Loonbelasting, inkomstenbelasting, overbruggings- en prepensioenen, nabestaandenoverbruggingspensioenen en overbruggingslijfrenten; aanpassing looptijd wegens (getemporiseerde) verhoging van de AOW-leeftijd

Besluit van 21 juli 2022, nr. 2022-8234

Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisering van het Besluit van 13 december 2019, nr. 2019-0000024804. Bij de eerdere actualisering van dit besluit op 13 december 2019 is per abuis de opgenomen goedkeuring ten aanzien van de uitkeringsperiode van de overbruggingslijfrente beperkt tot uiterlijk de AOW-leeftijd. Dit is hersteld in dit besluit. Verder is een in de praktijk bestaande onduidelijkheid over het uiterste moment waarop de uitkeringen uit een regeling voor overbruggings- of prepensioen in kunnen gaan verduidelijkt en zijn de goedkeuringen met betrekking tot VUT-regelingen komen te vervallen omdat deze hun belang hebben verloren.

1. Inleiding

Bij de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling is via overgangsrecht een voorziening getroffen voor op 31 december 2004 bestaande regelingen voor overbruggingspensioenen als bedoeld in artikel 18e van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2004) en prepensioenen als bedoeld in artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2004). Onder bepaalde voorwaarden zijn de wettelijke fiscale bepalingen voor deze bestaande regelingen van kracht gebleven. De bedoelde regelingen hebben als kenmerk dat ze moeten eindigen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Als de op 31 december 2004 bestaande regelingen voor overbruggingspensioenen en prepensioenen niet voldoen aan deze laatste voorwaarde kunnen zij worden aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: RVU), dan wel als een onzuivere pensioenregeling. De inhoudingsplichtige van de uitkering wordt dan een pseudo-eindheffing verschuldigd van 52% over de door hem gedane RVU-uitkeringen of er vindt heffing plaats over de waarde van de onzuivere pensioenaanspraken.

De reden voor de begrenzing tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar was bij de invoering van deze voorwaarden gelegen in het feit dat voor iedereen de AOW-leeftijd gold van 65 jaar. Met het getemporiseerd opschuiven van de AOW-leeftijd is het belangrijk dat wet- en regelgeving voldoende flexibel is om te voorkomen dat uitkeringen die doorlopen tot de nieuwe AOW-leeftijd onbedoeld leiden tot toepassing van de sanctie van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964. In dit besluit is daarom voor de hiervoor beschreven situatie een goedkeuring opgenomen voor uitkeringen uit regelingen voor overbruggingspensioenen en prepensioenen. Door invoering van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd kan zich voor ingegane nabestaandenoverbruggingspensioenen als bedoeld in artikel 18f van de Wet op de loonbelasting 1964, de situatie voordoen dat de AOW-leeftijd die bepalend was voor het beëindigen van de uitkeringen tijdens de uitkeringsfase is verlaagd. Contractueel kunnen partijen echter hebben vastgelegd dat de AOW-leeftijd vóór de temporisering bepalend is voor de overeengekomen uitkeringstermijn. Deze nabestaandenoverbruggingspensioenen zouden hierdoor fiscaal onzuiver worden. Dit acht ik ongewenst. Daarom is hiervoor in dit besluit een goedkeuring opgenomen.

Dit besluit is een actualisering van het Besluit van 13 december 2019, nr. 2019-0000024804. Bij de eerdere actualisering van dit besluit op 13 december 2019 is per abuis de opgenomen goedkeuring ten aanzien van de uitkeringsperiode van de overbruggingslijfrente beperkt tot uiterlijk de AOW-leeftijd. Dit is hersteld in dit besluit zodat, evenals in het besluit van 17 december 2013, de uitkeringsperiode van de overbruggingslijfrente – naar keuze van de gerechtigde tot die uitkeringen – eindigen in het jaar waarin:

  • de 65-jarige leeftijd wordt bereikt of;

  • de AOW-leeftijd wordt bereikt of;

  • een uitkering op grond van een pensioenregeling ingaat.

Verder is een in de praktijk bestaande onduidelijkheid over het uiterste moment waarop de uitkeringen uit een regeling voor overbruggings- of prepensioen in kunnen gaan verduidelijkt. Het uiterste moment waarop de uitkeringen uit een regeling voor overbruggings- of prepensioen in kunnen gaan is het bereiken van de AOW-leeftijd.

De goedkeuringen met betrekkingen VUT-regelingen komen te vervallen. Met ingang van 1 januari 2020 is het overgangsrecht van artikel 38c van de Wet op de loonbelasting 1964 uitgewerkt. Vanaf die datum kunnen geen VUT-uitkeringen meer worden gedaan met toepassing van een fiscale faciliteit.

2. Overbruggingslijfrenten

Artikel 10a.1 van de Wet IB 2001 bevat een overgangsvoorziening voor op 31 december 2005 bestaande overbruggingslijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 (tekst 2005). Deze voorziening is het lijfrente-equivalent van de overgangsregeling voor op 31 december 2004 bestaande regelingen voor overbruggingspensioen en prepensioen. De overbruggingslijfrente heeft als kenmerk dat deze moet eindigen – naar keuze van de gerechtigde – in het jaar waarin de gerechtigde tot de lijfrente 65 jaar wordt of in het jaar waarin hij een uitkering op grond van een pensioenregeling gaat genieten. Door het getemporiseerd opschuiven van de AOW-leeftijd bestaat ook voor deze overbruggingslijfrenten aanleiding om het mogelijk te maken dat een overbruggingslijfrente desgewenst eindigt in het jaar waarin de gerechtigde tot de overbruggingslijfrente de AOW-leeftijd bereikt. Daarom keur ik het volgende goed.

3. Goedkeuringen

Ik keur onder voorwaarden goed dat uitkeringen uit regelingen voor overbruggingspensioenen, nabestaandenoverbruggingspensioenen en prepensioenen mogen worden uitgekeerd tot uiterlijk de AOW-leeftijd van de betrokken gerechtigden. Voor uitkeringen uit een overbruggingslijfrente geldt dat deze uiterlijk mogen eindigen in het jaar waarin een uitkering op grond van een pensioenregeling ingaat of het jaar van het bereiken van de AOW-leeftijd. De AOW-leeftijd wordt opgevat met inbegrip van hetgeen hierna wordt opgemerkt.

Deze goedkeuringen kunnen met de stijging van de AOW-leeftijd leiden tot een verlenging van de uitkeringsperiode. Is eerder een uitkeringsperiode verlengd met toepassing van de goedkeuring uit het ingetrokken besluit van 17 december 2013, nr. BLKB2013/2201M, dan heeft de invoering van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd tot gevolg dat die verlengde periode kan worden verkort. Dit volgt uit de voorwaarden bij de goedkeuring van voornoemd ingetrokken besluit.

Ingeval de AOW-leeftijd na de ingangsdatum van het overbruggingspensioen, nabestaandenoverbruggingspensioen, prepensioen of de overbruggingslijfrente wordt verlaagd, mag voor de toepassing van deze goedkeuringen ook worden uitgegaan van de AOW-leeftijd die van toepassing was vóór deze verlaging.

Bij gebruikmaking van de hiervoor genoemde goedkeuringen worden artikel 19b en artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 en afdeling 3.8 van de Wet IB 2001 louter als gevolg van deze aanpassingen van de looptijd niet van toepassing op de bedoelde uitkeringen.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende zes voorwaarden.

  • a. De wettelijke voorwaarden voor regelingen voor een overbruggings-, nabestaandenoverbruggings- of prepensioen dan wel een overbruggingslijfrente blijven van kracht voor zover daarvan in de volgende voorwaarden niet wordt afgeweken.

  • b. De omvang van de bestaande uitkeringsrechten mag niet worden uitgebreid of verminderd. De bestaande uitkeringsrechten dienen actuarieel te worden herrekend naar uitkeringen die over de aan de gewijzigde AOW-leeftijd aangepaste periode plaatsvinden. Deze herrekening brengt daarom een aanpassing van de uitkering per overeengekomen uitkeringstijdvak met zich.

  • c. De uiterste wettelijke ingangsdata van de uitkeringen uit een regeling voor overbruggings- of prepensioen ondergaan door bovenstaande goedkeuringen geen wijziging, met dien verstande dat voor de uiterste ingangsdatum van de uitkeringen uit een regeling voor overbruggings- of prepensioen de AOW-leeftijd mag worden gelezen.

  • d. Een reeds lopende uitkering wordt op het moment van aanpassing niet geacht opnieuw te zijn ingegaan.

  • e. De wettelijke (on)mogelijkheden om uitkeringen in hoogte te variëren ondergaan door bovenstaande goedkeuringen geen wijziging behoudens de variatie die voortvloeit uit de aanpassing, bedoeld in voorwaarde b.

  • f. De uitkeringen uit een regeling voor overbruggings-, nabestaandenoverbruggings- of prepensioen eindigen uiterlijk op het moment dat de uitkeringsgerechtigde de voor hem of haar geldende AOW-leeftijd bereikt. De uitkeringen uit een overbruggingslijfrente eindigen uiterlijk in het jaar waarin de lijfrentegerechtigde de voor hem of haar geldende AOW-leeftijd bereikt of – indien dit tijdstip later is gelegen – in het jaar waarin een uitkering op grond van een pensioenregeling ingaat.

Ingeval de voor de uitkeringsgerechtigde geldende AOW-leeftijd na de ingangsdatum van het overbruggings-, nabestaandenoverbruggings- of prepensioen of de overbruggingslijfrente wordt verlaagd, mag voor de toepassing van voorwaarde f ook worden uitgegaan van de AOW-leeftijd die van toepassing was vóór deze verlaging.

4. Ingetrokken regeling

Het besluit van 13 december 2019, nr. 2019-0000024804 wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

5. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

6. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsbesluit aanpassing looptijd wegens (getemporiseerde) verhoging van de AOW-leeftijd.

Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 21 juli 2022

De Staatssecretaris van Financiën namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

Naar boven