Besluit van 23 augustus 2022, nr. 2022001686 tot aanwijzing van een onroerende zaak ter onteigening in de gemeenten Heerde en Hattem krachtens artikel 62 van de onteigeningswet (onteigening voor het project Verbetering IJsseldijk Apeldoorns Kanaal)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken of rechten plaatsvinden voor de aanleg, het herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen. Verder kan ingevolge artikel 5.14, lid 1 van de Waterwet onteigening op grondslag van titel II of IIA mede geschieden ter uitvoering van de in een projectplan opgenomen voorzieningen, als bedoeld in artikel 5.4, tweede of vijfde lid, van die wet.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 15 december 2021, kenmerk 1547551/1576092, verzocht, om ten name van Waterschap Vallei en Veluwe over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende zaken in de gemeenten Heerde en Hattem. De onteigening wordt verzocht om het project Verbetering IJsseldijk Apeldoorns Kanaal mogelijk te maken, bestaande uit de verbetering van de dijk (primaire waterkering) langs het Apeldoorns Kanaal, vanaf 100 meter ten noorden van de kruising Kanaaldijk/Zandbergen (dijkpaal 52-653,35) tot ongeveer 40 meter ten noorden van de keersluis Bastion (dijkpaal 52-681,81), met bijkomende werken in de gemeenten Hattem en Heerde.

Bij e-mailbericht van 1 augustus 2022 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaken met de grondplannummers 1, 2, 3, 6, 7, 10-1, 10-2, 11, 14, 15, 17 en 20. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaak waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeenten Hattem en Heerde. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak is gelegen wordt gevormd door het Projectplan Waterwet IJsseldijk Apeldoorns Kanaal. Met het oog op de realisering van het werk binnen het projectgebied heeft het Waterschap Vallei en Veluwe dit projectplan 10 mei 2021 vastgesteld. Het betreft een projectplan in de zin van artikel 5.4 juncto artikel 5.14 van de Waterwet. Het plan is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 5 juli 2021. Het projectplan is bij uitspraak van 20 april 2022, nr. 202105968/1/R1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 17 februari 2022 tot en met 30 maart 2022 in de gemeenten Hattem en Heerde en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 16 februari 2022, nr. 4875.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

In de Waterwet zijn landelijke normen opgenomen waaraan primaire waterkeringen, afhankelijk van de locatie, dienen te voldoen. Alle overstromingsgevoelige gebieden zijn in de Waterwet opgedeeld in dijktrajecten. Binnen deze dijktrajecten geldt een overstromingskans, de kans op de doorbraak van een traject die leidt tot daadwerkelijke overstroming van het achterliggende gebied. De Waterwet vereist dat de beheerders van primaire waterkeringen periodiek toetsen of dijken en kunstwerken voldoen aan de wettelijke norm voor de veiligheid.

Voor dit deel van de primaire waterkering van de IJssel tussen Wapenveld en Hattem (dijktraject 52-4) geldt ingevolge de Waterwet een maximaal toelaatbare overstromingskans van 1:1.000 jaar. Dit houdt in dat de primaire waterkering bestand moet zijn tegen een optredende waterstand die gemiddeld eens in de 1.000 jaar voorkomt.

In de derde toetsronde (2006-2011) is de primaire waterkering van de IJssel langs het Apeldoorns Kanaal afgekeurd op de faalmechanismen hoogte, piping en stabiliteit. Faalmechanismen zijn processen die kunnen tot leiden tot het bezwijken van een dijk. In het kader van de stabiliteit is de primaire waterkering afgekeurd op het aspect macrostabiliteit.

Bij het faalmechanisme hoogte is de dijk te laag, waardoor water over de dijk heen kan stromen. Dit kan gebeuren door golfoverslag bij veel wind of door overlopen bij hoog water.

Bij het faalmechanisme piping stroomt water via een zandlaag onder een dijk door en komt het achter de dijk weer omhoog. Hierdoor kan een wel ontstaan. Na verloop van tijd kan het water zand meevoeren en begint er een kanaal (pipe) onder de dijk te ontstaan. Als dit proces langer doorgaat, vormt zich een doorgaande verbinding tussen het buitenwater en het achterland. Uitslijting van het kanaal kan uiteindelijk leiden tot het instorten van de dijk.

Bij het faalmechanisme macrostabiliteit kunnen grote delen van het grondlichaam afschuiven door te weinig stabiliteit. Dit kan zowel binnendijks als buitendijks voorkomen door grote waterdruk.

Omdat de primaire waterkering van de IJssel langs het Apeldoorns Kanaal niet voldoet aan de landelijke normen, is de verbetering van deze waterkering opgenomen in het landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma (hierna HWBP). De beheerder van de waterkering, Waterschap Vallei en Veluwe, kreeg daarom van het HWBP de opdracht om de dijk te versterken.

In het kader van de verkenningsfase van het hoogwaterbeschermingsproject Verbetering IJsseldijk Apeldoorns Kanaal is er vervolgens in 2016 een veiligheidsanalyse uitgevoerd. Uit deze nadere veiligheidsanalyse blijkt dat over vrijwel de gehele dijklengte verbeteringsmaatregelen nodig zijn en dat de dijkversterking mede daardoor urgent is. Om de beoogde veiligheid van het dijktraject te waarborgen, moeten over dit deel van het dijktraject op korte termijn versterkingsmaatregelen worden uitgevoerd. In het definitief programma 2017-2022 is vastgelegd dat er naar gestreefd wordt dat de dijkverbetering eind 2022 is gerealiseerd.

Door de realisatie van het hoogwaterbeschermingsproject Verbetering IJsseldijk Apeldoorns Kanaal gaat de dijk voldoen aan de wettelijke normen voor hoogwaterveiligheid.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst het Waterschap Vallei en Veluwe de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaak die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaar overleg gevoerd om deze onroerende zaak minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft Waterschap Vallei en Veluwe een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaak, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de uitvoering van de werkzaamheden in oktober 2021 is gestart. De werkzaamheden zullen eind 2022/begin 2023 zijn afgerond. Niet alle werkzaamheden kunnen echter meteen worden gestart. Verzoeker kan niet eerder met bepaalde werkzaamheden starten dan nadat zij over de benodigde percelen beschikt. Indien de (volledige) onteigeningsprocedure moet worden doorlopen, starten de werkzaamheden op deze percelen vermoedelijk in 2023. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

B.J. Hoksbergen, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 9, verder te noemen: reclamant.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamant in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 13 april 2022 gehouden hoorzitting in de gemeente Hattem. Reclamant heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijze

Wij hebben hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren brengt samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamant

1.1

Reclamant betoogt dat verzoeker niet heeft gekeken op welke wijze de dijkversterking het minst belastend voor hem uitgevoerd zou kunnen worden. Verzoeker weigerde te praten over maatwerk en motiveert niet waarom op de ene locatie voor de ene oplossing wordt gekozen en op de andere locatie voor een andere oplossing. Als er ter plaatse wordt gekozen voor een damwand, dan zouden reclamant en zijn buren buiten de werkzaamheden blijven. Reclamant heeft dit ook in een zienswijze tegen het ontwerp projectplan Waterwet naar voren gebracht en betoogt dat het nut en de noodzaak voor de dijkversterking voor deze locatie niet zijn aangetoond. Reclamant stelt zich op het standpunt dat de onteigening prematuur is, nu er nog geen onherroepelijke planologische grondslag is.

Ad 1.1

Dit onderdeel van de zienswijze van reclamant is planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Waterwet aan de orde gesteld worden. Reclamant heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door een zienswijze in te dienen tegen het ontwerp projectplan. Reclamant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het vastgestelde projectplan.

Voor zover reclamant betoogt dat de onteigening prematuur is, omdat er nog geen onherroepelijke grondslag is, overwegen Wij dat voor het starten van de administratieve onteigeningsprocedure op grond van artikel 62a van de onteigeningswet niet de eis geldt dat het projectplan onherroepelijk moet zijn. Voor de start van de procedure geldt in het algemeen, dat een aanvang moet zijn genomen met de planologische inpassing van het werk waarvoor onteigening wordt verzocht. Bij het onderhavige verzoek geldt dan de eis dat ten minste sprake moet zijn van een in ontwerp ter inzage gelegd projectplan. Ook moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben gehad tot het naar voren brengen van zienswijzen in een planologische procedure voorafgaand aan of ten minste gelijktijdig met de mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure. Daaraan is in dit geval voldaan. Verwezen kan worden naar wat hierover onder Planologische grondslag wordt overwogen.

1.2

Reclamant betoogt dat verzoeker blijft vasthouden aan het spoor van onteigening, maar daarin geen redelijk minnelijk overleg voert. Reclamant maakt kenbaar dat er door zijn adviseur een redelijk (tegen)voorstel is gedaan, maar dat verzoeker hier niet op in gaat.

Ad 1.2

Dit onderdeel van de zienswijze ziet op het gevoerde minnelijk overleg en de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Voor zover de zienswijze ziet op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling, merken Wij hierover op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat partijen vanaf 2019 geregeld met elkaar in contact zijn. In deze gesprekken en e-mailwisselingen komen er verschillende onderwerpen aan de orde. Op 2 april 2021, 7 juli 2021 brengt verzoeker een schriftelijk aanbod op onteigeningsbasis uit. Bij e-mailbericht van 20 juli 2021 wijst reclamant het aanbod af en doet een tegenvoorstel. Dit tegenvoorstel leidt niet tot overeenstemming. Bij brief van 22 oktober 2021 brengt verzoeker opnieuw een aanbod uit op onteigeningsbasis. In de daarop volgende periode vinden er meerdere gesprekken en e-mailwisselingen plaats. Daaruit blijkt dat hetgeen partijen verdeeld houdt, is gelegen in een groot verschil van inzicht ten aanzien van de hoogte van de schadeloosstelling en de uitgangspunten die volgens hen gehanteerd moeten worden bij het berekenen daarvan.

Wij kunnen reclamant niet volgen in zijn betoog dat er door verzoeker geen redelijk minnelijk overleg is gevoerd. Gelet op het bovenstaande zijn Wij van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamant tot overeenstemming te komen. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Dit heeft geleid dat een grote mate van overeenstemming over de hoogte van de schadeloosstelling. Partijen zijn nog met elkaar in overleg over de voorwaarden die in de overeenkomst worden opgenomen. Wij merken op dat dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Gelet op het bovenstaande geeft de zienswijze van reclamant Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kan worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van de bescherming van het land tegen hoogwater noodzakelijk worden geacht dat Waterschap Vallei en Veluwe de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van Waterschap Vallei en Veluwe tot het nemen van een besluit krachtens artikel 62 van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 10 mei 2022, nr. RWS-2022/13458, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe bij brief van 15 december 2021, kenmerk 1547551/1576092;

gelezen het e-mailbericht van verzoeker van 1 augustus 2022;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 29 juni 2022, no. W17.22.0077/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 17 augustus 2022, nr. RWS-2022/20951, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor het project Verbetering IJsseldijk Apeldoorns Kanaal, bestaande uit de verbetering van de dijk (primaire waterkering) langs het Apeldoorns Kanaal, vanaf 100 meter ten noorden van de kruising Kanaaldijk/Zandbergen (dijkpaal 52-653,35) tot ongeveer 40 meter ten noorden van de keersluis Bastion (dijkpaal 52-681,81), met bijkomende werken in de gemeenten Hattem en Heerde, ten name van Waterschap Vallei en Veluwe ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaak in de gemeenten Hattem en Heerde aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Hattem en Heerde en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 23 augustus 2022

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Verbetering IJsseldijk Apeldoorns Kanaal

VERZOEKENDE INSTANTIE: Waterschap Vallei en Veluwe

 

Kadastraal bekend als gemeente Hattem

Grondplan nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

9

254

1.668

I 235

Berend Jan Hoksbergen, Hattem;

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: gemeente Hattem, Hattem.

Naar boven