek, de bestaande Commissie sectorplan Social Sciences and Humanities en de nieuw op te richten Commissie sectorplan Medische Wetenschappen.
1. Er is een Nationale Commissie Sectorplannen, hierna: NCSP
2. De NCSP heeft tot taak:
a. het adviseren aan de minister over de kwaliteit van de domeinbeelden en daaruit voortvloeiende sectorbeelden en -plannen en voorts op basis daarvan over de inzet van de sectorplanmiddelen.
b. het adviseren aan de minister over de aanpak van de monitoring van de sectorplannen zoals ingediend, en het instrument sectorplannen als geheel.
3. De NCSP brengt hierover op twee momenten, te weten uiterlijk 14 september 2022 en uiterlijk 1 maart 2023, schriftelijk advies uit aan de minister.
4. Het is de NCSP geoorloofd om de minister, naast de aangewezen taken, naar eigen inzicht andere aandachtspunten mee te geven die voor de rol van sectorplannen binnen het wetenschapsbeleid van belang zijn.
De NCSP heeft tot taak:
a. Bij de advisering zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, de domeinbeelden en sectorbeelden en -plannen te toetsen op kwaliteit. De NCSP maakt daarbij een landelijke afweging, waarbij knelpunten en kansen op zowel onderzoek als onderwijs inhoudelijk worden afgewogen en de toegevoegde waarde van capaciteitsuitbreiding, profilering en samenwerking wordt ingeschat. De NCSP kan daarbij om nadere uitwerking van sectorbeelden en -plannen vragen aan de indieners.
b. De NCSP kijkt integraal naar de inhoud van de plannen en adviseert de minister, vanuit de inhoud, over de middelenverdeling en eventuele aandachtspunten binnen de domeinen.
c. Over de in 2022 reeds beschikbare structurele middelen van € 60 miljoen adviseert de NCSP de minister uiterlijk 14 september 2022. De NCSP weegt in haar adviezen mee hoe de voorgestelde keuzes en prioriteiten voor de € 60 miljoen die structureel worden ingezet vanaf 2022 passen binnen het totaalbeeld van de volledige sectorplanmiddelen van € 200 miljoen structureel.
d. De NCSP ontwikkelt in samenspraak met de domeinspecifieke commissies de criteria voor de monitoring en evaluatie. De NCSP adviseert op basis daarvan de minister over de monitoring en evaluatie van sectorplannen en houdt daarbij rekening met het beperken van administratieve lasten waar mogelijk. De uitvoering van de monitoring en evaluatie behoren niet tot taak van de NCSP maar zullen worden belegd bij de domeinspecifieke commissies.
e. De NCSP brengt uiterlijk 1 maart 2023 een advies uit aan de minister over de resterende structurele middelen van € 140 miljoen.
1. De NCSP bestaat uit twee covoorzitters en drie andere leden.
2. De covoorzitters en de leden worden door de minister benoemd voor een periode van 12 maanden, met de mogelijkheid tot verlenging.
3. De beide voorzitters en de andere leden brengen op persoonlijke titel hun kennis en ervaring in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.
4. Bij verandering van hoofd- of nevenfuncties van de leden of het aangaan van bepaalde relaties door de leden kan de minister het lidmaatschap van de NCSP heroverwegen.
5. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.
6. In geval van een geschil tussen beide voorzitters in hun hoedanigheid van voorzitter heeft de minister de doorslaggevende stem. De minister kan hierbij de andere leden in de gelegenheid stellen te worden gehoord.
7. De voorzitters en overige leden kunnen worden geschorst en ontslagen door de minister.
8. Voor de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 worden tot lid van de NCSP benoemd:
a. Prof. dr. E.W. (Bert) Meijer (covoorzitter)
b. Prof. dr. mr. M.A.P. (Mark) Bovens (covoorzitter)
c. Em. prof. dr. H.E. (Henriëtte) van der Horst (lid)
d. Em. prof. dr. L.E.M. (Louise) Vet (lid)
e. Prof. dr. B.A. (Beatrice) de Graaf (lid)
1. De NWO voorziet in het secretariaat en de ondersteuning van de NCSP.
2. De NCSP stelt haar werkwijze schriftelijk vast in afstemming met het secretariaat, waarbij rekening wordt gehouden met het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling gedurende de gehele looptijd van de NCSP.
3. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitters van de NCSP.
4. De NCSP kan zich door andere personen laten bijstaan voor zover dat voor de vervulling van hun taak nodig is.
De NCSP wordt met ingang van 1 juli 2022 ingesteld voor de duur van 12 maanden.
De NCSP verstrekt aan de minister desgevraagd de door de minister gewenste inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van de taak van de minister redelijkerwijs nodig is.
1. De kosten van de NCSP komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:
a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning zoals gefactureerd door NWO en ZonMw aan OCW;
b. de kosten van externe inhuur van experts voor zover benodigd voor de uitoefening van de taken van de NCSP.
2. De NCSP biedt zo spoedig mogelijk na hun instelling een begroting en een planning aan de minister aan.
1. Aan de leden van de NCSP wordt een vaste vergoeding per maand toegekend waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op het maximum van schaal 18 conform de laatst afgesloten CAO Rijk. De arbeidsduurfactor wordt daarbij vastgesteld op 1,15 dag per week voor de voorzitters en 0,46 dag per week voor de leden op basis van 8-urige werkdagen.
2. Naast de vergoeding voor de werkzaamheden komen de eventuele reis- en verblijfskosten van de voorzitters, andere leden en het secretariaat voor vergoeding in aanmerking. De leden ontvangen een vergoeding voor reiskosten gebaseerd op de regeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges.
Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de NCSP worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de NCSP zelf openbaar gemaakt. Stukken die ten grondslag liggen aan het besluit van de minister aangaande inzet van de sectorplanmiddelen zullen vanwege de informatieplicht aan de Kamer wel openbaar gemaakt worden.
De NCSP draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van hun werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Organisatie en Bedrijfsvoering van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Vanuit de middelen van het Coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar’ (2021-2025) investeert dit kabinet structureel € 200 miljoen middels sectorplannen in wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Dit is bestemd voor sectorplannen in alle vier de domeinen: sociale en geesteswetenschappen, bèta-, technische en medische wetenschappen. De sectorplanmiddelen starten in 2022 (€ 60 miljoen) en in 2023 (€ 140 miljoen) met een looptijd van monitoring en evaluatie tot en met 2029. De middelen voor sectorplannen zijn structureel van aard en worden uitgekeerd via de eerste geldstroom.
Sectorplannen hebben twee samenhangende hoofddoelen:
1. Het stimuleren van samenwerking en gezamenlijke scherpe keuzes tussen en binnen universiteiten en umc’s over taakverdeling en profilering (onderwijs en onderzoek);
2. Rust en ruimte: het versterken van de basis van onderwijs en onderzoek waarbij wordt ingezet op een stijging van het aantal vaste contracten, werkdrukverlaging en het aantrekken, opleiden en behouden van (nieuw) wetenschappelijk talent, verbetering van de macrodoelmatigheid en aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en de onderwijskwaliteit.
De minister zal een landelijke commissie instellen: geheten de ‘Nationale Commissie Sectorplannen’ (hierna: NCSP). Deze commissie heeft een looptijd van in principe één jaar, met de mogelijkheid tot verlenging. De NCSP fungeert als onafhankelijk adviseur voor de minister over de kwaliteit van de domeinbeelden en daaruit voortvloeiende sectorplannen die vanuit het veld voor elk domein zullen worden ingediend en adviseert op basis daarvan over de inzet van de middelen. Daarnaast worden zij gevraagd om een advies over de monitoring en evaluatie van de sectorplannen, en het instrument als geheel.
De nationale commissie sectorplannen bestaat uit vijf vooraanstaande wetenschappers die vanuit het nationale perspectief een inhoudelijke weging maken voor de goede besteding van de sectorplanmiddelen. Het is daarvoor van belang dat zij als voldoende onafhankelijk en gezaghebbend beschouwd kunnen worden. Zij voldoen daarom aan de volgende criteria: bewezen objectiviteit, geen direct belanghebbende bij de verdeling van de sectorplanmiddelen en binnen de commissie als geheel diversiteit in perspectief, achtergrond, leeftijd en geslacht, een vertegenwoordiging van alle domeinen (bèta- technische-, medische wetenschappen en de SSH) en ervaring met sectorplannen als instrument. Indien een verandering in hoofd- of nevenfuncties van één van de leden maakt dat hij of zij niet meer voldoet aan deze voorwaarden, kan de Minister van OCW het lidmaatschap heroverwegen.
Ten behoeve van het opstellen van de sectorplannen en de toetsing daarvan door de NCSP stelt de minister onderstaande randvoorwaarden beschikbaar waaraan de sectorplannen worden getoetst.
Randvoorwaarden en inbedding in het hoger onderwijs- en wetenschapsbeleid
Het instrument dient evenwichtig ingezet te worden voor het versterken van de basis van zowel onderzoek als onderwijs.
Bij de verdeling van de middelen dient – in lijn met het Coalitieakkoord – aandacht te zijn voor de kleine studies in de geesteswetenschappen, in het bijzonder voor de moderne vreemde talen en de Nederlandse taal en cultuur. Gezien de maatschappelijke relevantie en het lerarentekort in deze gebieden is meer samenwerking voor een dekkend en macrodoelmatig onderwijsaanbod van groot belang. Ook dient in het budget ruimte te blijven van € 0,5 miljoen vanaf 2023 voor een mogelijk sectorplan lerarenopleidingen hbo en wo. Hierover gaat de Minister van OCW nog in gesprek met het veld.
In domeinbeelden
• wordt een visie gegeven op het domein, waaronder een analyse van kansen en knelpunten voor versterking van de wetenschappelijke onderzoeksbasis en het onderwijs, resulterend in een gewenst universitair landschap. Bij alle domeinbeelden wordt aangegeven wat gezien de analyse en het gewenste landschap de prioritaire sectoren zijn.
In sectorbeelden
• wordt een visie gegeven op de sector, waaronder een analyse van kansen en knelpunten voor versterking van de wetenschappelijke onderzoeksbasis en het onderwijs, resulterend in een gewenst universitair landschap. Ook wordt aangegeven wat gezien de analyse en het gewenste landschap de focusgebieden zijn.
In sectorplannen
• wordt beschreven hoe de middelen worden ingezet voor het versterken van de wetenschappelijke onderzoeksbasis en het onderwijs door gericht vaste capaciteit uit te breiden: talent aantrekken en behouden op zodanige wijze dat deze investeringen rust en ruimte geven in het systeem;
• De wijze waarop profilering en interfacultaire samenwerking en taakverdeling in onderzoek en onderwijs wordt vormgegeven, op gezamenlijk vastgestelde focuspunten. Dat betekent dat per universiteit en daarbinnen faculteit wordt benoemd binnen welke focusgebieden op onderzoek, onderwijs en maatschappelijke impact zij zich profileren ten opzichte van elkaar, hoe zij de samenwerking met elkaar invullen en wat hierin van faculteiten verwacht wordt. Hieruit blijkt hoe de profielen elkaar aanvullen en hoe dit zich vertaalt in een profiel voor de gehele sector en daarmee voor Nederland. Daarin worden aantoonbaar scherpe keuzes gemaakt. Voor onderwijs is het daarbij belangrijk dat de profileringskeuzes doorwerken in de profilering van de bachelor en (research)masteropleidingen en mogelijk ook in de samenwerking met de lerarenopleidingen bij de verschillende universiteiten;
• een gezamenlijke aanpak van gesignaleerde en prioritaire knelpunten op onderwijs en onderzoek en de verwevenheid daartussen zoals deze door de sector zijn geïdentificeerd;
• het versterken van de organisatiegraad. Het sectorplan bevat een beschrijving hoe gewerkt wordt aan verhogen van de landelijke organisatiegraad, in het bijzonder in sectoren waar deze organisatiegraad relatief laag is;
• het versterken van en inbedding in hoger onderwijs- en wetenschapsbeleid. Sectorplannen dragen aantoonbaar bij aan bredere beleidsdoelstellingen binnen het wetenschapsbeleid en hoger onderwijsbeleid. De sectorplannen en uitwerking in facultaire bestedingsplannen dienen daarbij in lijn te zijn met het bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap en de activiteiten die daartoe worden ondernomen. In elk sectorplan wordt op basis van een analyse aangegeven waar prioritaire knelpunten en kansen liggen ten aanzien van de beleidsdoelstellingen, welke concrete en meetbare doelen de sector hierin stelt en hoe de sector hier in het kader van het sectorplan aan werkt en op samenwerkt.
• Daarnaast is het van belang dat in de plannen de uitgangspunten worden benoemd voor het betrekken van de medezeggenschap bij de uitwerking en implementatie.
Bij de versterking van en inbedding in het hoger onderwijs- en wetenschapsbeleid wordt in ieder geval ingegaan op de inzet die de sector pleegt op de volgende inhoudelijke thema’s:
• Talentbeleid, waaronder ook voldoende carrièreperspectief, meer diverse loopbaanpaden en diversiteit en inclusie.
• Onderwijskwaliteit: hoe de sector inzet op de onderwijskwaliteit waaronder ook de versterking van de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek.
• Maatschappelijke impact, waaronder ook valorisatie. De door de KNAW aanbevolen Theory of Change-aanpak kan als inspiratie dienen.
• Internationalisering en beheersing van de groei van (internationale) studentenaantallen: aangegeven wordt wat de internationale ambities zijn van de sector, hoe de sector samenwerkt en zich gezamenlijk inzet voor deze ambities. Hierbij wordt aangegeven hoe dit bijdraagt aan het versterken van de duurzame basis met daarbij aandacht voor balans in internationalisering en beheersing van (internationale) studentenaantallen.
• Macrodoelmatigheid: in het sectorplan wordt de macrodoelmatigheid van het aanbod in de sector inzichtelijk gemaakt en wordt aangegeven hoe het sectorplan bijdraagt aan de macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod. Dit ook in het licht van de bijdrage die via het sectorplan kan worden geleverd aan het oplossen van de tekorten op de arbeidsmarkt en een verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld door nieuwe en vaste banen voor wetenschappelijk personeel die ook onderwijs kunnen verzorgen, de ontwikkeling van het aantal opleidingsplaatsen, activiteiten gericht op aansluiting vo-ho, studiekeuzevoorlichting en vermindering van uitval en switch. In het sectorplan wordt ten behoeve van de macrodoelmatigheid tevens inzichtelijk gemaakt hoe de instellingen samenwerken op en gezamenlijk afstemmen over het aanbod en hoe de sector invulling geeft aan de regie en reguliere (bij)sturing op macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod.
• Lerarenopleidingen: In het sectorplan wordt inzichtelijk gemaakt op welke manier de faculteiten – zeker bij sectoren met lerarentekorten – hun studenten stimuleren, hen perspectief bieden op en voor hen de basis leggen voor een onderwijsfunctie in hun vak door een goede aansluiting op de lerarenopleidingen.
Alle sectorplannen bevatten SMART doelstellingen voor de gestelde prioriteiten binnen het sectorplan.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-26055.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.