Besluit van 25 augustus 2022, nr. 2022001793 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Achtkarspelen krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan N358 Uterwei)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale staten van Fryslân (hierna verzoeker) hebben Ons bij besluit van 22 september 2021, kenmerk 01894178 verzocht, om ten name van Provincie Fryslân over te gaan tot het aanwijzen van onroerende zaken ter onteigening van onroerende zaken in de gemeente Achtkarspelen, begrepen in het onteigeningsplan N358 Uterwei. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan N358 Uterwei-Koartwâld. Gedeputeerde staten van Fryslân hebben bij brief van 18 oktober 2021, kenmerk 01893714 het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het bestemmingsplan N358 Uterwei-Koartwâld van de gemeente Achtkarspelen, verder te noemen: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 6 juni 2019 vastgesteld door de raad van de gemeente Achtkarspelen en is onherroepelijk sinds 1 augustus 2019.

Aan de onroerende zaken is de bestemming Verkeer toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 17 februari 2022 tot en met 30 maart 2022 in de gemeente Achtkarspelen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Achtkarspelen van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 16 februari 2022 openbaar kennis gegeven in het Gemeenteblad.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid

om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De Provincie Fryslân is eigenaar en beheerder van de provinciale weg N358. Deze weg loopt vanaf de Rijksweg A7 ter hoogte van Frieschepalen naar het noorden/noordwesten tot aan Holwerd. Het onteigeningsplan ziet op aanpassing van het deel tussen de afslag naar Augustinusga aan de noordzijde en Surhuisterveen aan de zuidzijde. Dit deel van de N358 is genaamd de Uterwei/it Súd/Koartwâld (hierna:’’Uterwei’’) en ligt geheel in de gemeente Achtkarspelen. De bestaande veiligheidssituatie op het betreffende deel van de N358 wordt onwenselijk geacht. De verkeersveiligheidsproblemen op Uterwei hebben te maken met de inrichting van de weg, de aanwezigheid van zijwegen en erfaansluitingen en het gemengde gebruik van de weg door enerzijds doorgaand verkeer van vrachtauto’s en personenauto’s en anderzijds lokaal verkeer en landbouwverkeer.

De provincie Fryslân heeft daarom besloten om maatregelen te nemen. Door zoveel mogelijk te voldoen aan de inrichtingseisen van een gebiedsontsluitingsweg kan de verkeersveiligheid worden verbeterd. De provincie Fryslân is initiatiefnemer voor de aanpak van deze weg. De economische uitvoerbaarheid is verzekerd, doordat voor het gehele project Uterwei in het Meerjaren Programma Infrastructuur (MPI) het projectbudget N358 Uterwei is vastgesteld door de provinciale staten van provincie Fryslân.

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal basis- en extra maatregelen die bijdragen aan de verkeersveiligheid en doorstroming op de Uterwei. De maatregelen bestaan onder andere uit het aanpassen van een zestal kruisingen en aansluitingen, de aanleg van landbouwpasseerstroken en een fietstunnel (Rysloane). Tevens zal bij Rysloane een voorpad worden aangelegd, zullen fietspaden deels worden verlegd en zullen bestaande fietspaden worden opgeknapt.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting, verbeelding en inrichtingstekening als ook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de Provincie Fryslân de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaar overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben provinciale staten van Fryslân tot het onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de start van de werkzaamheden, die onderdeel zijn van dit onteigeningsverzoek gepland staan voor oktober 2022. De afronding van de werkzaamheden is voorzien in augustus 2023. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. De heer W.M. van der Schors, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 2, 3, 4, 5a en 5b, verder te noemen: reclamant 1.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamant in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 22 april 2022 te Opende gehouden hoorzitting. Reclamant 1 heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijze

Wij hebben hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamant 1

1.1

Reclamant betoogt dat niet de provincie Fryslân, maar de gemeente Achtkarspelen in de provincie Fryslân de meeste gerede partij is om onteigening van de percelen te verzoeken. Het werk waartoe de provincie onteigening verlangt vindt zijn grondslag in het bestemmingsplan ‘N358 Uterwei- Koartwâld’ dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Achtkarspelen. Daarnaast stelt reclamant dat uit niets blijkt dat de provincie duurzaam eigenaar en wegbeheerder wordt van de parallelweg waarvoor onteigening wordt verzocht. De gemeente zal na realisatie het beheer van de percelen krijgen.

Ad 1.1

Dit onderdeel van de zienswijze gaat over de vraag wie de meeste gerede partij is om tot onteigening te verzoeken. Wij merken op dat inderdaad de gemeente Achtkarspelen het bestemmingsplan N358 Uterwei- Koartwâld heeft vastgesteld. Dit maakt echter de gemeente Achtkarspelen niet automatisch de meest gerede partij voor het indienen van een onteigeningsverzoek. Uit de bij het verzoek overlegde onteigeningsstukken blijkt dat verzoeker verantwoordelijk is voor de kosten, voor de planvorming en realisatie van het werk en daarmee realisering van het bestemmingsplan en in dat kader ook het overleg voert over de minnelijke verwerving van de benodigde gronden. Het aanpassen en aansluiten van de parallelweg aan de N358 vormt een onlosmakelijk onderdeel van de reconstructie van de N358. Verzoeker blijft na realisering van het bestemmingsplan eigenaar en beheerder van de N358. Met de gemeente Achtkarspelen zijn, conform de Nota Beheerbeleid voor provinciale wegen 2014 van de provincie Fryslân, beheersafspraken gemaakt. Op grond daarvan komen de parallelwegen, nadat deze gerealiseerd zijn door verzoeker, bij de gemeente in eigendom en beheer. Dat neemt niet weg dat verzoeker de meest gerede partij is voor de onteigening, gezien haar leidende rol (financiering, planvorming, realisatie, grondverwerving) in dit project.

Hiermee is verzoeker naar Ons oordeel de meest gerede partij tot het indienen van een verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure.

1.2

Reclamant betoogt dat de provincie zich niet afdoende heeft gekweten van haar verplichting om serieus minnelijk overleg te voeren met reclamant. Reclamant stelt dat de provincie en de gemeente niet hetzelfde werk voor oog hebben. Het gronddepot van reclamant moet verdwijnen en ze zijn het hierbij niet eens over wie het gronddepot van reclamant moet ontruimen. De provincie had dit als werk moeten opnemen. Op de nieuwe locatie voor het gronddepot wil reclamant dezelfde mogelijkheden en stelt deze niet te hebben door beperkingen die rusten op deze locatie. Reclamant stelt dat voor de ontruiming en het overbrengen van de gronden naar de nieuwe locatie geen aanbod in geld is gedaan.

Ad 1.2

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

De onteigeningswet verplicht de verzoeker om onteigening niet tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en meestal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

In dit verband merken Wij verder op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden

In het bijzonder merken Wij op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat verzoeker heeft getracht enerzijds om de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Anderzijds heeft verzoeker in het kader van het minnelijk overleg met reclamanten gesproken over de mogelijkheid om het gronddepot dat zich op een deel van de betreffende onroerende zaken bevindt te verplaatsen.

Partijen zijn vanaf 2014 met elkaar in contact en overleg waarbij diverse opties aan de orde zijn geweest om te komen tot verkoop. Daarbij is er regelmatig door verzoeker op gewezen dat reclamant het gronddepot zelf dient te ontruimen, waarbij nadrukkelijk de optie om een nieuw gronddepot aan te leggen op nabijgelegen percelen die eigendom zijn van reclamant aan de orde is geweest. In het bestemmingsplan is reeds rekening gehouden met deze verplaatsing. Uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat verzoeker heeft getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor realisering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven en daar biedingen voor heeft gedaan. Daarbij is door verzoeker tevens voor het ontruimen en verplaatsen van het gronddepot een aanbod in geld gedaan voor het verplaatsen van het depot naar de nieuwe locatie. Omdat het verzoeker ontbreekt aan de nodige gegevens over de aard en de hoeveelheid van de grond die aanwezig is in het huidige depot wordt daarvoor in de biedingen uiteindelijk een p.m. post opgenomen. Wel wordt duidelijk gemaakt dat reclamant voor de kosten van verplaatsing van het gronddepot volledig schadeloos gesteld zal worden.

Het voorgaande blijkt onder meer uit diverse gesprekken en biedingen die door verzoeker zijn gedaan op 19 december 2019, 13 mei 2020, 24 november 2020, 17 februari 2021, 20 april 2021 en 4 augustus 2021. Partijen blijven echter van mening verschillen over de mogelijkheid en de kosten om het gronddepot te ontruimen en elders een nieuw gronddepot te realiseren en komen niet tot overeenstemming.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Op het moment van de start van de procedure stond voldoende vast dat nog niet met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. De urgentie van de uitvoering van het werk laat evenwel geen vertraging toe in de aanwijzing ter onteigening van het voor realisering van het bestemmingsplan benodigde percelen. Dientengevolge blijft de aanwijzing ter onteigening van de percelen van reclamanten noodzakelijk. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet maar partijen hebben nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Wij merken op dat het minnelijk overleg verder dient te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

1.3

Reclamant stelt een drietal verschrijvingen in het dossier aan de kant van verzoeker te hebben opgemerkt. Zo is in de bestandsnaam van de laatste zakelijke beschrijving de datum 12 januari 2021 opgenomen. Dit zou maken dat er onvoldoende basis is voor een koninklijk besluit strekkende tot onteigening. Op de belanghebbendenlijst is in de titel van het document de naam ‘onteigeningsplan de Skieding’ opgenomen. Dit maakt dat de cliënt ten onrechte als belanghebbende is vermeld. Tot slot stelt reclamant dat op de grondtekening geen datum, nummer en handtekening staan vermeld. Dit maakt dat het niet duidelijk is of de grondtekening toeziet op het verzochte onteigeningsbesluit.

Ad. 1.3

Naar aanleiding van dit onderdeel van de zienswijze merken Wij op dat met betrekking tot de zakelijke beschrijving er sprake is van een kennelijke verschrijving. Wij hebben in een eerder stadium verzoeker verzocht de zakelijke beschrijving met datum 30 juni 2021 ten aanzien van de planning aan te passen. Daarop heeft verzoeker de zakelijke beschrijving aangepast en gedateerd op 12 januari 2021, wat 12 januari 2022 had moeten zijn. Beide versies van de zakelijke beschrijvingen hebben op correcte wijze van 17 februari 2022 tot en met 30 maart 2022 ter inzage gelegen. Wij zijn dan ook van oordeel dat deze verschrijving niet zorgt voor onvoldoende basis voor een koninklijk besluit strekkende tot onteigening.

Ten aanzien van de foutieve titel op de belanghebbendenlijst merken Wij op dat dit tevens een kennelijke verschrijving is geweest, dit heeft verzoeker eveneens verklaart op de hoorzitting. Het ‘onteigeningsplan de Skieding’ betreft een verzoek tot onteigening door eveneens de provincie Fryslân maar op een ander gedeelte van de weg. De titel van de belanghebbendenlijst had ‘onteigeningsplan N358 Uterwei’ moeten zijn. Van meet af aan is door verzoeker over verwerving van de onroerende zaken ter realisering van het bestemmingsplan N358 Uterwei-Koartwâld overleg gevoerd en is dat ook in alle gesprekken en correspondentie met reclamant duidelijk geweest. Ook de bij het verzoek behorende en gewaarmerkte onteigeningslijst bevat de juiste benaming en kadastrale gegevens van reclamant. Wij zijn dan ook niet van oordeel dat deze verschrijving ervoor zorgt dat reclamant ten onrechte als belanghebbende is aangemerkt.

Tot slot merken Wij op dat de bij de door verzoeker digitaal ingediende onteigeningsstukken zich de grondtekening bevindt die is voorzien van een datum, nummer en handtekening als behorende bij voormeld onteigeningsbesluit van 22 september 2021. Deze tekening heeft samen met de overige onteigeningstukken op correcte wijze van 17 februari 2022 tot en met 30 maart 2022 ter inzage gelegen. Wij zijn dan ook van oordeel dat het duidelijk is dat deze grondtekening toeziet op het verzochte onteigeningsbesluit.

1.4

Reclamant voert aan dat in de Leeuwarder Courant van 9 maart 2022 een artikel is verschenen dat meldt dat de reconstructie van de Uterwei eind 2022 zou beginnen. Afhankelijk van verstevigingen van de brug Kootstertille over het Prinses Margrietkanaal wordt de reconstructie uitgesteld. Reclamant stelt dat deze vertraging door de provincie niet is voorzien en dat dit het geen gegeven maakt dat aan de eisen van urgentie wordt voldaan.

Ad 1.4

Voor dit onderdeel van de zienswijze verwijzen Wij naar hetgeen hiervoor onder Noodzaak en urgentie is opgemerkt. Verzoeker heeft Ons te kennen gegeven dat de planning voor de uitvoering van het project N358 Uterwei niet wijzigt naar aanleiding van de werkzaamheden rond de brug van Kootstertille. De verwachting blijft daarom dat met de werken en werkzaamheden binnen vijf jaar na datum van dit aanwijzingsbesluit een aanvang zal worden genomen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de Provincie Fryslân de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van Provincie Fryslân tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 7 juni 2022, nr. RWS-2022/16562, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van provinciale staten van Fryslân van 22 september 2021, kenmerk 01894178;

gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Fryslân van 18 oktober 2021, kenmerk 01893714;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 20 juli 2022, No. W04.22.0092/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 22 augustus 2022, nr. RWS-2022/24129, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan N358 Uterwei-Koartwâld van de gemeente Achtkarspelen ten name van Provincie Fryslân ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Achtkarspelen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister Voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 25 augustus 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: N358 Uterwei

VERZOEKENDE INSTANTIE: provincie Fryslân

 

Kadastraal bekend als gemeente Surhuizum

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

2

573

13.680

A 3183

Willem Martinus van der Schors, Surhuizum.

3

2.282

4.100

A 3184

Willem Martinus van der Schors, Surhuizum, gehuwd met Jantje van der Heide;

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Liander N.V., Arnhem.

4

Geheel

310

A 2262

Willem Martinus van der Schors, Surhuizum, gehuwd met Jantje van der Heide.

5a

224

14.735

A 3341

Willem Martinus van der Schors, Surhuizum, gehuwd met Jantje van der Heide.

5b

1.333

   

Willem Martinus van der Schors, Surhuizum, gehuwd met Jantje van der Heide.

Naar boven