Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 25 augustus 2022, nr. IENW/BSK-2022/188025, tot wijziging van de Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet vanwege het toevoegen van de maatregel ‘Diffractor, niet geplaatst op een geluidscherm of geluidwal’

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 4, eerste lid, van de Kaderwet subsidies I en M;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.3, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Bij de toepassing van artikel XI, eerste lid, aanhef en onder c, van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet:

    • a. blijft artikel 3.29 van de Omgevingsregeling buiten toepassing en wordt het aantal maatregelpunten bepaald volgens bijlage I; en

    • b. blijft artikel 3.49, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving buiten toepassing voor een diffractor die niet is geplaatst op een geluidscherm of geluidwal.

B

In tabel 2 van bijlage I wordt na de rij met de inhoud

‘Schermtop (T-top)

– Op bestaand scherm passend.

– Passend in het profiel.

Per strekkende meter:

44’

een rij ingevoegd, luidende:

‘Diffractor, niet geplaatst op een geluidscherm of geluidwal

– Alleen voor situaties waarin geen kabels en leidingen hoeven te worden verlegd.

– Voldoende ruimte beschikbaar.

– Minimale geluidreductie voor afronding van 1,0 dB op ten minste één saneringsgebouw in het geluidgevoelige cluster.

- Bij toepassing van de artikelen 12.12 en 12.13a van het Besluit kwaliteit leefomgeving is de lengte van een diffractor zodanig dat de diffractor ten minste:

1. voor elk saneringsgebouw in het geluidgevoelige cluster waarvoor de aanleg van de diffractor wordt overwogen, de loodlijn die van het saneringsgebouw naar de weg loopt, doorsnijdt; en

2. voor driekwart van alle saneringsgebouwen in dat geluidgevoelige cluster een lengte heeft die gelijk is aan de lengte vier maal D, waarbij voornoemde loodlijn laatstgenoemde lengte in twee gelijke delen verdeelt.

Van deze randvoorwaarde kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken.

Per strekkende meter:

8’

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Deze regeling wijzigt artikel 4.3 van en bijlage I bij de Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet (hierna: Arg) ten behoeve van het toevoegen van een geluidbeperkende maatregel. Het gaat om een aanvulling van het overgangsrecht voor (de bekostiging van) sanering van geluid door infrastructuur van gemeente, waterschap en provincie op grond van paragraaf 12.1.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl). Voor deze sanering stelt de decentrale overheid uiterlijk 18 juli 2039 een programma op (artikel 22.18 van de Omgevingswet, de oorspronkelijk daarin genoemde termijn van 18 juli 2038 wordt in overeenstemming met de Europese richtlijn omgevingslawaai een jaar opgeschoven). Artikel XI van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet (hierna: Abg) regelt de bekostiging van de sanering door het Rijk, met onder meer als voorwaarde dat het rijksdoelmatigheidscriterium van paragraaf 3.5.4.4 van het Bkl op overeenkomstige wijze wordt toegepast. Om dit criterium overeenkomstig te kunnen toepassen geldt een specifieke bijlage met de af te wegen maatregelen en maatregelpunten in plaats van bijlage IVj van de Omgevingsregeling (hierna: Or), namelijk bijlage I bij de Arg. Deze laatste bijlage wordt nu aangevuld.

Diffractor

Met de wijziging van bijlage I bij de Arg is de maatregel ‘Diffractor, niet geplaatst op een geluidscherm of geluidwal’ toegevoegd aan de lijst met geluidbeperkende maatregelen die moeten worden afgewogen bij de sanering van verkeerslawaai bij wegen, niet zijnde rijkswegen, om voor bekostiging door het Rijk in aanmerking te komen (artikel XI van het Abg).

Een diffractor is een overdrachtsmaatregel die werkt door middel van afbuiging van het geluid. De geluidreductie van dit type diffractor kan worden berekend met de methode van hoofdstuk 7 van bijlage IVe bij de Or. Met het plaatsen van een diffractor zijn maximaal reducties van 1 tot 2 dB mogelijk, afhankelijk van de afstand van het geluidgevoelige gebouw tot de weg en de waarneemhoogte. Grotere reducties zijn mogelijk bij een dubbele rij diffractoren. Daarmee is het effect van de diffractor voor geluidgevoelige gebouwen dicht bij de weg vergelijkbaar met dat van een stil wegdek.

Wijziging bijlage I

De wijziging van bijlage I bij de Arg ziet uitsluitend op wegen, niet zijnde rijkswegen. De wijziging is niet van toepassing bij spoor, omdat er geen rekenregel bestaat voor een diffractor in de berm bij spoor. Ook zijn er geen toepassingen bij lokaal spoor bekend, zodat hiervoor dus geen kosten onderzocht konden worden.

Voor rijkswegen geldt dat een diffractor te weinig effect oplevert, zoals berekend met het reken- en meetvoorschrift van bijlage IVe bij de Or, door de aanwezigheid van meerdere rijstroken en een akoestisch zachte bodem langs de rijksweg. Om die reden is de diffractor niet opgenomen in bijlage IVj bij de Or, waarin de maatregelen staan voor rijksinfrastructuur.

De maatregelpunten van een diffractor in bijlage I bij de Arg zijn gebaseerd op het onderzoeksrapport ‘dBvision (2021), Verkenning opname diffractor in het doelmatigheidscriterium, in opdracht van het Ministerie van IenW’. Een maatregelpunt is een rekeneenheid waarin de normkosten voor het treffen van een geluidbeperkende maatregel zijn uitgedrukt. In het rapport zijn de maatregelpunten bepaald op 8 per strekkende meter. Dit ligt tussen de maatregelpunten in voor twee typen stil wegdek: Steenmastiekasfalt (5 punten) en Dunne deklaag (13 punten).

Het gevolg van de wijziging van bijlage I is dat de maatregel ‘Diffractor, niet geplaatst op een geluidscherm of geluidwal’ verplicht moet worden afgewogen bij het opstellen van een saneringsprogramma ingevolge de Omgevingswet om in aanmerking te komen voor bekostiging van de maatregelen in het programma door het Rijk. De maatregel kan doelmatig zijn als er voldoende reductiepunten staan tegenover de benodigde maatregelpunten. In het saneringsprogramma kan worden afgezien van de maatregel wanneer daartegen overwegende bezwaren bestaan van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard (artikel 12.13b van het Bkl). Een mogelijk verkeerskundig bezwaar zou kunnen zijn dat een diffractor vlak naast een fietspad komt te liggen, wat een onveilige situatie kan opleveren.

De diffractor die op een scherm of wal wordt geplaatst, wordt nog niet opgenomen in de lijst met geluidbeperkende maatregelen in bijlage I bij de Arg. De reden is dat de rekenmethode voor deze maatregel nog niet is opgenomen in de Or. Zonder rekenmethode kan het effect van de maatregel niet worden berekend en kan dus niet worden onderbouwd dat met de maatregel wordt voldaan aan de eisen van paragraaf 12.1.6 van het Bkl. Daarnaast is meer onderzoek nodig om te komen tot het aantal maatregelpunten.

Gevolgen van de regeling

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. De wijzigingen zijn technisch van aard en hebben betrekking op afspraken tussen overheden, zonder dat daar (in)direct regeldrukgevolgen uit volgen voor burgers, bedrijven of professionals. Vanwege het ontbreken van deze gevolgen is de wijzigingsregeling niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Ook is om deze reden afgezien van internetconsultatie.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de handhaafbaarheid. Bij het opstellen van deze wijziging zijn betrokken: IPO, VNG, UvW en Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV). Naar aanleiding van de reactie van BSV dat de randvoorwaarde voor een minimale geluidreductie mogelijk te beperkt is, is deze nogmaals bezien, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Artikel 4.3 van de Arg bevat bepalingen om te zorgen dat het doelmatigheidscriterium voor het afwegen van geluidbeperkende maatregelen (paragraaf 3.5.4.4 van het Bkl) overeenkomstig toegepast kan worden voor geluidbeperkende maatregelen in het kader van de sanering van verkeerslawaai bij provinciale, gemeente- en waterschapswegen.

Het doelmatigheidscriterium bevat verschillende regels, waaronder de regel dat een geluidbeperkende maatregel, bestaande uit een werk of bouwwerk, alleen financieel doelmatig is als deze, al dan niet in combinatie met maatregelen aan de bron, leidt tot een afname van het geluid op ten minste één geluidgevoelig gebouw met ten minste 5 dB (artikel 3.49, tweede lid, van het Bkl). Voor het type geluidbeperkende maatregel is hierbij gedacht aan geluidschermen en -wallen, zoals opgenomen in bijlage IVj bij de Or. Deze eis is gesteld omdat geluidschermen en -wallen relatief kostbare maatregelen zijn, met als nadeel dat het uitzicht van aanwonenden wordt belemmerd. Het is ter compensatie van de nadelen wenselijk dat de maatregel leidt tot een forse geluidreductie.

Voor een diffractor in de berm geldt dit nadeel niet en zijn de kosten veel lager. De regel van artikel 3.49, tweede lid, van het Bkl is dus voor een diffractor in de berm te streng. Daarom bepaalt artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Arg dat deze regel voor een diffractor niet van toepassing is bij de toepassing van het overgangsrecht voor de bekostiging van sanering verkeerslawaai in artikel XI van het Abg.

Artikel I, onderdeel B

In tabel 2 van bijlage I zijn de maatregelpunten en randvoorwaarden voor de diffractor opgenomen. De maatregelpunten zijn toegelicht in het algemene deel van de toelichting.

Als eerste randvoorwaarde geldt dat geen kabels en leidingen hoeven te worden verlegd. Het verleggen van kabels en leidingen gaat gepaard met meerkosten. In veel gevallen is dit niet nodig en zijn de kosten daarvoor bij de berekening van de maatregelpunten buiten beschouwing gelaten. Deze kosten zouden een aanmerkelijke invloed op het aantal maatregelpunten hebben. Een randvoorwaarde is ook dat er voldoende ruimte beschikbaar is. Naastgelegen fietspaden, voetpaden en bomen kunnen een belemmering vormen waardoor die ruimte er niet is.

De derde randvoorwaarde betreft een minimale geluidreductie. De maatregel moet leiden tot een afname van de geluidbelasting vóór afronding van ten minste 1,0 dB op ten minste één geluidgevoelig gebouw in het geluidgevoelige cluster. Hiermee wordt invulling gegeven aan de ‘significante vermindering’ als bedoeld in de definitie van een geluidgevoelig cluster. Een geluidgevoelig cluster is ‘een of meer geluidgevoelige gebouwen die zijn vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 15.2 van het Omgevingsbesluit, die een significante verlaging van het geluid door een weg of spoorweg ondervinden door een aaneengesloten geluidbeperkende maatregel’ (artikel XI, eerste lid, onder c, onderdeel 3, van het Abg). Met deze eis wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt voor een maatregel die geen significant effect heeft. Bij een gering effect zal de omvang van de vaak benodigde aanvullende geluidwerende maatregelen aan de gevels van gebouwen nauwelijks afnemen door toepassing van de maatregel. Een gering effect is voor personen in geluidgevoelige gebouwen ook niet hoorbaar.

De vierde randvoorwaarde heeft betrekking op de lengte waarover de diffractor ten minste wordt aangebracht wanneer deze wordt afgewogen als saneringsmaatregel. Deze lengte is dezelfde als voor de andere overdrachtsmaatregelen in het kader van sanering. De randvoorwaarde draagt eraan bij dat de diffractor een relevant effect heeft voor alle saneringsgebouwen in het geluidgevoelige cluster waarvoor de maatregel wordt afgewogen. In bijzondere omstandigheden kan van deze randvoorwaarde worden afgeweken. Deze uitzondering is bedoeld voor gevallen waarin een kortere lengte toch voldoende effectief is in het kader van de sanering. Voorbeelden hiervan zijn:

  • 1. situaties waarin technische bezwaren de vereiste lengte verhinderen, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een kunstwerk waarop plaatsing van een diffractor niet mogelijk is. Het moet dan gaan om gevallen waarin de resterende lengte nog voor voldoende gebouwen voldoet aan de eis van een relevante geluidreductie, zodat voor het grootste deel van het geluidgevoelige cluster sprake blijft van een voldoende effectieve maatregel. In de praktijk zal het in deze gevallen daarom altijd gaan om relatief kleine afwijkingen van de minimumlengte;

  • 2. situaties met specifieke kenmerken van weg of omgeving waardoor de vereiste lengte akoestisch juist niet zinvol is, bijvoorbeeld bij een uiteinde van de weg of omdat reeds aanwezige afschermende bebouwing al voor voldoende afscherming zorgt over een deel van de lengte waarover anders een diffractor zou worden geprojecteerd, zodat met een kortere (aansluitende) diffractor kan worden volstaan;

  • 3. situaties waarin met een kortere lengte een nagenoeg gelijke geluidreductie wordt gehaald. Dit betreft de overeenkomstige toepassing van artikel 3.49, derde lid, van het Bkl. Als met een kortere geluidbeperkende maatregel bijvoorbeeld al ten aanzien van alle, of nagenoeg alle saneringsgebouwen van het geluidgevoelige cluster de beoogde streefwaarde wordt gehaald, kan een kortere diffractor juist zinvol zijn.

Artikel II

De wijziging van artikel 4.3 van en bijlage I bij het Arg treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

Naar boven