Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 22 september 2022, nummer WBN-BES 2022/5, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Uit de formulering van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN volgt dat toelating alleen van toepassing zijn op een vreemdeling. Dat betekent dat perioden waarin een optant of verzoeker Nederlander was, niet meetellen bij de berekening van de periode van toelating, en dat met een eventuele verkrijging van het Nederlanderschap de periode van toelating eindigt.

Ingevolge dit artikellid betekent ‘toelating’ dat het bevoegde gezag uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven aan een vreemdeling om in het Koninkrijk voor een langere periode te verblijven. Instemming door het bevoegde gezag houdt in dat een daartoe strekkend besluit van een bevoegde overheidsinstantie een vereiste is.

Vreemdelingen die in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verblijven en die niet van rechtswege zijn toegelaten tot verblijf (artikel 3 en 5a WTU-BES), moeten in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd (artikel 6 WTU-BES). Onze Minister is op grond van de Wet Toelating en Uitzetting BES (WTU-BES) in de openbare lichamen de autoriteit die bevoegd is tot het verlenen (en verlengen) van verblijfsvergunningen voor bepaalde of voor onbepaalde tijd (artikel 7, lid 1 WTU-BES en artikel 12a WTU-BES).

Naast de WTU-BES zijn ook het Besluit Toelating en Uitzetting BES (BTU-BES), de Regeling Toelating en Uitzetting BES (RTU-BES) en de Circulaire Toelating en Uitzetting BES (CTU-BES) van kracht.

B

Artikel 6 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:

    • a. de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft;

    • b. de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is;

    • c. de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander is erkend en die niet op grond van de artikelen 3 of 4 Nederlander is of is geworden, indien hij onmiddellijk voorafgaand aan de verklaring gedurende een onafgebroken periode van ten minste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend;

    • d. de minderjarige vreemdeling die krachtens Nederlandse rechterlijke beslissing of bij zijn geboorte van rechtswege onder het gezamenlijk gezag is komen te staan van een niet-Nederlandse vader of moeder en een ander die Nederlander is, indien hij na het instellen van dat gezag gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van deze Nederlander, en hij zijn hoofdverblijf niet heeft in het land waarvan hij onderdaan is. Op de minderjarige die ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is het vierde lid van dit artikel niet van toepassing;

    • e. de meerderjarige vreemdeling die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • f. de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten en in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba tenminste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft tenzij hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, onder d of e;

    • g. de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • h. de vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    • i. de vreemdeling die vóór 1 januari 1985 is geboren uit een moeder die ten tijde van zijn geboorte Nederlander was, terwijl de vader ten tijde van die geboorte niet-Nederlander was;

    • j. het vóór 1 januari 1985 in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde niet-Nederlandse kind van een vrouw die op de dag dat de uitspraak van kracht van gewijsde heeft gekregen Nederlander was, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;

    • k. de vreemdeling die is geboren als kind van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden;

    • l. de vreemdeling die voor de leeftijd van zeven jaar is erkend door één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden;

    • m. de vreemdeling die door één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, tijdens zijn minderjarigheid is erkend, terwijl hij aangetoond heeft dat die persoon de biologische vader is;

    • n. de vreemdeling die door een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kind is van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, indien hij op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;

    • o. het in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde kind van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, indien hij op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was.

    • p. de vreemdeling die het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren, indien met dat verlies het Unieburgerschap verloren ging en op dat moment redelijkerwijs voorzienbaar was dat dit tot onevenredige gevolgen uit het oogpunt van het Unierecht zou leiden. De herkrijging geschiedt met terugwerkende kracht tot en met het moment waarop het Nederlanderschap verloren ging. Het tweede lid is niet van toepassing.

  • 2. Bij het afleggen van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap verklaart de meerderjarige vreemdeling en de minderjarige vreemdeling die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt tevens bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Het besluit tot bevestiging wordt niet bekendgemaakt dan nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd.

  • 3. De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien de verklaring strekt tot herkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in het eerste lid, onder p, vraagt de autoriteit advies aan Onze Minister. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 4. Zij weigert de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.

  • 5. Zij beslist binnen dertien weken na de inontvangstneming van de verklaring; deze termijn kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.

  • 6. Indien een persoon op wie de verklaring betrekking heeft, geen geslachtsnaam of voornaam heeft of indien de juiste spelling daarvan niet vaststaat, wordt deze in overleg met hem vastgesteld en in de bevestiging vermeld; zijn naam wordt daarin zo nodig in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens overgebracht.

  • 7. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder a en b, wordt geboorte aan boord van een in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig gelijk gesteld met geboorte in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.

  • 8. Het minderjarige niet-Nederlandse kind van de vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, die een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap aflegt, deelt in die verkrijging, indien het in de verklaring tot dat doel is vermeld en het, behoudens in de gevallen waarin de verklaring wordt afgelegd op grond van het eerste lid, onder c, d of p sedert het tijdstip van het afleggen van de verklaring toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Kinderen van een kind dat in de verkrijging deelt, delen onder dezelfde voorwaarden in die verkrijging. Een kind dat ten tijde van het afleggen van de bereidverklaring de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, deelt slechts in de verkrijging indien het daarmee uitdrukkelijk instemt, de in het tweede lid bedoelde bereidverklaring, alsmede de verklaring zelf aflegt en jegens hem geen vermoedens bestaan als in het vierde lid bedoeld. Het besluit tot bevestiging wordt niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd. Indien de bevestiging strekt tot herkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in het eerste lid, onder p, geschiedt die herkrijging met terugwerkende kracht en behoeft geen verklaring van verbondenheid te worden afgelegd.

  • 9. Aan de vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap door optie heeft verkregen, staat van de in het eerste lid genoemde mogelijkheden tot herkrijging van het Nederlanderschap door optie alleen die bedoeld onder f en p, open.

    Verwijzingen

    BW-BES:

    artikel 1:5

    RWN:

    artikelen 1; 2; 8; 9; 12; 13; 14.1; 21; 22; 23; 26; 28 en 29

    RRWN:

    artikelen II.2 en V.1

    BvvN:

    artikelen 3 t/m 6, 13 t/m 18, en 73

    BW-NL:

    artikelen 1:5; 1:253aa; 1:253sa en 1:253t

    WAR-BES:

    artikelen 3, lid 3; 7 en 55 t/m 74

    Verdragen:

    Overeenkomst van Rome inzake de wettiging door huwelijk: artikel 1;

    Verdrag van New York ter beperking der staatloosheid: artikelen 1 en 12;

    Europees Verdrag inzake nationaliteit: artikelen 6.1a en 6.2b.

    Overgangsrecht

    Zie artikel 26 RWN voor tijdelijk soepelere voorwaarden voor optie door bepaalde categorieën oud-Nederlanders. Zie voor de gevolgen van een erkenning van een minderjarige door een Nederlandse man vóór 1 april 2003, de toelichting bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN, onder ‘Erkenning van minderjarigen vóór 1 april 2003’.

C

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-b. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is.

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren. Een geboorte aan boord van een in Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig wordt gelijk gesteld met een geboorte in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie de toelichting bij artikel 6, zevende lid, RWN);

  • hij onmiddellijk voorafgaande aan de bevestiging van de verkrijging een onafgebroken periode van drie jaren toelating en hoofdverblijf in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Zie tevens artikel 29 RWN en artikel 14, derde lid, RvvN. Niet is vereist dat de optant was toegelaten op het tijdstip van zijn geboorte. Van toelating in Bonaire, Sint Eustatius en Saba zoals bedoeld in de RWN is sprake indien de optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de Wet Toelating en Uitzetting BES (WTU-BES). (Let op: indien een optant toelating van rechtswege heeft op grond van artikel 5a WTU-BES telt dit niet mee als toelating zoals bedoeld in de RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN);

  • de periode van drie jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van drie jaar te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating wordt afgeleid uit het verblijfsdocument en de gegevens in de vreemdelingenadministratie;

  • hij vanaf zijn geboorte staatloos is (zie voor uitleg van het begrip ‘staatloos’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN);

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • de bepalingen van artikel 2 RWN in acht zijn genomen (zie de toelichting bij artikel 2 RWN); en

  • hij, de meerderjarige dan wel de minderjarige vreemdeling die op het moment van afleggen van de optieverklaring de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Uit de wettekst volgt dat zowel de meerderjarige als de minderjarige vreemdeling kan opteren op grond van het onderhavige artikellid.

Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder b, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit kan een minderjarige die opteert op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap niet worden geweigerd als er op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.

Op grond van artikel 12 in samenhang met artikel 1, eerste en tweede lid, aanhef en onder c, van het Verdrag van New York tot beperking der staatloosheid van 30 augustus 1961, kan een meerderjarige die opteert op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap alleen worden geweigerd indien optant is veroordeeld wegens een misdrijf tegen de nationale veiligheid dan wel wegens een ander misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar.

Voorbeeld

Abdul is in het Europese deel van Nederland geboren uit een Palestijnse ongehuwde vrouw. De vader van Abdul is onbekend. Abdul en zijn moeder staan in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven als zijnde ‘staatloos’. Abdul is vijf jaar oud en is sinds zijn geboorte in Nederland. De aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (verblijfsdocument III) van de moeder van Abdul is niet ingewilligd. Thans is zij daarover in een beroepsprocedure verwikkeld bij de rechtbank. Zowel de moeder van Abdul als Abdul zelf mogen de uitkomst van deze procedure in Nederland afwachten. Een ten behoeve van Abdul afgelegde optieverklaring dient te worden geweigerd. Hij heeft weliswaar gedurende langer dan drie jaar hoofdverblijf in Nederland, maar hij is niet in Nederland toegelaten. De moeder van Abdul wordt vervolgens door de rechter gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Aan de moeder van Abdul wordt daarop, mede ten behoeve van Abdul, alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. De verblijfsvergunning wordt echter niet met terugwerkende kracht verleend. Als Abdul en zijn moeder in Nederland hun hoofdverblijf houden en zij verkrijgen – aansluitend op de eerdere vergunning – na drie jaar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument IV) kan wel met succes een optieverklaring ten behoeve van Abdul worden afgelegd. Abdul heeft dan drie jaar toelating en hoofdverblijf in Nederland. Uiteraard moet Abdul op het moment van die optie en de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap nog wel in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning.

D

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-e. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e

Wetstekst:

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de meerderjarige vreemdeling die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is. Hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien gehuwd zijn (geweest) (zie voor uitleg van het begrip ‘meerderjarig’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij sedert de leeftijd van vier jaar tot en met het moment van bevestiging van de verkrijging onafgebroken toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Bonaire, Sint Eustatius en Saba zoals bedoeld in de RWN is sprake indien de optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de Wet Toelating en Uitzetting (WTU). (Let op: indien een optant toelating van rechtswege heeft op grond van artikel 5a WTU-BES telt dit niet mee als toelating zoals bedoeld in de RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.) Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating wordt afgeleid uit het verblijfsdocument en de gegevens in de vreemdelingenadministratie. Zie tevens artikel 29 RWN en artikel 14, derde lid, RvvN;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN; en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

E

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is: hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien getrouwd zijn (geweest). (Zie voor uitleg van het begrip ’meerderjarige’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.) Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij op enig moment in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander;

  • hij op het moment van de bevestiging van de verkrijging gedurende een jaar of langer toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland heeft. Uit artikel 1, eerste lid, onder g, RWN, volgt dat het bij toelating altijd moet gaan om toelating als vreemdeling. En uit artikel 1, eerste lid, onder e, RWN volgt dat een vreemdeling niet (ook) Nederlander kan zijn. Voor de berekening van de termijn van onafgebroken toelating (waarbij de tijd dat iemand Nederlander is geweest niet meetelt) wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Het begrip ‘toelating voor onbepaalde tijd’ houdt in dat de optant in het bezit moet zijn van een verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter. Voor een nadere uitleg van dit begrip en de wijze waarop kan worden beoordeeld of aan dit vereiste wordt voldaan, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN én artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. De optant moet zijn rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aantonen. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. De periode van een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In deze periode mogen daarom geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint een nieuwe termijn van een jaar te lopen. Of wordt voldaan aan het vereiste van een jaar onafgebroken toelating, zal de burgemeester in veel gevallen kunnen afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens in de BRP. In andere gevallen zal de duur van de onafgebroken toelating alleen kunnen worden beoordeeld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van gegevens uit de vreemdelingenadministratie (zo nodig in combinatie met het verblijfsdocument). In deze situatie zal de burgemeester de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Het is overigens de bedoeling dat een bericht omtrent toelating alleen wordt gevraagd als de burgemeester niet of in onvoldoende mate beschikt over de benodigde gegevens. Ook in gevallen waarbij de gegevens in de BRP en het overgelegde verblijfsdocument elkaar tegenspreken of er anderszins omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel bestaat over de juiste verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling, moet een bericht omtrent toelating worden gevraagd. Voor de gevallen waarin en de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend of verkregen, omdat hij na de totstandkoming van de naturalisatie of de optie niet al het mogelijke heeft gedaan om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN);

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking door Onze Minister omdat hij dit Nederlanderschap vóór 1 april 2003 heeft verkregen door naturalisatie die berust op een door hem gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de naturalisatie relevant feit (artikel 14, eerste lid, RWN). De intrekking van het Nederlanderschap van een persoon op grond van artikel 14, eerste lid, RWN werkt niet verder terug dan tot 1 april 2003 (artikel II, eerste lid, RRWN). Op grond van artikel II, tweede lid, RRWN wordt deze persoon voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten en kan dus op grond van dat artikellid niet opteren. Een persoon van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, RWN ná 1 april 2003 is ingetrokken, wordt – de intrekking heeft terugwerkende kracht tot het moment van verkrijging – eveneens geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten. Ook die persoon kan niet opteren op grond van het onderhavige artikellid;

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN;

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

F

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-g. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g

Wettekst:

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het tweede lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij gedurende minstens drie jaar de echtgenoot is van een en dezelfde Nederlander. De echtgenoot moet op het moment van de bevestiging van de verkrijging in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dat Nederlanderschap is niet vereist gedurende de gehele periode van drie jaar. Onder echtgenoot wordt tevens verstaan de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Bonaire, Sint Eustatius en Saba zoals bedoeld in de RWN is sprake indien de optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de Wet Toelating en Uitzetting (WTU). (Let op: indien een optant toelating van rechtswege heeft op grond van artikel 5a WTU-BES telt dit niet mee als toelating zoals bedoeld in de RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.) Zie tevens artikel 29 RWN en artikel 14, derde lid, RvvN;

  • Optant dient dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen. De periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijftien jaren te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating wordt afgeleid uit het verblijfsdocument in combinatie met de gegevens in de vreemdelingenadministratie;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie het negende artikellid);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (Zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN, alsmede de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Met huwelijk wordt in dit geval bedoeld huwelijk respectievelijk in Nederland geregistreerd partnerschap in de zin van het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW-NL). Anders dan bij naturalisatie (zie artikel 8, tweede lid, RWN) wordt aan de optant niet de eis gesteld dat hij voorafgaand aan de optie en de bevestiging daarvan gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de Nederlandse echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner. De plicht tot samenwoning vloeit namelijk niet meer voort uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW-NL)en is ook niet in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, RWN opgenomen.

Het huwelijk zal in de meeste gevallen blijken uit de basisadministratie persoonsgegevens. Ook de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) zal over het algemeen blijken uit de basisadministratie persoonsgegevens van de het eilandgebied waar de optie wordt afgelegd. Is dit niet het geval, dan dient de optant de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) aannemelijk te maken door het overleggen van een Nederlands paspoort of Nederlandse Europese identiteitskaart, waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Een recentelijk (niet ouder dan zes maanden) afgegeven verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap of een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de woonplaats van de echtgeno(o)t(e) waaruit het Nederlanderschap van de echtgeno(o)t(e) blijkt, volstaat eveneens.

N.B. Een buiten Nederland geregistreerd partnerschap of het al dan niet met een (notarieel) samenlevingscontract samenwonen met een Nederlander is niet gelijkgesteld aan een huwelijk.

Het huwelijk met een en dezelfde Nederlander moet ononderbroken zijn. Als het huwelijk na een scheiding weer opnieuw wordt gesloten, dan vangt een nieuwe termijn van drie jaar aan.

Voorbeeld

Het echtpaar Ramesh en Shanti, beiden van Indiase nationaliteit zijn in 1980 naar Sint Maarten gekomen. Om het jaar gaat Shanti voor drie maanden terug naar India voor familiebezoek. In 2002 verkrijgt Ramesh de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie. Het verzoek van Shanti wordt niet ingewilligd omdat zij de Engelse taal (landstaal) onvoldoende beheerst.

Shanti kan echter wel opteren voor het Nederlanderschap, omdat daarvoor geen eisen m.b.t. taal worden gesteld. Zij is immers (veel) langer dan drie jaar gehuwd met een persoon die inmiddels Nederlander is geworden. Dat Ramesh nog geen drie jaar Nederlander is, doet niet ter zake. Voorts heeft Shanti al langer dan vijftien jaar toelating en hoofdverblijf op Sint Maarten. Verblijf voor drie maanden buiten het Koninkrijk voor vakantie/familiebezoek geldt niet als onderbreking van het hoofdverblijf. Ook vormt zij op grond van haar gedrag geen gevaar voor de openbare orde.

G

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-h. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h

Wetstekst:

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij 65 jaar of ouder is. (Zie voor de bepaling van de leeftijd bij een onbekende geboortemaand en/of geboortedag de toelichting bij artikel 1, aanhef en onder b, RWN.);

  • hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Bonaire, Sint Eustatius en Saba zoals bedoeld in de RWN is sprake indien de optant rechtmatig verblijf heeft op grond van Wet Toelating en Uitzetting (WTU). (Let op: indien een optant toelating van rechtswege heeft op grond van artikel 5a WTU-BES telt dit niet mee als toelating zoals bedoeld in de RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.) Zie tevens artikel 29 RWN en artikel 14, derde lid, RvvN. De periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijftien jaren te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating wordt Onze Minister (lees: IND-BES) afgeleid uit het verblijfsdocument in combinatie met de gegevens in de vreemdelingenadministratie;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • als er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN, alsmede artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN.); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Voorbeeld

Li heeft de Chinese nationaliteit en verblijft sinds zijn veertigste jaar onafgebroken op Sint Eustatius. Hij is altijd in het bezit geweest van een geldige vergunning tot verblijf. Inmiddels is hij 65 jaar. Hij is van onbesproken gedrag, maar spreekt in het geheel geen Engels (landstaal). De optieverklaring van Li ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit dient te worden bevestigd nu hij aan de terzake geldende voorwaarden voldoet.

H

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij vóór 1 januari 1985 geboren is;

  • hij geboren is uit een vrouw die de Nederlandse nationaliteit bezat op de geboortedag van de optant;

  • hij een (juridische) vader heeft, die niet-Nederlander was ten tijde van zijn geboorte;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid);

  • artikel 6, negende lid, RWN is van toepassing: de vreemdeling mag niet opteren als hij/zij ooit eerder door een optieverklaring de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen (en deze dus weer is kwijtgeraakt); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

I

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder j, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij vóór 1 januari 1985 geadopteerd is bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak binnen het Koninkrijk;

  • hij minderjarig was op het moment van de adoptieuitspraak in eerste aanleg; en

  • zijn adoptiefmoeder de Nederlandse nationaliteit bezat op het moment dat de adoptieuitspraak onherroepelijk werd;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid);

  • artikel 6, negende lid, RWN is van toepassing: de vreemdeling mag niet opteren als hij/zij ooit eerder door een optieverklaring de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen (en deze dus weer is kwijtgeraakt); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

J

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (meerderjarig of minderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • de afstamming is bewezen;

  • zijn vader of moeder voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

Let op: in principe kan op grond van artikel 6, achtste lid, RWN een minderjarige delen in de optie van de persoon (ouder), bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i en j, RWN, indien hij toelating en hoofdverblijf heeft in een land van het Koninkrijk.

K

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij postnataal erkend is door een man voordat hij zeven jaar werd;

  • zijn vader (erkenner) voldoet aan de voorwaarden onder artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie of ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

L

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij als minderjarige van zeven jaar of ouder maar vóór zijn meerderjarigheid is erkend;

  • de erkenner de biologische vader is en dit is bewezen met DNA-bewijs dat voldoet aan het Besluit DNA-onderzoek vaderschap of met gerechtelijk bewijs van biologisch vaderschap;

  • zijn vader (erkenner) voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie of dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

M

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • bij rechterlijke uitspraak vastgesteld is dat de optiegerechtigde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN zijn vader is;

  • hij minderjarig was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg;

  • zijn vader voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie of dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

N

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij geadopteerd is bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak binnen het Koninkrijk;

  • hij minderjarig was op de dag van de adoptieuitspraak in eerste aanleg;

  • zijn adoptiefvader of adoptiefmoeder voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie of dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

O

Het schema ‘Schema wel/niet verplicht bereidverklaring en verklaring van verbondenheid (artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 8)’ van paragraaf 2.4.2.1/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN BES is aangepast en komt te luiden:

Schema wel/niet verplicht bereidverklaring en verklaring van verbondenheid (artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 8)

Optanten die de bereidverklaring moeten invullen en ondertekenen

Hoofdregel

De vreemdeling 16 jaar of ouder verklaart zich bereid de verklaring van verbondenheid af te leggen en legt deze verklaring ook daadwerkelijk af tijdens de ceremonie (zie artikel 6 lid 2 RWN). Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

Uitzonderingen

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van de overgangsregeling in artikel II, eerste lid, onder a, b of c van Stb. 2008, 270 hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van artikel 6 lid 1, onder p RWN hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van artikel 28, lid 1 RWN hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt voor de vreemdeling die zelfstandig opteert.

P

Paragraaf 2.2.5.4/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 2.2.5.4. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Uitzonderingen daargelaten (bijvoorbeeld in geval van op goede gronden gerezen twijfel), wordt van overlegging van documenten afgezien indien deze in eerdere instantie reeds zijn overgelegd en verwerkt in de basisadministratie persoonsgegevens of in een akte van de burgerlijke stand. Hierbij geldt dat de verwerking van gegevens in de burgerlijke stand moet hebben plaatsgevonden op basis van, indien nodig, gelegaliseerde documenten.

Indien aanwijzing bestaat dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de behandelend ambtenaar aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek moet worden ingesteld van het document.

Q

Paragraaf 2.3.2/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 2.3.2. Ontvangstbevestiging

Optieverklaringen worden voorzien van een datum en dienststempel (artikel 13, zesde lid, BvvN). Daarna wordt een kopie van de optieverklaring, als bewijs van ontvangst, aan de optant meegegeven (artikel 13, vierde lid, BvvN). Vervolgens dient binnen dertien weken na de inontvangstneming van de optieverklaring te worden beslist of de optieverklaring al dan niet wordt bevestigd. Deze termijn kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd (artikel 6, vijfde lid, RWN). Een verlenging van de termijn kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn indien IND-BES onderzoek wil laten verrichten ter verificatie van gegevens in het buitenland. Als IND-BES verlenging van de termijn noodzakelijk acht, deelt hij dit schriftelijk aan de optant mee. IND-BES is niet verplicht de reden van de verlenging te vermelden.

R

Paragraaf 2.4.2.3/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 2.4.2.3. Geen gevaar voor de openbare orde, etc.

Daarna onderzoekt Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) of er op grond van het gedrag van de minderjarige optant van zestien jaar of ouder, de meerderjarige optant of dat van zijn minderjarige kinderen van zestien jaar of ouder voor wie medeoptie wordt gevraagd, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar opleveren voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (artikel 16, tweede lid, BvvN).

Dit onderzoek wordt verricht aan de hand van de door of namens de optant verstrekte gegevens. Op het moment van de bevestiging van de optieverklaring geldt dat het bewijs van goed gedrag niet ouder mag zijn dan zes maanden (zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).

Bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN (als de optant minderjarig is) en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d en k t/m p, RWN (als de optant op het moment van het afleggen van de optie de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt) blijft onderzoek naar de eventuele antecedenten van de optant achterwege. Er wordt ook geen onderzoek gedaan naar de eventuele antecedenten van minderjarige kinderen van wie het de bedoeling is dat zij delen in de optie en die op het moment van de optieverklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt.

Bovendien onderzoekt Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) of de optant polygaam gehuwd is (zie toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN).

S

Toelichting ad artikel 6, negende lid HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

6-9. Toelichting ad artikel 6, negende lid

Wettekst:

Aan de vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap door optie heeft verkregen, staat van de in het eerste lid genoemde mogelijkheden tot herkrijging van het Nederlanderschap door optie alleen die bedoeld onder f en p, open.

De vreemdeling die de Nederlandse nationaliteit ooit door optie heeft verkregen en de Nederlandse nationaliteit vervolgens weer is verloren, kan de Nederlandse nationaliteit slechts door optie herkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f of p, RWN. Deze oud-Nederlander kan het Nederlanderschap dus niet herkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, d, e, g, i, j, k, l, m, n en o, RWN ook al voldoet hij wel aan de voorwaarden genoemd in deze subleden. Hiermee wordt met name voorkomen dat minderjarigen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN die het Nederlanderschap door bevestiging van de optieverklaring hebben verkregen en daarna het Nederlanderschap hebben verloren op grond van artikel 16 RWN, in een gunstiger positie komen te verkeren dan de minderjarige oud-Nederlander die het Nederlanderschap van rechtswege heeft verkregen op grond van artikel 3, 4 of 5 RWN.

T

Paragraaf 3.5.4/Toelichting ad artikel 7 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 3.5.4. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Indien reeds in het verleden gelegaliseerde (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de basisadministratie persoonsgegevens of in een akte van de burgerlijke stand, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel of indien na de verwerking van de gegevens de vereisten van legalisatie en verificatie zijn verscherpt, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.

Indien aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de IND-BES aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek van het document noodzakelijke wordt.

U

11-alg/Toelichting ad artikel 11 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

11-alg. Toelichting algemeen

Dit artikel bevat bepalingen met betrekking tot de medeverlening van het Nederlanderschap aan minderjarigen en jongvolwassenen en heeft mede ten doel de rechtspositie van minderjarige kinderen bij medeverlening van de Nederlandse nationaliteit vast te leggen. Zo is in de wet tot uitdrukking gebracht dat naarmate een kind ouder wordt, hij meer inspraak heeft in het al dan niet verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.

Voorts zijn in dit artikel bepalingen opgenomen die het voor minderjarigen, die niet hebben gedeeld in de optie of naturalisatie van hun ouder(s), mogelijk maakt om op eenvoudige wijze zelfstandig het Nederlanderschap te verkrijgen. Deze minderjarigen kunnen sinds 1 april 2003 het Nederlanderschap verkrijgen door de bijzondere naturalisatieprocedure van artikel 11, vierde lid, RWN. Kinderen die tijdens de procedure meerderjarig zijn geworden kunnen onder voorwaarden de Nederlandse nationaliteit verkrijgen op grond van artikel 11, vijfde lid RWN. Zie voor meer informatie over de situatie van voor 1 april 2003 voorafgaande teksten in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Uitsluitend de kinderen die in het koninklijk besluit zijn vermeld, zijn met de ouder(s) meegenaturaliseerd. Een kind dat ten onrechte in het koninklijk besluit is vermeld, omdat het – achteraf bezien – niet voldeed aan de vereisten voor medeverlening, bezit eveneens de Nederlandse nationaliteit. In dat geval kan worden overwogen om tot intrekking van het Nederlanderschap over te gaan op grond van artikel 14, eerste lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN).

Ingevolge het bepaalde in artikel 2, vierde lid, RWN wordt de wettelijk vertegenwoordiger of de andere ouder op zijn of haar verzoek in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de medeverlening van het kind. De reden hiervoor is dat de wetgever wil voorkomen dat de rechtspositie van het kind door de enkele wil van de naturaliserende ouder wordt gewijzigd (zie de toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

Een kind jonger dan twaalf jaar wordt ingevolge artikel 2, vierde lid, RWN niet in de gelegenheid gesteld een zienswijze omtrent de medeverlening naar voren te brengen. Een kind van twaalf tot zestien jaar kan, indien daar om wordt verzocht, een zienswijze hieromtrent naar voren brengen. Een kind dat ten tijde van de indiening van het verzoek om (mede)naturalisatie zestien jaar of ouder is, is in beginsel verplicht om in persoon te verklaren in te stemmen met de medeverlening (artikel 31, derde lid, BvvN in samenhang met artikel 3 BvvN) (zie hierover ook de uitgebreide toelichting bij artikel 2, tweede en vierde lid, RWN).

Artikel 11 RWN bepaalt dat het kind voor wie (mede)naturalisatie wordt verzocht ‘toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf’ in één van de landen van het Koninkrijk moet hebben (deze vereisten gelden niet voor een kind als bedoeld in het zesde lid). Het begrip ‘toelating voor onbepaalde tijd’ wordt omschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN (zie de toelichting bij dat artikel). N.B. Op grond van artikel 14, derde lid Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN) worden de tijdvakken van toelating in de Nederlandse Antillen, gelegen voor de inwerkingtreding van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen, in aanmerking genomen als ware het toelating in Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Het begrip ‘hoofdverblijf’ wordt omschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN (zie de toelichting bij dat artikel). N.B. Op grond van artikel 29 RWN telt de periode van hoofdverblijf in de toenmalige Nederlandse Antillen die is doorgebracht vóór 10 oktober 2010 mee bij de vraag of wordt voldaan aan de vereiste termijn van hoofdverblijf in de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Alle minderjarige vreemdelingen – ook vreemdelingen jonger dan twaalf jaar – moeten in het bezit zijn van een eigen verblijfsdocument.

In het onderhavige artikel is niet bepaald dat de betreffende persoon de verplichting heeft afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Dit is in overeenstemming met het Verdrag van Straatsburg, waaruit voortvloeit dat een minderjarige die de nationaliteit van een van zijn ouders verkrijgt, de oorspronkelijke nationaliteit behoudt. Het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van Straatsburg betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, is op 2 februari 1993 totstandgekomen. Personen die worden (mee)genaturaliseerd met toepassing van onderhavig artikel, behoeven dan ook geen afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Dit laat onverlet dat de nationaliteitswetgeving van het land waarvan het kind tevens de nationaliteit bezit, kan bepalen dat deze nationaliteit verloren gaat als gevolg van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.

Voor minderjarige kinderen en jongvolwassenen die met toepassing van het onderhavige artikel worden (mede-)genaturaliseerd geldt niet het inburgeringsvereiste. De naturalisatietoets behoeft dan ook niet te worden afgelegd. Zij hoeven evenmin afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit.

Voor de minderjarige naturalisandus die op het tijdstip waarop het verzoek om naturalisatie op grond van artikel 11, derde of vierde lid, RWN wordt ingediend zestien jaar of ouder is, geldt de verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid.

Indien een ouder heeft verzocht om medeverlening voor een minderjarige, terwijl de minderjarige niet voldoet aan de geldende voorwaarden, worden de personalia van het kind niet vermeld in het koninklijk besluit en wordt het verzoek om medeverlening van het kind schriftelijk afgewezen. Hetzelfde geldt uiteraard voor een zelfstandig verzoek op grond van artikel 11, vijfde lid, RWN. De afwijzende beslissing is een beschikking waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

In artikel 31 BvvN is aangegeven welke gegevens de verzoeker over zichzelf en over het (mede) te naturaliseren kind moet verstrekken. Indien deze gegevens niet of onvoldoende worden verstrekt, kan de Onze Minister, na inverzuimstelling, het verzoek afwijzen. De beslissing van Onze Minister is een beschikking waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

V

Artikel 15-1-d Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden:

15-1-d. Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d

Wettekst:

Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

Van de verzoeker om naturalisatie wordt verlangd dat hij het mogelijke doet om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen dan wel zich bereid verklaart om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om die nationaliteit te verliezen (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Dit is alleen anders indien iemand valt onder een van de uitzonderingscategorieën (zie de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).

Een afstandsverklaring van de oorspronkelijke nationaliteit moet in beginsel gelegaliseerd zijn. Zonder legalisatie kan in beginsel geen waarde aan de afstandsverklaring worden gehecht. Alleen als uit algemene bronnen uit betreffende land blijkt dat dit land nooit overgaat tot legalisatie kan een afstandsverklaring worden geaccepteerd zonder legalisatie. Ook andere documenten afgegeven door de autoriteiten van het land van oorspronkelijke nationaliteit moeten in beginsel gelegaliseerd zijn, als met deze documenten wordt beoogd aan te tonen dat voldoende inspanningen zijn verricht op grond waarvan de IND de afstandsprocedure kan afsluiten.

Buitenlandse documenten die niet in het Nederlands, Engels, Duits of Frans zijn opgesteld moeten in principe worden vertaald. De genaturaliseerde is zelf verantwoordelijk voor het laten vertalen van de door hem of haar ingebrachte documenten. Als uit een overgelegd document, dat niet vertaald is, niet valt af te leiden wat de inhoud van het stuk is, dan kan aan het document geen waarde voor wat betreft de afstandsprocedure worden toegekend.

De IND kan geen contact opnemen met een buitenlandse ambassade om de voortgang van het afstandsverzoek van een betrokkene te bespreken, tenzij betrokkene hiertoe schriftelijk toestemming heeft gegeven. Als een ambassade op eigen initiatief informatie aanlevert bij de IND over een specifiek afstandsverzoek, dan moet de IND dat aan betrokkene overleggen, als deze informatie (mede) leidt tot intrekking van het Nederlanderschap.

Als een afstandsplichtige die een afstandsverzoek heeft ingediend drie jaar nadat hij de afstandsprocedure is gestart nog geen bewijs van afstand heeft overgelegd, beoordeelt de IND of betrokkene al het nodige heeft gedaan om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hierbij zijn drie conclusies mogelijk:

  • Betrokkene heeft voldoende inspanning gepleegd om afstand te doen en er is geen voortgang meer te verwachten. In dat geval sluit de IND de openstaande afstandsprocedure af en stuurt hij betrokkene een brief, met de mededeling dat het Nederlanderschap niet wordt ingetrokken, maar dat betrokkene wel afstandsplichtig blijft. Als betrokkene nadien alsnog een afstandsverklaring overlegt, wordt deze op de gebruikelijke wijze verwerkt. Ook is het mogelijk dat betrokkene in deze situatie definitief wordt ontheven van de afstandsplicht, zie verder onder Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het koninklijk besluit.

  • Betrokkene heeft voldoende stappen ondernomen en er is nog voortgang te verwachten. In dat geval sluit de IND de procedure niet af en wordt gewacht op een bewijs van afstand.

  • Betrokkene heeft niet aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om afstand te doen. In dat geval kan de IND overgaan tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend.

Intrekking van het Nederlanderschap

Als de betrokkene, ondanks zijn eerdere verklaring bereid te zijn tot het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit, na totstandkoming van de naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan de IND overgaan tot intrekking van het Nederlanderschap.

Het Nederlanderschap gaat verloren op de datum van intrekkingsbesluit. De hier bedoelde intrekking heeft – in tegenstelling tot de intrekking van artikel 14, eerste lid, RWN – geen terugwerkende kracht. Het intrekkingsbesluit kan ook verlies van het Nederlanderschap tot gevolg hebben ten aanzien van de minderjarige kinderen die aanvankelijk zijn meegenaturaliseerd, en wel op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN (zie de toelichting bij artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).

Gevolgen van de intrekking

De IND deelt direct na intrekking van het Nederlanderschap aan betrokkene mee dat hij niet langer afstand hoeft te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit.

Zie voor de gevolgen van de intrekking voor bij de naturalisatie gewijzigde of vastgestelde namen, de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN, paragraaf 5.3.

Verzending, uitreiking en publicatie van het intrekkingsbesluit

Ingevolge artikel 70, eerste lid, BvvN wordt een afschrift van het besluit tot intrekking gezonden aan de personen van wie het Nederlanderschap is ingetrokken, aan de autoriteit die het verzoek om naturalisatie in ontvangst heeft genomen (lees: IND-BES), aan de autoriteit van de plaats waar de personen die het Nederlanderschap hebben verloren in de basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven en, zo nodig, aan andere betrokken instanties (artikel 70, eerste lid, BvvN). Artikel 66, tweede, derde en vierde lid, BvvN zijn daarbij van overeenkomstige toepassing, hetgeen betekent:

  • dat bij het bekend zijn van de woon- of verblijfplaats van de betrokken persoon het afschrift van het besluit wordt gezonden aan dat adres en bij het niet bekend zijn daarvan toezending geschiedt aan het laatst bekende adres (onder beide omstandigheden geschiedt de verzending aan de rechtstreeks betrokkene(n) aangetekend en met ontvangstbevestiging);

  • dat, als de IND dat noodzakelijk acht, uitreiking van het afschrift van het besluit plaatsvindt (zie de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN);

  • dat, als de IND dat nodig acht, hij het besluit tot intrekking publiceert in een of meer lokale bladen van de vermoedelijke verblijfplaats van betrokkenen of in de daarvoor bestemde officiële publicatiebladen.

Administratieve verwerking van het intrekkingsbesluit

Bij een besluit tot intrekking, bevordert Onze Minister dat:

  • het besluit tot intrekking wordt verwerkt in de basisadministratie persoonsgegevens;

  • de Nederlandse reisdocumenten die zijn uitgereikt aan betrokkene – en zijn eventuele kinderen die in het verlies hebben gedeeld (zie artikel 16 RWN) – overeenkomstig de Paspoortwet worden ingenomen;

  • in voorkomende gevallen de akten van de burgerlijke stand worden bijgewerkt (vergelijk ook artikel 70, tweede lid, BvvN).

Feitelijk afstand van de oorspronkelijke nationaliteit voor datum intrekkingsbesluit

De intrekking van het Nederlanderschap heeft geen rechtsgevolg als betrokkene tijdens de bezwaarprocedure of nadat de intrekking in rechte is vast komen te staan, aantoont dat hij afstand had gedaan van zijn oorspronkelijke nationaliteit voor de datum van het intrekkingsbesluit. Betrokkene is dan altijd Nederlander gebleven. Uit artikel 14, achtste lid, RWN volgt immers dat intrekking van het Nederlanderschap anders dan op grond van artikel 14, eerste lid, RWN, geen staatloosheid tot gevolg mag hebben.

Bezwaar tegen het intrekkingsbesluit

Het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap is een beschikking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb is in het kader van de intrekking van toepassing ongeacht of de persoon in kwestie door tussenkomst van de burgemeester, Onze Minister in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de Gouverneur of een diplomatieke of consulaire post is genaturaliseerd, nu de beslissing tot intrekking zelf genomen wordt door de Minister van Justitie van het Koninkrijk. De persoon in kwestie kan tegen de beschikking bezwaar maken doch dit bezwaar heeft geen schorsende werking. Wordt het bezwaar gegrond verklaard, dan zal het intrekkingsbesluit worden herroepen. De herroeping werkt terug tot de datum van het intrekkingsbesluit. Hierdoor wordt betrokkene geacht nimmer het Nederlanderschap door intrekking te hebben verloren. Bij een ongegrond bezwaar is beroep mogelijk bij de rechtbank Den Haag, sector Bestuursrecht.

Afstand tijdens bezwaarprocedure maar na intrekking van het Nederlanderschap

Als betrokkene tijdens de bezwaarprocedure aantoont dat hij afstand heeft gedaan na de datum van het intrekkingsbesluit, kan de IND besluiten het bezwaar tegen de intrekking gegrond te verklaren. Ook kan de IND in de bezwaarprocedure besluiten betrokkene alsnog meer tijd te geven om afstand te doen als tijdens die procedure is gebleken dat betrokkene door omstandigheden niet al het mogelijke heeft kunnen doen om afstand te doen en de IND daar eerder niet van wist.

Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het koninklijk besluit

De systematiek van de RWN staat er niet aan in de weg dat de IND, na verlening van het Nederlanderschap, de genaturaliseerde die in beginsel afstandsplichtig is, alsnog ontheft van de afstandsplicht.* Dat betekent dat een (expliciet of impliciet) verzoek om ontheven te worden van de afstandsplicht nadat het Nederlanderschap is verleend, aangemerkt moet worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb en dat daarop een besluit in de zin van die bepaling dient te worden genomen. Deze beoordeling wordt neergelegd in een beschikking, waartegen rechtsmiddelen (bezwaar, beroep en hoger beroep) kunnen worden aangewend. Is het verzoek om ontheffing niet of onvoldoende duidelijk gemotiveerd, dan wordt herstelverzuim geboden.

Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing is dat na de verlening of verkrijging van het Nederlanderschap in beginsel niet meer met succes een beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingcategorieën, die zijn geformuleerd voor de nadere uitvoering van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN en zijn vastgelegd in artikel 6 RvvN. Op dit uitgangspunt bestaan enkele uitzonderingen.

Ontheffing van de afstandsplicht kan in ieder geval wel aan de orde zijn als:

  • na het KB blijkt dat op betrokkene een van de vrijstellingsgronden van artikel 9, derde lid RWN van toepassing was op de datum van het KB.

  • na het KB na jaren van pogingen van betrokkene om afstand te doen, gebleken is dat de betreffende autoriteiten daar niet aan meewerken (zie artikel 58, derde lid jo artikel 60, BvvN); of

  • na het KB de wetgeving van het land van de oorspronkelijke nationaliteit is gewijzigd, waardoor betrokkene na het KB alsnog voldoet aan het gestelde in artikel 6, eerste lid onder a of b, RvvN.

Een verzoek om ontheffing van de afstandsverplichting wordt in beginsel geweigerd als betrokkene daarvoor ten aanzien van één van de bestaande beleidsmatige uitzonderingcategorieën van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b RWN feiten en/of omstandigheden aanvoert die hij ook al voor de naturalisatiedatum had kunnen weten of zich had kunnen realiseren. Ook gewijzigde persoonlijke omstandigheden of gewijzigde omstandigheden in het land van de andere nationaliteit (niet zijnde gewijzigde regels of praktijken ten aanzien van het doen van afstand) na verkrijging van het Nederlanderschap kunnen in beginsel niet leiden tot ontheffing van de afstandsverplichting.

In gevallen waarin sprake is van uitzonderlijke omstandigheden kan de IND betrokkene op grond van artikel 60 BvvN ontheffen van de afstandsplicht.

Van uitzonderlijke omstandigheden is, bijvoorbeeld, geen sprake als betrokkene zich beroept op gevolgen van het doen van afstand die zich bevinden in de sfeer van het verliezen van een baan, het moeten verhuizen, het niet op vakantie kunnen gaan in het land van de andere nationaliteit, het mislopen van een erfenis waar hij na verkrijging van het Nederlanderschap recht op heeft gekregen, of het feit dat de kinderen van betrokkene de betreffende nationaliteit ook verliezen.

Het indienen van een verzoek om ontheffing, schort de lopende afstandsprocedure niet op. De voor die procedure gangbare termijnen blijven in beginsel van kracht. Indien positief wordt beslist op het verzoek tot ontheffing, wordt de lopende afstandsprocedure gelijktijdig afgerond.

Indien het verzoek om alsnog ontheven te worden van de afstandsplicht wordt afgewezen, dan wijst de IND betrokkene er in het besluit op dat hij of zij nog steeds afstandsplichtig is. Tevens wordt in het besluit verzocht om binnen 4 weken aan te geven of betrokkene van plan is gehoor te geven aan de afstandsverplichting. Geeft betrokkene aan dat hij of zij de afstandsverplichting nakomt, dan gelden in beginsel de normale termijnen voor de onderliggende procedure. Eventueel kan op basis van een gemotiveerd verzoek uitstel worden verleend voor het doen van afstand.

In het geval verzoeker aangeeft de afstandsverplichting niet na te zullen komen, of niet reageert, kan in beginsel meteen worden overgegaan tot het uitbrengen van een voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap.

W

Model 1.14-1a HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

X

Model 1.40 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

Y

Model 1.41 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

Z

Model 1.42 is HRWN BES gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

AA

Model 1.43 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.

AB

Model 1.44 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.

AC

Model 1.45 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.

AD

Model 1.46 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.

AE

Model 1.47 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.

AF

Model 1.48 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.

AG

Model 1.49 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 11.

AH

Model 2.4 HRWN BES is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 12.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 september 2022

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, B.J.Th. ter Heerdt waarnemend directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 1.14-1a HRWN-BES: Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit bij het afleggen van het optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN

BIJLAGE 2

Model 1.40 HRWN-BES: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, RWN

BIJLAGE 3

Model 1.41 HRWN-BES: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 4

Model 1.42 HRWN-BES: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l, RWN

BIJLAGE 5

Model 1.43 HRWN-BES: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 6

Model 1.44 HRWN-BES: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m, RWN

BIJLAGE 7

Model 1.45 HRWN-BES: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 8

Model 1.46 HRWN-BES: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n, RWN

BIJLAGE 9

Model 1.47 HRWN-BES: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 10

Model 1.48 HRWN-BES: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o, RWN

BIJLAGE 11

Model 1.49 HRWN-BES: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 12

Model 2.4 HRWN-BES: Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit bij het verzoek om naturalisatie tot Nederlander

TOELICHTING

Algemeen

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bijvoorbeeld vanwege wijzigingen in hogere of aanpalende wetten en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

Artikelsgewijs

A, C-G

In paragraaf 1 van de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN is verduidelijkt dat de periode dat iemand Nederlander is geweest niet meetelt in de berekening van de periode van toelating.

De toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, e en g, RWN en paragraaf 1 van de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN is hierop aangepast middels een verwijzing naar paragraaf 1 van de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.

B

In WBN 2022/1 is in artikel 6 onder het kopje Overgangsrecht de zinssnede ‘die golden tot en met 31 maart 2013’ toegevoegd. De reden hiervoor was dat de bedoeling van de wetgever was de categorie oud-Nederlanders die onder artikel 26 RWN vallen gedurende tien jaar een optiemogelijkheid te bieden. De relevantie van deze termijn leek vestreken per 31 maart 2013.

Echter, artikel 26 lid 2 RWN is niet dusdanig geformuleerd dat toepassing na 31 maart 2013 is uitgesloten. Daardoor kan iemand die de andere nationaliteit binnen een periode van 10 jaar weer verliest door verkrijging van een derde nationaliteit, toch een geslaagd beroep doen op artikel 26 RWN als aan de voorwaarden wordt voldaan. Deze toevoeging is daarom weer geschrapt.

H-O, X-AG

De opties van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o RWN zijn toegevoegd bij Rijkswet van 17 juni 2010 (Stb 2010, 242). Deze wet bevat geen bepaling waarin vrijstelling van het afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt geregeld. Voor artikel 6, eerste lid aanhef en onder p RWN geldt dat artikel 6, tweede lid niet van toepassing is verklaard. Artikel 6, derde lid, paragraaf 2.2.4.1 HRWN is bij inwerkingtreding van de Rijkswet van 17 juni 2010 per abuis niet aangevuld. Daardoor wordt ten onrechte de indruk gewekt dat optanten die gebruik maken van een van de optiegronden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o RWN niet verplicht zouden zijn de bereidheidverklaring te ondertekenen en de verklaring van verbondenheid af te leggen. Daarnaast is artikel 6, eerste lid aanhef en onder p RWN niet opgenomen als uitzonderingsgrond. Deze omissies worden met deze wijziging hersteld.

In de paragrafen 1 van de toelichting op de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o, HRWN is daarnaast expliciet als voorwaarde opgenomen dat de optant zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen.

Daarnaast is in de paragrafen 1 van de toelichting op de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder k t/m o, HRWN BES verduidelijkt dat de (adoptief)ouder of erkenner Nederlander moet zijn geworden door optie of naturalisatie. De modellen 1.40 t/m 1.49 van de HRWN BES zijn daar eveneens op aangepast.

P, Q, T

Onderzoek ter verificatie van gegevens (brondocumenten) in het buitenland wordt niet langer door de Minister van Buitenlandse Zaken verricht. Daarom is de verwijzing naar de rol van de Minister van Buitenlandse Zaken bij verificatieonderzoek verwijderd uit de paragrafen 2.2.5.4 en 2.3.2 van de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN en uit paragraaf 3.5.4 van de toelichting op artikel 7 RWN.

Verder is in paragraaf 2.3.2 van de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN de tekst ‘Onze Minister (lees: IND-BES)’ in verband met de leesbaarheid aangepast in ‘IND-BES’.

R

In het WBN 2022/1 is aan artikel 6, eerste lid, onder p, RWN een nieuw optierecht toegevoegd waarmee een persoon van wie het Nederlanderschap, en daarmee het Unieburgerschap, van rechtswege verloren is gegaan, dat Nederlanderschap onder bepaalde omstandigheden met terugwerkende kracht kan herkrijgen. Dit werkt door in artikel 6-3, paragraaf 2.4.2.3, HRWN BES. Per abuis is dit toen niet aangepast. Met deze wijziging is dat hersteld.

S

In de toelichting op artikel 6, negende lid, RWN zijn twee voorbeelden verwijderd. Hoewel die voorbeelden op zichzelf niet fout waren, omvatten ze niet alle geldende mogelijkheden waaronder het Nederlanderschap wordt verloren. Omdat de voorbeelden in de praktijk daardoor wel eens tot verwarring hebben geleid, zijn ze uit de toelichting verwijderd.

U

Minderjarige kinderen en jongvolwassenen die mee-naturaliseren op grond van artikel 11 RWN hebben geen afstandsplicht (artikel 9, eerste lid aanhef en onder b, RWN). Impliciet blijkt dit uit artikel 11 RWN. Ter verduidelijking is dit nu ook expliciet opgenomen in artikel 11-alg Toelichting algemeen HRWN BES.

V

De geschrapte passage in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d HRWN BES is verouderd en daardoor overbodig.

W, AH

Er zijn een aantal redactionele wijzigingen in model 1.14-1a en model 2.4 HRWN BES doorgevoerd. De redenen hiervoor zijn om de tekst beter aan te laten sluiten bij de wettekst uit de RWN; het taalgebruik minder ambtelijk te maken of de homogeniteit tussen de modellen te bevorderen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, B.J.Th. ter Heerdt waarnemend directeur-generaal Migratie

Naar boven