Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 30 augustus 2022, nr. WJZ/ 21185084, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met de herinvoering van de subsidiemodule Indirecte emissiekosten ETS en tot wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met de openstelling van die subsidiemodule

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, 4, 5, eerste en tweede lid, 15, 16, 17, 19, tweede en derde lid, 25, 34, eerste lid, en 48, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Na titel 4.3 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 4.4. Indirecte emissiekosten ETS

Artikel 4.4.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

aanvraagjaar:

kalenderjaar waarin de aanvraag voor subsidie wordt ingediend;

CO2:

CO2 of CO2-equivalent;

CO2-emissiefactor:

0,45 tCO2/MWh;

CO2-equivalent:

hoeveelheid CH4, N2O, HFK’s, PFK’s en SF6, die overeenkomstig de factoren in bijlage 4.4.3 eenzelfde broeikaseffect oplevert als een massa-eenheid CO2;

CO2-reductieplan:

plan, bedoeld in artikel 4.4.8;

efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik:

op Prodcom 8-niveau gedefinieerd productspecifiek elektriciteitsverbruik, uitgedrukt in MWh/ton output, dat wordt bereikt met de meest elektriciteitsefficiënte productiemethoden voor het beschouwde product. Voor producten in de in aanmerking komende bedrijfstakken waarvoor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit werd vastgesteld in punt 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L 59), worden de efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik binnen dezelfde systeemgrenzen vastgesteld, uitsluitend rekening houdend met het aandeel van elektriciteit voor de bepaling van het steunbedrag. De overeenkomstige elektriciteitsverbruikbenchmarks voor producten die vallen onder de in aanmerking komende bedrijfstakken, bedoeld in bijlage 4.4.1, zijn opgenomen in bijlage 4.4.2;

EUA-termijnkoers:

gewone gemiddelde, in euro, van de dagelijkse 1-jaarstermijnkoersen van EUA’s (slotverkoopkoersen) voor levering in december van het jaar t, zoals waargenomen op een Europese EUA koolstofbeurs van 1 januari tot en met 31 december in het kalenderjaar voorafgaand aan jaar t;

fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik:

80 procent van het werkelijke elektriciteitsverbruik. De fallback-efficiëntiebenchmark wordt vanaf aanvraagjaar 2023 jaarlijks met 1,09 procent verlaagd en wordt toegepast voor alle producten die onder de in aanmerking komende bedrijfstakken vallen, maar waarvoor geen efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik is gedefinieerd.

indirecte emissiekosten ETS:

door elektriciteitsbedrijven doorberekende CO2-kosten in de elektriciteitsprijzen als gevolg van deelname aan het Europese emissiehandelssysteem als bedoeld in Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L275);

inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet milieubeheer;

jaar t:

kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt verstrekt;

KvK-nummer:

nummer waarmee de subsidieaanvrager is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

scope 1-emissie:

emissie door installaties die in eigendom zijn van of gecontroleerd worden door de inrichting;

monitoringsrapportage:

rapportage, bedoeld in artikel 4.4.9;

scope 2-emissie:

emissie die ontstaat door de opwekking van elektriciteit, warmte en koeling, en stoom in installaties die niet tot de inrichting behoren, maar wel door de inrichting worden gebruikt;

werkelijk elektriciteitsverbruik:

werkelijke elektriciteitsverbruik, uitgedrukt in MWh, in de installatie in jaar t, bepaald ex post in jaar t+1;

werkelijke output:

werkelijke productie van de installatie in jaar t, uitgedrukt in ton per jaar, bepaald ex post in jaar t+1.

Artikel 4.4.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de indirecte emissiekosten aan een ondernemer die een inrichting drijft waar producten worden vervaardigd in bedrijfstakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een reëel koolstoflekkagerisico als gevolg van aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen doordat broeikasgasemissiekosten in de elektriciteitsprijzen worden doorberekend, bedoeld in bijlage 4.4.1.

  • 2. Het CO2-reductieplan maakt vanaf aanvraagjaar 2023 deel uit van de aanvraag.

  • 3. De monitoringsrapportage maakt vanaf aanvraagjaar 2024 deel uit van de aanvraag.

  • 4. De minister verstrekt ambtshalve een voorschot binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 5. De hoogte van het voorschot bedraagt 100 procent van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 4.4.3. Hoogte subsidie
  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door de kosten die in jaar t zijn gemaakt:

    • a. voor elk product waarvoor een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsgebruik is vastgesteld, afzonderlijk berekend overeenkomstig de volgende formule:

      Ai * Ct * Pt–1 * E * AOt

      In deze formule betekent:

      Ai: de steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het derde lid, uitgedrukt als een breuk;

      Ct: de CO2-emissiefactor;

      Pt–1: de EUA-termijnkoers in jaar t–1 (Euro/tCO2);

      E: de toepasselijke productspecifieke efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik als omschreven in bijlage 4.4.2;

      AOt: de werkelijke output in jaar t.

    • b. voor producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsgebruik is vastgesteld, berekend overeenkomstig de volgende formule:

      Ai * Ct * Pt–1 * EF * AECt.

      In deze formule betekent:

      Ai: de steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het derde lid, uitgedrukt als een breuk;

      Ct: de CO2-emissiefactor;

      Pt–1: de EUA-termijnkoers in jaar t–1 (Euro/tCO2);

      EF: de fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik in jaar t;

      AECt: het werkelijke elektriciteitsverbruik (MWh) in jaar t.

  • 2. De hoogte van het subsidiebedrag wordt verminderd met het bedrag in euro dat overeenkomt met de indirecte emissiekosten ETS van 1.000 MWh, berekend overeenkomstig de volgende formule:

    Ai *Ct *Pt–1 * EF *AEC.

    In deze formule betekent:

    Ai: de steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het derde lid, uitgedrukt als een percentage;

    Ct: de CO2-emissiefactor;

    Pt–1: de EUA-termijnkoers in jaar t–1 (Euro/tCO2);

    EF: de fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik in jaar t;

    AEC: 1.000 (MWh).

  • 3. De steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt 75 procent van de opgelopen indirecte kosten gemaakt in 2021 tot en met 2030.

Artikel 4.4.4. Subsidiabele kosten

In afwijking van de artikelen 10, eerste tot en met vijfde en zevende lid, en 11 tot en met 14 van het besluit komen de indirecte emissiekosten ETS in aanmerking voor subsidie voor zover deze indirecte emissiekosten:

  • a. betrekking hebben op de vervaardiging van producten in bedrijfstakken, bedoeld in bijlage 4.4.1;

  • b. niet het gevolg zijn van productieprocessen waarbinnen energiedragers worden verwerkt en worden geproduceerd met als doel meer dan 50 procent van de energiedragers te produceren met een fossiele oorsprong.

Artikel 4.4.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.

Artikel 4.4.6. Afwijzingsgronden
  • 1. De afwijzingsgronden, genoemd in artikel 23, onderdelen a tot met h, van het besluit zijn niet van toepassing.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. de subsidieaanvrager, indien van toepassing, niet voldoet aan zijn verplichting een energie-audit uit te voeren op grond van artikel 18 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie;

    • b. de subsidieaanvrager geen CO2-reductieplan als bedoeld in artikel 4.4.2, tweede lid, heeft overgelegd;

    • c. de subsidieaanvrager een CO2-reductieplan heeft overgelegd dat niet voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 4.4.8, eerste en tweede lid;

    • d. de subsidieaanvrager geen monitoringsrapportage als bedoeld in artikel 4.4.2, derde lid, heeft overgelegd waaruit blijkt dat:

      • 1°. ten minste 50 procent van de subsidie is geïnvesteerd in projecten die, naar het oordeel van de minister, leiden tot substantiële reducties van de broeikasgasemissies van de onderneming, of

      • 2°. ten minste 30 procent van het elektriciteitsverbruik wordt ingevuld met elektriciteit uit koolstofvrije bronnen;

    • e. de subsidieaanvrager een of meer in het CO2-reductieplan vastgestelde investeringen, die overeenkomstig het CO2-reductieplan gepland stonden voor jaar t, niet of gedeeltelijk niet heeft gerealiseerd en geen argument hiervoor heeft aangeleverd dat de minister als valide aanmerkt;

    • f. de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op productieprocessen waarbinnen energiedragers worden verwerkt en worden geproduceerd met als doel meer dan 50 procent van de energiedragers te produceren met een fossiele oorsprong.

Artikel 4.4.7. Subsidievoorwaarden

Op een subsidie voor de indirecte emissiekosten ETS zijn de artikelen 37 tot en met 42 van het besluit niet van toepassing.

Artikel 4.4.8. CO2-reductieplan
  • 1. Het CO2-reductieplan bestaat uit een verkenning van de mogelijkheden om de absolute CO2-emissie van de bestaande bedrijfsinrichting te reduceren en bevat een pakket aan technische voorzieningen waarmee tot en met 2030 de totale scope 1-emissie en scope-2 emissie van de bedrijfsinrichting met ten minste 3 procent per jaar wordt gereduceerd ten opzichte van de scope 1-emissie en scope 2-emissie in het kalenderjaar 2020.

  • 2. Het CO2-reductieplan wordt opgesteld met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld standaardformulier en bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de bedrijfsprocessen;

    • b. een overzicht van de totale scope 1-emissie en scope 2-emissie in het kalenderjaar 2020 als gevolg van de bedrijfsprocessen;

    • c. een CO2-emissie onderverdeling naar de relevante onderdelen van het bestaande bedrijfsproces, die voor minimaal 90 procent dekkend is;

    • d. een toelichting op de rekenmethodieken waarmee de CO2-emissie is bepaald;

    • e. een overzicht van de mogelijkheden tot en de kwantificering van CO2-reductie;

    • f. een raming van de te verwachten investeringskosten per technische voorziening, waarbij in totaal ten minste 50 procent van het subsidiebedrag wordt geïnvesteerd in projecten die leiden tot ten minste 3 procent reductie per jaar van de broeikasgasemissies van de onderneming;

    • g. een plan van aanpak voor de planning en uitvoering van de in het plan benoemde technische voorzieningen waaruit blijkt dat voor de periode 2021–2025 ten minste 15 procent CO2 emissiereductie behaald wordt ten opzichte van het kalenderjaar 2020 met dien verstande dat de technische voorzieningen uiterlijk op 31 december 2030 zijn gerealiseerd.

  • 3. Indien uit het CO2-reductieplan blijkt dat het voldoen aan het tweede lid, onderdeel f, gedeeltelijk niet haalbaar is, kan de minister de mogelijkheid bieden om, onverminderd de uitvoering van de in het CO2-reductieplan benoemde technische voorzieningen, een aanvullend plan op te stellen waarmee wordt zeker gesteld dat uiterlijk binnen twee jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de onderneming voor het eerst subsidie als bedoeld in artikel 4.4. aanvraagt ten minste 30 procent van het elektriciteitsverbruik wordt ingevuld met elektriciteit uit koolstofvrije bronnen die:

    • a. wordt opgewekt binnen de inrichting of binnen een straal van 50 kilometer van de inrichting; of

    • b. wordt ingekocht op basis van een contract dat specificeert dat de elektriciteit uit een hernieuwbare energiebron afkomstig is.

  • 4. De minister biedt de mogelijkheid, genoemd in het derde lid, indien:

    • a. de subsidieaanvrager beperkt financieel draagkrachtig is doordat de subsidieaanvrager de drie jaar voorafgaand aan het jaar van aanvraag verliesgevend was;

    • b. de kosten voor het reduceren van één ton CO2 gemiddeld meer dan 300 euro bedragen; of

    • c. de subsidieaanvrager met zijn inrichting reeds een zeer efficiënt productieproces kent dat bij een jaarlijkse investering van minder dan 50 procent van het ontvangen subsidiebedrag in CO2-reductiemaatregelen lager uitkomt dan 15 procent onder de toepasselijke benchmark voor kosteloze toewijzing in het EU-ETS.

Artikel 4.4.9. Monitoringsrapportage
  • 1. De monitoringsrapportage bestaat uit een beschrijving van de uitvoering van het CO2-reductieplan.

  • 2. De monitoringsrapportage wordt opgesteld met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld standaardformulier en bevat in ieder geval:

    • a. de in jaar t uitgevoerde maatregelen en de daarbij behaalde CO2-emissiereductie uitgedrukt in:

      • 1°. tonnen CO2; en

      • 2°. een percentage van de vastgestelde totale CO2-emissie in het kalenderjaar 2020;

    • b. een overzicht van de gedane investeringen ten aanzien van de in jaar t uitgevoerde maatregelen;

    • c. een overzicht van de totaal behaalde CO2-emissiereductie vanaf de start van de uitvoering van het CO2-reductieplan;

    • d. een overzicht van de totaal uitgekeerde subsidiebedragen voor de indirecte emissiekosten ETS; en

    • e. een overzicht van het totaal aan gedane investeringen vanaf de start van de uitvoering van het CO2-reductieplan.

  • 3. Indien artikel 4.4.8, derde lid, van toepassing is, bevat de monitoringsrapportage ook informatie over de voortgang of realisatie van het verminderen van het totaalgebruik van fossiele brandstoffen in de toeleveringsketen door ten minste 30 procent van het elektriciteitsverbruik in te vullen met elektriciteit uit koolstofvrije bronnen.

Artikel 4.4.10. Overgangsrecht

Indien de subsidieaanvrager na 2020 aanvangt met de vervaardiging van producten, bedoeld in artikel 4.4.2, eerste lid, wordt in deze regeling voor ‘het kalenderjaar 2020’ telkens gelezen ‘het eerste jaar waarin de installatie onder ontwerpomstandigheden in bedrijf is geweest’. Indien de installatie slechts een deel van het jaar in bedrijf is geweest wordt de totale CO2-emissie geëxtrapoleerd naar een volledig jaar.

Artikel 4.4.11. Informatieverplichtingen

Een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.4.2, bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. kerngegevens over het project.

Artikel 4.4.12. Subsidievaststelling
  • 1. De subsidieontvanger kan bij het indienen van de monitoringsrapportage een aanvraag doen tot vaststelling van de subsidie over een bepaald jaar.

  • 2. Indien de subsidieontvanger blijkens de monitoringsrapportage in een bepaald jaar met het pakket aan technische voorzieningen de totale scope 1-emissie en scope 2-emissie van de bedrijfsinrichting met ten minste 3 procent per jaar heeft gereduceerd ten opzichte van de scope 1-emissie en scope 2-emissie in het kalenderjaar 2020 en ten minste 50 procent van het subsidiebedrag in dat jaar heeft geïnvesteerd in projecten die hebben geleid tot deze reductie, danwel ingevolge artikel 4.4.8, derde lid, heeft aangetoond dat ten minste 30 procent van het elektriciteitsverbruik is ingevuld met elektriciteit uit koolstofvrije bronnen, stelt de minister de subsidie vast.

  • 3. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt wordt met toepassing van artikel 50, zesde lid, van het besluit de controleverklaring bij de aanvraag voor subsidievaststelling vervangen door een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant of accountant-administratieconsulent over de in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde voorschriften.

  • 4. Indien het subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en minder bedraagt dan € 125.000 is de subsidieontvanger verplicht binnen zes weken na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling een met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel afgegeven verklaring van een onafhankelijke deskundige derde, zijnde accountant, accountant-administratieconsulent of fiscaal adviseur, te overleggen waaruit blijkt dat de werkelijke output en het werkelijke elektriciteitsverbruik onderbouwd is.

Artikel 4.4.13. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 4.4.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregel SA.102626 (2022/N).

Artikel 4.4.14. Vervaltermijn

Deze titel en de bijlagen 4.4.1, 4.4.2 en 4.4.3, vervallen met ingang van 31 december 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Na Bijlage 4.3.2. worden drie bijlagen ingevoegd, luidende:

BIJLAGE 4.4.1. BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 4.4.1, 4.4.2 EN 4.4.4 VAN DE REGELING NATIONALE EZK- EN LNV-SUBSIDIES

 

NACE-code

Omschrijving

1.

14.11

Vervaardiging van kleding van leer

2.

24.42

Productie van aluminium

3.

20.13

Vervaardiging van andere anorganische chemische basisproducten

4.

24.43

Productie van lood, zink en tin

5.

17.11

Vervaardiging van pulp

6.

17.12

Vervaardiging van papier en karton

7.

24.10

Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen

8.

19.20

Vervaardiging van geraffineerde aardolieproducten

9.

24.44

Productie van koper

10.

24.45

Productie van overige non-ferrometalen

11.

 

De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak kunststoffen (20.16):

 

20.16.40.15

Polyethyleenglycolen en andere polyetheralcoholen, in primaire vormen

12.

 

Alle productcategorieën in de bedrijfstak gieten van ijzer (24.51)

13.

De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak glasvezels (23.14):

 

23.14.12.10

Matten van glasvezels

 

23.14.12.30

Vliezen van glasvezels

14.

De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak industriële gassen (20.11):

 

20.11.11.50

Waterstof

 

20.11.12.90

Anorganische zuurstofverbindingen van niet-metalen

BIJLAGE 4.4.2. BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 4.4.1 EN 4.4.3 VAN DE REGELING NATIONALE EZK- EN LNV-SUBSIDIES

Efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik voor bepaalde in bijlage 4.4.1 genoemde producten

NACE4

Product-benchmark

Bench-mark-waarde in 2021

Benchmark-eenheid

Productie-eenheid

Jaarlijks vermin-derings-percen-tage [%]

Product-omschrijving

Onder de productbench-mark vallende procedés

Relevante Prodcom-code

Beschrijving

17.11

Houtcellulose

0,904

MWh/t 90% sdt

Ton houtcellulose

1,09

Houtcellulose voor oplossingen (“dissolving grades”)

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van houtcellulose, met inbegrip van drogen, wassen en zeven, en bleken

17.11.11.00

Houtcellulose voor oplossingen (“dissolving grades”)

17.11

Houtcellulose

0,329

MWh/t 90% sdt

Ton houtcellulose

1,09

Natron- en sulfaathoutcellulose, andere dan die voor oplossingen

17.11.12.00

Natron- en sulfaathoutcellulose, andere dan die voor oplossingen

17.11

Houtcellulose

0,443

MWh/t 90% sdt

Ton houtcellulose

1,09

Sulfiet-houtcellulose, andere dan die voor oplossingen

17.11.13.00

Sulfiet-houtcellulose, andere dan die voor oplossingen

17.11

Gedeeltelijk chemisch ontsloten houtslijp (halfmechanische houtpulp)

0,443

MWh/t 90% sdt

Ton gedeeltelijk chemisch ontsloten houtslijp (halfchemische houtpulp)

1,09

Gedeeltelijk chemisch ontsloten houtslijp (halfmechanische houtpulp)

17.11.14.00

Houtslijp; gedeeltelijk chemisch ontsloten houtslijp (halfchemische houtpulp); pulp van andere cellulosehoudende vezelstoffen dan hout

17.11

Mechanische pulp

Fallbackbenadering

1,09

Mechanische pulp

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van mechanische pulp, met inbegrip van houtbehandeling, raffinage, wassen, bleken, warmteterugwinning

17.11

Teruggewonnen papier

0,260

MWh/t 90% sdt

Ton teruggewonnen papier

1,09

Teruggewonnen papier

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van teruggewonnen papier, met inbegrip van verdikking en dispersie, en bleken

17.11

Ontinkt teruggewonnen papier

0,390

MWh/t 90% sdt

Ton ontinkt teruggewonnen papier

1,09

Ontinkt teruggewonnen papier

17.12

Krantenpapier

0,801

MWh/t product

Ton krantenpapier

1,09

Krantenpapier

Alle processen die direct of indirect verband houden met de productie van papier, met inbegrip van raffinage, persen en thermische droging

17.12.11.00

Krantenpapier

17.12

Ongecoat fijnpapier

0,645

MWh/t product

Ton ongecoat fijnpapier

1,09

Ongecoat fijnpapier

17.12.12.00

17.12.13.00

17.12.14.10

17.12.14.35

17.12.14.39

17.12.14.50

17.12.14.70

Ongecoat fijnpapier

17.12

Gecoat fijnpapier

0,538

MWh/t product

Ton gecoat fijnpapier

1,09

Gecoat fijnpapier

17.12.73.35

17.12.73.37

17.12.73.60

17.12.73.75

17.12.73.79

17.12.76.00

Gecoat fijnpapier

17.12

Tissuepapier

0,925

MWh/t product

Ton tissuepapier

1,09

Tissuepapier

17.12.20.30

17.12.20.55

17.12.20.57

17.12.20.90

Tissuepapier

17.12

Testliner en golfblad

0,260

MWh/t product

Ton papier

1,09

Testliner en golfblad

17.12.33.00

17.12.34.00

17.12.35.20

17.12.35.40

Testliner en golfblad

17.12

Ongecoat karton

0,268

MWh/t product

Ton karton

1,09

Ongecoat karton

17.12.31.00

17.12.32.00

17.12.42.60

17.12.42.80

17.12.51.10

17.12.59.10

Ongecoat karton

17.12

Gecoat karton

0,403

MWh/t product

Ton karton

1,09

Gecoat karton

17.12.75.00

17.12.77.55

17.12.77.59

17.12.78.20

17.12.78.50

17.12.79.53

17.12.79.55

Gecoat karton

20.13

Zwavelzuur

0,056

MWh/t product

Ton zwavelzuur

1,09

Zwavelzuur; oleum (rokend zwavelzuur)

Dit omvat alle procedés die direct of indirect verband houden met de productie van zwavelzuur

20.13.24.34

Zwavelzuur; oleum (rokend zwavelzuur)

20.13

Chloor

1,846

MWh/t product

Ton chloor

1,09

Chloor

Dit omvat alle procedés die direct of indirect verband houden met de elektrolyse-eenheid, met inbegrip van secundaire installaties

20.13.21.11

Chloor

20.13

Silicium

11,87

MWh/t product

Ton silicium

1,09

Silicium. Andere dan die 99,99 of meer gewichtspercenten silicium bevat

Dit omvat alle procedés die direct of indirect verband houden met de productie van silicium

20.13.21.70

Silicium. Andere dan die 99,99 of meer gewichtspercenten silicium bevat

20.13

Silicium

60

MWh/t product

Ton silicium

1,09

Silicium. bevattende 99,99 of meer gewichtspercenten silicium

Dit omvat alle procedés die direct of indirect verband houden met de oven met inbegrip van secundaire installaties

20.13.21.60

Silicium. bevattende 99,99 of meer gewichtspercenten silicium

20.13

Siliciumcarbide

6,2

MWh/t product

Ton siliciumcarbide

1,09

Silicium. siliciumcarbide, ook indien chemisch welbepaald

Dit omvat alle procedés die direct of indirect verband houden met de productie van siliciumcarbide

20.13.64.10

Silicium. siliciumcarbide, ook indien chemisch welbepaald

24.10

Oxystaal

0,03385

MWh/t product

Ton (gegoten) ruwstaal

0,60

Ruwstaal: niet-gelegeerd staal, niet geproduceerd in elektro-ovens

Secundaire metallurgie, voorverwarming van vuurvaste stoffen, nevenprocedés en gietinstallaties tot en met het snijden van ruwstaalproducten

24.10.T1.22

Ruwstaal: niet-gelegeerd staal, niet geproduceerd in elektro-ovens

24.10

Ruwstaal: ander gelegeerd staal dan roestvrij staal, niet geproduceerd in elektro-ovens

24.10.T1.32

Ruwstaal: ander gelegeerd staal dan roestvrij staal, niet geproduceerd in elektro-ovens

24.10

Ruwstaal: roestvrij en hittebestendig staal, niet geproduceerd in elektro-ovens

24.12.T1.42

Ruwstaal: roestvrij en hittebestendig staal, niet geproduceerd in elektro-ovens

24.10

ferromangaan

2,2

MWh/t product

Ferromangaan bevattende > 2 gewichtspercenten koolstof

2,03

Ferromangaan, bevattende > 2 gewichtspercenten koolstof, met een korrel van ≤ 5 mm en een mangaangehalte van > 65 gewichtspercenten

24.10.12.10

Ferromangaan, bevattende > 2 gewichtspercenten koolstof, met een korrel van ≤ 5 mm en een mangaangehalte van > 65 gewichtspercenten

24.10

Ferromangaan bevattende > 2 gewichtspercenten koolstof

Overig ferromangaan, bevattende > 2 gewichtspercenten koolstof (m.u.v. die met een korrel van ≤ 5 mm en een mangaangehalte van > 65 gewichtspercenten)

24.10.12.20

Overig ferromangaan, bevattende > 2 gewichtspercenten koolstof (m.u.v. die met een korrel van ≤ 5 mm en een mangaangehalte van > 65 gewichtspercenten)

24.10

ferromangaan

1,4

MWh/t product

Ferromangaan bevattende <= 2 gewichtspercenten koolstof

1,09

Overig ferromangaan, bevattende ≤ 2 gewichtspercenten koolstof

24.10.12.25

Overig ferromangaan, bevattende ≤ 2 gewichtspercenten koolstof

24.10

Ferrosilicium

8,54

MWh/t product

ferrosilicium bevattende > 55 gewichtspercenten silicium

1,09

ferrosilicium bevattende > 55 gewichtspercenten silicium

 

24.10.12.35

ferrosilicium bevattende > 55 gewichtspercenten silicium

24.10

Ferrosilicium

Fallbackbenadering

1,09

   

24.10.12.36

Ferrosilicium bevattende ≤ 55 gewichtspercenten silicium en ≥ 4 doch ≤ 10 gewichtspercenten magnesium

24.10

ferronikkel

9,28

MWh/t product

ferronikkel

1,09

ferronikkel

 

24.10.12.40

ferronikkel

24.10

ferrosilicomangaan

3,419

MWh/t product

ferrosilicomangaan

1,12

ferrosilicomangaan

 

24.10.12.45

ferrosilicomangaan

24.42

Primair aluminium

13,90

MWh/t product

Ruw niet-gelegeerd aluminium

0,25

Ruw niet-gelegeerd aluminium uit elektrolyse

Ruw niet-gelegeerd aluminium uit elektrolyse, met inbegrip van eenheden voor productiecontrole, secundaire procedés en het ovenhuis. Omvat ook anodefabriek (pre-bake). Wanneer de anoden door een op zichzelf staande fabriek in de EU worden geleverd, mag deze fabriek niet worden gecompenseerd. Voor anoden die buiten de EU worden geproduceerd, mag een correctie worden aangebracht

24.42.11.30

Ruw aluminium, niet-gelegeerd (excl. poeder en schilfers)

24.42.11.53

Legeringen van ruw aluminium, primair (excl. poeder en schilfers)

24.42.11.54

Legeringen van ruw aluminium, in primaire vorm (excl. poeder en schilfers)

24.42

Aluminiumoxide (raffinage)

0,20

MWh/t product

aluminiumoxide

1,11

 

Dit omvat alle procedés die direct of indirect verband houden met de productie van aluminiumoxide

24.42.12.00

Aluminiumoxide (uitgezonderd kunstmatig korund)

24.43

Zink-elektrolyse

3,994

MWh/t product

zink

0,01

Primair zink

Dit omvat alle procedés die direct of indirect verband houden met de zinkelektrolyse-eenheid met inbegrip van secundaire installaties

24.43.12.30

Ruw zink, niet-gelegeerd (excl. zinkstof, zinkpoeder en schilfers van zink)

24.43.12.50

Ruw zink, gelegeerd (excl. zinkstof, zinkpoeder en schilfers van zink)

24.44

Onbewerkt geraffineerd koper

0,31

MWh/t product

Koperkathoden

1,09

Koperkathoden

Alle processen die direct of indirect verband houden met het elektrolytische raffinageproces, in voorkomend geval met inbegrip van het gieten van anoden ter plaatse

24.44.13.30

Ruw, niet gelegeerd geraffineerd koper (excl. gewalste, getrokken of gesmede gesinterde producten)

BIJLAGE 4.4.3. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 4.4.1 VAN DE REGELING NATIONALE EZK- EN LNV-SUBSIDIES

Tabel Factoren CO2-equivalentie (IPCC Fifth Assessment Report, AR5)

Naam

Chemische formule

Global Warming Potential (CO2-eq)

Koolstofdioxide

CO2

1

Methaan

CH4

28

Distikstofmonoxide

N2O

265

HFK-23

CHF3

12.400

HFK-32

CH2F2

677

HFK-41

CH3F2

116

HFK-125

CHF2CF3

3.170

HFK-134

CHF2CHF2

1.120

HFK-134a

CH2FCF3

1.300

HFK-143

CH2FCHF2

328

HFK-143a

CH3CF3

4.800

HFK-152

CH2FCH2F

16

HFK-152a

CH3CHF2

138

HFK-161

CH3CH2F

4

HFK-227ea

CF3CHFCF3

3.350

HFK-236cb

CH2FCF2CF3

1.210

HFK-236ea

CHF2CHFCF3

1.330

HFK-236fa

CF3CH2CF3

8.060

HFK-245ca

CH2FCF2CHF2

716

HFK-245fa

CHF2CH2CF3

858

HFK-365mfc

CH3CF2CH2CF3

804

HFK-43-10mee

CF3CHFCHFCF2CF3

1.650

PFK-14

CF4

6.630

PFK-116

C2F6

11.100

PFK-218

C3F8

8.900

PFK-318

c-C4F8

9.540

PFK-31-10

C4F10

9.200

PFK-41-12

C5F12

8.550

PFK-51-14

C6F14

7.910

PFK-91-18

C10F18

7.190

Zwavelhexafluoride

SF6

23.500

ARTIKEL II

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt na de laatste rij van titel 4.3 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 4.4: Indirecte emissiekosten ETS

4.4.2

01-09-2022 t/m

30-09-2022

€ 81.600.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 30 augustus 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

1.1 Aanleiding

Met deze regeling wordt de subsidiemodule Indirecte emissiekosten ETS, ook wel indirecte kostencompensatie genoemd (IKC), opnieuw ingevoerd in titel 4.4. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: IKC-ETS regeling). Daarnaast wordt de Regeling openstelling nationale EZK- en LNV-subsidies 2022 gewijzigd in verband met de openstelling van deze subsidiemodule.

De IKC-ETS regeling wordt, ten opzichte van de IKC-ETS regeling in voorgaande jaren, gewijzigd vanwege de herziening van de Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2021 (hierna: de ETS-richtsnoeren).1 De ETS-richtsnoeren vervangen de richtsnoeren die in 2012 waren goedgekeurd en hebben een geldigheidsduur van tien jaar. De Europese Commissie zal in 2025 de ETS-richtsnoeren evalueren en zo nodig aanpassen. Het kabinet evalueert eigen subsidieregelingen bij voortzetting elke vijf jaar. De nationale IKC-ETS regeling is in 2017 voor het laatst geëvalueerd en zal zodoende dit jaar én halverwege deze ETS-handelsperiode opnieuw geëvalueerd worden. Daarnaast bevat de nieuwe IKC-ETS regeling inhoudelijke wijzigingen als gevolg van het eindigen van de energiebesparingsconvenanten met industrie en grootverbruikers (MEE en MJA3).

1.2 Doel

De IKC-ETS regeling heeft tot doel financiële compensatie te verlenen aan bedrijven die producten vervaardigen in bedrijfstakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico ten gevolge van de in Europa gehanteerde elektriciteitsprijzen die ook doorberekende kosten voor de uitstoot van broeikasgasemissies omvatten.

Europese elektriciteitsproducenten zijn verplicht onder het Europese emissiehandelssysteem (hierna: EU ETS) rechten te kopen voor de emissie van CO2 bij de productie van stroom. De kosten hiervan berekenen zij door in hun elektriciteitsprijzen, waardoor Europese bedrijven te maken hebben met hogere elektriciteitskosten dan hun niet-Europese concurrenten wier elektriciteitsproducenten niet voor CO2-emissie betalen. Om carbon leakage te voorkomen – de situatie waarin productie en CO2-emissies weglekken naar landen buiten Europa met als resultaat minder economische activiteiten in de EU en verplaatsing en toename van de emissie van broeikasgassen – biedt de Nederlandse overheid sinds 2014 via de IKC-ETS regeling compensatie aan voor bedrijven uit die bedrijfstakken die hier gevoelig voor zijn.

Het aanbieden van de IKC-ETS regeling is facultatief; ruim tien Europese lidstaten waaronder België, Duitsland, Frankrijk, en ook EFTA lid Noorwegen, hebben er voor gekozen dat te doen.

In deze regeling is aangegeven welke voorwaarden om voor compensatie in aanmerking te komen zijn gewijzigd.

1.3 Subsidieplafond

Om zo goed mogelijk aan te sluiten op de termijnen van de ETS-richtsnoeren wil het kabinet deze regeling voor vijf jaar vastleggen. Voor de IKC-ETS regeling is budget vrijgemaakt voor compensatie voor de indirecte emissiekosten ETS gemaakt in het jaar 2021. Voor de periode daarna bedraagt het budget van de regeling vooralsnog nul.

Na die eerste vijf jaar zal Nederland de regeling evalueren. Ook zal de Commissie de ETS-richtsnoeren mogelijk op enkele daarin genoemde punten aanpassen. In verband met de sterk opgelopen prijs van de EU ETS-rechten nemen ook de inkomsten vanuit deze rechten voor de Nederlandse Staat toe. Vanuit het perspectief van doelmatige en effectieve besteding van de overheidsuitgaven is het gewenst om na die middellange termijn een beslismoment in te kunnen lassen over voortzetting van de regeling.

Het subsidiebedrag dat beschikbaar is (subsidieplafond) in 2022, voor subsidie over 2021, bedraagt 81,6 miljoen euro. Het subsidieplafond wordt, afhankelijk van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, jaarlijks gepubliceerd in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies. Met deze wijzigingsregeling wordt daarom tevens de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 met de IKC-ETS regeling uitgebreid.

Wanneer het totale geclaimde budget groter is dan het beschikbare budget, wordt er evenredig met een gelijk percentage gekort over de aanvragen.

1.4. Openstelling subsidieregeling

Naast het subsidieplafond wordt ook de openstellingstermijn van de subsidie jaarlijks gepubliceerd in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022. Gekozen is voor een openstellingstermijn van 1 maand (1 september 2022 tot 1 oktober 2022).

De subsidie wordt aangevraagd in het jaar volgend op het jaar waarin de kosten worden gemaakt. In 2022 wordt subsidie aangevraagd over 2021, in 2023 over 2022 en zo verder. Voor deze systematiek is gekozen om te zorgen voor een eenvoudige uitvoering. Een jaar nadat de kosten zijn gemaakt zijn alle noodzakelijke gegevens om de subsidie aan te kunnen vragen beschikbaar en kan de subsidie worden verleend.

2. Inhoud van de regeling

2.1 Bedrijfstakken die worden geacht blootgesteld te zijn aan een significant CO2-weglekrisico

In de ETS-richtsnoeren wordt in bijlage 1, behorend bij de IKC-ETS regeling, de steun toegespitst op uitsluitend sectoren waar risico op carbon leakage bestaat als gevolg van hun hoge elektriciteitsverbruik en hun sterke blootstelling aan internationale handel. Ten opzichte van de vorige regeling wordt door de Commissie het steunkader beperkt in het aantal sectoren waaraan steun kan worden verleend. De Commissie signaleert voor de afgevallen sectoren een verminderd CO2 weglekrisico. Op basis van een door de Europese Commissie aangewezen sectoren komen 14 bedrijfstakken voor steun in aanmerking (tegenover 15 (deel)bedrijfstakken onder de vorige richtsnoeren). Sectoren die in aanmerking komen zijn onder meer de metaalindustrie en de papierindustrie. Een nieuwe sector is de glasvezelindustrie. Er zijn ook sectoren die nu niet meer in aanmerking komen, onder andere in de chemiesector. Per saldo zullen door deze wijzigingen minder bedrijven in Nederland in aanmerking komen voor de IKC-ETS regeling dan onder het vorige regime.

Het Nederlandse beleid is er via het klimaatakkoord op gericht om de uitstoot van broeikasgassen met 49 procent te reduceren in 2030 ten opzichte van 1990. Deze reductie dient onder andere plaats te vinden door de transitie van fossiele brandstoffen naar duurzame brandstoffen. Het past daarmee niet in het Nederlandse beleid om productieprocessen waarbinnen fossiele brandstoffen worden verwerkt en/of geproduceerd te stimuleren daar waar het beleid er op gericht is om de transitie naar duurzame alternatieven vergaand op gang te brengen. Voor deze processen is in het Nederlandse beleid niet een CO2-weglekrisico essentieel, maar een overgang op duurzame energiedragers.

Dientengevolge komen productieprocessen waarbinnen energiedragers worden verwerkt en geproduceerd, met als doelstelling meer dan 50 procent van de energiedragers te produceren met een fossiele oorsprong, in de IKC-ETS regeling niet voor compensatie in aanmerking (artikel 4.4.6, tweede lid, onderdeel f).

2.2 Hoogte subsidie

De berekening van de hoogte van de subsidie is conform de herziene ETS-richtsnoeren in de IKC-ETS regeling in artikel 4.4.3 gebaseerd op een voor elk product vastgestelde efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsgebruik of, in afwezigheid van een dergelijke benchmark, een fallback-efficiëntiebenchmark. De rekenformule voor de berekening van de hoogte van de subsidie is ongewijzigd, echter een aantal factoren is in de herziene ETS-richtsnoeren of als gevolg daarvan geactualiseerd.

In de ETS-richtsnoeren wordt lidstaten de mogelijkheid gegeven om op grond van overweging 15, onder 10, een door de Commissie vastgestelde CO2-emissiefactor toe te passen. Deze factoren zijn in bijlage 3 van de aanvulling op de ETS-richtsnoeren vastgelegd. Daarnaast hebben lidstaten de mogelijkheid via overweging 15, onder 11, een marktgebaseerde CO2-emissiefactor toe te passen na goedkeuring van de Commissie van het onderzoek door de lidstaat naar een gepaste markt gebaseerde CO2-emissiefactor.

In de compensatieperiode 2014–2020 heeft Nederland de door de Commissie bepaalde emissiefactor gebruikt en deze bedroeg voor de genoemde periode 0,76 tCO2/MWh. Door de afschakeling van kolencentrales en zodoende de relatieve toename van gas bij de opwek van stroom met fossiele brandstoffen vermindert de emissie als gevolg van deze energieproductie. De Commissie heeft in aanvulling op de richtsnoeren een factor van 0,45 tCO2/MWh gepubliceerd.2

Ter bepaling of Nederland zou kiezen voor een op de markt gebaseerde emissiefactor is onderzoek uitgevoerd door CE Delft.3 CE Delft heeft een berekening, waarbij gebruik is gemaakt van informatie vanuit CBS en statline, gemaakt voor de emissiefactor in 2019 en verwachtingen uitgesproken voor de nabije toekomst over de omvang van de emissiefactor. Voor 2019 komt de door CE Delft berekende emissiefactor uit op 0,480–0,484 kg CO2/kWh en de verwachting is dat de uitstoot als gevolg van fossiele energieproductie verder zal dalen vanwege de sluiting van kolencentrales. PBL heeft de berekening van CE Delft geverifieerd en onderschrijft deze. Zo heeft het PBL in de Klimaat en Energieverkenning 2021 (KEV21) een CO₂-emissiefactor van 0,49 opgenomen.4 Daarmee is de verwachting dat de marktgebaseerde factor van dezelfde orde van grootte zal zijn als de door de Commissie bepaalde factor. Daarom wordt in deze IKC-ETS regeling wederom de door de Commissie vastgestelde emissiefactor van 0,45 tCO2/MWh toegepast.

Met het oog op kostenbeheersing en het totaal pakket aan subsidies en fiscale stimulansen ter bevordering van de verduurzaming van de Nederlandse industrie is gekozen voor handhaving van de standaard compensatiehoogte van 75 procent voor alle sectoren.

De omvang van de compensatie was tot dusver gerelateerd aan de gemiddelde productie in een referentieperiode, de jaren 2005 tot en met 2011. Wanneer de daadwerkelijke productie niet sterk afweek van de gemiddelde productie in de referentieperiode werd de compensatie gebaseerd op de indirecte kosten bij die productie. In de ETS-richtsnoeren is deze referentieperiode komen te vervallen en wordt de compensatie bepaald op basis van de productiesituatie in het te compenseren jaar zelf. Daarmee is de berekening actueler en eenvoudiger.

2.3 Subsidievoorwaarden

De IKC-ETS regeling was op nationaal niveau gekoppeld aan de energieconvenanten (MEE en MJA3). Bedrijven die gebruik maakten van compensatie moesten deelnemen aan deze convenanten en daarmee ook voldoen aan nationale energiebesparingsdoelstellingen. Deze convenanten zijn eind 2020 beëindigd en kunnen daarom niet meer als tegenprestatie voor compensatie van indirecte ETS-kosten gevraagd worden.

In de herziene ETS-richtsnoeren zijn in artikelen 54 en 55 bepalingen opgenomen die zien op het behalen van Europese en daarmee ook de Nederlandse klimaatdoelstellingen. Bedrijven die gecompenseerd willen worden voor indirecte emissiekosten ETS dienen uit hoofde van overweging 54 van de ETS-richtsnoeren te voldoen aan de verplichting tot de uitvoering van een energie-audit in de zin van artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (PbEU 2012, L 315) (hierna: Richtlijn energie-efficiëntie). Deze verplichting is in Nederland geïmplementeerd in artikel 18 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie. Deze verplichting kan ook worden ingevuld door de uitvoering van een op zichzelf staande energie-audit, een energie-audit in het kader van een gecertificeerd energiebeheersysteem of milieubeheersysteem, bijvoorbeeld het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU (EMAS)17. Deze voorwaarde geldt alleen voor die bedrijven die deze verplichtingen opgelegd hebben gekregen via genoemde richtlijn. Voor ondernemingen die hiervan zijn vrijgesteld geldt deze verplichting binnen deze regeling niet.

Overweging 55 van de ETS-richtsnoeren legt de lidstaten de verplichting op zich te verbinden te controleren op voorwaarden voor het verkrijgen van de compensatie. In de IKC-ETS regeling is met de artikelen 4.4.6, 4.4.8 en 4.4.9 invulling gegeven aan deze verplichting. Overweging 55, onder c, bepaalt dat lidstaten zich ertoe verbinden te controleren of de begunstigden die vallen onder de verplichting tot het uitvoeren van een energie-audit uit hoofde van de Richtlijn energie-efficiëntie een aanzienlijk deel van ten minste 50 procent van het steunbedrag investeren in projecten die leiden tot substantiële reducties van de broeikasgasemissies van de installatie tot ver onder de toepasselijke benchmark voor kosteloze toewijzing in het EU-ETS.

Deze voorwaarde ligt het meest in lijn met de afspraken die golden wanneer inrichtingen invulling geven aan de energieconvenanten en is van toepassing op alle aanvragers voor subsidie, dus ook de aanvragers die niet vallen onder de verplichting tot het uitvoeren van een energie-audit. Daarbij is de voorwaarde verder verbreed van energiebesparing naar CO2-emissiereductie waarbij ook maatregelen tot reductie van andere broeikasgassen zoals gedefinieerd in bijlage 4.4.3 kunnen worden getroffen. Deze maatregelen dienen te worden genomen binnen de eigen inrichting met betrekking tot scope 1- en scope 2-emissies. Hiermee vallen CO2-maatregelen in de keten (scope 3) niet onder geldende maatregelen voor een CO2-reductieplan.

Artikel 4.4.2 bepaalt dat van inrichtingen wordt verwacht dat zij een CO2- reductieplan indienen en artikel 4.4.8 zet uiteen wat er in dat plan moet worden opgenomen. Artikel 4.4.9 geeft aan op welke wijze zij zorg dienen te dragen voor monitoring en rapportage rond de uitvoering van de maatregelen uit het CO2-reductieplan. Voor het indienen van het CO2-reductieplan krijgt de aanvrager een jaar de gelegenheid, waarna de jaarlijkse monitoring een jaar later start.

Overweging 55, onder c, van de ETS-richtsnoeren vereist dat tenminste 50 procent van de compensatie wordt geïnvesteerd in projecten die leiden tot substantiële CO2-emissiereducties van de inrichting tot ver onder de toepasselijke benchmark voor kosteloze toewijzing in het EU-ETS. Deze investeringen dienen daarmee mede te leiden tot een CO2-emissiereductie van 15 procent over de looptijd van de regeling. Gerekend vanaf het referentiejaar 2020 dat voor deze regeling is gekozen, komt dit overeen met een gemiddelde jaarlijkse reductiedoelstelling van 3 procent. Omdat investeringen in substantiële CO2-emissiereductie in de regel niet gelijkmatig in de tijd zullen verlopen is voor een totale doelstelling over de looptijd van 15 procent gekozen. Dit reductietempo ligt grotendeels in lijn met het tempo van het Klimaatakkoord en de Europese Fit for 55 doelstellingen5. Hierdoor worden aan de inrichtingen geen extra resultaatsverplichtingen opgelegd dan die voortvloeien uit het Klimaatakkoord of Europese wetgeving, maar wordt wel een stimulans gegeven om middelen vrij te maken tot het daadwerkelijk behalen van de klimaatdoelstellingen.

Het is mogelijk dat uit het CO2-reductieplan van een aanvrager blijkt dat na de beoordeling het geheel of gedeeltelijk niet haalbaar is dat 50 procent van het subsidiebedrag ingezet wordt in maatregelen die leiden tot een uitstoot van ten minste gemiddeld 3 procent emissiereductie per jaar, zoals hierboven is toegelicht. In dat geval wordt de mogelijkheid geboden om een aanvullend plan, conform Overweging 55, onder b, van de ETS-richtsnoeren, op te stellen. In dit aanvullende plan dient te worden aangetoond dat ten minste 30 procent van het elektriciteitsverbruik wordt gedekt met koolstofvrije bronnen om het totaal gebruik van fossiele brandstoffen in de toeleveringsketen van de inrichting te verminderen.

De uitvoering van de maatregelen uit het CO2-reductieplan blijft hierbij wel een verplichting.

Indien de aanvrager niet aan een van bovenstaande verplichtingen voldoet, kan de minister de aanvraag om subsidie afwijzen op grond van artikel 4.4.6, tweede lid, van de ICK-ETS regeling, of, indien al vastgesteld, intrekken op grond van de artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.

De subsidie wordt in het aanvraagjaar verleend. De subsidieontvanger kan bij het indienen van de monitoringsrapportage een aanvraag doen tot vaststelling van de subsidie over een bepaald jaar.

Indien uit de monitoringsrapportage blijkt dat in een bepaald jaar de totale scope 1-emissie en scope 2-emissie van de bedrijfsinrichting met ten minste 3 procent per jaar zijn gereduceerd ten opzichte van de scope 1-emissie en scope 2-emissie in het kalenderjaar 2020 en ten minste 50 procent van het subsidiebedrag in dat jaar is geïnvesteerd in projecten die hebben geleid tot deze reductie danwel aangetoond is dat ten minste 30 procent van het elektriciteitsverbruik is ingevuld met elektriciteit uit koolstofvrije bronnen, stelt de minister de subsidie vast.

De aanvraag tot vaststelling dient, indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, vergezeld te gaan van een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant of accountant-administratieconsulent over de in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde voorschriften. Indien het subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en minder bedraagt dan € 125.000 is de subsidieontvanger verplicht binnen zes weken na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling een met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel afgegeven verklaring van een onafhankelijke deskundige derde (derdenverklaring), zijnde accountant, accountant-administratieconsulent of fiscaal adviseur, te overleggen waaruit blijkt dat de werkelijke output en het werkelijke elektriciteitsverbruik onderbouwd is.

De tabel in bijlage 4.4.2 bevat een overzicht van de benchmarkwaarden die moeten worden gebruikt als uitgangspunt voor de bepaling van de toepasselijke efficiëntiebenchmark voor een bepaald jaar, rekening houdend met het overeenkomstige jaarlijkse verminderingspercentage. In dat jaarlijkse verminderingspercentage wordt aangegeven hoeveel de benchmarks automatisch per jaar zullen worden verlaagd. Tenzij anders vermeld in de tabel worden (vanaf jaar t = 2022) alle efficiëntiebenchmarks (met inbegrip van de fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik) op jaarbasis met 1,09 procent verlaagd.

3. Consultatie doelgroep

Het is niet gebruikelijk dat een publieke consultatie wordt gehouden voor een subsidieregeling. De wijzigingen die in de IKC-ETS regeling worden aangebracht volgen voornamelijk uit de herziene ETS-richtsnoeren, zoals de berekening van de hoogte van de subsidie en de in aanmerking komende bedrijfstakken. Daarnaast zijn er wijzigingen die volgen uit, letterlijk of de geest van, het Klimaatakkoord, de Klimaatwet of het onlangs door de Commissie gepresenteerde Fit-for-55% pakket, dat verdergaande, bindende reductiedoelen zet. Vanwege het ontbreken van enige beleidsruimte om de regeling anders dan voorgesteld in te vullen is afgezien van een openbare internetconsultatie.

4. Staatssteun

In artikel 10 bis, zesde lid, van ETS-richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 181) wordt lidstaten de mogelijkheid gegeven financiële compensatie te verlenen aan bedrijfstakken of deeltakken die aan een reëel koolstoflekkagerisico zijn blootgesteld als gevolg van aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen door in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissiekosten als gevolg van deelname aan het EU ETS. De ETS-richtsnoeren zijn gevolgd.

Overeenkomstig artikel 108 van het VWEU is deze regeling ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft onderzocht of de steun verenigbaar is met de interne markt en haar formele goedkeuring verleend op 19 augustus 2022.

5. Regeldruk

Vanwege benodigde informatie over het CO2-reductieplan en de monitoring zal de regeldruk bij de deelnemende bedrijven binnen deze regeling toenemen. Doordat de inspanning bij bedrijven als gevolg van het eindigen van de energieconvenanten wegvalt, wordt verwacht dat de regeldruk over de gehele keten gelijk blijft of iets daalt.

Voor deze regeling komt de regeldruk neer op 376.000 euro hetgeen in relatie tot het budget van ruim 81 miljoen euro overeen komt met 0,46 procent. Wanneer de regeling zal worden doorgezet zal de inspanning van bedrijven niet stijgen, maar de compensatie aan de hand van stijgende ETS-prijzen wel, waardoor de verwachting is dat regeldruk verder zal dalen voor bedrijven tot een percentage van rond de 0,2–0,3 procent.

6. Vaste verandermomenten

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met deze datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien worden bekendgemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd doordat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

C(2020) 6400 final, PbEU 2020, C317/5, van 25 september 2020

X Noot
2

Mededeling van de Commissie, dd 24 november 2021, C(2021) 8413 final

X Noot
3

Emissiefactor Elektriciteit uit Fossiele Bronnen voor compensatieregeling IKC-ETS, CE Delft, oktober 2021

X Noot
4

Klimaat en Energieverkenning 2021, Planbureau voor de Leefomgeving cs, Den Haag, 2021, p. 235

X Noot
5

Fir-for-55-pakket van de Europese Commissie, nieuwsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, 15 juli 2021, https://ecer.minbuza.nl/-/fit-for-55-pakket-van-europese-commissie-moet-leiden-tot-bereiken-van-klimaatdoelen-door-de-eu.

Naar boven