Besluit van 6 juli 2022, nr. 2022001469 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Oosterhout en Dongen krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor de aanleg van de N629 Oosterhout-Dongen, fase 2, met bijkomende werken)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub c, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 5 oktober 2021, kenmerk C2287125/4958353, verzocht, om ten name van de provincie Noord-Brabant over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende zaken in de gemeenten Oosterhout en Dongen. De onteigening wordt verzocht om de aanleg mogelijk te maken van de N629 Oosterhout – Dongen, fase 2, de realisatie van een nieuwe verbindingsweg vanaf het kruispunt Ekelstraat – Ter Horst/Provincialeweg te Oosteind nabij de Rijksweg A27 aan de oostzijde van Oosterhout (km 0,010) tot het kruispunt Duiventorenlaan – Steenstraat te Dongen (km 3,870), met bijkomende werken in de gemeenten Oosterhout en Dongen.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeenten Oosterhout en Dongen. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door het provinciaal inpassingsplan N629 Oosterhout-Dongen. Dit inpassingsplan is op 28 september 2018 vastgesteld en bij uitspraak van 25 november 2020, kenmerk 201809188/1/R2, van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 14 december 2021 tot en met 24 januari 2022 in de gemeenten Oosterhout en Dongen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 13 december 2021, nr. 49278.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De provinciale weg N629 Oosterhout – Dongen (hierna: N629) ligt in de provincie Noord-Brabant en verbindt de gemeenten Oosterhout en Dongen met elkaar.

De huidige N629 loopt vanaf de A27 via het kruispunt Provincialeweg Ter Horst te Oosteind over de Heistraat en de Laagstraat tot aan de rotonde met de Middellaan in Dongen. Vanaf de rotonde gaat de weg verder via een brug over het Wilhelminakanaal tot het kruispunt Duiventorenbaan-Steenstraat te Dongen.

Door de forse toename van het verkeer in de afgelopen decennia is de N629 overbelast geraakt. Het bestaande wegprofiel met veel op- en afritten, is niet geschikt om deze toename te verwerken. Hierdoor ontstaan er problemen met betrekking tot doorstroming, bereikbaarheid, leefbaarheid en de verkeersveiligheid.

Om deze problemen op te lossen gaat de provincie Noord-Brabant, in samenspraak en met instemming van de gemeenteraden van Oosterhout en Dongen, een nieuwe weg aanleggen en een nieuwe brug bouwen over het Wilhelminakanaal. De bestaande N629 wordt gehandhaafd, maar zal worden ontlast en afgewaardeerd.

De aanleg van de nieuwe weg leidt tot verbetering van de doorstroming van het verkeer op de N629. Doorgaand verkeer van en naar de A27 hoeft niet meer over de drukke bestaande weg met alle obstakels en vertragingen geleid te worden. In combinatie met de ontlasting van de bestaande N629 leidt de nieuwe route ook tot een verbetering van de leefbaarheid aan de rand van de kern Oosteind. Minder doorgaand verkeer leidt ook tot verbetering van de verkeersveiligheid en tot een verbeterde oversteekbaarheid van de bestaande N629.

Het nieuwe traject N629 Oosterhout-Dongen, bestaat uit twee fasen:

  • fase 1 betreft de realisatie van een samenstel van voorzieningen ten behoeve van de aansluiting van en naar de A27 en Oosterhout van de N629. Deze fase is reeds gereed

  • fase 2 omvat de realisatie van een nieuwe verbindingsweg N629 vanaf het kruispunt Ekelstraat – Ter Horst/Provincialeweg te Oosteind nabij de Rijksweg A27 aan de oostzijde van Oosterhout (km 0,010) tot het kruispunt Duiventorenlaan – Steenstraat te Dongen (km 3,870), met bijkomende werken in de gemeenten Oosterhout en Dongen. Er zal een nieuwe brug over het Wilhelminakanaal worden gerealiseerd. Het huidige tracé zal worden afgewaardeerd tot een plaatselijke ontsluitingsweg voor de aangelegen bebouwing.

Deze onteigeningsprocedure ziet op de realisatie van fase 2.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de provincie Noord-Brabant de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de provincie Noord-Brabant een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat dat de werkzaamheden uiterlijk starten in het vierde kwartaal 2022 en in het vierde kwartaal van 2023 zijn afgerond. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. A.M.J.B.H. van den Assum, A.M.A. van den Assum en L.A.M.C. van de Assum, ieder voor 1/9e deel eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 69, de erven van J.B. van den Assum en de erven van A.H.M. Mannaerts, ieder voor 1/3e deel eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 69, verder te noemen: reclamanten 1;

  • 2. J.A.M. Loonen, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummer 20, A.I.M. Loonen-Blommaert, B.A.E. Loonen en de vennootschap onder firma Kwekerij J. Loonen, verder te noemen: reclamanten 2.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 9 februari 2022 gehouden hoorzitting. Reclamanten 2 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijze van reclamanten 1

1.1

Reclamanten maken kenbaar dat er al geruime tijd met verzoeker gesproken is over compensatie van het in de onteigening betrokken deel van hun bosperceel. Partijen hebben hierover overeenstemming bereikt in de vorm van een ruilovereenkomst. De randvoorwaarden voor de ruilovereenkomst zijn echter nog onvoldoende geborgd in het inrichtingsplan dat samenhangt met en onderdeel is van de ruilovereenkomst. De ruilovereenkomst is daarom nog niet ondertekend, maar er is wel overeenstemming bereikt over de ruiling. Reclamanten stellen zich op het standpunt dat de noodzaak voor onteigening ontbreekt nu voldoende vaststaat dat de benodigde grond bij overeenkomst kan worden verkregen.

Ad 1.1

Dit onderdeel van de zienswijze van reclamanten ziet in hoofdzaak op het gevoerde minnelijk overleg en de mogelijkheid om gecompenseerd te worden in grond.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Ten aanzien van het door reclamanten gestelde over de compensatie van het in de onteigening betrokken deel van hun bosperceel in grond, overwegen Wij in algemene zin dat de onteigeningswet de onteigenende partij niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en veelal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker in mei 2017 in overleg is getreden met reclamanten. Verzoeker brengt op 28 september 2020, 19 november 2020 en 16 juni 2021 schriftelijke aanbiedingen op onteigeningsbasis uit. Reclamanten maken al vroeg in het overleg kenbaar dat zij er de voorkeur aan geven om gecompenseerd te worden in grond. Partijen zijn hierover veelvuldig in overleg en bereiken op hoofdlijnen overeenstemming in de vorm van een ruilovereenkomst, waarbij een naastgelegen perceel ingezet wordt als compensatiegrond. Zoals reclamanten in hun zienswijze kenbaar maken, heeft dit overleg nog niet tot een ondertekende overeenkomst geleid, omdat partijen nog in gesprek zijn over de randvoorwaarden.

Wij kunnen reclamanten niet volgen in hun betoog dat de noodzaak voor onteigening hiermee ontbreekt. Wij zijn van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Daarbij heeft verzoeker ook aandacht geschonken aan de wens van reclamanten tot compensatie in de vorm van aanliggende vervangende grond door de mogelijkheden daarvoor te onderzoeken. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijke overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Partijen hebben op meerdere contactmomenten veelvuldig overleg over het uitwerken en formaliseren van de bereikte overeenstemming. Het voortgezette overleg heeft vooralsnog niet tot een getekende overeenkomst geleid. Wij merken op dat dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Gelet op het bovenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamanten 2

2.1

Reclamanten lichten toe dat de in de onteigening betrokken onroerende zaak in eigendom is bij de heer J.A.M. Loonen. De heer J.A.M. Loonen heeft het perceel in gebruik gegeven aan de vennootschap onder firma Kwekerij J. Loonen (hierna: de Kwekerij). De Kwekerij wordt geëxploiteerd door de heer J.A.M. Loonen, mevrouw A.I.M. Loonen-Blommaert en de heer B.A.E. Loonen. De Kwekerij is eigenaar en gebruiker van het kassencomplex en heeft het gebruik en genot van het perceel met de kadastrale aanduiding Oosterhout, sectie V, nummer 1122 verkregen. Reclamanten betogen dat niet alleen J.A.M. Loonen schade lijdt, maar dat ook de Kwekerij als gebruiker van de grond forse inkomens- en vermogensschade lijdt. Reclamanten wijzen er op dat de Kwekerij niet door verzoeker is aangeschreven en niet als belanghebbende is aangemerkt. Reclamanten stellen zich op het standpunt dat de Kwekerij ten onrechte en in strijd met de regels die volgen uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet is aangeschreven en dat dit het nemen van het onteigeningsbesluit in de weg staat.

Ad 2.1

Wij merken op dat de Kwekerij geen persoonlijke kennisgeving heeft gekregen van de terinzagelegging van het ontwerp koninklijk besluit tot onteigening. De Kwekerij was ten tijde van de publicatie en terinzagelegging van dat ontwerp niet als belanghebbende bij Ons bekend. Bekende belanghebbenden zijn in ieder geval degenen die worden vermeld in de kadastrale registratie van de te onteigenen onroerende zaken en degenen waarvan verzoeker heeft aangegeven dat zij een persoonlijk en/of zakelijk recht hebben ten aanzien van de ter onteigening aan te wijzen zaken. De Kwekerij is niet in de kadastrale registratie van de te onteigenen onroerende zaken vermeld. Evenmin heeft verzoeker aangegeven dat zij als persoonlijk of zakelijk gerechtigde moest worden aangemerkt.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker in haar brieven aan kadastraal eigenaar J.A.M. Loonen (hierna: de eigenaar) meerdere keren gevraagd heeft of er naast de eigenaar andere belanghebbenden zijn. De eigenaar heeft hier niet op gereageerd. Gezien de verwevenheid tussen de Kwekerij en de grondeigenaar zoals reclamanten deze in hun zienswijze beschrijven en aangezien de eigenaar wel een persoonlijke kennisgeving heeft ontvangen, zijn Wij van mening dat de Kwekerij door het niet aanschrijven niet in haar belangen is geschaad. Ook constateren Wij dat het niet aanschrijven van de Kwekerij niet in de weg heeft gestaan om tijdig een zienswijze in te dienen tegen het voornemen tot aanwijzing van de onroerende zaak ter onteigening. Wij overwegen dat de Kwekerij ook in dat licht niet in haar belangen is geschaad.

2.2

Reclamanten betogen dat de noodzaak voor onteigening ontbreekt, omdat verzoeker geen serieuze pogingen heeft gedaan om de in de onteigening betrokken onroerende zaak minnelijk te verwerven. Reclamanten schetsen in hun zienswijze het verloop van het overleg dat zij met de gemeente Oosterhout en verzoeker hebben gevoerd over de mogelijkheden voor een bedrijfsverplaatsing. Na lang procederen en vele overleggen met de gemeente Oosterhout en verzoeker, heeft verzoeker er uiteindelijk gekozen voor het tracé van de N629 dat precies langs het kassencomplex van reclamanten gaat. Sindsdien is het overleg met reclamanten over sanering van de huidige locatie en de bedrijfsverplaatsing niet meer door verzoeker voortgezet.

Reclamanten betogen dat de noodzaak voor onteigening ontbreekt, omdat verzoeker geen aanbieding heeft uitgebracht aan de Kwekerij. Reclamanten maken kenbaar dat de omzet van de Kwekerij voor 50% komt uit langsrijdend verkeer. Omdat de Kwekerij in de nieuwe situatie aan een voor gemotoriseerd verkeer doodlopende weg komt te liggen, lijden reclamanten schade. Deze inkomensschade is tot op heden niet meegenomen in de schadeloosstelling. Aangaande de waardevermindering van het overblijvende wijzen reclamanten er op dat op het in de onteigening betrokken gedeelte van het perceel een waterbassin was voorzien. Het waterbassin is noodzakelijk voor de voortzetting van het bedrijf. Verzoeker heeft de noodzaak van een waterbassin erkend en gezocht naar compensatiegrond hiervoor. Er blijkt echter geen voorstel voor compensatiegrond voorhanden. In de formele biedingen wordt over de waardevermindering met geen woord gerept. Nu verzoeker in het geheel geen beoordeling heeft laten uitvoeren over de enorme inkomensschade en de waardevermindering van het overblijvende is het overleg naar oordeel van reclamanten niet tot een redelijk punt voortgezet. Er is geen serieuze bieding uitgebracht. Dat is in strijd met artikel 41 van de Onteigeningswet en leidt ertoe dat de noodzaak voor onteigening niet is aangetoond.

Ad 2.2

Dit onderdeel van de zienswijze ziet op het gevoerde minnelijk overleg, de vraag naar compensatiegrond en de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling. Wij verwijzen naar wat Wij in algemene zin onder ad 1.1 van de zienswijze van reclamanten 1 hebben overwogen over het minnelijk overleg en compensatiegrond.

Voor zover de zienswijze ziet op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling, merken Wij hierover op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden. Desalniettemin merken Wij hierover ten overvloede op dat de overgelegde stukken uit hetgeen door verzoeker tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht, blijkt de geboden schadeloosstelling een vergoeding op onteigeningsbasis betreft voor de schade die reclamanten ten gevolge van het verlies van de eigendom leiden. De overige door reclamanten gestelde schade valt volgens de verzoeker onder de noemer planschade en nadeelcompensatie en komt in het kader van deze schadeloosstelling op onteigeningsbasis niet voor een vergoeding in aanmerking.

Voor zover dit onderdeel van de zienswijze van ziet op het betoog van reclamanten dat de noodzaak voor onteigening ontbreekt omdat verzoeker geen separate aanbieding heeft uitgebracht aan de Kwekerij, overwegen Wij dat dit ziet op de inspanningen die de verzoeker in het kader van het belanghebbendenonderzoek volgens hen had moeten betrachten. In aanvulling op hetgeen Wij hierover onder ad. 2.1 hebben overwogen, wijzen Wij nog het feit dat de eigenaar en zijn zoon, die tevens vennoten van de Kwekerij zijn, steeds betrokken waren bij de onderhandelingen. De eigenaar of zijn zoon hebben nooit kenbaar gemaakt dat er ook een separate bieding uitgebracht had moeten worden aan de Kwekerij. Wel heeft de eigenaar inhoudelijk gereageerd op de aanbiedingen die verzoeker op onteigeningsbasis heeft uitgebracht. De Kwekerij is geen separaat schriftelijk aanbod gedaan. Naar Ons oordeel moet het minnelijk overleg, zoals dit in overeenstemming met Ons bestendig beleid voorafgaand aan het verzoek tot aanwijzing ter onteigening moet worden gevoerd, zich in overeenstemming met de artikelen 17 en 18 van de onteigeningswet, in eerste instantie richten op de eigenaren overeenkomstig de kadastrale registratie. Tot onderhandelingen met derde belanghebbenden is verzoeker dan ook niet wettelijk verplicht. Onder omstandigheden kan overleg met derde belanghebbenden uit een oogpunt van zorgvuldigheid wel in de rede liggen. In het dit geval deed zich de noodzaak daartoe niet voor. Ten eerste omdat het gedeelte van het perceel dat in de onteigening is betrokken niet direct in gebruik is bij de Kwekerij. De door reclamanten gestelde inkomensschade en de waardevermindering van het overblijvende staan niet in relatie tot het gemis van dit gedeelte. Ook deed de noodzaak om een separate aanbieding uit te brengen aan de Kwekerij zich niet voor, omdat de eigenaar (en zijn zoon) de gestelde belangen van de Kwekerij in de onderhandelingen in het overleg hebben kunnen betrekken. Uit de Ons overgelegde stukken en uit de zienswijze blijkt dat dit ook is gebeurd. Hetgeen partijen verdeeld houdt, is immers een groot verschil van inzicht over de bij de berekening van de schadeloosstelling te hanteren uitgangspunten ten aanzien van de belangen van de Kwekerij.

Voor zover dit onderdeel van de zienswijze ziet op de door reclamanten gewenste compensatiegrond, blijkt uit de aan Ons overgelegde stukken en uit hetgeen door verzoeker tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht, dat verzoeker de mogelijkheden hiertoe heeft onderzocht. Door reclamanten is gewezen om een gedeelte van een naastgelegen perceel, dat door reclamanten gebruikt kon worden om een waterbassin te realiseren. Verzoeker is in contact getreden met de eigenaar van dit perceel. De eigenaar heeft echter te kennen gegeven dat zij het perceelgedeelte niet wil verkopen, waardoor de gewenste compensatie niet voorhanden is.

Wij kunnen reclamanten niet volgen in hun betoog dat de noodzaak voor onteigening ontbreekt. Wij zijn van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Daarbij heeft verzoeker ook aandacht geschonken aan de wens van reclamanten tot compensatie in de vorm van aanliggende vervangende grond door de mogelijkheden daarvoor te onderzoeken. Dat er daarbij geen separate aanbieding is uitgebracht aan de Kwekerij, maakt het overleg naar Ons oordeel niet onvoldoende of onjuist. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijke overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Partijen hebben op meerdere contactmomenten overleg over de uitgangspunten voor de schadeloosstelling. Het voortgezette overleg heeft vooralsnog niet tot een getekende overeenkomst geleid. Wij merken op dat dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

2.3

Reclamanten betogen dat een mogelijk standpunt van verzoeker waarbij voor wat betreft de inkomensschade en waardevermindering van het overblijvende verwezen wordt naar planschade en nadeelcompensatieregeling, in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Ad 2.3

Dit onderdeel van de zienswijze ziet op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling. Wij verwijzen naar wat Wij hierover onder ad 2.2 van deze zienswijze hebben overwogen. Het betoog van reclamanten dat het standpunt van verzoeker in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat Ons niet ter beoordeling.

Gelet op het bovenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer noodzakelijk worden geacht dat de provincie Noord-Brabant de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de provincie Noord-Brabant tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 15 maart 2022, nr. RWS-2022/6263, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij brief van 5 oktober 2021, kenmerk C2287125/4958353;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 15 juni 2022, no.W17.22.0044/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 30 juni 2022, nr. RWS-2022/16149 Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de aanleg van de N629 Oosterhout – Dongen, fase 2, de realisatie van een nieuwe verbindingsweg vanaf het kruispunt Ekelstraat – Ter Horst/Provincialeweg te Oosteind nabij de Rijksweg A27 aan de oostzijde van Oosterhout (km 0,010) tot het kruispunt Duiventorenlaan – Steenstraat te Dongen (km 3,870), met bijkomende werken in de gemeenten Oosterhout en Dongen, ten name van de provincie Noord-Brabant ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeenten Oosterhout en Dongen aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Oosterhout en Dongen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Optioneel: standaard publicatie

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

of

Optioneel: uitgebreide publicatie na inhoudelijk advies RvS

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit dat ingevolge artikel 26 van de Wet op de Raad van State met het aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegde ontwerpbesluit, het voornoemd advies en het nader rapport in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 6 juli 2022

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: N629 (Randweg Dongen – Oosterhout)

VERZOEKENDE INSTANTIE: provincie Noord-Brabant

 

Kadastraal bekend als gemeente Oosterhout (NB)

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

19

10.512

21.640

V 678

Adrianus Johannes Marie Rombouts, Oosteind.

20

285

16.410

V 1122

Johannes Aloysius Maria Loonen, Oosteind.

40.1

40.2

364

1.603

71.260

V 748

Lambertus Adrianus Jozef Marie Schellekens, Oosteind.

48

2.277

5.930

G 369

de Parochiële Caritasinstelling van de Rooms-Katholieke H Catharinaparochie, Oosterhout NB.

49

5.624

48.275

G 2564

Patricia Geertruda Petronella Maria Adriana Schellekens, Oosteind.

51

11.469

14.475

G 2727

de Parochiële Caritasinstelling van de Rooms-Katholieke H Catharinaparochie, Oosterhout NB.

69

5.718

83.760

G 1694

⅓ eigendom: Jan Baptist van den Assum (overleden), Zoersel, België;

⅓ eigendom: Alice Henriette Marie Mannaerts (overleden), Tilburg;

1/9 eigendom belast met vruchtgebruik: Aletta Maria Anna van den Assum, Bilthoven;

1/9eigendom belast met vruchtgebruik: Alexander Maria Jan Baptist Henricus van den Assum, Rijswijk ZH;

1/9eigendom belast met vruchtgebruik: Leopold Antonius Maria Crispinus van den Assum, Vlaardingen.

Vruchtgebruik: Maria Teresa Kreijmborg, Bilthoven;

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: N629 (Randweg Dongen – Oosterhout)

VERZOEKENDE INSTANTIE: provincie Noord-Brabant

 

Kadastraal bekend als gemeente Dongen

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

72

4.355

15.590

A 4486

Christianus Cornelis Franciscus Maria Leijten, Oosteind;

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

74

5.673

5.800

A 4487

Avokla Bv, Oosteind, zetel: Oosterhout

75

Geheel

3.960

A 534

Avokla Bv, Oosteind, zetel: Oosterhout;

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

76

Geheel

6.455

A 3840

Avokla Bv, Oosteind, zetel: Oosterhout;

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

Naar boven