Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 3 oktober 2022, nr. WJZ/ 21320612, houdende regels betreffende subsidie voor in 2022 te houden evenementen bij een evenementenverbod in verband met COVID-19 (Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 1a, eerste lid, 2, 4, onderdelen a, b, c, d, g en h, 5, eerste lid, 15, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, tweede en derde lid, 25, 26, eerste lid, 34, eerste lid, 42, eerste en tweede lid, 44, 48, eerste lid en derde lid, onderdeel a, 50, vierde, vijfde, zevende en negende lid, en 53, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

evenement:

projectmatig georganiseerde, één- of meerdaagse fysieke en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling personen, en die plaatsvindt gedurende een periode van ten hoogste 14 dagen, op een andere plaats dan:

  • a. in een woning of op een daarbij behorend erf;

  • b. in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet; of

  • c. in een gebouw, of buitenruimte, bestemd voor de presentatie van podiumkunsten op basis van reguliere podiumprogrammering;

evenementenverbod:

bij ministeriële regeling op grond van artikel 58i van de Wet publieke gezondheid vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen;

Kaderbesluit:

Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

organisator:

een in het handelsregister ingeschreven natuurlijke persoon, rechtspersoon of een vennootschap, niet zijnde een publiekrechtelijke rechtspersoon of een bestuursorgaan, die verantwoordelijk is voor het organiseren van een evenement en het financiële risico daarvan draagt;

projectkosten:

vóór de vaststelling en aankondiging van het evenementenverbod in redelijkheid daadwerkelijk gemaakte en betaalde kosten en aangegane betalingsverplichtingen die verbonden zijn aan het organiseren van het evenement, exclusief vaste lasten van de organisator en licentiekosten, en kosten voor het opstellen van een controleverklaring of verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 10, vijfde respectievelijk zesde lid;

vaste lasten:
  • a. afschrijvingen op vaste activa; en

  • b. overige vaste bedrijfskosten, niet zijnde

    • 1°. kosten bestaande uit lonen van werknemers, inclusief direct loon en bijzondere beloningen; en

    • 2°. ten laste van de werkgever komende sociale premies.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze regeling is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling in een openbaar lichaam als bedoeld in het eerste lid, wordt onder ‘evenementenverbod’ mede verstaan een ingevolge artikel 58ca van de Wet publieke gezondheid door de in dat artikel bedoelde gezaghebber bij algemeen verbindend voorschrift vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen.

Artikel 3. Subsidieverstrekking

  • 1. De Minister verstrekt aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat niet plaatsvindt omdat het moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.

  • 2. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een evenement waarvan de geplande startdatum in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 ligt, en dat geheel of gedeeltelijk in Nederland zou moeten plaatsvinden.

  • 3. Indien meerdere organisatoren tezamen verantwoordelijk zijn voor het organiseren van een evenement en het financiële risico daarvan dragen, wordt de subsidie uitsluitend verstrekt indien zij samenwerken in een samenwerkingsverband.

Artikel 4. Subsidieaanvraag

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend:

  • a. ten minste drie weken voor de geplande startdatum van het evenement, of

  • b. indien deze regeling in werking treedt na, of minder dan 6 weken voor, de geplande startdatum van het evenement: binnen twaalf weken na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 5. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt niet meer dan het in artikel 11, eerste lid, onderdeel d, bedoelde percentage van de subsidiabele kosten, met een maximum van 100%.

  • 2. Voor evenementen met een geplande startdatum voor 1 april 2022 geldt, indien subsidie wordt verstrekt voor meer dan 90% van de subsidiabele kosten per aanvrager, voor het deel van de subsidie dat dit percentage te boven gaat een terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 42 van het Kaderbesluit.

  • 3. Voor evenementen met een geplande startdatum in de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 geldt, indien subsidie wordt verstrekt voor meer dan 80% van de subsidiabele kosten per aanvrager, voor het deel van de subsidie dat dit percentage te boven gaat een terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 42 van het Kaderbesluit.

Artikel 6. Subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de projectkosten die toe te rekenen zijn aan het organiseren van het evenement met een geplande startdatum in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022, dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod en voor zover dat evenement in Nederland zou plaatsvinden.

  • 2. De kosten van verplaatsing naar een andere datum van het evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod zijn eenmalig subsidiabel, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan de subsidiabele kosten zouden bedragen bij het als gevolg van het evenementenverbod annuleren van het evenement, en indien:

    • a. zowel de geplande startdatum van het evenement blijkens de subsidieaanvraag, als de startdatum waarnaar het evenement verplaatst wordt, valt in de in het eerste lid bedoelde periode;

    • b. een kennisgeving van de verplaatsing wordt gedaan bij de Minister voorafgaand aan de geplande startdatum van het evenement blijkens de subsidieaanvraag, tenzij deze regeling in werking is getreden na die startdatum; en

    • c. voor de datum waarnaar het evenement verplaatst wordt geen evenementenverbod is vastgesteld of aangekondigd op:

      • 1°. het tijdstip waarop de kennisgeving, bedoeld in onderdeel b, wordt gedaan, of

      • 2°. indien op grond van onderdeel b geen kennisgeving is vereist, het tijdstip waarop de organisator besluit tot verplaatsing.

  • 3. In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, komen vóór indiening van de aanvraag gemaakte projectkosten voor subsidie in aanmerking indien deze kosten na 20 januari 2021 zijn gemaakt.

  • 4. In afwijking van artikel 11, eerste lid, van het Kaderbesluit, worden de subsidiabele kosten berekend op basis van werkelijke kosten en opbrengsten.

  • 5. De kosten van aanschaf van vaste activa komen niet in aanmerking als subsidiabele kosten.

  • 6. In redelijkheid vermijdbare kosten, alsmede kosten om als franchisenemer een evenement te mogen organiseren, komen niet in aanmerking als subsidiabele kosten.

  • 7. kosten voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement komen in aanmerking als subsidiabele kosten tot een maximum van vijf procent van de totale subsidiabele kosten bij subsidievaststelling.

  • 8. Projectkosten waarvoor de organisator in aanmerking komt voor vergoeding op grond van de Derde, Vierde, Vijfde of Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid komen niet in aanmerking als subsidiabele kosten.

  • 9. Indien een organisator voor dezelfde subsidiabele kosten een verzekeringsuitkering ontvangt, of heeft ontvangen, wordt deze in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

  • 10. Door de organisator bij de organisatie van het evenement gerealiseerde opbrengsten die onafhankelijk zijn van het daadwerkelijk plaatsvinden van het evenement, en gemaakte kosten die al voor rekening van de organisator zelf zouden blijven, worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 7. Verdeling subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 475 miljoen.

  • 2. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 8. Afwijzingsgronden

  • 1. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de te verlenen subsidie minder dan € 2.500 zou bedragen;

    • b. in het geval van een terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 5, tweede of derde lid, onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger kan voldoen aan deze terugbetalingsverplichting;

    • c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat het evenement waarvoor nog geen evenementenverbod is vastgesteld of aangekondigd, zal worden gehouden met inachtneming van de op het tijdstip waarop het evenement gehouden wordt geldende eisen met betrekking tot de veiligheid van evenementen in het kader van de bestrijding van COVID-19.

  • 2. De afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, onderdelen a en e, van het Kaderbesluit zijn van toepassing, met dien verstande dat daarbij het risico op annulering als gevolg van een evenementenverbod buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 9. Subsidievoorwaarden

De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarden dat:

  • a. indien voor het evenement een evenementenvergunning is vereist: die vergunning voorafgaand aan het tijdstip van vaststelling van het evenementenverbod als gevolg waarvan het evenement moet worden geannuleerd, is verleend of door het voor de vergunningverlening bevoegde gezag schriftelijk het voornemen tot verlening van die vergunning is bevestigd;

  • b. indien het evenement gemeld moet worden bij het lokaal bevoegd gezag: deze melding voorafgaand aan het tijdstip van vaststelling van het evenementenverbod als gevolg waarvan het evenement moet worden geannuleerd is bevestigd, of door het lokaal bevoegd gezag schriftelijk is verklaard dat zij geen bezwaar zou hebben gehad tegen de organisatie van het evenement wanneer er geen evenementenverbod was vastgesteld of aangekondigd;

  • c. indien sprake is van een terugbetalingsverplichting en de subsidieontvanger onderdeel uitmaakt van een groep, maar niet de hoogste in Nederland gevestigde onderneming binnen die groep is:

    • 1°. bij de aanvraag tot subsidievaststelling een borgstellingsovereenkomst, overeenkomstig een door de Minister beschikbaar gesteld middel, wordt overgelegd waarin de hoogste in Nederland gevestigde onderneming binnen de groep zich borg stelt voor het door de subsidieontvanger terug te betalen bedrag; of

    • 2°. bij de aanvraag tot subsidievaststelling een verklaring als bedoeld in artikel 403, eerste lid, onderdeel f, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt overgelegd die tenminste dezelfde mate van zekerheid ten aanzien van de terugbetalingsverplichting biedt als de borgstelling, bedoeld in subonderdeel 1°.

Artikel 10. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht het deel van de subsidie waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt binnen ten hoogste vijf jaar na vaststelling van de subsidie en volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema terug te betalen aan de Minister.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht over het uitstaande saldo van het deel van de subsidie waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt aan de Minister jaarlijks 2% rente te betalen.

  • 4. De subsidieontvanger is verplicht alle redelijke maatregelen te nemen om de subsidiabele kosten te beperken.

  • 5. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt is de subsidieontvanger verplicht binnen zes weken na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling een controleverklaring als bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit te overleggen. De accountant of accountant-administratieconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast overeenkomstig een door de Minister beschikbaar gesteld model.

  • 6. Indien het subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en minder bedraagt dan € 125.000 is de subsidieontvanger verplicht binnen zes weken na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling een met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel afgegeven verklaring van een onafhankelijke deskundige derde, zijnde accountant, accountant-administratieconsulent of fiscaal adviseur, te overleggen waaruit blijkt dat de aanvraag uitsluitend subsidiabele kosten betreft en overeenkomstig de werkelijke kosten en opbrengsten is.

  • 7. Artikel 38, eerste lid, onderdelen b, c en d, van het Kaderbesluit is niet van toepassing.

  • 8. Uit de gegevens, bedoeld in artikel 38, derde lid, van het Kaderbesluit dienen de specifiek ten behoeve van het evenement gemaakte en betaalde kosten te allen tijde op duidelijke en eenvoudige wijze afgeleid te kunnen worden.

Artikel 11. Informatieverplichtingen

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres, het rekeningnummer van een bankrekening bij een Nederlandse bank of bij een Europese bank, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, en het bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, of indien van toepassing bij het samenwerkingsverband, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het evenement, waaronder:

      • 1°. de naam van het evenement;

      • 2°. het soort evenement;

      • 3°. het aantal dagen dat het evenement duurt;

      • 4°. de geplande startdatum;

      • 5°. het beoogde aantal bezoekers;

      • 6°. de locatie van het evenement;

    • d. het percentage van de subsidiabele kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een begroting voor het evenement, voor zover dat evenement in Nederland plaatsvindt;

    • b. indien een evenement reeds is geannuleerd: een exploitatieoverzicht met betrekking tot het geannuleerde evenement waarin tenminste een overzicht van de gemaakte kosten, de aangegane betalingsverplichtingen en de gerealiseerde opbrengsten is opgenomen en, indien een eerdere editie van het evenement heeft plaatsgevonden, een exploitatieoverzicht van die eerdere editie;

    • c. indien van toepassing: een verzekeringspolis van een annuleringsverzekering voor het evenement; en

    • d. indien nog geen evenementenverbod is vastgesteld voor de geplande startdatum van het evenement: een verklaring van de aanvrager dat zal worden voldaan aan de eisen met betrekking tot de veiligheid van het evenement in het kader van de bestrijding van COVID-19 zoals die gelden op het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden.

Artikel 12. Voorschotten

  • 1. In afwijking van artikel 45, eerste en tweede lid, van het Kaderbesluit verstrekt de Minister op aanvraag eenmalig een voorschot binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2. De subsidieontvanger vraagt het voorschot met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel aan uiterlijk op het tijdstip van indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3. In afwijking van de artikelen 45, tweede lid, en 46 van het Kaderbesluit bedraagt het voorschot 50% van de in de aanvraag tot subsidievaststelling opgevoerde subsidiabele kosten, vermenigvuldigd met de vermenigvuldigingsfactor behorend bij het percentage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel e, of indien dat percentage lager is, artikel 13, vierde lid.

Artikel 13. Subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk 13 weken na de datum waarop het evenementenverbod is vastgesteld waardoor het evenement moet worden geannuleerd, of indien dit later is, uiterlijk dertien weken na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. In afwijking van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit behoeft de aanvraag niet vergezeld te gaan van een controleverklaring.

  • 3. In afwijking van artikel 50, negende lid, van het Kaderbesluit, is het eerste lid mede van toepassing indien een subsidie is verleend van minder dan € 25.000.

  • 4. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat het percentage van de subsidiabele kosten waarvoor de subsidieontvanger subsidie wenst te ontvangen indien dit percentage lager is dan het percentage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel e.

  • 5. Indien een evenementenvergunning is vereist, gaat de aanvraag vergezeld van de beschikking tot verlening van de vergunning of de schriftelijke bevestiging van het voornemen daartoe, bedoeld in artikel 9, onderdeel a.

  • 6. Indien het evenement gemeld moet worden bij het bevoegde gezag, gaat de aanvraag vergezeld van de schriftelijke bevestiging van deze melding of de schriftelijke verklaring van het bevoegde gezag dat zij geen bezwaar zou hebben gehad tegen de organisatie van het evenement wanneer er geen evenementenverbod had gegolden of was aangekondigd, bedoeld in artikel 9, onderdeel b.

  • 7. Indien sprake is van een terugbetalingsverplichting en de subsidieontvanger onderdeel uitmaakt van een groep, maar niet de hoogste in Nederland gevestigde onderneming binnen die groep is, gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. informatie over de groepsstructuur, waaronder de naam van de hoogste Nederlandse entiteit binnen de groep; en

    • b. een borgstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 9, onderdeel c, subonderdeel 1°, of een verklaring als bedoeld in artikel 9, onderdeel c, subonderdeel 2°.

Artikel 14. Staatssteun

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Staatssteunmaatregel SA.103614 (2022/N).

  • 2. De Minister maakt na de datum van vaststelling van de subsidie de gegevens bekend, bedoeld in Staatssteunmaatregel SA.103614 (2022/N).

  • 3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024 met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 oktober 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

I. Algemeen

1.1 Aanleiding en doel

Bij brief van 14 december 2021 (Kamerstukken II 2021/22, 35 420, nr. 462) heeft het kabinet aangekondigd de beide subsidieregelingen voor evenementen (Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 en Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen, hierna: TRSEC respectievelijk ATE) te verlengen tot eind derde kwartaal 2022. De beide regelingen worden met deze regeling samengevoegd tot één subsidie-instrument.

Met de TRSEC beoogde het kabinet de organisatoren van professioneel georganiseerde evenementen vooraf financiële zekerheid te bieden door het geven van een subsidie voor gemaakte kosten, wanneer een evenement onverhoopt geannuleerd zou moeten worden als gevolg van een evenementenverbod. Met de ATE kwam het kabinet organisatoren van (veelal kleinere of lokale) evenementen, die eveneens kosten hadden gemaakt voor het organiseren van een evenement maar niet voldeden aan de voorwaarden voor de TRSEC, achteraf financieel tegemoet.

Omdat beide regelingen in elkaars verlengde liggen en de ATE feitelijk een vangnet was voor evenementen die niet in aanmerking komen voor de TRSEC, is het efficiënter voor zowel evenementen-organisatoren als voor de uitvoerder van de regelingen, de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (hierna: RVO), deze regelingen samen te voegen tot een gecombineerde regeling.

Ondanks de verwantschap tussen TRSEC en ATE is een belangrijk verschil dat de TRSEC een garantie-element heeft, zodat organisatoren van evenementen voorafgaand aan de startdatum van het evenement een aanvraag kunnen doen om op voorhand reeds duidelijkheid te krijgen of ze aanspraak kunnen maken op subsidie bij een door de rijksoverheid opgelegd evenementenverbod. De ATE daarentegen is georganiseerd op een vergoeding achteraf van de gemaakte kosten. In de onderhavige regeling is het garantie-element de basis voor de gehele gecombineerde regeling geworden. Dit betekent dat het uitgangspunt is dat alle organisatoren, groot of klein, professioneel of niet, die in aanmerking willen komen voor subsidie in het geval van een evenementenverbod, voorafgaand aan de geplande startdatum van het evenement een subsidieaanvraag moeten indienen. Uitzondering hierop zijn evenementen waarvan de geplande startdatum op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling reeds is verstreken en evenementen waarvan de geplande startdatum binnen 6 weken na inwerkingtreding van deze regeling ligt.

Naast het bovenstaande zijn nog enkele wijzigingen aangebracht ten opzichte van de eerdere regelingen om de kansen tot deelname aan de regeling voor alle organisatoren gelijk te trekken. De belangrijkste daarvan is, dat de eis uit de TRSEC dat van een evenement een eerdere verzekerde editie moest hebben plaatsgevonden, is vervallen.

1.2 Doelstelling van de regeling

Evenementen kennen vaak een lange aanlooptijd en verplichtingen worden relatief vroeg aangegaan. Wanneer een organisator kosten heeft gemaakt voor het organiseren van een evenement in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 en dat evenement door de overheid werd verboden vanwege de coronasituatie, kunnen reeds gemaakte kosten voor de organisatie van het evenement worden gesubsidieerd op grond van deze regeling. Het kabinet beoogt op deze manier de levensvatbaarheid van niet-professionele organisatoren van evenementen, alsmede van de professionele evenementensector, inclusief de achterliggende keten van betrokken bedrijven, voor de nabije toekomst te ondersteunen.

De regeling is erop gericht de organisator van een evenement in staat te stellen zijn toeleveranciers te betalen voor zover hij daartoe privaatrechtelijk verplicht is. Daarnaast is de regeling erop gericht de organisator zelf te compenseren voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement. De regeling is niet bedoeld voor het betalen van vaste lasten of overige kosten van de organisator die niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het desbetreffende evenement. Bezoekers van en deelnemers aan een door de rijksoverheid verboden evenement kunnen geen aanspraak maken op deze regeling. Subsidie op grond van deze regeling kan niet worden gebruikt voor restitutie van ticketgelden indien er sprake is van een evenement met kaartverkoop vooraf. Het beoogde indirecte gevolg van deze regeling is wel dat de organisator in staat zal zijn de ticketgelden te restitueren, doordat de kosten van organisatie van het evenement uit de subsidie betaald kunnen worden. De financiële aanspraken die zowel leveranciers als consumenten/deelnemers hebben jegens de organisator, worden beheerst door het privaatrecht.

Deze regeling geldt ook voor Caribisch Nederland. Op grond van de Wet publieke gezondheid kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij ministeriële regeling een evenementenverbod vaststellen dat specifiek op deze lichamen is toegesneden.

1.3 Voor wie/wat is de regeling bedoeld?

Deze regeling is gericht op evenementen. Daarmee worden bedoeld projectmatig opgezette, één- of meerdaagse fysieke events die plaatsvinden gedurende een periode van ten hoogste veertien dagen. Zowel culturele en sportevenementen als evenementen voor de zakelijke markt kunnen hieronder vallen. Voorwaarde is dat het gaat om voor het publiek toegankelijke (in tegenstelling tot besloten) evenementen. De evenementen moeten gefinancierd zijn uit private middelen. Inkomsten uit subsidie of sponsoring worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten. Evenementen die worden georganiseerd door de overheid vallen niet onder de regeling.

De regeling richt zich op een breed spectrum van evenementen. Deze hebben met elkaar gemeen dat er is geïnvesteerd in de totstandkoming van het evenement, maar dat die investering niet kan worden terugverdiend wanneer het evenement niet kan doorgaan omdat de rijksoverheid dit heeft verboden vanwege de corona-situatie. Er zijn veel verschillen tussen individuele evenementen, zowel qua voorbereiding (voorbereidingstijd, soort kosten dat wordt gemaakt, omvang van de voorbereidingskosten) als qua uitvoering (aantal dagen, omvang beoogd publiek, termijn waarop evenementen worden vastgelegd, verhouding tussen investeringslasten en dagkosten).

Onder culturele evenementen worden onder meer festivals en projectmatig georganiseerde concerten verstaan. Een tournee langs poppodia is in de regel geen evenement als bedoeld in deze regeling, net als reguliere podiumprogrammering en vrije producties. Daarom zijn events die plaatsvinden in een gebouw dat bestemd is voor de presentatie van podiumkunsten op basis van reguliere podiumprogrammering, zoals theaters en poppodia, uitgesloten. Dit in tegenstelling tot events op locaties die op basis van verhuur werken, zoals grote concertzalen, of op buitenlocaties. Dit type events past qua organisatiestructuur en financiële structuur binnen de doelstelling van deze regeling. Ook reizende circussen kunnen onder de regeling vallen. Reguliere sportcompetities hebben niet het karakter van een evenement. Ook kermissen vallen in de regel niet onder de regeling, omdat zij geen centrale financiële coördinatie hebben. Langlopende producties zoals bloemententoonstellingen of musicals worden doorgaans niet projectmatig georganiseerd, waardoor zij evenmin onder de regeling vallen.

De zakelijke markt kan onder de regeling vallen, voor zover beurzen en congressen via open inschrijving toegankelijk zijn en de organisator risicodrager is voor het evenement als geheel. Zowel business-to-consumer als business-to-business evenementen kunnen hieronder vallen. In alle gevallen moet, om voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking te komen, ook worden voldaan aan de overige voorwaarden, die hieronder worden besproken.

1.4 Wanneer is de regeling van toepassing?

De regeling dekt de projectkosten van evenementen die als gevolg van een door de rijksoverheid vastgesteld evenementenverbod in verband met de corona-situatie moeten worden geannuleerd. Daarbij gaat het om evenementen met een startdatum tussen 1 januari 2022 en 1 oktober 2022. Binnen deze periode geplande evenementen mogen verschoven worden naar een latere datum binnen die periode, waarbij verplaatsingskosten eenmalig voor subsidie vanuit de regeling in aanmerking komen (verplaatsen is immers goedkoper dan annuleren) als het verschoven evenement later onverhoopt alsnog geannuleerd moet worden.

Op grond van de Wet publieke gezondheid bepaalt de rijksoverheid of het epidemiologische beeld van de COVID-19 crisis noopt tot maatregelen, zoals een verbod op evenementen. Een dergelijk verbod is een voorwaarde voor uitkering van subsidie op grond van deze regeling. Hoewel de Wet publieke gezondheid ook aan lokale autoriteiten bevoegdheden toedeelt, valt annulering vanwege maatregelen van lokale autoriteiten niet onder de regeling. Dergelijk lokaal ingrijpen heeft in de regel vooral te maken met de openbare orde. Dit neemt niet weg dat een evenement in het kader van handhaving door de lokale overheid stilgelegd kan worden als is vastgesteld dat niet is voldaan aan de verplichte veiligheidsmaatregelen. In dat geval bestaat echter geen aanspraak op subsidie op grond van deze regeling.

1.5 Aanvraagprocedure

Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door de organisator. Er kan sprake zijn van verschillende partijen die in uiteenlopende constructies samen verantwoordelijkheid en/of risico dragen voor de totstandkoming van een evenement. Ook is het mogelijk dat niet alle investeringen worden gedaan door één (rechts-)persoon. In dat geval dienen de verschillende organisatoren samen te werken in een samenwerkingsverband, zodat de subsidie door de penvoerder van het samenwerkingsverband wordt aangevraagd namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband.

De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Indiening van een aanvraag gebeurt via een aanvraagformulier dat door RVO beschikbaar wordt gesteld. Indiening van de aanvraag moet ten minste drie weken voor de geplande startdatum van het evenement. Aanvragen die zien op evenementen die voor inwerkingtreding van deze regeling, of minder dan 6 weken daarna, zouden plaatsvinden, kunnen worden ingediend tot 12 weken na inwerkingtreding van deze regeling.

Bij de aanvraag moet de indiener voldoen aan diverse informatieverplichtingen.

Voor de regeling is € 475 miljoen beschikbaar. De Minister verdeelt dit subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Dit houdt in dat het principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ aangehouden wordt. Bij overtekening van de regeling worden nadien ontvangen aanvragen in overleg met de aanvrager aangehouden tot het moment dat eventueel financiële ruimte ontstaat ten behoeve van de aangehouden aanvragen.

Als een aanvraag wordt ontvangen waarbij de vereiste gegevens en bescheiden (zoals opgenomen in het aanvraagformulier) ontbreken, wordt voor deze aanvraag als datum van indiening aangemerkt de datum waarop de noodzakelijke gegevens en bescheiden alsnog zijn aangeleverd.

1.6 Subsidiabele kosten

De kosten die vergoed worden op grond van deze regeling zijn de projectkosten die voorafgaand aan de vaststelling van het evenementenverbod daadwerkelijk zijn gemaakt om het geannuleerde evenement te organiseren. Vaste lasten, zoals kosten voor de aanschaf van zaken die worden gebruikt voor de bedrijfsvoering (bijvoorbeeld computers of software voor ticketsystemen), worden niet vergoed. Kosten waarvoor reeds uitkeringen (kunnen) worden ontvangen, zoals bijvoorbeeld uit de Tijdelijke noodmaatregelen overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (de NOW-regeling), zijn niet subsidiabel.

Kosten van de organisator voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement (de zogenaamde management fees) worden als subsidiabele kosten gezien als deze niet exorbitant hoog zijn en in ieder geval niet meer dan vijf procent bijdragen aan de totale subsidiabele kosten bij vaststelling van de subsidie. Als deze kosten kennelijk slechts worden opgevoerd omdat een partij zijn naam heeft verbonden aan het evenement, dan zijn dit geen ‘redelijke kosten’ in de zin van deze regeling en komen deze als zodanig niet voor subsidie in aanmerking. Ook betalingen om in licentie of als franchisenemer een evenement te mogen organiseren (zoals bij sommige sportevenementen gebeurt) vallen buiten de regeling. Kosten voor het opstellen van een controleverklaring of verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 10, vijfde respectievelijk zesde lid, vallen onder de projectkosten.

Tot de projectkosten behoren ook de gecommitteerde kosten voor zover daarvoor een betalingsverplichting geldt. De organisator is verplicht de financiële schade die voortvloeit uit het niet doorgaan van het evenement te beperken en onnodige kosten te voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld een levering tot vier weken voor de datum van het evenement kan worden geannuleerd, en overheidsmaatregelen die er toe leiden dat het event niet doorgaat worden vijf weken van tevoren bekend, dan moet de leverancier voor het ingaan van de vier wekentermijn op de hoogte worden gesteld.

Tot de subsidiabele kosten behoren ook eventuele verplaatsingskosten (zie hierboven). Deze moeten door de aanvrager becijferd en opgegeven worden bij de aanvraag tot subsidieverlening. Voor kosten die vergoed worden door een verzekeraar wordt geen subsidie verleend. Onvoorwaardelijk ontvangen subsidies en sponsorgelden worden eveneens verrekend met de subsidie die wordt ontvangen op grond van deze regeling.

1.7 Subsidie en terugbetaling

De subsidie bedraagt ten hoogste honderd procent van de subsidiabele kosten in de begroting. Indien subsidie wordt aangevraagd voor honderd procent van de subsidiabele kosten, geldt voor evenementen met een einddatum tussen 1 januari 2022 en 1 april 2022 voor tien procent van de subsidie een terugbetalingsverplichting en voor evenementen met een einddatum in de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 voor twintig procent van de subsidie. Dit bedrag moet in maximaal vijf jaar terugbetaald worden. Het is ook mogelijk om voor minder dan honderd procent van de subsidiabele kosten subsidie aan te vragen. In dat geval geldt alleen een terugbetalingsverplichting voor zover de subsidie meer dan 90%, respectievelijk 80%, van de subsidiabele kosten op de eindafrekening bedraagt. Het is dus ook mogelijk om alleen te kiezen voor subsidie zonder terugbetalingsverplichting. De keuze om voor minder dan honderd procent van de subsidiabele kosten subsidie aan te vragen laat onverlet de privaatrechtelijke verplichtingen tussen organisator en onderaannemer/leverancier.

Over het gedeelte van de subsidie waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt, moet jaarlijkse rente van twee procent rente betaald worden. Als de overheid niet het vertrouwen heeft dat de ontvanger aan de terugbetalingsverplichting zal voldoen, wordt de aanvraag afgewezen. In geval van een subsidie met terugbetalingsverplichting waarbij de aanvrager onderdeel is van een groep en niet de hoogste in Nederland gevestigde onderneming binnen die groep is, dient de hoogste in Nederland gevestigde onderneming binnen de groep borg te staan voor het terug te betalen bedrag.

2. Staatssteun

De subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen en bevat staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Om die reden is deze regeling conform artikel 108, derde lid, van het VWEU ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. De Europese Commissie heeft deze subsidieregeling op 18 juli 2022 goedgekeurd, omdat deze past binnen de voorwaarden van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van het VWEU (SA.103614 (2022/N)).

3. Regeldruk

Deze regeling is bedoeld om organisatoren van evenementen subsidie te verstrekken als hun evenement geannuleerd moet worden door een evenementenverbod vanwege een ongunstig epidemiologisch beeld met betrekking tot COVID-19. RVO voert de regeling uit. Het loket voor aanvragers wordt zo ingericht dat de aanvrager stap voor stap met een leeswijzer wordt meegenomen bij het invullen van de aanvraag.

Aanvraag subsidieverlening

De regeldruk voor de onderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het verzamelen en uploaden van de in artikel 11 vereiste bewijsstukken. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de kennisneming een half uur kost en de invulling van de complete aanvraag en het uploaden van bewijs door de organisator anderhalf uur aan inzet kost, dus in totaal twee uur per evenement. Uitgaande van 1800 aanvragen voor subsidie die mogelijk gedurende de looptijd van deze regeling kunnen worden ingediend, tegen een gemiddeld uurtarief van € 54, komen de geraamde regeldrukkosten voor de ondernemingen voor de aanvraag tot subsidieverlening op € 194.400.

Aanvraag subsidievaststelling

Indien een evenement daadwerkelijk geannuleerd moet worden in verband met een evenementenverbod, zal de organisator een aanvraag tot subsidievaststelling moeten doen. Hiervoor wordt ervan uitgegaan dat het invullen van de aanvraag en het verzamelen en uploaden van de in artikel 13 vereiste bewijsstukken een uur in beslag neemt. Daarnaast wordt, rekening houdend met het feit dat niet gedurende de gehele looptijd van deze regeling een evenementenverbod geldt, bij de inschatting verondersteld dat van de 1800 evenementen er 250 niet doorgaan. De geraamde regeldrukkosten van de vaststellingen komen daarmee op € 13.500 (250 evenementen, € 54 per uur).

De aanvrager moet bij een vaststellingsaanvraag van een subsidie die € 125.000 of meer bedraagt een controleverklaring van een accountant overleggen en voor een subsidie met een bedrag tussen de € 25.000 en € 125.000 een derdenverklaring. Deze verklaringen worden geraamd op gemiddeld € 5.000. Dit zijn subsidiabele kosten indien de subsidie wordt verstrekt. Bij de TRSEC en ATE leverde respectievelijk c.a. 90% en 50% een accountants- of derdenverklaring bij de aanvraag in. Dit percentage zal voor de ATE nog verder oplopen, omdat het controleprotocol voor de ATE-regeling pas recentelijk beschikbaar is gekomen. Ingeschat wordt dat voor 80% van de aanvragen een verklaring moet worden ingeleverd. In totaal bedragen de geraamde kosten voor een controleverklaring of een derdenverklaring € 1.000.000 (80% van 250 evenementen x € 5.000).

De totale ingeschatte regeldrukkosten komen daarmee uit op € 1.207.900. Omdat de kosten voor de accountants- en derdenverklaring subsidiabel zijn, worden deze kosten in mindering worden gebracht bij de totale regeldrukkosten (conform deel III, artikel 19 van het Handboek Meting Regeldrukkosten). De totale ingeschatte regeldrukkosten komen daarmee uit op € 207.900.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

II. Artikelen

Artikel 1

Bij de afbakening van het begrip ‘evenement’ is voor een belangrijk deel aangesloten bij de omschrijving van dit begrip in artikel 58a van de Wet publieke gezondheid. Op grond van die definitie is een gebeurtenis die plaatsvindt in een woning of op een daarbij behorend erf uitgezonderd van het begrip evenement. Ook een gebeurtenis die plaatsvindt in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet is uitgezonderd van het begrip evenement. Het gaat dan om een gebouw waarin of een plaats waarop de vrijheid van godsdienst wordt uitgeoefend. Een eventueel evenementenverbod dat wordt vastgesteld op grond van artikel 58i van de Wet publieke gezondheid geldt derhalve niet voor de uitoefening van de vrijheid van godsdienst op deze besloten plaatsen. Dit soort gebeurtenissen vallen daarom ook buiten de reikwijdte van de onderhavige regeling. Dit kan echter anders zijn voor andersoortige gebeurtenissen die plaatsvinden in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet. Het gaat dan bijvoorbeeld om tijdelijke tentoonstellingen en concerten in een kerkgebouw. Deze gebeurtenissen, die niet plaatsvinden in het kader van het belijden van een godsdienst of levensovertuiging, kunnen wel onder een evenementenverbod vallen en vallen derhalve wel binnen de reikwijdte van de onderhavige regeling.

De begripsomschrijving van ‘evenement’ in deze regeling wijkt op een aantal punten af van de omschrijving in de Wet publieke gezondheid. Niet alle evenementen die op grond van artikel 58i van die wet verboden kunnen worden, komen dus in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling. Het kabinet heeft ervoor gekozen deze subsidieregeling open te stellen voor projectmatig georganiseerde evenementen die voor het publiek toegankelijk zijn.

Evenementenverbod is gedefinieerd als een bij ministeriële regeling op grond van artikel 58i van de Wet publieke gezondheid vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen. Het gaat daarbij om in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 verboden evenementen. Omdat een evenement volgens de definitie opgenomen in deze regeling hetzij een ééndaagse hetzij een meerdaagse gebeurtenis is, is er zowel sprake van een evenementenverbod als zowel één- als meerdaagse evenementen verboden zijn, als wanneer het verbod alleen geldt voor meerdaagse evenementen. Dat betekent dus dat een organisator van een meerdaags evenement eveneens aanspraak kan maken op deze regeling indien alleen meerdaagse evenementen verboden zijn, mits uiteraard ook aan alle overige voorwaarden van de regeling voldaan is.

Projectkosten zijn gedefinieerd als in redelijkheid gemaakte kosten en aangegane betalingsverplichtingen die verbonden zijn aan het evenement. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt van artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit) dat bepaalt dat alleen de in redelijkheid gemaakte kosten subsidiabel zijn, evenals met artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Exorbitant hoge kosten voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement (de zogenaamde management fees) worden niet als redelijk beschouwd. In ieder geval mogen deze kosten ook niet meer bedragen dan vijf procent van het totaal aan subsidiabele kosten (zie ook artikel 6, zevende lid). Onder in redelijkheid gemaakte kosten wordt ook verstaan dat de organisator er zich voor inspant dat kosten die vermijdbaar zijn ook niet worden gemaakt. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen op het moment dat een evenementenverbod gaat worden afgekondigd en de organisator toch nog uitgaven doet die ook op een later tijdstip gedaan hadden kunnen worden. Van dergelijke kosten, die in het zicht van een aankomend evenementenverbod vermijdbaar zijn maar toch worden gemaakt, kan niet gezegd worden dat die in redelijkheid zijn gemaakt (zie ook artikel 6, zesde lid).

Onder de projectkosten vallen niet de vaste lasten van de organisator van het evenement. Voor de begripsomschrijving van vaste lasten is aangesloten bij de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-regeling). Arbeidskosten (lonen van werknemers en ten laste van de werkgever komende sociale premies) worden niet beschouwd als vaste lasten. Om als projectkosten voor subsidie in aanmerking te komen moeten de arbeidskosten verbonden zijn aan het organiseren van het evenement.

Artikel 2

Met het van toepassing verklaren van de regeling in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) wordt invulling gegeven aan artikel 1a, eerste lid, van het Kaderbesluit. Dit betekent dat op grond van deze regeling ook aan organisatoren van evenementen op de BES subsidie kan worden verstrekt. Wanneer in de regeling over ‘Nederland’ wordt gesproken, valt daaronder zowel Europees Nederland als Caribisch Nederland.

De Wet publieke gezondheid geldt eveneens op de BES. Op grond van artikel 58e, eerste lid, onderdeel a, van de Wet publieke gezondheid kan in een bij Hoofdstuk VA vastgestelde ministeriële regeling onder meer onderscheid worden gemaakt binnen en tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Er kunnen immers verschillen zijn in de actuele stand en het verloop van de epidemie die vragen om het maken van onderscheid naar gebied. Differentiatie tussen Europees en Caribisch Nederland of tussen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan nodig zijn vanwege verschillen in de lokale omstandigheden op de eilanden of vanwege de situatie in de omringende regio’s. Voor die openbare lichamen en elk openbaar lichaam afzonderlijk kunnen op deze manier op maat toegesneden ministeriële regels worden vastgesteld. Deze bevoegdheid heeft geresulteerd in de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Bonaire, de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Sint Eustatius en de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Saba, waarin ook specifieke regels over evenementen zijn opgenomen.

Indien zich in Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid voordoet waarin een ministeriële regeling niet tijdig tot stand kan komen, kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de gezaghebber opdragen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bestrijding van de epidemie. Binnen twee weken na de vaststelling van die opdracht wordt een ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die voorschriften genoemde onderwerpen. Indien in een dergelijk door de gezaghebber vastgesteld algemeen verbindend voorschrift een verbod tot het organiseren van evenement is opgenomen, wordt dat voor de toepassing van deze regeling beschouwd als een evenementenverbod als bedoeld in artikel 1.

Artikel 3

Om in aanmerking te komen voor subsidie is in de eerste plaats vereist dat het evenement plaatsvindt in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 en dat het evenement moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. In het voorkomende geval dat een evenement gedeeltelijk buiten het evenementenverbod plaatsvindt wordt alleen vergoeding verstrekt voor de dagen die wel binnen het evenementverbod vallen.

Het derde lid bepaalt dat, indien sprake is van meerdere organisatoren die tezamen verantwoordelijkheid en risico dragen voor één evenement, alleen subsidie wordt verstrekt als deze organisatoren samenwerken in een samenwerkingsverband. Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit dient de penvoerder de subsidieaanvraag in namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband. Op deze manier wordt voorkomen dat verschillende, niet op elkaar afgestemde subsidieaanvragen worden ingediend voor hetzelfde evenement.

Artikel 6

De kosten van verplaatsing van een evenement binnen de periode tussen 1 januari 2022 en 1 oktober 2022 zijn eenmalig subsidiabel. Dat wil zeggen dat, indien een evenement gepland was voor een datum in die periode en vervolgens verplaatst wordt naar een datum binnen die periode, de verplaatsingskosten voor subsidie in aanmerking komen. Dit is alleen het geval indien het evenement op de datum waarnaar het verplaatst was alsnog geannuleerd werd als gevolg van een evenementenverbod. De annulering is immers een vereiste om voor subsidie in aanmerking te komen. Indien het evenement voor de tweede keer werd verplaatst binnen deze periode, zijn de verplaatsingskosten niet opnieuw subsidiabel. De eis dat een kennisgeving van de verplaatsing moet worden gedaan bij de Minister voorafgaand aan de datum waarop het evenement blijkens de subsidieaanvraag zou plaatsvinden geldt alleen voor evenementen die na de inwerkingtreding van deze regeling plaatsvinden. Organisatoren van evenementen die voor de inwerkingtreding van deze regeling zouden plaatsvinden kunnen immers aan deze eis niet meer voldoen. De kosten van verplaatsing van een evenement komen alleen voor subsidie in aanmerking indien op het tijdstip van kennisgeving van de verplaatsing nog geen evenementenverbod is aangekondigd of vastgesteld voor de datum waarnaar het evenement wordt verplaatst. In gevallen waarin geen kennisgeving is vereist wordt, in plaats van naar het tijdstip van kennisgeving, gekeken naar het tijdstip waarop is besloten tot verplaatsing van het evenement (daarbij is het tijdstip van aankondiging van de nieuwe datum een indicator voor het tijdstip waarop tot verplaatsing is besloten).

Artikel 10 van het Kaderbesluit geeft een algemene regeling voor de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. Alleen voor zover nodig wordt van het bepaalde in artikel 10 afgeweken. Zo wordt afgeweken van het in het tweede lid van artikel 10 neergelegde uitgangspunt dat vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. De kosten die na 20 januari 2021 zijn gemaakt, zijn subsidiabel. Hiermee wordt aangesloten bij de TRSEC. Deze afwijking ligt in de rede omdat evenementen in de regel een lange voorbereidingsperiode kennen.

In het zesde lid wordt geëxpliciteerd dat in redelijkheid vermijdbare kosten die willens en wetens toch worden gemaakt niet vallen onder de subsidiabele kosten. Zie hierover ook de uitleg over projectkosten in de artikelsgewijze toelichting op artikel 1. In het zevende lid worden de kosten voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement (de management fees) gemaximeerd op vijf procent van de totale subsidiabele kosten.

Het achtste tot en met tiende lid is opgenomen om te voorkomen dat de organisator voor dezelfde kosten ook uit andere hoofde vergoeding krijgt, zoals op grond van de Derde, Vierde, Vijfde of Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-regeling). Deze noodmaatregel ziet op het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten van personeel in verband met omzetdalingen als gevolg van de coronacrisis. Overigens dient de organisator er rekening mee te houden, dat de subsidie die hij ontvangt op grond van deze regeling geldt als omzet voor de NOW-regeling.

Onder gerealiseerde opbrengsten in het tiende lid vallen bijvoorbeeld bijdragen van derden, waaronder subsidies van gemeenten en sponsorgelden, die aan de organisator zijn verstrekt, ongeacht het al of niet doorgaan van het desbetreffende evenement. Het gaat daarbij om opbrengsten die bij de organisatie van het evenement zijn gerealiseerd, dat wil zeggen opbrengsten die de organisator niet terug hoeft te betalen. Deze opbrengsten worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten. In het tiende lid is verder verduidelijkt dat de kosten die al voor rekening van de organisator zelf zouden blijven niet worden gezien als subsidiabele kosten. Het gaat dan bijvoorbeeld om kosten voor hapjes en drankjes die tijdens het evenement gratis zouden worden verstrekt en die niet uit andere middelen zouden worden bekostigd (in tegenstelling tot een drankje dat is inbegrepen in de ticketprijs). Dit zijn kosten waartegenover geen inkomsten zijn begroot. Deze kosten zou de organisator zelf al dragen en worden dan ook niet gezien als subsidiabele kosten.

Artikel 7

Het eerste lid heeft betrekking op het subsidieplafond. Dit bedraagt € 475 miljoen.

Het tweede lid ziet op de wijze van verdeling van de beschikbare middelen. Mede met het oog op het beperken van de uitvoeringskosten, is gekozen voor de variant 'wie het eerst komt, het eerst maalt'. Met betrekking tot het bepalen van de volgorde van de aanvragen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst, wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen. Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meerdere aanvragen worden ontvangen, stelt de Minister ingevolge artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit de volgorde van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 8

In aanvulling op de algemene afwijzingsgronden van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit bevat het eerste lid enkele specifieke gronden voor het afwijzen van subsidieaanvragen.

In de eerste plaats wordt een aanvraag afgewezen als het subsidiebedrag minder zou bedragen dan € 2.500. Een tweede grond voor afwijzing heeft betrekking op de situatie dat een aanvrager subsidie heeft aangevraagd met een leningdeel en er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger kan voldoen aan deze terugbetalingsverplichting. Een derde grond betreft dat er onvoldoende vertrouwen is dat het evenement waarvoor nog geen evenementenverbod is vastgesteld of aangekondigd, zal worden gehouden met inachtneming van de op het tijdstip waarop het evenement gehouden wordt geldende eisen met betrekking tot de veiligheid van evenementen in het kader van de bestrijding van COVID-19.

Het tweede lid bepaalt dat de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, onderdelen a en e, van het Kaderbesluit, van toepassing zijn, met dien verstande dat daarbij het risico op annulering als gevolg van een evenementenverbod buiten beschouwing wordt gelaten. Artikel 23, onderdeel a, ziet op de situatie dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager de activiteiten kan financieren. Onderdeel e van artikel 23 betreft de situatie dat onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten. Deze regeling, die er juist toe strekt het annuleringsrisico vanwege corona af te dekken, zou haar doel voorbij schieten, als de afwijzingsgronden van de artikelen 23, onderdelen a en e, onverkort van toepassing zouden zijn.

Artikel 9

De subsidie wordt verleend onder opschortende voorwaarden, dat wil zeggen dat de aanspraak op subsidie pas ontstaat indien deze opschortende voorwaarden zich voordoen. Het gaat bij opschortende voorwaarden om voorwaarden waarvan de vervulling niet uitsluitend afhankelijk is van het bestuursorgaan (in dit geval de Minister) en evenmin uitsluitend afhankelijk van de subsidieontvanger.

Onderdeel a bevat de voorwaarde dat wanneer voor het evenement een vergunning is vereist, de vergunning voorafgaand aan het tijdstip van vaststelling van het evenementenverbod als gevolg waarvan het evenement moet worden geannuleerd is verleend, of het voor de vergunningverlening bevoegde gezag schriftelijk het voornemen tot verlening van die vergunning heeft bevestigd (dit laatste kan ook na het tijdstip van vaststelling van het evenementenverbod). Als het evenement bij het lokaal bevoegd gezag moet worden gemeld (onderdeel b) dan moet de melding voorafgaand aan het tijdstip van vaststelling van het evenementenverbod als gevolg waarvan het evenement moet worden geannuleerd zijn bevestigd of moet het lokaal bevoegd gezag schriftelijk hebben verklaard dat zij geen bezwaar zou hebben gehad tegen de organisatie van het evenement wanneer er geen evenementenverbod had gegolden of was aangekondigd (dit laatste kan ook na het tijdstip van vaststelling van het evenementenverbod).

Onderdeel c bevat de voorwaarde dat de subsidieontvanger een borgstellingsovereenkomst overlegt dat de hoogste Nederlandse entiteit binnen de groep zich borg stelt voor het terug te betalen bedrag indien sprake is van een terugbetalingsverplichting. In plaats daarvan kan ook een verklaring als bedoeld in artikel 403, eerste lid, onderdeel f, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden overgelegd die tenminste dezelfde mate van zekerheid biedt ten aanzien van de terugbetalingsverplichting als de borgstelling.

Artikel 10

Artikel 10 heeft betrekking op de subsidieverplichtingen. De verplichtingen in het tweede en derde lid zijn alleen van toepassing voor zover voor een deel van de subsidie een terugbetalingsverplichting geldt als bedoeld in artikel 42 van het Kaderbesluit. Op grond van het tweede lid is de subsidieontvanger verplicht het deel van de subsidie waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt binnen ten hoogste vijf jaar na vaststelling van de subsidie en volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema terug te betalen aan de Minister. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 42, eerste lid, van het Kaderbesluit. Het derde lid regelt dat een rente moet worden betaald van jaarlijks 2% over het terug te betalen subsidiebedrag. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 42, tweede lid, van het Kaderbesluit.

Het vierde lid bepaalt dat de subsidieontvanger verplicht is alle redelijke maatregelen te nemen om de subsidiabele kosten te beperken. Deze eis is in overeenstemming met het uitgangspunt van artikel 4:46, derde lid, Awb, dat kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking worden genomen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het – in geval van annulering – tijdig contact opnemen met leveranciers.

Het vijfde en zesde lid betreffen de verantwoording van de gemaakte kosten. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt is het uitgangspunt van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent worden aangeleverd. Omdat snelle uitbetaling van de subsidie na annulering wenselijk kan zijn, maar wellicht niet altijd op korte termijn een accountant of accountant-administratieconsulent beschikbaar is, behoeft de controleverklaring niet te worden aangeleverd op het moment van indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling. Wel moet de controleverklaring binnen 6 weken na indiening van de vaststellingsaanvraag alsnog worden overgelegd. De vaststellingsaanvraag kan dan worden gebruikt om in de tussenliggende periode een voorschot te verstrekken (zie artikel 12). Na ontvangst van de controleverklaring zal de subsidie worden vastgesteld. Indien het subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en minder bedraagt dan € 125.000 gaat het om een verklaring van een onafhankelijke deskundige derde. Dit is een accountant, accountant-administratieconsulent of fiscaal adviseur die niet verbonden is aan de (moeder)organisatie en een onafhankelijk oordeel kan vellen. Deze derde dient te verklaren dat de aanvraag uitsluitend subsidiabele kosten betreft en overeenkomstig de werkelijke kosten en opbrengsten is.

In het zevende lid wordt artikel 38, eerste lid, onderdelen b, c en d, van het Kaderbesluit niet van toepassing verklaard. Artikel 38 ziet op eisen die aan de administratie worden gesteld. De onderdelen b, c en d zijn niet relevant voor de onderhavige regeling en worden om die reden buiten toepassing verklaard.

Het achtste lid heeft betrekking op subsidies onder de € 125.000. Voor deze subsidies gelden minder zware administratieve verplichtingen dan voor subsidies boven de € 125.000: de subsidieontvanger moet desgevraagd kunnen aantonen dat de specifiek ten behoeve van het evenement gemaakte en betaalde kosten te allen tijde op duidelijke en eenvoudige wijze afgeleid kunnen worden uit de gegevens waaruit blijkt dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht. Voor deze subsidies behoeft geen administratie te worden gevoerd als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Kaderbesluit.

Artikel 11

Artikel 11 heeft betrekking op de informatie die bij de aanvraag om subsidieverlening moet worden verstrekt. Het gaat daarbij om zowel het verstrekken van alle relevante gegevens (eerste lid) als om het overleggen van bepaalde documenten (tweede lid). Onder meer dient er een begroting voor het evenement te worden ingediend, voor zover dat evenement in Nederland zou plaatsvinden, of indien reeds een evenementenverbod van kracht is, een exploitatieoverzicht met betrekking tot het geannuleerde evenement waarin tenminste een overzicht van de gemaakte kosten, de aangegane betalingsverplichtingen en de gerealiseerde opbrengsten is opgenomen en, indien een eerdere editie van het evenement heeft plaatsgevonden, een exploitatieoverzicht van die eerdere editie.

Tot slot moet de aanvrager, indien nog geen evenementenverbod is vastgesteld, verklaren dat zal worden voldaan aan de eisen met betrekking tot de veiligheid van het evenement in het kader van de bestrijding van COVID-19 zoals die gelden op het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden.

Artikel 12

Om aan hun betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, kan het voor subsidieontvangers wenselijk zijn om op korte termijn na vaststelling van een evenementenverbod een voorschot op de subsidie te ontvangen. Omdat op het moment van subsidieverlening nog onvoldoende zekerheid is over de daadwerkelijke hoogte van de subsidiabele kosten, is de bevoorschotting gekoppeld aan de vaststellingaanvraag. Indien de subsidieontvanger een voorschot aanvraagt, verstrekt de Minister dit voorschot binnen 2 weken na ontvangst van de vaststellingaanvraag. Het voorschot kan uiterlijk gelijktijdig met indiening van de vaststellingsaanvraag worden aangevraagd. Overeenkomstig artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt bij de vaststellingsaanvraag rekening en verantwoording afgelegd over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. Op basis hiervan wordt het voorschot berekend.

Het voorschot bedraagt 50% van de in de aanvraag tot subsidievaststelling opgevoerde subsidiabele kosten, vermenigvuldigd met de vermenigvuldigingsfactor behorend bij het percentage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel e, of indien dat percentage lager is, artikel 13, vierde lid. Indien bijvoorbeeld subsidie wordt aangevraagd voor 80% van de subsidiabele kosten, is de bijbehorende vermenigvuldigingsfactor 0,8 en bedraagt het voorschot 50% van 0,8 * de subsidiabele kosten.

Artikel 13

In artikel 13, eerste lid, is opgenomen dat de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling indient uiterlijk 13 weken na de datum waarop het evenementenverbod is vastgesteld waardoor het evenement moet worden geannuleerd, of indien dit later is, dertien weken na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening.

Uit artikel 13, derde lid, volgt dat, in afwijking van artikel 50, negende lid van het Kaderbesluit, ook bij subsidies die zijn verleend voor minder dan € 25.000 een aanvraag tot subsidievaststelling moet worden gedaan. Hiervoor gelden de termijnen weken zoals beschreven in het eerste lid.

De aanvraag hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring (tweede lid). Omdat wellicht niet altijd op korte termijn een accountant beschikbaar is, mag de controleverklaring (of een verklaring van een deskundige derde, indien de subsidie meer dan € 25.000 en minder dan € 125.000 bedraagt) op een later moment nog worden overgelegd. De uiterste datum hiervoor is 6 weken na indiening van de vaststellingsaanvraag (zie artikel 10).

De maximale subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten. Indien subsidie wordt verstrekt voor meer dan 90% (evenementen met een einddatum gelegen in het eerste kwartaal 2022) of meer dan 80% (evenementen met een einddatum gelegen in het tweede en derde kwartaal 2022) van de subsidiabele kosten geldt een terugbetalingsverplichting voor het gedeelte van de subsidie dat dit percentage te boven gaat. In artikel 11, eerste lid, onderdeel e, is bepaald dat bij de aanvraag tot subsidieverlening moet worden aangegeven voor welk percentage van de subsidiabele kosten subsidie wordt gevraagd. Omdat bij de verlening nog onzeker is hoeveel kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden, en de omvang van de kosten in sterke mate afhankelijk is van onder meer het moment van annuleren, is er pas na annulering zicht op de werkelijke financieringsbehoefte. Indien de subsidieaanvrager na annulering constateert dat volstaan kan worden met een lager subsidiepercentage, kan op grond van artikel 13, vierde lid, het gewenste subsidiepercentage bij de aanvraag tot subsidievaststelling worden aangepast. Indien het bij vaststelling gehanteerde percentage minder dan 90%, respectievelijk 80%, van de subsidiabele kosten bedraagt, zal aan de uiteindelijk verstrekte subsidie geen terugbetalingsverplichting zijn verbonden.

Indien wel sprake is van een terugbetalingsverplichting, en de subsidieontvanger onderdeel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit, dient de vaststellingsaanvraag vergezeld te gaan van een borgstellingsovereenkomst van de hoogste Nederlandse onderneming binnen de groep (de (groot)moederonderneming).

Artikel 15

Met de inwerkingtredingsdatum wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten voor regelgeving, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd doordat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Naar boven