Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2022, 19616 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2022, 19616 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PbEU 2021, L 357), artikel 63 van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193) en artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
door de Minister aangewezen autoriteit als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de BAR-verordening;
verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PbEU 2021, L 357);
verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);
terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie;
eenheid, waarin de brutotonnage van een vissersvaartuig wordt uitgedrukt;
CFR (common fleet register)-nummer als bedoeld in artikel 2, onderdeel l, van uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PbEU 2017, L 34);
verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU 2009, L 343);
de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het eigendom heeft van een vissersvaartuig en onder wiens naam het in het visserijregister is ingeschreven;
verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 2017/1004 (PbEU 2021, L 247);
twee of meer ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, genoemd in artikel 2, tweede lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190), met elkaar onderhouden;
verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 369);
de gegevens die overeenkomstig de artikelen 14, 15 en 28 van de controleverordening gelezen in samenhang met artikel 104 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij of overeenkomstig artikel 104a van de Uitvoeringsregeling zeevisserij met betrekking tot een vissersvaartuig zijn verstrekt;
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
uiteindelijk begunstigde als bedoeld in artikel 3, onderdeel 6, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsels voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 73), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/2177 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2019 (PbEU 2019, L 334);
de gegevens die overeenkomstig de artikelen 62, 63 en 64 van de controleverordening met betrekking tot een vissersvaartuig zijn verstrekt;
vismachtiging als bedoeld in artikel 4, punt 10, van de controleverordening;
visserijactiviteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, punt 28, van de basisverordening;
register als bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;
vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4, eerste lid, punt 4, van de basisverordening, dat is ingeschreven in het visserijregister;
visvergunning als bedoeld in artikel 4, punt 9, van de controleverordening.
2. Voor de toepassing van deze regeling wordt de brutotonnage van een vissersvaartuig gemeten overeenkomstig artikel 4, eerste en tweede lid, van verordening (EU) 2017/1130 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEU 2017, L 169).
1. De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken, indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.
2. De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.
3. De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.
1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. De aanvraag die het eerst is binnengekomen, komt het eerst voor subsidie in aanmerking.
2. Indien een subsidieaanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling als dag van binnenkomst de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften.
3. Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de volgorde van die aanvragen vast door middel van loting.
Indien per categorie van aanvragers of activiteiten een subsidieplafond is vastgesteld, vindt de verdeling, bedoeld in artikel 1.3, plaats per categorie.
1. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
2. Een aanvraag tot subsidieverlening bevat in ieder geval:
a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder de naam van de subsidieaanvrager, het post- en bezoekadres, het rekeningnummer, of er sprake is van een kleine, middelgrote of micro-onderneming als bedoeld in verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën van steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187) en het nummer waaronder de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;
b. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres,
c. het CFR-nummer van het vissersvaartuig ten behoeve waarvan de subsidie wordt aangevraagd;
d. de informatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel f, en punt 4a van bijlage III bij de BAR-verordening;
e. een verklaring dat op de subsidieaanvrager geen van de in artikel 11, eerste en derde lid, van de EMFAF-verordening genoemde gevallen van toepassing is.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
b. de subsidie bestemd is voor:
1°. een rechtspersoon of natuurlijke persoon tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening visserij; of
2°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 3, onderdeel 5, van de groepsvrijstellingsverordening visserij, die al in moeilijkheden verkeerde vóór 1 januari 2021;
c. de ingediende aanvraag niet ontvankelijk is voor steun ingevolge artikel 11 van de EMFAF-verordening;
d. de minister het onaannemelijk acht dat de subsidieaanvrager zal voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.8; of
e. de subsidie bestemd is voor de activiteiten als bedoeld in artikel 13, onderdelen a tot en met d, en f tot en met m, van de EMFAF-verordening.
1. De minister geeft een beschikking op een aanvraag tot subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe.
2. De minister maakt na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de volgende gegevens bekend:
a. de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel e, van de BAR-verordening; en
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij.
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, blijven gedurende ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.
1. De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.
2. De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de bij deze regeling gestelde regels zal worden voldaan.
3. De subsidieontvanger pleegt gedurende ten minste vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling geen van de overtredingen genoemd in artikel 11, eerste lid, van de EMFAF-verordening.
4. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.
5. De administratie, bedoeld in het vierde lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.
6. De subsidieontvanger verleent de auditautoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van hun taken.
7. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.
8. De verplichtingen, bedoeld in het vierde tot en met zevende lid, berusten in het geval de subsidieontvanger een rechtspersoon is en deze wordt opgeheven, gedurende de in die leden genoemde periode bij de uiteindelijk begunstigden van de subsidie.
In deze titel wordt verstaan onder:
vissersvaartuig ten behoeve waarvan de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is aangevraagd of is verleend;
contingent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij;
Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PbEU 2013, L 330).
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan de eigenaar van een vissersvaartuig voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten met dat vissersvaartuig, door sloop van dat vissersvaartuig.
2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt enkel verleend, indien:
a. uit de logboekgegevens blijkt dat met het betreffende vissersvaartuig in de twee kalenderjaren 2018 en 2019, 2019 en 2020, dan wel 2020 en 2021 gedurende ten minste negentig dagen per jaar visserijactiviteiten op zee zijn verricht;
b. uit:
1⁰. de logboekgegevens blijkt dat de totale hoeveelheid vis die in de in onderdeel a bedoelde visserijactiviteiten per kalenderjaar is gevangen uitgedrukt in kilogrammen levend gewicht, voor ten minste 20 procent bestond uit de in bijlage I genoemde vissoorten die zijn gevangen in de bij die vissoort vermelde wateren; of
2⁰. de verkoopdocumenten blijkt de totale hoeveelheid vis die in de in onderdeel a bedoelde visserijactiviteiten per kalenderjaar is verkocht uitgedrukt in euro’s, voor ten minste 20 procent bestond uit de in bijlage I genoemde vissoorten die zijn gevangen in de bij die vissoorten vermelde wateren;
c. het betreffende vissersvaartuig tijdens de in onderdeel a bedoelde visserijactiviteiten was geregistreerd in het visserijregister;
d. de aanvrager na de datum van publicatie van deze regeling tot de dag waarop de subsidie door de aanvrager wordt aangevraagd, geen vissersvaartuig in het visserijregister heeft ingeschreven;
e. de totale brutotonnage van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen dat respectievelijk die op naam van de aanvrager in het visserijregister is respectievelijk zijn ingeschreven, niet hoger is dan dat de totale brutotonnage daarvan was op 31 december 2020;
f. de aanvrager na 21 juli 2022 bij de minister geen verzoek heeft ingediend dat ertoe heeft geleid dat:
1⁰. contingent dat voor het betreffende vissersvaartuig gold of dat op grond van artikel 44 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij op zijn naam was aangehouden, geheel of gedeeltelijk is overgedragen overeenkomstig de artikelen 41, 42 of 43 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij;
2⁰. contingent dat voor het betreffende vissersvaartuig gold of dat op grond van artikel 44 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij op zijn naam was aangehouden, geheel of gedeeltelijk in gebruik is gegeven overeenkomstig artikel 45, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij of die ingebruikgave is gewijzigd; en
3⁰. voor zover onder de naam van de aanvrager nog een of meer andere vissersvaartuigen in het visserijregister zijn ingeschreven:
i. contingent dat voor het betreffende vissersvaartuig gold is verdeeld over deze andere vissersvaartuigen overeenkomstig artikel 40 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij; en
ii. aangehouden contingent als bedoeld in artikel 44 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij geldend is gemaakt op deze andere vissersvaartuigen overeenkomstig artikel 44 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij; en
g. de eigenaar van het betreffende vissersvaartuig heeft verklaard dat, ingeval de subsidie wordt verleend, hij voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.7, en hij ervan op de hoogte is dat de visvergunning en vismachtigingen die ten behoeve van het betreffende vissersvaartuig zijn verleend, overeenkomstig de artikelen 96, eerste lid, onderdeel c, onderscheidenlijk 100, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij definitief worden ingetrokken en dat de contingenten die voor het betreffende vissersvaartuig gelden op grond van de artikelen 29 en 30 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, de contingenten die op naam van de eigenaar van het betreffende vissersvaartuig zijn aangehouden op grond van artikel 44 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en de contingenten die op grond van artikel 45, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in gebruik zijn gegeven, vervallen.
1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, wordt bepaald door het subsidiebedrag per brutoton te vermenigvuldigen met de brutotonnage van het betreffende vissersvaartuig en de uitkomst daarvan, indien nodig, te vermeerderen met een aanvullend bedrag.
2. Het subsidiebedrag per brutoton en het eventuele aanvullende bedrag, bedoeld in het eerste lid, zijn opgenomen in bijlage II, waarbij voor het bepalen van de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, de bedragen worden gebruikt die behoren bij de klasse-indeling in brutotonnage waarin het betreffende vissersvaartuig valt.
3. De brutotonnage van het betreffende vissersvaartuig is de brutotonnage die op de datum van publicatie van deze regeling bij het betreffende vissersvaartuig was vermeld in het visserijregister.
4. De subsidie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, wordt, indien van toepassing, verminderd met:
a. andere subsidies of uitkeringen uit nationale regelingen ten behoeve van het tijdelijk stilliggen van het betreffende vissersvaartuig of het financieren van inkomensverlies als gevolg van de Brexit voor het betreffende vissersvaartuig, die door de subsidieontvanger zijn ontvangen tussen 1 januari 2021 en de datum van de beschikking tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.9;
b. subsidies die door een bestuursorgaan of de Europese Commissie zijn verleend voor de kosten van definitieve stopzetting van visserijactiviteiten met het betreffende vissersvaartuig; en
c. de vergoeding die de subsidieontvanger, na aftrek van de sloopkosten, ontvangt van het sloopbedrijf voor het betreffende vissersvaartuig.
5. Indien het betreffende vissersvaartuig verloren gaat op een tijdstip tussen het moment van subsidieverlening en het moment waarop het betreffende vissersvaartuig voor sloop wordt overgedragen aan het sloopbedrijf, wordt de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verminderd met het bedrag van de door de verzekering uitgekeerde vergoeding.
Onverminderd artikel 1.5, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:
a. een verklaring van de subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel g;
b. het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van de uiteindelijk begunstigde; en
c. indien een pandrecht is gevestigd op een contingent als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel f, een bewijs van beëindiging van dit pandrecht.
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van donderdag 1 september 2022 tot en met woensdag 30 november 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend, indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.
3. Het subsidieplafond voor de verstrekking van subsidies op aanvragen die zijn ingediend in de in het eerste lid bedoelde periode, bedraagt € 155.000.000.
Onverminderd artikel 1.6, beslist de minister afwijzend op een aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, indien:
a. hij het onaannemelijk acht dat de subsidieaanvrager tijdig zal voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.7; of
b. het betreffende vissersvaartuig op het moment van subsidieverlening niet meer staat ingeschreven in het visserijregister.
1. Onverminderd artikel 1.8, is de subsidieontvanger verplicht om vóór de aanvraag tot subsidievaststelling:
a. ervoor zorg te dragen:
1⁰. dat:
i. het betreffende vissersvaartuig is gesloopt;
ii. de teboekstelling van het vissersvaartuig in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is doorgehaald overeenkomstig artikel 195 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek; en
iii. het sloopbedrijf een afschrift van de voltooiingsverklaring als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de scheepsrecyclingsverordening afgeeft of een sloopverklaring afgeeft waarvoor door de minister een model ter beschikking wordt gesteld; of
2⁰. dat:
i. het betreffende vissersvaartuig fysiek is overgedragen aan een sloopbedrijf om volledig gesloopt te worden;,
ii. met de sloop een begin is gemaakt door het onklaar maken van het vissersvaartuig;
iii. er ten minste één foto is gemaakt voorafgaand aan het onklaar maken en ten minste één foto is gemaakt nadat het vaartuig onklaar is gemaakt en op beide foto’s de gegevens, bedoeld in artikel 5 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, te zien zijn; en
iv. het sloopbedrijf een onklaarverklaring afgeeft waarvoor door de minister een model ter beschikken wordt gesteld; en
b. dat overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, mededeling wordt gedaan dat het betreffende vissersvaartuig niet meer gebruikt wordt als vissersvaartuig en wordt gesloopt of al is gesloopt.
2. De subsidievaststelling wordt enkel verleend indien de subsidieontvanger vanaf het moment van subsidieverlening tot en met het moment van subsidievaststelling geen verzoek bij de minister heeft ingediend dat ertoe heeft geleid dat:
1⁰. contingent dat voor het betreffende vissersvaartuig gold of dat op grond van artikel 44 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij op zijn naam is aangehouden geheel of gedeeltelijk is overgedragen overeenkomstig de artikelen 41, 42 of 43 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij;
2⁰. contingent dat voor het betreffende vissersvaartuig gold in gebruik is gegeven overeenkomstig artikel 45, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij of die ingebruikgave is gewijzigd; en
3⁰. voor zover onder de naam van de aanvrager nog een of meer andere vissersvaartuigen in het visserijregister zijn ingeschreven:
i. contingent dat voor het betreffende vissersvaartuig gold is verdeeld over deze andere vissersvaartuigen overeenkomstig artikel 40 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij; en
ii. aangehouden contingent geldend is gemaakt op deze andere vissersvaartuigen overeenkomstig artikel 44 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
3. De subsidieontvanger schrijft vanaf de dag dat de subsidie is aangevraagd tot en met vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling geen vissersvaartuig in het visserijregister in. In die termijn verhoogt de subsidieontvanger ook niet het motorvermogen of de brutotonnage van eventueel resterende vissersvaartuigen en vraagt daarvoor geen visvergunning aan als bedoeld in artikel 93, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
4. Indien de subsidieontvanger deel uitmaakt van een groep, draagt de subsidieontvanger er tevens zorg voor dat de andere ondernemingen die deel uitmaken van die groep, of die binnen vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling deel uitmaken van die groep, tot en met vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in het derde lid.
5. Indien de subsidieontvanger gebruikt maakt van de verplichtingen in het eerste lid, onderdeel a, onder 2, draagt hij er zorg voor dat het betreffende vissersvaartuig vóór 1 april 2024 geheel wordt gesloopt en dat de teboekstelling van het vissersvaartuig in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, wordt doorgehaald overeenkomstig artikel 195 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Een afschrift van deze doorhaling alsmede een afschrift van de voltooiingsverklaring of een door het sloopbedrijf afgegeven sloopverklaring als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 1, wordt voor de in de eerste volzin genoemde datum bij de minister ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
6. De verplichtingen, bedoeld in het eerste, derde en vijfde lid, berusten in het geval van opheffing van de rechtspersoon die de subsidieontvanger is, gedurende de in die leden genoemde periode, bij de uiteindelijk begunstigde of de uiteindelijk begunstigden van de subsidie.
7. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, en het vijfde lid, gelden niet in de situatie, bedoeld in artikel 2.8, vijfde lid.
1. De subsidieontvanger vraagt niet later dan 31 juli 2023 de vaststelling van de subsidie aan.
2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
3. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt in ieder geval meegezonden:
a. de overeenkomst met het sloopbedrijf, waaruit duidelijk blijkt of de subsidieontvanger, na aftrek van de sloopkosten, vergoeding ontvangt van het sloopbedrijf voor het ter sloop overgedragen betreffende vissersvaartuig, en zo ja wat de hoogte van de vergoeding is;
b. een afschrift waaruit blijkt dat de teboekstelling van het vissersvaartuig in de openbare registers is doorgehaald en een voltooiingsverklaring of sloopverklaring als bedoeld in artikel 2,7 eerste lid, onderdeel a, onder 1, dan wel ten minste twee foto’s en een onklaarverklaring als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 2; en
c. gegevens over de subsidieontvanger, waaronder naam, post- en bezoekadres en rekeningnummer.
4. De minister kan ten behoeve van de vaststelling van de subsidie bij de subsidieontvanger aanvullende informatie of bewijsstukken opvragen die nodig zijn om te beoordelen of voldaan is aan de bij deze regeling gestelde eisen.
5. In afwijking van het tweede lid, onderdelen a en b, wordt, indien het betreffende vissersvaartuig verloren gegaan is op een tijdstip tussen het moment van subsidieverlening en het moment waarop het betreffende vissersvaartuig voor sloop wordt aangeboden, bij de aanvraag tot subsidievaststelling meegezonden:
a. een bewijs van het verloren gaan van het betreffende vissersvaartuig meegezonden;
b. een afschrift waaruit blijkt dat de teboekstelling van het vissersvaartuig in de openbare registers is doorgehaald; en
c. een verklaring van de verzekeringsmaatschappij omtrent de hoogte van de door de verzekering uitgekeerde vergoeding.
De minister geeft een beschikking op een aanvraag tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 22 juli 2022
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Vissoort |
Gebied1 |
---|---|
Alfonsino’s |
Wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 3–10, 12 en 14 |
Zeeduivel |
ICES-deelgebied 7 |
Zeeduivel |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Zeeduivel |
ICES-deelgebied 6; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Grote zilversmelt |
Wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 2 |
Grote zilversmelt |
Wateren van de Unie van ICES-sector 3a en ICES-deelgebied 4 |
Grote zilversmelt |
Wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 5, 6 en 7 |
Blauwe leng |
Internationale wateren van ICES-deelgebied 12 |
Blauwe leng |
Wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 2 en 4 |
Blauwe leng |
Wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b en ICES-deelgebieden 6 en 7 |
Evervis |
Wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 6, 7 en 8 |
Zwarte haarstaart |
Wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 5, 6, 7 en 12 |
Kabeljauw |
ICES-sector 7a |
Kabeljauw |
ICES-sector 7d |
Kabeljauw |
ICES-deelgebied 4; wateren van de Unie van ICES-sector 2a; het gedeelte van ICES-sector 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort |
Kabeljauw |
ICES-sector 6a; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b ten oosten van 12°00'W |
Kabeljauw |
ICES-sector 6b; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-deelgebied 5b ten westen van 12°00' W en ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Kabeljauw |
ICES-sectoren 7b, 7c, 7e–7k; ICES-deelgebieden 8, 9 en 10; wateren van de Unie van CECAF 34.1.1 |
Doornhaai |
ICES-deelgebieden 6, 7 en 8; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-deelgebied 5; internationale wateren van ICES-deelgebieden 1, 12 en 14 |
Diepzeehaaien |
Wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-deelgebieden 5–9 |
Schelvis |
ICES-deelgebied 4; wateren van de Unie van ICES-sector 2a |
Schelvis |
Wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sectoren 5b en 6a |
Schelvis |
ICES-sector 7a |
Schelvis |
Wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 6b; internationale wateren van ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Schelvis |
ICES-sector 6a; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b |
Haring |
ICES-sector 7a ten noorden van 52°30'N |
Haring |
ICES-deelgebied 4, ICES-sector 7d en wateren van de Unie van ICES-sector 2a |
Haring |
Wateren van de Unie en Noorse wateren van ICES-deelgebied 4 ten noorden van 53° 30’ NB |
Haring |
ICES-sectoren 4c en 7d |
Haring |
Wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-sectoren 5b, 6b en 6a-Noord |
Haring |
ICES-sectoren 7e en 7f |
Haring |
ICES-sectoren 7g, 7h, 7j en 7k |
Heek |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Heek |
ICES-deelgebieden 6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Horsmakrelen |
Wateren van de Unie van de ICES-sectoren 2a en 4a; ICES-deelgebied 6, ICES-sectoren 7a-c, 7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Horsmakrelen |
Wateren van de Unie van de ICES-sectoren 4b, 4c en 7d |
Tongschar en witje |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Scharretongen |
ICES-deelgebied 7 |
Scharretongen |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Scharretongen |
ICES-deelgebied 6; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Leng |
Wateren van de Unie van ICES-sector 3a |
Leng |
Wateren van de Unie van ICES-deelgebied 4 |
Leng |
ICES-deelgebieden 6–10; internationale wateren van ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Makreel |
ICES-sector 3a en ICES-deelgebied 4; wateren van de Unie van ICES-sectoren 2a, 3b, 3c en de ICES-deelsectoren 22–32 |
Makreel |
ICES-deelgebieden 6 en 7, ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van ICES-sector 2a en de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Langoustine |
ICES-deelgebied 7 |
Langoustine |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Langoustine |
Functionele eenheid 16 van ICES deelgebied 7 |
Kever |
ICES-sector 3a; wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Schol |
ICES-sector 7a |
Schol |
ICES-deelgebied 6; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Schol |
ICES-deelgebied 4; wateren van de Unie van ICES-sector 2a; het gedeelte van ICES-sector 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort |
Schol |
ICES-sectoren 7d en 7e |
Schol |
ICES-sectoren 7f en 7g |
Schol |
ICES-sectoren 7h, 7j en 7k |
Zwarte koolvis |
ICES-sector 3a en ICES-deelgebied 4; wateren van de Unie van ICES-sector 2a |
Zwarte koolvis |
ICES-deelgebied 6; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Zwarte koolvis |
ICES-deelgebieden 7–10; wateren van de Unie van CECAF 34.1.1 |
Witte koolvis |
ICES-deelgebied 7 |
Witte koolvis |
ICES-deelgebied 6; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Noordse garnaal |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Kleinoogrog |
ICES-sectoren 7f en 7g |
Golfrog |
ICES-sectoren 7d en 7e |
Rondneus-grenadier |
Wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b en ICES deelgebieden 6 en 7 |
Rondneus-grenadier |
Wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-deelgebieden 8, 9, 10, 12 en 14 |
Zandspiering |
ICES-sector 3a; wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Zeebrasem |
ICES-deelgebieden 6, 7 en 8 |
Tong |
ICES-sector 7a |
Tong |
ICES-sector 7d |
Tong |
ICES-sector 7e |
Tong |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Tong |
ICES-deelgebied 6; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Tong |
ICES-sectoren 7f en 7g |
Tong |
ICES-sectoren 7h, 7j en 7k |
Sprot |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Sprot |
ICES-sectoren 7d en 7e |
Roggen |
Wateren van de Unie van ICES-sector 7d |
Roggen |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Roggen |
Wateren van de Unie van de ICES-sectoren 6a, 6b, 7a–7c en 7e–7k |
Tarbot en griet |
Wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 |
Lom |
Wateren van de Unie van ICES-deelgebied 4 |
Lom |
ICES-deelgebieden 6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-deelgebied 5 |
Blauwe wijting |
Wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1–7, ICES-sectoren 8a, 8b, 8d, 8e, en de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Wijting |
ICES-sector 7a |
Wijting |
ICES-deelgebied 4; wateren van de Unie van ICES-sector 2a |
Wijting |
ICES-deelgebied 6; wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-sector 5b; internationale wateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14 |
Wijting |
ICES-sectoren 7b–7h, 7j en 7k |
Onder wateren van de Unie wordt voor de periode na 1 januari 2021 de wateren van het Verenigd Koninkrijk en de wateren van de Unie verstaan.
Categorie in brutotonnage |
Bedrag per brutoton |
---|---|
Kleine kotters: 0 t/m 178 BT |
€ 6.780,– |
Grote kotters: 179 t/m 573 BT Alle kotters in dit segment ontvangen een basisbedrag van € 262.578,– plus een bedrag per BT |
€ 4.835,– |
Pelagische freezer trawlers 3000 t/m 9500 BT |
€ 71,– |
Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie op 31 januari 2020 om 0.00 uur Nederlandse tijd verlaten. Tot en met 31 december 2020 gold een overgangsperiode. In het op 1 februari 2020 in werking getreden Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01 van 12 november 2019 (hierna: het Terugtrekkingsakkoord) hebben het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie overeenstemming bereikt over de voorwaarden voor het terugtrekken van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (hierna: Brexit) en over de overgangsperiode tot en met 31 december 2020. Deze overgangsperiode is niet verlengd waardoor na 31 december 2020 het recht van de Europese Unie definitief niet meer van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk.
De Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk hebben afspraken gemaakt over de samenwerking na de overgangsperiode. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (hierna: HSO). De HSO bestaat uit drie hoofdpijlers: een vrijhandelsovereenkomst, een partnerschap voor de veiligheid van burgers en een set afspraken over de governance van de samenwerking tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. In de vrijhandelsovereenkomst van de HSO zijn afspraken gemaakt over onder andere de verdeling van visquota.
Op 9 oktober 2021 is Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PbEU 2021, L 357) in werking getreden. Deze nieuwe 'reserve', de Brexit Adjustment Reserve (hierna: BAR), heeft een totale omvang van 5 miljard euro. De BAR dient ter ondersteuning van de lidstaten, regio’s en sectoren die het hardst geraakt worden door het uittreden van het Verenigd Koninkrijk, om zo de impact hiervan op de economische, sociale en territoriale cohesie te mitigeren. Specifiek biedt de BAR financiële ondersteuning voor extra publieke uitgaven door lidstaten voor maatregelen die direct gerelateerd zijn aan het uittreden van het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder aan lidstaten die economisch het meest verweven zijn met het Verenigd Koninkrijk. De BAR is complementair aan andere instrumenten binnen het Europees herstelinstrument Next Generation EU en het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027. Er is geen nationale cofinanciering vereist voor de BAR.
De horizontale financiële regels uit het Financieel Reglement (EU, Euratom 2018/1046)1 zijn van toepassing op financiering uit de BAR. Volgens de Commissie is afwijking van het Financieel Reglement met betrekking tot de regels voor overheveling van middelen naar volgende jaren gerechtvaardigd gelet op de speciale kenmerken van de BAR.
Het kabinet heeft ervoor gekozen onder de BAR een drietal sporen uit te werken:
Het eerste spoor betreft subsidieregelingen voor de getroffen ondernemingen die bestaande economische belangen hebben in het Verenigd Koninkrijk. Het tweede spoor ziet op regelingen die specifiek zijn bedoeld voor de getroffen Nederlandse visserijsector. Spoor drie betreft het verlenen van vergoedingen voor publieke uitgaven die hebben plaatsgevonden en plaatsvinden in het kader van de Brexit.
De onderhavige regeling, de Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij, is een uitwerking van het hiervoor genoemde tweede spoor en stelt de regels vast voor het verlenen van subsidie aan visserijondernemingen die getroffen zijn of in de nabije toekomst worden getroffen door de Brexit. Door de HSO nemen de vangstmogelijkheden voor gequoteerde soorten voor de Nederlandse vloot geleidelijk af tussen 1 januari 2021 en 30 juni 2026. Over de periode na 30 juni 2026 bestaat nog onzekerheid. Als gevolg van de HSO is het gebruik van bepaalde visserijmogelijkheden in de wateren van het Verenigd Koninkrijk beperkt.
De Europese Commissie heeft vanwege de ingewikkelde economische situatie die ontstaan is als gevolg van de HSO, voor bepaalde takken van de visserij- en aquacultuursector in de Unie een document opgesteld waarin de Commissie indicaties geeft over de beoordeling van staatssteunmeldingen door lidstaten ten behoeven van de visserij- of aquacultuursector (hierna: EC document BAR en visserij). De Commissie beschrijft hierin onder andere de mogelijkheden van steun voor een permanente stopzetting van visserijactiviteiten, een stilligregeling en liquiditeitssteun.
In het hierboven genoemde document van de Europese Commissie zijn voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten voorwaarden opgenomen die overeenkomen met de voorwaarden uit de EMFAF-verordening.2 Waar door de HSO veroorzaakte verlagingen van het quota-aandeel blijvend gevolgen zullen hebben voor scheepseigenaren en vissers, is een maatregel voor definitieve stopzetting een geschikt middel voor eigenaren van vaartuigen om zich permanent aan de nieuwe situatie aan te passen en vissers te helpen omgaan met de nieuwe structuur van verlaagde quota-aandelen. Op die manier kunnen ze zich aanpassen aan de nieuwe situatie door te diversifiëren naar andere economische activiteiten. Tegelijkertijd draagt het verminderen van het totale aantal vissersvaartuigen bij aan het behoud van de sector als geheel.
In onderhavige Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij zullen op termijn ook subsidiemodules voor stilliggen en liquiditeitssteun worden opgenomen. Deze modules bieden vissers die blijven vissen de mogelijkheid zich aan te passen aan de situatie na Brexit. In onderhavige regeling is vooralsnog alleen de module voor ondersteuning voor de sanering van vissersvaartuigen opgenomen.
Als gevolg van de HSO zijn, zoals in paragraaf 1 toegelicht, de Nederlandse quota waarop de HSO betrekking heeft vanaf 1 januari 2021 afgenomen en nemen deze quota verder af tot en met 30 juni 2026, met een onzekerheid voor de periode na 30 juni 2026. Dit leidt tot een andere balans tussen vangstmogelijkheden (toegekende quota) en vangstcapaciteit van de vissersvloot (brutotonnage uitgedrukt in brutoton (BT)).
Doel van deze subsidiemodule is derhalve de balans tussen vangstmogelijkheden en vangstcapaciteit (weer) met elkaar in evenwicht te brengen voor de lange termijn. Dat evenwicht is noodzakelijk voor een economisch veerkrachtige Nederlandse visserijsector. De uitgenomen capaciteit wordt permanent uit het vissersvlootregister geschrapt en kan dus niet meer terugkomen.
De subsidiemodule beperkt zich tot die vissers die in hun bedrijfsuitoefening worden geraakt door de verlaging van de aan Nederland toegekende vangstmogelijkheden als gevolg van Brexit. Het gaat daarbij om vaartuigen waarmee in de jaren 2018/2019, 2019/2020 of 2020/2021 een substantiële periode daadwerkelijk is gevist op de bestanden waarop de HSO betrekking heeft. Daartoe is in de module het criterium gehanteerd dat in voornoemde periode met het betrokken vissersvaartuig ten minste op 90 dagen per jaar visserijactiviteiten moeten zijn uitgevoerd, waarbij de totale hoeveelheid vis (uitgedrukt in kilogrammen levend gewicht of in waarde) die in een jaar is aangeland voor ten minste 20 procent bestaat uit die soorten die geraakt zijn door de HSO. Uitsluitend vissers die hieraan voldoen, kunnen in aanmerking komen voor subsidie.
Om de vangstcapaciteit in evenwicht te brengen met de toekomstige vangstmogelijkheden (per 30 juni 2026), is het nodig om de capaciteit van de vloot te verminderen met maximaal 37.968 BT. De overheid stelt hiervoor € 155 miljoen beschikbaar, dat afkomstig is uit de BAR. Het subsidieplafond gaat uit van een mix van uitgenomen vaartuigen in omvang.
Bij een sanering gaat het om het beëindigen van visserijactiviteiten met actieve vaartuigen. Alle vaartuigen waarmee meer dan 20 procent aan Brexitbestanden (in levend gewicht of in waarde) is aangeland en waarmee meer dan 90 dagen per kalenderjaar gevist is in de jaren 2018/2019, 2019/2020 of 2020/2021 kunnen in aanmerking komen voor steun voor het beëindigen van visserijactiviteiten.
Belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van steun voor het definitief beëindigen van visserijactiviteiten is dat visserijactiviteiten met het gesaneerde vaartuig in de toekomst onmogelijk zijn. Europese regelgeving schrijft voor dat vaartuigen daarom onklaar gemaakt moeten worden voor het uitvoeren van visserijactiviteiten of gesloopt moeten worden. Om uit te sluiten dat vaartuigen in de toekomst alsnog voor visserijactiviteiten gebruikt kunnen worden is in deze saneringsregeling een sloopverplichting opgenomen.
De capaciteit van gesaneerde vaartuigen wordt definitief uit het visserijregister gehaald en in mindering gebracht op het capaciteitsmaximum als bedoeld in artikel 22, zevende lid, en vermeld in Bijlage II van de basisverordening3. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) trekt de visvergunning en vismachtiging van gesaneerde vaartuigen in conform de artikelen 96 en 100 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Om vangstmogelijkheden evenredig te verdelen over de blijvende vissers, vervallen contingenten behorend bij het vaartuig dat gesaneerd wordt, alsmede de contingenten die op naam van de betreffende onderneming worden aangehouden. Hiermee wordt ook voorkomen dat er een concentratie aan vangstrechten ontstaat. Het vervallen van de contingenten en de verdeling van de vangstrechten daarvan wordt opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Het EC document BAR en visserij geeft de mogelijkheid de uitkoopwaarde bij een permanente beëindiging van visserijactiviteiten te bepalen op basis van de verkoopwaarde van het vissersvaartuig, vermeerderd met de sloopkosten voor het vaartuig. Middelen die ontvangen zijn door de ondernemer bij het aanbieden van het vaartuig voor sloop, worden afgetrokken van de te ontvangen subsidie. Voor het grootste deel van de Nederlandse vloot is dit een berekeningsmethode die geen recht doet aan de waarde die een vaartuig vertegenwoordigt voor een visserijbedrijf. De Nederlandse vloot kenmerkt zich door oude schepen die weinig restwaarde vertegenwoordigen. Er kan op grond van het EC document BAR en visserij van een andere berekeningswijze gebruik worden gemaakt indien deze door de Europese Commissie is goedgekeurd. Daarvan wordt in onderhavige regeling gebruikt gemaakt. De uitkoopwaarde wordt bepaald aan de hand van het inkomensverlies.
Als referentieperiode voor de uitkoopwaarde is de periode 2015 tot en met 2019 gekozen omdat dit de meest recente periode is waarover representatieve economische data beschikbaar zijn. De jaren 2020 en 2021 zijn geen representatieve jaren vanwege de gevolgen van de coronacrisis.
Om de uitkoopwaarde te bepalen is het gemiddelde netto inkomen van een vaartuig in de periode 2015 tot en met 2019 berekend, vermeerderd met een beloning voor de eigenaar van het vaartuig. Hier is een mogelijk toekomstig alternatief inkomen van de eigenaar vanaf getrokken. Omdat het bedrag in één keer uitgekeerd wordt voor een toekomstige periode, is dit getal gecorrigeerd met een verdisconteringsfactor naar de netto contante waarde uitgaande van een periode van acht jaar. Dit leidt tot een berekening van het inkomensnadeel van de ondernemer als gevolg van het beëindigen van visserijactiviteiten met een vaartuig. Het mogelijk toekomstig alternatieve inkomen is gebaseerd op het bruto modaal inkomen in Nederland in 2021, berekend door het Centraal Planbureau (CPB)4.
De afname van de quota zoals overeengekomen in de HSO is een externe ontwikkeling veroorzaakt door het handelen van overheden. Dit rechtvaardigt een kapitalisatiefactor die gebruikt wordt om toekomstig inkomensverlies in de uitkoopwaarde te berekenen. Bij een gedwongen onteigening wordt factor tien (10) gebruikt. Omdat bij deze regeling geen sprake is van dwang, maar van een vrijwillige keuze om visserijactiviteiten te beëindigen, is factor acht (8) een factor die recht doet aan de situatie. Corresponderend daarmee is voor de berekening van de netto contante waarde van de uitkoopwaarde een periode van acht jaar gekozen.
In deze subsidiemodule wordt gebruik gemaakt van verschillende categorieën vissersvaartuigen: kleine kottervaartuigen met een brutotonnage van maximaal 178 BT, grote kottervaartuigen met een brutotonnage van maximaal 573 BT en pelagische trawlers met een brutotonnage tussen de 3.000 tot en met 9.500 BT per vaartuig. Wageningen Economic Research (WEcR) heeft de economische waarde van de verschillende vlootsegmenten berekend. Daarbij heeft WEcR data gebruikt van de verschillende segmenten in de kottervloot en pelagische vloot.
De gemiddelde bedragen die WEcR heeft berekend, zijn in de regeling vertaald naar een bedrag per BT. De maximumbedragen per categorie die WEcR heeft berekend, zijn gebaseerd op het gemiddelde inkomensverlies, gecorrigeerd voor een netto contante waarde gebaseerd op een periode van acht jaar. Het subsidiebedrag wordt verminderd met eventuele opbrengsten van de sloop van het vaartuig. De kosten voor sloop worden van de eventuele opbrengsten afgetrokken. Omdat het bedrag in één keer uitgekeerd wordt, is bij het bepalen van de uitkoopwaarde gecorrigeerd naar de netto contante waarde. Het gecorrigeerde inkomensverlies is als maximum genomen per categorie. Dat betekent dat enkel het vaartuig van de grootst mogelijke omvang in de categorieën kleine kotter, grote kotter en pelagische trawler het gecorrigeerde gemiddelde inkomensverlies ontvangt. Kleinere vaartuigen ontvangen een naar rato lager bedrag aan subsidie.
In de categorie grote kotters wordt gewerkt met een basisbedrag. Dit is om te voorkomen dat een vaartuig van 178 BT in de categorie kleine kotters een hoger subsidiebedrag ontvangt dan een vaartuig van 179 BT in de categorie grote kotters. Het bedrag per BT in dit segment is daarop aangepast.
Uit de categorie kleine kustvisserij (kleiner dan 12 meter over alles) zijn er twee vaartuigen die aan de criteria van de regeling voldoen. Deze vaartuigen beschikken beiden over minder dan 12 BT. Deze vaartuigen vallen qua budgetverdeling onder de categorie kleine kotters en ontvangen hetzelfde bedrag per BT. Omdat deze vaartuigen een relatief laag aantal BT bezitten, is de kans op overcompensatie klein.
Eigenaren van vissersvaartuigen zijn verplicht hun vaartuig te slopen. Om ervoor te zorgen dat sloopbedrijven voldoende gelegenheid hebben vaartuigen te slopen, is een verplichting opgenomen vaartuigen over te dragen aan een sloopbedrijf en te beginnen met de sloop door het onklaar te laten maken vóór de aanvraag tot subsidievaststelling. De eigenaar van het vissersvaartuig draagt er zorg voor dat het vaartuig uiterlijk voor 1 april 2024 geheel gesloopt wordt.
De ontvanger van een subsidie mag in de vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling geen enkel ander vaartuig inschrijven in het visserijregister. Deze bepaling geldt voor de hele groep indien de eigenaar van het gesaneerde vaartuig deel uitmaakt van een groep van ondernemingen, evenals voor ondernemingen die binnen vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling deel uit gaan maken van de groep. Dat betekent ook dat het vervangen van een ander vaartuig binnen dezelfde onderneming of groep van ondernemingen niet is toegestaan. Hierbij wordt uitgegaan van de definitie van ‘groep’ zoals deze wordt gebruikt in de staatssteunregelgeving. Deze definitie is anders dan die wordt gebruikt in de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Deze voorwaarde volgt uit het EC document BAR en visserij en artikel 20, tweede lid, onderdeel e, van de EMFAF-verordening.
Om te voorkomen dat de actieve capaciteit toeneemt, mogen begunstigden van deze subsidieregeling de capaciteit van andere schepen die zij in bezit hebben niet laten toenemen. Deze verplichting geldt gedurende vijf jaar na ontvangst van de subsidie.
Indien de subsidieontvanger een rechtspersoon is, kan het zijn dat deze rechtspersoon wordt opgeheven gedurende de periode dat de verplichtingen nog doorlopen. De verplichtingen gaan dan over op de uiteindelijk begunstigde(n).
Om ervoor te zorgen dat vangstmogelijkheden beschikbaar blijven voor actieve vissers en evenredig over hen verdeeld worden, vervallen alle voor het gesaneerde vaartuig geldende contingenten, alsmede de contingenten die op naam van de subsidieaanvrager zijn aangehouden. Hiermee wordt ook concentratie van vangstrechten voorkomen. Het vervallen van de contingenten en de verdeling van die vangstrechten wordt opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Het is begunstigden niet toegestaan contingenten die gelden voor het gesaneerde vaartuig of zijn aangehouden op naam van de subsidieaanvrager na 21 juni 2022 over te dragen of in gebruik te geven, anders dan bij een groep of producentenorganisatie.
Voor flankerende maatregelen voor bemanning kan een beroep gedaan worden op de diensten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Het UWV start hiervoor een informatiecampagne. Dat is geen onderdeel van deze regeling.
De subsidie wordt gerechtvaardigd door de goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie SA.64737 (2022/N). De Commissie heeft deze subsidiemodule beoordeeld in het licht van artikel 107, derde lid, onderdeel c van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de Richtsnoeren voor de beoordeling van staatssteun voor de visserij en aquacultuur. De Commissie oordeelt dat de staatssteun de ontwikkeling van economische activiteit faciliteert en geen dusdanig negatief effect heeft op de handelsvoorwaarden dat dit in strijd is met het algemeen belang.
Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor onderhavige subsidiemodule bedragen in totaal € 62.425,– voor de subsidieperiode. Dit is 0,04 procent van het subsidiebudget van € 155.000.000,–. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 60 aanvragen worden ingediend en op de uitvoering van de volgende activiteiten: kennisname van de regeling en aanvraagprocedure, het invullen van het aanvraagformulier, het overdragen van het vaartuig aan een sloopbedrijf en daarbij behorende documenten aanleveren (overdrachtscontract, document van levering, sloopbewijs en uitschrijving vaartuig bij het Kadaster) en het aanleggen van een administratie waarin aanvrager duidelijk maakt dat hij aan verplichtingen voldoet.
Voor de overdracht van het vissersvaartuig aan het sloopbedrijf wordt gebruik gemaakt van de procedure die sloopbedrijven die vallen onder de Scheepsrecyclingverordening5 toepassen. Dat bestaat uit een overdrachtscontract waarin staat voor welk bedrag de aanvrager het vaartuig overdraagt aan het sloopbedrijf, en een sloopbewijs dat het sloopbedrijf verstrekt aan de aanvrager op het moment dat het vaartuig gesloopt is. Daarnaast is een onklaarverklaring nodig als het vaartuig onklaar is gemaakt. Op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) komen modeldocumenten beschikbaar die de aanvrager kan gebruiken. Omdat vissersvaartuigen registergoederen zijn, is de verplichting opgenomen dat aanvragers een bewijs van uitschrijving bij het Kadaster aanleveren.
In de doorrekening is ervan uitgegaan dat een groot aantal aanvragers gebruik maakt van een gemachtigde als penvoerder en dat maar een kwart dit zelf zal invullen. Voor een gemachtigde is uitgegaan van een uurtarief van € 60,–. Voor de aanvrager zelf is uitgegaan van een uurtarief van € 47,– Daarom is voor het uurtarief de volgende berekening gehanteerd: 75% * € 60 (gemachtigde als penvoerder) + 25% * € 47 (aanvrager als penvoerder) = € 56,75.
De verwachting is dat 100 potentiële aanvragers de regeling bekijken en hier twee uur aan besteden, 60 aanvragers zullen de aanvraagprocedure ingaan en de aanvraagformulieren voor subsidieverstrekking invullen. Voor de kennisname geldt dat uitgegaan wordt van uurtarief € 56,75 en 100 aanvragers die daar 2 uur mee bezig zijn: € 56,75 * 100 * 2 = € 11.350,–. Met betrekking tot de aanvraagprocedure en het invullen van het aanvraagformulier wordt uitgegaan van uurtarief € 56,75 en 60 aanvragers die daar 2 uur mee bezig zijn: € 56,75 * 60 * 2 = € 6.810,–, in totaal: € 18.160,–.
Voor de overdracht van het vissersvaartuig aan sloopbedrijf en het aanleveren bijbehorende documenten wordt geschat dat aanvragers hier 10 uur mee bezig zijn. De kosten worden berekend als volgt: € 56,75 * 60 * 10, in totaal € 34.050,–.
Voor het bijhouden van administratie van het voldoen aan de verplichtingen, is geschat dat aanvragers daar 3 uur mee bezig zijn. Hieronder valt ook het doen van een aanvraag tot subsidievaststelling. De kosten worden berekend als volgt: € 56,75 * 60 * 3, in totaal € 10.215,–.
Totale administratieve lasten bedragen € 18.160,– + € 34.050,– + € 10.2015 = € 62.425,–.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft besloten over dit dossier geen formeel advies uit te brengen.
De regeling leidt niet tot heffing van btw over de subsidie. De subsidie volgt uit de vrijhandelsovereenkomst van de HSO waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere de verdeling van visquota. Doel van deze subsidiemodule is om de balans tussen vangstmogelijkheden en vangstcapaciteit (weer) met elkaar in evenwicht te brengen voor de lange termijn. De maatregel voor definitieve stopzetting van visserijactiviteiten door sloop van het vaartuig heeft als doel om eigenaren van vaartuigen zich permanent aan de nieuwe situatie aan te laten passen en vissers te helpen omgaan met de nieuwe structuur van verlaagde quota-aandelen. Tegelijkertijd draagt het verminderen van het totale aantal vissersvaartuigen bij aan het behoud van de sector als geheel. Uit de regeling is voor de btw geen verbruik bij wie dan ook vast te stellen. Uitsluitend de samenleving in algemene zin heeft baat bij gesubsidieerd beëindigen van de visserijondernemingen die getroffen zijn of in de nabije toekomst worden getroffen door de Brexit.
De subsidie die de vissers ontvangen behoort tot de winst (inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting). De Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij zal worden aangemerkt als overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Artikel 12a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001) zal hiertoe worden aangepast per 1 januari 2023. Het aanmerken van de regeling als overheidsingrijpen betekent onder andere dat voor de toepassing van de herinvesteringsreserve soepelere voorwaarden gelden.
Artikel 3.54 van de Wet IB 2001 is van algemene aard en is van toepassing op alle ondernemingen en takken van bedrijvigheid die aan de betreffende voorwaarden voldoen. Bijgevolg is het voordeel dat verleend wordt door het gebruik van de herinvesteringsreserve niet selectief. Met de opname van deze subsidieregeling in artikel 12a van het UBIB 2001 wordt enkel gevolg gegeven aan het algemene beginsel ten grondslag liggend aan de inkomstenbelasting dat de herinvesteringsreserve in deze situaties soepeler kan worden gebruikt. De Europese Commissie heeft in haar besluit SA. 41842 (2015/N) in een soortgelijke situatie besloten het gebruik van de fiscale herinvesteringsreserve niet te beschouwen als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, omdat de betreffende steun in de vorm van de belastingmaatregel niet selectief is.
De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de RVO. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
Artikel 1.1, eerste lid, bevat begripsbepalingen die gebruikt worden in hoofdstuk 1 of die in meerdere hoofdstukken voorkomen. Het gaat in de eerste plaats om de verkorte verwijzing naar de volgende Europese verordeningen: BAR-verordening6, basisverordening7, controleverordening8, EMFAF-verordening9 en groepsvrijstellingsverordening visserij10. Ook is een verkorte verwijzing naar de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgenomen.
Daarnaast is er een definitie opgenomen voor het begrip Brexit. Hiervoor is aangesloten bij de formulering die bijvoorbeeld wordt gebruikt in overweging 5 bij de BAR-verordening en in de titel van het terugtrekkingsakkoord. Ook is een definitie opgenomen van auditautoriteit. Het gaat hierbij om de auditautoriteit die door op grond van de BAR-verordening moet worden aangewezen. Hiervoor is door de Minister van Economische Zaken en Klimaat de Auditdienst Rijk aangewezen door middel van het Aanwijzingsbesluit managementorgaan en auditorgaan BAR.
Vervolgens is een definitie opgenomen van brutoton. Brutoton is de eenheid van brutotonnage. In het tweede lid wordt bepaald hoe de brutotonnage van een vissersvaartuig wordt gemeten. Hiervoor wordt aangesloten bij de regels die hiervoor zijn opgenomen in verordening (EU) 2017/1130.11
Voorts wordt voor het common fleet register (CFR)-nummer verwezen naar de definitie die daarvan wordt gegeven in artikel 2, onderdeel l, van de Uitvoeringsverordening inzake vissersvlootregister van de Unie.12 Het CFR-nummer is het unieke identificatienummer van een vissersvaartuig van de Europese Unie.
Bij de definitie van eigenaar van een vissersvaartuig is gebruik gemaakt van de bewoordingen die voor deze definitie wordt gebruikt in het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998. In aanvulling daarop wordt aangegeven dat de eigenaar ook degene is onder wiens naam het vaartuig in het visserijregister is ingeschreven. Dit heeft ermee te maken dat voor de check op de eigenaar naar het Visserijregister zal worden gekeken, maar dat verwijzing alleen daarnaar verwarrend is vanwege de definitie van eigenaar die in het Besluit registratie vissersvaartuigen is opgenomen. Voor het begrip visserijregister wordt naar de definitie daarvan in het Besluit registratie vissersvaartuigen verwezen.
Het begrip ‘groep’ verwijst naar een groep van visserijondernemingen die samenwerken. Hierbij wordt voor de definitie van onderneming verwezen naar artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 en voor de banden die ondernemingen in één groep met elkaar hebben, wordt verwezen naar de beschrijving daarvan in artikel 2, tweede lid, van de-minimisverordening voor de visserij- en aquacultuursector13. Daarin is opgenomen dat een onderneming wordt gezien als één onderneming als een onderneming bijvoorbeeld overheersende invloed heeft op een andere onderneming. Deze definitie is dus anders dan de definitie van ‘groep’ in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Ook wordt een definitie gegeven van logboekgegevens. Dit gaat om de gegevens die worden verstrekt op grond van de artikelen 14 en 15 van de controleverordening gelezen in samenhang met artikel 104 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Voor kleinere vissersvaartuigen gaat het om de gegevens die worden verstrekt op grond van artikel 104a van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Uit deze gegevens kan worden afgeleid hoeveel kilogram levend gewicht een bepaald vissersvaartuig van een bepaald visbestand (vissoort en locatie waar die gevist wordt) heeft gevangen. Een vergelijkbare definitie is opgenomen voor verkoopdocumenten. Hierbij wordt verwezen naar de gegevens die moeten worden verstrekt op grond van de artikelen 62, 63 en 64 van de controleverordening. De verplichting op grond van artikel 62 van de controleverordening geldt voor verkopers en visafslagen die minder dan € 200.000 aan jaarlijkse omzet hebben in eerste verkopen van visserijproducten. Artikel 63 geldt voor de verkopers en visafslagen die een grotere jaarlijkse omzet hebben in eerste verkopen. Artikel 64 ten slotte, geeft de opsomming van de gegevens die moeten worden verstrekt. Hieruit blijkt dat uit deze gegevens per vissersvaartuig de waarde van de verkochte visserijproducten kan worden afgeleid.
Daarnaast wordt een definitie opgenomen van uiteindelijk begunstigde. Hiervoor wordt verwezen naar Richtlijn (EU) 2015/849.14 Het gaat hier bijvoorbeeld om aandeelhouders van een vennootschap. Er is gekozen om hiervoor een statische verwijzing op te nemen. Daarom is in de definitie verwezen naar de laatste wijziging van de genoemde richtlijn. Eventuele latere wijzigingen van deze definitie hebben daarmee geen gevolgen meer voor de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt. Het begrip uiteindelijk begunstigde is om meerdere redenen van belang. In de eerste plaats verplicht de BAR-verordening in artikel 14, eerste lid, onderdeel f, om te registreren wie de uiteindelijk begunstigde is. Daarnaast wordt in deze subsidieregeling expliciet bepaald dat bepaalde verplichtingen overgaan op de uiteindelijk begunstigde van de subsidie indien de rechtspersoon die de subsidieontvanger is, ophoudt te bestaan. Het opheffen van een rechtspersoon ligt vooral voor de hand bij de subsidiemodule voor de sanering van vissersvaartuigen.
Vervolgens wordt voor de definitie van vismachtiging en visvergunning verwezen naar de definitie zoals opgenomen in de controleverordening. De visvergunning geeft het recht om een bepaalde vangstcapaciteit te gebruiken voor visserijactiviteiten. De vismachtiging geeft meer specifiek aan in welke gebieden gevist mag worden of bijvoorbeeld op welke gequoteerde bestanden mag worden gevist.
Voor de definitie van visserijactiviteit wordt verwezen naar de definitie in de basisverordening. Deze definitie heeft betrekking op alle activiteiten die leiden tot het vangen en aanlanden van vis. Ook voor de definitie van vissersvaartuig wordt verwezen naar de basisverordening, met dien verstande dat hieraan wordt toegevoegd dat het om een vissersvaartuig moet gaan dat in het (Nederlandse) visserijregister is geschreven.
Dit artikel regelt dat de minister de openstelling van een subsidiemodule moet vaststellen om daarmee het aanvragen van de subsidie mogelijk te maken. In de openstelling bepaalt de minister de periode waarin de subsidieaanvraag kan worden gedaan en het subsidieplafond. Daarnaast kan de minister hierbij de openstelling van een subsidiemodule beperken door de subsidiemodule slechts te openen voor een bepaalde activiteit, bepaalde categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragers. Ook kan voor verschillende groepen een verschillend subsidieplafond worden vastgesteld. Over het algemeen zal in de betreffende subsidiemodule de openstelling en het subsidieplafond worden geregeld, maar door dit artikel is het ook mogelijk dit op een later moment in een aparte regeling te regelen.
Dit artikel regelt de wijze waarop de minister het beschikbare subsidieplafond zal verdelen. Voor alle subsidiemodules geldt dat het subsidieplafond wordt verdeeld op basis van de volgorde van binnenkomst. Dit betreft het toepassen van het uitgangspunt dat ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Als het subsidieplafond wordt bereikt op een dag dat de minister meer dan één aanvraag ontvangt, wordt de volgorde van de aanvragen die zijn ontvangen op die laatste dag bepaald door loting. Als datum van binnenkomst wordt gerekend de datum waarop de aanvraag compleet is en ingevolge artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in behandeling kan worden genomen.
Mocht er bij de openstelling een subsidieplafond zijn vastgesteld voor verschillende categorieën van een subsidiemodule, dan wordt logischerwijs het subsidieplafond per categorie verdeeld. De verdelingswijze is dan nog steeds op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Dit betreft een formulier dat via de internetsite RVO.nl beschikbaar wordt gesteld.
Daarnaast bepaalt artikel 1.5 welke stukken en gegevens in elk geval moeten worden meegestuurd. Het betreft gegevens omtrent de aanvrager, waaronder eventueel het nummer waarmee de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en de vraag of er sprake is van een kleine, middelgrote of micro-onderneming zoals gedefinieerd door de Europese Commissie.15 Verder moet in elk geval het CFR-nummer van het betreffende vissersvaartuig worden opgegeven.
Daarnaast zijn ook de gegevens nodig die worden genoemd in artikel 14, eerste lid, onderdeel f, en punt 4, onderdeel a, van bijlage III bij de BAR-verordening. De BAR-verordening bepaalt dat lidstaten bepaalde gegevens moeten verzamelen van degenen die begunstigd worden uit de BAR. Deze gegevens zijn nodig om fouten en fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De gevraagde gegevens betreffen de voornaam, achternaam en geboortedatum van de uiteindelijk begunstigde. Een uiteindelijk begunstigde is bijvoorbeeld een (groot) aandeelhouder. Voor de definitie van uiteindelijk begunstigde wordt verwezen naar artikel 3, onderdeel 6, van richtlijn 2015/849.16 Daarnaast zijn er in punt 4, onderdeel a, van bijlage III nog speciale bepalingen opgenomen over aanbestedende diensten, maar daarvan zal in deze visserijregeling geen sprake zijn.
Ten slotte moet de aanvraag tot subsidieverlening een verklaring bevatten dat op de aanvrager geen van de in artikel 11, eerste en derde lid, van de EMFAF-verordening genoemde gevallen van toepassing is. De verplichting tot het meesturen van deze verklaring volgt uit artikel 11, zesde lid, van de EMFAF-verordening. In het EC document BAR en visserij is opgenomen dat aan de eisen van artikel 11 van de EMFAF-verordening moet worden voldaan.
In artikel 1.6 zijn de algemene afwijzingsgronden opgenomen. In onderdeel a is logischerwijs opgenomen dat de aanvraag wordt afgewezen als de aanvraag niet voldoet aan de regels die aan het indienen van de aanvraag worden gesteld. Dit geldt zowel voor de algemene regels in dit hoofdstuk als voor de specifieke regels die in de subsidiemodule worden gesteld.
Daarnaast wordt er geen subsidie verleend aan een onderneming tegen wie nog een bevel tot terugvordering uitstaat zoals bedoeld in de groepsvrijstellingsverordening visserij. Deze grond is opgenomen om te voorkomen dat de cumulatie van de onrechtmatig gegeven steun met de op grond van deze regeling verstrekte staatssteun zou leiden tot een onverenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt.17
Ook een onderneming in moeilijkheden komt niet in aanmerking voor subsidie, tenzij de moeilijkheden zijn ontstaan door de Brexit. Vanwege de uitzondering voor bedrijven die in moeilijkheden zijn geraakt door Brexit, is opgenomen dat een aanvraag voor subsidie alleen wordt afgewezen als de onderneming al in moeilijkheden verkeerde vóór 1 januari 2021, de datum van Brexit. Voor de definitie van het begrip ‘onderneming in moeilijkheden’ wordt verwezen naar de groepsvrijstellingsverordening visserij waarin een uitgebreide definitie is opgenomen. Deze grond is opgenomen omdat er voor ondernemingen in moeilijkheden een specifiek staatssteunkader geldt.18
Voorts wordt de subsidieaanvraag afgewezen als deze niet ontvankelijk is op grond van artikel 11 van de EMFAF-verordening. Het gaat hierbij met name om de situatie waarin is vastgesteld dat aanvragers ernstige inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid hebben begaan, betrokken zijn geweest bij illegale, ongemelde of ongereglementeerde visserij of fraude hebben gepleegd met geld uit Europese visserijfondsen. In de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector19 is opgenomen dat een steunaanvraag in dit geval niet ontvankelijk moet zijn.
Verder wordt de subsidieaanvraag afgewezen als de minister het onaannemelijk acht dat de subsidieaanvrager zal voldoen aan de algemene verplichtingen die volgen uit artikel 1.8. Dit artikel is een concretisering van artikel 4:35, eerste lid, onderdeel b, van de Awb dat een vergelijkbare bepaling kent.
Ten slotte wordt de subsidie afgewezen indien deze is bestemd voor de activiteiten die volgens de EMFAF-verordening niet subsidiabel zijn. Deze activiteiten zijn genoemd in artikel 13 van de EMFAF-verordening. In artikel 13, onderdeel e, wordt genoemd ‘de tijdelijke of definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten’, tenzij dit wordt vormgegeven conform de artikelen 20 en 21 van de EMFAF-verordening. In die artikelen worden zowel inhoudelijke als procedurele eisen gegeven. In deze regeling worden de inhoudelijke eisen die daarin zijn genoemd overgenomen. De inhoudelijke eisen zijn ook opgenomen in het EC document BAR en visserij. Echter, niet alle procedurele eisen die in de artikelen 20 en 21 worden genoemd, zijn gevolgd. Bijvoorbeeld is opgenomen dat voor subsidiëring van definitieve stopzetting een actieplan moet worden opgesteld, bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de basisverordening. Dat is in dit geval niet gebeurd. Deze procedurele eisen zijn ook niet genoemd in het EC document BAR en visserij. Daarom is artikel 13, onderdeel e, van de EMFAF-verordening niet opgenomen in artikel 1.6, onderdeel e, van deze regeling. Dit is mogelijk omdat de onderhavige maatregel niet wordt gefinancierd uit het EMFAF, maar uit de BAR en door de Europese Commissie is goedgekeurd in het kader van staatssteun.
De beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
Het tweede lid bepaalt dat de minister bepaalde gegevens in het kader van subsidieverlening openbaar maakt. Het gaat in de eerste plaats om de gegevens waarvan de BAR-verordening in artikel 14, derde lid, onderdeel e, bepaalt dat deze openbaar moeten worden gemaakt. Dit artikel uit de BAR-verordening verwijst naar artikel 38, tweede tot en met zesde lid, van de zogenoemde Financiële verordening.20 Het gaat hier om de naam en locatie van de subsidieontvanger, het bedrag dat is ontvangen en de aard en het doel van de maatregel. Deze gegevens zullen op een website van de Nederlandse overheid worden gepubliceerd. Naast de verplichtingen tot het openbaar maken van gegevens die gelden op grond van de BAR-verordening, gelden ook de openbaarmakingsverplichtingen op grond van de zogenoemde groepsvrijstellingsverordening visserij.21 De gegevens genoemd in deze verordening komen deels overeen met de gegevens genoemd in de Financiële verordening, maar zijn ook deels aanvullend. Zo wordt in de Financiële verordening niet vereist dat bekend wordt gemaakt wat voor soort onderneming de steun heeft verkregen (bijvoorbeeld een kleine en middelgrote onderneming). Deze gegevens zullen op de staatssteunwebsite van de Europese Unie worden gepubliceerd.
Het derde lid bepaalt dat de gegevens die op grond van de groepsvrijstellingsverordening visserij openbaar gemaakt worden, ten minste tien jaar lang openbaar beschikbaar blijven. Deze termijn volgt uit artikel 9, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij.
Artikel 1.8 geeft de algemene verplichtingen van de subsidieontvanger. In de eerste plaats bepaalt dit artikel dat de subsidieontvanger onverwijld schriftelijk mededeling doet over de indiening van een verzoek tot het op hem of haar van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring. Een dergelijke maatregel kan gevolgen hebben voor de subsidie. Een dreigende faillietverklaring van de subsidieontvanger kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet of niet-tijdig zullen plaatvinden. In dat geval kan op basis van artikel 4:48 van de Awb de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd.
Voorts is een subsidieontvanger verplicht om de minister onverwijld te melden als niet, niet tijdig of niet geheel aan de in deze regeling gestelde regels zal worden voldaan. Dit betreft zowel de algemene regels uit hoofdstuk 1 als de specifieke regels uit de betreffende subsidiemodule. Een dergelijke melding kan op grond van artikel 4:48 Awb gevolgen hebben voor de subsidieverlening. Een dergelijke melding kan bijvoorbeeld worden gedaan als de eigenaar van het vissersvaartuig zich heeft bedacht, hetgeen waarschijnlijk vooral kan spelen bij de module voor sanering van het vissersvaartuig.
De verplichtingen uit het derde tot en met het zevende lid lopen door na de subsidievaststelling. De subsidieontvanger pleegt gedurende vijf jaar na subsidievaststelling geen overtredingen genoemd in artikel 11, eerste lid, van de EMFAF-verordening. Het gaat hierbij om ernstige inbreuken in het gemeenschappelijk visserijbeleid en andere overtredingen. In de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector is bepaald dat deze eis wordt gesteld bij het verlenen van steun in de visserijsector. Indien een subsidieontvanger toch een dergelijke overtreding begaat, zal de subsidie (gedeeltelijk) worden teruggevorderd. Artikel 44 van de EMFAF-verordening bepaalt dat de financiële correcties evenredig moeten zijn gezien de aard, de ernst, de duur en de eventuele herhaling van de overtreding.
Het vierde en vijfde lid zien op de administratie die de subsidieontvanger hoort te voeren. Uit deze administratie moet ten allen tijde duidelijk zijn dat wordt voldaan aan de eisen voor subsidieverlening in deze regeling. Dit betreft zowel de algemene regels uit hoofdstuk 1 als de specifieke regels uit de betreffende subsidiemodule. Deze gegevens moeten tien jaar worden bewaard na de datum van beschikking tot subsidievaststelling. De termijn van tien jaar geeft voldoende tijd om te voldoen aan artikel 14, derde lid, onderdeel g, van de BAR-verordening dat bepaalt dat alle relevante documenten worden bewaard tot vijf jaar na de uiterste datum voor indienen van een aanvraag door lidstaten voor een bijdrage uit de BAR. Daarnaast geldt op basis van de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector dat de dossiers voor de toekenning van steun tien jaar bewaard moeten worden en op verzoek aan Commissie worden overgelegd.
In het zesde lid is bepaald dat de subsidieontvanger medewerking verleent aan de auditautoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer. Zo kan worden gecontroleerd of de BAR-gelden juist worden besteed. De auditautoriteit is de organisatie die in eerste instantie controleert of de BAR-gelden op een juiste wijze besteed zijn (zie artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de BAR-verordening). De auditautoriteit wordt op haar beurt gecontroleerd door de Europese Commissie die over haar controle verantwoording aflegt aan de Europese Rekenkamer. Overigens heeft de Europese Commissie op grond van artikel 14, vijfde lid, van de BAR-verordening expliciet de bevoegdheid om op locatie audits uit te voeren en moet daarbij toegang krijgen tot alle documenten die de besteding van BAR-gelden onderbouwen. Om ervoor te zorgen dat deze instanties op een goede wijze hun taak kunnen uitoefenen, wordt voormelde verplichting aan de subsidieontvanger opgelegd. Deze bepaling dient als aanvulling op artikel 8, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies waarin wordt bepaald dat een subsidieontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Omdat de auditautoriteit, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer niet als toezichthouders op grond van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies zijn aangewezen, is hieromtrent een afzonderlijke bepaling opgenomen.
Het zevende lid bepaalt dat een subsidieontvanger medewerking verleent aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie. Deze verplichting geldt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.
In het achtste lid is opgenomen dat de verplichtingen genoemd in het vierde tot en met het zevende lid overgaan op de uiteindelijk begunstigden van de subsidie indien de subsidieontvangende rechtspersoon ophoudt te bestaan gedurende de periode waarin de verplichtingen gelden. Dit is met name van belang voor de subsidiemodule voor de sanering van vissersvaartuigen, waarbij het voor de hand ligt dat in bepaalde gevallen de rechtspersoon na sanering van één of meerdere vissersvaartuigen wordt opgeheven.
Titel 2.1 bevat de subsidiemodule voor ondersteuning voor de sanering van vissersvaartuigen. In artikel 2.1 zijn drie begripsbepalingen opgenomen die zien op deze paragraaf. Het betreft als eerste het begrip ‘betreffende vissersvaartuig’. Hiermee wordt het vissersvaartuig bedoeld waarvoor de subsidie voor sanering is aangevraagd of verleend. Daarnaast wordt voor het begrip contingent verwezen naar de definitie in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Een contingent is het in kilogrammen levend gewicht uitgedrukte hoeveelheid van een vissoort die per kalenderjaar ten hoogste in een vangstgebied mag worden gevangen. Deze hoeveelheid kan door in gebruik krijgen of geven worden aangepast. Ten slotte is het begrip scheepsrecyclingsverordening opgenomen. Dit is een verkorte aanduiding voor verordening (EU) nr. 1257/2013.22
Uit artikel 2.2, eerste lid, van de regeling volgt dat de minister subsidie kan verlenen aan een eigenaar van een vissersvaartuig voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten met dat vissersvaartuig, door sloop van het vaartuig. In artikel 1.1 is opgenomen dat voor visserijactiviteiten wordt aangesloten bij de definitie die daarvan wordt gegeven in de basisverordening. Hierin is een hele brede definitie opgenomen: het gaat om allerlei handelingen die worden gedaan van het zoeken naar vis tot het aanlanden ervan. Als subsidie wordt aangevraagd moeten al deze handelingen worden beëindigd en het vaartuig moet worden gesloopt. Voor de aanvraag van subsidievaststelling is het niet noodzakelijk dat het vaartuig al daadwerkelijke gesloopt is, dit zal waarschijnlijk gelet op het tijdsverloop en de deadline vanuit de BAR-verordening niet altijd mogelijk zijn. Wel is het noodzakelijk dat er een begin is gemaakt met de sloop door het vaartuig onklaar te maken en dat de eigenaar op grond van artikel 7, eerste lid, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 melding doet aan de minister dat het vaartuig niet langer wordt gebruikt als vissersvaartuig vanwege (voorgenomen) sloop. Op grond van artikel 8 van het voornoemde besluit wordt de inschrijving van het vaartuig in het register vervolgens door de minister doorgehaald. Daarnaast zal de minister op grond van het artikel 96, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij de visvergunning van een vissersvaartuig dat de visserijactiviteiten definitief heeft stopgezet met behulp van een subsidie op grond van deze subsidiemodule intrekken.
De eigenaar van een vissersvaartuig ontvangt enkel subsidie indien het vaartuig meer dan 90 dagen per kalenderjaar heeft gevist. Hiervoor wordt gekeken naar de jaren 2018 en 2019, 2019 en 2020 of 2020 en 2021. De jaren 2020 en 2021 zijn bewust niet als verplicht referentiejaar opgenomen omdat de opbrengsten en activiteiten in die jaren vertekend zijn als gevolg van de coronacrisis. Deze voorwaarde is opgenomen in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a.
Onderdeel b van dit artikellid geeft de voorwaarde waaruit blijkt dat een visser is getroffen door Brexit. Hiervoor zijn twee mogelijkheden. In de eerste plaats kan een visser met logboekgegevens aantonen dat ten minste 20 procent van de totale hoeveelheid aangelande vis, uitgedrukt in kilogrammen, afkomstig was uit Brexitbestanden. De Brexitbestanden zijn opgenomen in bijlage I bij de regeling. In de tweede plaats kan een visser met verkoopdocumenten aantonen dat de waarde van de totale hoeveelheid verkochte vis uitgedrukt in euro’s voor ten minste 20 procent bestond uit Brexitbestanden. Voor beide mogelijkheden wordt gekeken naar dezelfde referentiejaren als bij onderdeel a. De Brexitbestanden zijn opgenomen in bijlage I bij deze regeling. In deze bijlage zijn niet alleen de Nederlandse quota opgenomen die door de Brexit zijn verlaagd, maar ook de quota die initieel aan andere lidstaten waren toegekend en die zijn verlaagd. Hierdoor tellen ook vangsten van vissen mee waarvoor Nederland quotum heeft verworven via quotumruil met andere lidstaten. Door de verlaging van de quota is er ook minder ruimte voor dergelijke ruilingen.
In de onderdelen a en b wordt gebruik gemaakt van de begrippen ‘logboekgegevens’ en ‘verkoopdocumenten’. Dit betekent dat alleen uit deze gegevens kan blijken dat aan deze eisen wordt voldaan. Een eigenaar van een vissersvaartuig kan dat niet op een andere manier aantonen. Indien een vaartuig niet voldoet aan 20 procent gewicht aan Brexitbestanden, zal aan de hand van de gegevens die zijn ingediend in de verkoopdocumenten worden gekeken of wel wordt voldaan aan 20 procent waarde aan Brexitbestanden. De logboekgegevens en verkoopdocumenten zijn bij de minister aanwezig.
Voorts wordt de aanvraag afgewezen als het vissersvaartuig waarvoor de subsidie wordt aangevraagd ten tijde van de referentiejaren waarnaar wordt gekeken voor de onderdelen a en b niet stond ingeschreven in het Nederlandse visserijregister. Het vissersvaartuig moet ook op het moment van aanvraag van de subsidieverlening in het Nederlandse visserijregister staan ingeschreven. Dit is geregeld in artikel 2.6, tweede lid. Subsidies op grond van deze regeling zijn alleen bestemd voor vissersvaartuigen die onder Nederlandse vlag varen.
Daarnaast wordt de subsidieaanvraag afgewezen, indien de aanvrager na publicatie van deze regeling nog een vissersvaartuig in het visserijregister heeft ingeschreven en daarmee voor dat vaartuig een visvergunning heeft verkregen (zie artikel 6a van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998). Deze voorwaarde is bedoeld om te voorkomen dat aanvragers een vissersvaartuig kopen (of ruilen) en inschrijven, om daarmee in aanmerking te komen voor (meer) subsidie. Deze voorwaarde is opgenomen in onderdeel d van het tweede lid.
Verder is opgenomen dat de brutotonnage van de vloot van de aanvrager op het moment van de aanvraag tot subsidieverlening niet hoger mag zijn dan de brutotonnage van zijn vloot op 31 december 2020. Als het brutotonnage na die datum is toegenomen, heeft de aanvrager dit besluit genomen, wetende dat de vangstmogelijkheden voor Nederland zouden afnemen als gevolg van Brexit. In dat geval zal geen subsidie worden verleend om de negatieve gevolgen van Brexit te compenseren.
Voorts wordt de subsidie alleen verleend indien de aanvrager na 21 juli 2022 geen verzoek bij de minister heeft ingediend dat ertoe heeft geleid dat contingent dat gold voor het betreffende vissersvaartuig of dat op zijn naam was aangehouden, geheel of gedeeltelijk is overgedragen of in gebruik is gegeven, anders dan bij een producentenorganisatie of groep. Ook mag de aanvrager geen contingent dat gold voor het betreffende vissersvaartuig hebben verdeeld over andere vissersvaartuigen die op zijn naam in het visserijregister zijn ingeschreven. Ten slotte mag de aanvrager sinds de genoemde datum geen contingent dat op zijn naam was aangehouden (zonder dat dit contingent was verbonden aan een specifiek vissersvaartuig) geldend hebben gemaakt op andere vissersvaartuigen die op zijn naam in het visserijregister staan ingeschreven. Deze bepaling zorgt ervoor dat aanvragers geen calculerend gedrag konden vertonen vanaf het moment dat bekend werd dat het vervallen van contingenten een gevolg zou zijn van het verkrijgen van deze subsidie. De datum die is opgenomen in deze bepaling is de dag voordat de sector hierover is geïnformeerd. Dit betekent dat aanvragen die op de genoemde datum zijn verzonden (per post of digitaal), geen afbreuk doen aan het recht op subsidie voor sanering van een vissersvaartuig. Verzoeken die op de dag van bekendmaking of daarna zijn verzonden en door de minister worden verwerkt doen dat wel. Als een verzoek wordt ingetrokken, heeft dit geen gevolgen voor de subsidie.
Ten slotte moet de aanvrager van de subsidie een verklaring afgeven waarin de aanvrager verklaart dat, als de subsidie wordt verleend, er zal worden voldaan aan de verplichtingen genoemd in artikel 2.7. In de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel wordt hierop verder ingegaan. Daarnaast moet de eigenaar van het vissersvaartuig verklaren dat hij ervan op de hoogte is dat zijn visvergunning en vismachtiging zullen worden ingetrokken. De grondslag voor deze intrekking is voor de visvergunning te vinden in artikel 96, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Hierin is opgenomen dat de minister een visvergunning intrekt indien de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig definitief worden beëindigd en ten aanzien van die beëindiging subsidie wordt verleend. In artikel 7, vierde lid, van de controleverordening is opgenomen dat de vismachtiging automatisch wordt ingetrokken als de visvergunning voor het vaartuig is ingetrokken. In artikel 100, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is opgenomen dat de minister de vismachtiging intrekt als de visvergunning is ingetrokken. Ook moet de aanvrager verklaren dat hij ervan op de hoogte is dat de contingenten die gelden voor het betreffende vaartuig en die op zijn naam zijn aangehouden, vervallen. Dat deze contingenten vervallen wordt opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Op grond van artikel 22, zesde lid, van de basisverordening mag vangstcapaciteit die met overheidssteun aan de vloot is onttrokken, niet vervangen worden. Dit geldt zowel voor de kilowattage als voor de brutotonnage. Het gevolg van de subsidie voor definitieve stopzetting van visserijactiviteiten is dat de totale vangstcapaciteit van de gehele Nederlandse vloot definitief lager wordt.
De hoogte van de subsidie die ondernemers kunnen ontvangen voor het beëindigen van de visserijactiviteiten en de sloop van hun vaartuig, bestaat uit een bedrag per brutoton van het vaartuig. Voor het segment grote kotters (179–573 brutoton) is het nodig dat het bedrag per brutoton wordt vermeerderd met een vast bedrag. Uit onderzoek van WEcR blijkt dat de uitkoopwaarde verschilt per segment van vissersvaartuigen. In bijlage II is een segmentindeling gemaakt op basis van brutotonnage. Per segment heeft WEcR een gemiddeld bedrag aan economische waarde berekend. Het maximumbedrag per segment, zoals dat volgt uit bijlage II, is dit gemiddelde verminderd met een percentage voor de netto contante waarde. Op deze manier wordt overcompensatie voorkomen.
Het derde lid bepaalt dat de brutotonnage zoals die op de datum van publicatie van deze regeling was ingeschreven in het visserijregister bij het betreffende vissersvaartuig, gebruikt zal worden bij de berekening van het subsidiebedrag. In de uitvoering is het immers gemakkelijker als er met een gefixeerde lijst van brutotonnages gewerkt kan worden. Daarom is gekozen om voor de brutotonnage een peildatum te kiezen die niet ver in het verleden ligt. Tevens voorkomt deze bepaling dat de brutotonnage van vissersvaartuigen wordt verhoogd om in aanmerking te komen voor een hoger subsidiebedrag.
In het vierde lid is opgenomen dat bepaalde bedragen, indien van toepassing, in mindering worden gebracht op de subsidie. Dit betreft in de eerste plaats de steun die een ondernemer heeft gekregen voor het tijdelijk stilliggen van het betreffende vissersvaartuig of voor het financieren van inkomensverlies als gevolg van de Brexit voor het betreffende vissersvaartuig. Het voornemen is om deze subsidiemodules op termijn toe te voegen aan deze regeling. In het EC document BAR en visserij is expliciet opgenomen dat deze steun in mindering moet worden gebracht. Voorts worden eventueel ontvangen andere subsidies voor definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten van de te verlenen subsidie afgetrokken. Deze anticumulatiebepaling voorkomt dat een eigenaar van een vissersvaartuig dubbele vergoeding zou kunnen krijgen. Ten slotte wordt de vergoeding die een eigenaar krijgt van het sloopbedrijf in mindering gebracht op de subsidie. Eventuele sloopkosten worden van deze vergoeding afgetrokken. Ook deze bepaling is opgenomen om overcompensatie te voorkomen.
In het vijfde lid is een regeling opgenomen voor het geval het vissersvaartuig vergaat tussen het tijdstip waarop de subsidie is verleend en het moment dat het vaartuig voor sloop wordt overgedragen aan het sloopbedrijf. In dat geval wordt ook de door de verzekering uitgekeerde vergoeding afgetrokken van de subsidie. Artikel 2.8, vierde lid, voorziet in de stukken die in een dergelijk geval moeten worden verstrekt bij de aanvraag voor subsidievaststelling. In een dergelijk geval moet de subsidieontvanger aan alle verplichtingen van de subsidie blijven voldoen.
Dit artikel bevat de informatieverplichting die geldt in aanvulling op de algemene informatieverplichtingen in artikel 1.5. Specifiek voor deze subsidiemodule moet bij de aanvraag voor subsidieverlening de verklaring worden afgegeven die wordt genoemd in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel g. Hieruit blijkt dat de subsidieaanvrager zich bewust is van de gevolgen die voortvloeien uit het aanvragen en toegekend krijgen van de subsidie.
Daarnaast moet het burgerservicenummer van de uiteindelijk begunstigde worden meegestuurd. Dit burgerservicenummer is van belang om de verplichting voortvloeiend uit artikel 2.7, derde lid, van deze regeling te kunnen controleren. In dit artikellid is bepaald dat gedurende vijf jaar geen enkel vissersvaartuig mag worden ingeschreven in het visserijregister. Bij deze inschrijving wordt altijd gevraagd om het burgerservicenummer van degenen die dit vissersvaartuig inschrijven. Door het opvragen van het burgerservicenummer van de uiteindelijk begunstigden van de saneringssubsidie kan dus gecontroleerd worden of het inschrijven van een vissersvaartuig niet in strijd is met artikel 2.7, derde lid, van deze regeling. Ook wordt gekeken naar andere ondernemingen die met de rechtspersoon zijn verbonden via de banden die gelden voor een groep zoals dit is gedefinieerd in artikel 1.1.
Ten slotte is in onderdeel c een bepaling opgenomen voor het geval de subsidieaanvrager een pandrecht heeft laten vestigen op een contingent dat komt te vervallen. In dat geval moet het pandrecht worden beëindigd. De subsidieaanvraag zal alleen worden behandeld als alle eventuele pandrechten zijn beëindigd. Als deze situatie van toepassing is, moet de beëindiging van het pandrecht dus worden meegestuurd bij de aanvraag tot subsidieverlening.
Dit artikel bevat de openstelling van deze subsidiemodule. De aanvragen kunnen worden ingediend van 1 september 2022 tot en met 30 november 2022. Voor de volledigheid bevat het tweede lid ook nog het tijdstip vanaf wanneer de aanvragen op 1 september 2022 kunnen worden ingediend en het tijdstip tot wanneer de aanvragen op 30 november 2022 nog als tijdig ingediend worden aangemerkt. Het derde lid bevat het subsidieplafond. Dit bedraagt € 155 miljoen. In artikel 1.3 is opgenomen dat het subsidieplafond zal worden verdeeld op basis van volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.
Dit artikel bevat de specifieke afwijzingsgronden. Deze gronden gelden in aanvulling op de algemene afwijzingsgronden in artikel 1.6. In onderdeel a van dit artikel wordt de verwezen naar de verplichtingen op grond van artikel 2.7. Als de minister het onaannemelijk acht dat een aanvrager zich tijdig aan deze verplichtingen kan of zal houden, dan kan de aanvraag om die reden worden afgewezen. Dit artikel is een concretisering van artikel 4:35, eerste lid, onderdeel b, van de Awb dat een vergelijkbare bepaling kent.
In onderdeel b is opgenomen dat de aanvraag wordt afgewezen indien betreffende vissersvaartuig al niet meer staat ingeschreven in het visserijregister op het moment van subsidieverlening. Als een vissersvaartuig niet meer in het visserijregister staat ingeschreven wordt ook de visvergunning ingetrokken (zie artikel 96, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij). Deze afwijzingsgrond dient een tweeledig doel. In de eerste plaats wordt hiermee verzekerd dat de capaciteit van het betreffende vissersvaartuig apart wordt geregistreerd en de totale vangstcapaciteit van de Nederlandse vloot daadwerkelijk definitief wordt verlaagd. Hiermee wordt voldaan aan artikel 22, zesde lid, van de basisverordening waarin is bepaald dat vangstcapaciteit die met overheidssteun wordt onttrokken, niet wordt vervangen. Daarnaast beoogt onderdeel b ervoor te zorgen dat de subsidie een stimulerend effect heeft op het beëindigen van visserijactiviteiten. Subsidie wordt alleen verstrekt voor vissersvaartuigen die als actief vissersvaartuig zijn geregistreerd. Dit is ook als voorwaarde opgenomen in de Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector.
Artikel 2.7 bevat de verplichtingen waaraan de subsidieontvanger moet voldoen. Deze verplichtingen gelden specifiek voor deze subsidiemodule en gelden dus in aanvulling op hetgeen is geregeld in artikel 1.8 waar de algemene subsidieverplichtingen zijn opgenomen. De verplichtingen genoemd in het eerste lid moet de subsidieontvanger uitvoeren voordat subsidievaststelling wordt aangevraagd.
De verplichting opgenomen in onderdeel a bevat de kern: de subsidieontvanger moet ervoor zorgen dat het betreffende vissersvaartuig wordt gesloopt. Als het vissersvaartuig daadwerkelijk wordt gesloopt, dient de teboekstelling van het vaartuig in de openbare registers te worden doorgehaald. De doorhaling van de teboekstelling is geregeld in artikel 195 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. De sloop van (vissers)vaartuigen is gebonden aan Europese en nationale regels. Vaartuigen met een brutotonnage van meer dan 500 BT mogen alleen gesloopt worden bij inrichtingen die genoemd staan op de lijst van erkende scheepsrecyclingsinrichtingen.23 Dit volgt uit de scheepsrecyclingsverordening. Voor vaartuigen met een lager brutotonnage geldt Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) indien zij worden overgebracht naar een sloperij buiten Nederland.24 Indien een vaartuig wordt gesloopt volgens de scheepsrecyclingsverordening dient een voltooiingsverklaring te worden opgesteld als de sloop is voltooid. Indien het sloopbedrijf waar het betreffende vaartuig wordt gesloopt niet volgens de scheepsrecyclingsverordening werkt, is een sloopverklaring die door de minister via de website www.rvo.nl beschikbaar wordt gesteld, voldoende. Deze verklaring dient door het sloopbedrijf te worden ingevuld.
Door beperkte sloopcapaciteit is het welllicht niet mogelijk om alle vissersvaartuigen waarvoor op grond van deze subsidiemodule subsidie wordt verleend, te slopen voor de uiterlijke datum waarop de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden aangevraagd. Daarom voorziet de regeling in een alternatief. Het is voor de aanvraag voor subsidievaststelling voldoende als er een begin is gemaakt met het slopen van het vissersvaartuig door het onklaar te maken. Onklaar maken kan bijvoorbeeld door de stuurhut van het vaartuig te verwijderen. Er dient minimaal één foto gemaakt te worden van het vaartuig voordat het onklaar wordt gemaakt én minimaal één foto van het onklaar gemaakte vissersvaartuig. Op deze foto’s moeten de gegevens, bedoeld in artikel 5 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, te zien zijn. Het gaat hierbij om het letterteken van de gemeente waar het vaartuig zijn thuishaven heeft en het nummer waaronder het vaartuig in het visserijregister is ingeschreven. Dit gaat om een uniek kenteken van het vaartuig. Hiermee kan worden gecontroleerd dat het onklaar gemaakte vaartuig ook daadwerkelijk het vissersvaartuig betreft waarvoor de subsidie is aangevraagd. Ook dient het sloopbedrijf een onklaarverklaring in te vullen. Het model hiervoor zal op de website van de RVO, www.rvo.nl, beschikbaar worden gesteld.
De verplichting tot sloop of onklaar maken leidt ertoe dat de eigenaar van het betreffende vissersvaartuig melding moet doen aan de minister van het feit dat het vissersvaartuig niet meer wordt gebruikt als een vissersvaartuig of is gesloopt op grond van artikel 7, eerste lid, onderdelen a of c, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998. Voor de volledigheid is deze verplichting opgenomen in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel b. Als gevolg van deze melding zal de minister besluiten om de inschrijving van het betreffende vissersvaartuig door te halen op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998. Vervolgens trekt de minister op grond van artikel 96, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij de visvergunning in. Ook wordt of worden op grond van artikel 100, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, gelezen in samenhang met artikel 7, vierde lid, van de controleverordening, de vismachtiging(en) ingetrokken. Ook de contingenten komen dan te vervallen.
Het tweede lid bevat een belangrijke bepaling ten aanzien van het contingent dat voor het betreffende vissersvaartuig geldt of dat door de aanvrager op zijn naam is aangehouden. Om ervoor te zorgen dat het contingent ook daadwerkelijk beschikbaar komt voor andere vissersvaartuigen en evenredig over de blijvende vissers wordt verdeeld, vervallen de genoemde contingenten van de subsidieaanvrager op het moment dat de visvergunning voor het betreffende vissersvaartuig wordt ingetrokken. De verplichting die is opgenomen in het tweede lid is gelijk aan de voorwaarde voor subsidieverlening genoemd in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel f, met dien verstande dat hier de voorwaarde in dit artikel geldt vanaf het moment van subsidieverlening tot en met het moment van subsidievaststelling.
De verplichting om vijf jaar lang geen nieuw vaartuig in te schrijven is opgenomen in het derde lid. Deze verplichting begint te lopen op het moment dat de subsidie is aangevraagd en loopt tot en met vijf jaar na de subsidievaststelling. Aan deze verplichting is de verplichting toegevoegd om het motorvermogen of de brutotonnage van een bestaand vissersvaartuig niet te verhogen en voor deze verhoging geen visvergunning aan te vragen op grond van artikel 93, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Artikel 94, eerste lid, onderdeel c, bepaalt dat een visvergunning zijn geldigheid verliest indien de tonnage van het vissersvaartuig hoger is dan de op de visvergunning vermelde tonnage. Vissen zonder geldige visvergunning is verboden op grond van artikel 6 van de controleverordening. Met deze bepaling wordt voorkomen dat de ontvangen subsidie wordt gebruikt om de capaciteit van een bestaand vissersvaartuig te verhogen. Dit zou contrair zijn aan de doelstelling van deze subsidiemodule.
In het vierde lid is geregeld dat deze verplichtingen gelden voor de hele groep indien de eigenaar van het gesaneerde vaartuig onderdeel uitmaakt van een groep van ondernemingen. Dat betekent ook dat het vervangen van een ander vaartuig binnen dezelfde onderneming of groep van ondernemingen gedurende vijf jaar niet is toegestaan. Dit geldt ook voor een onderneming in de periode van vijf jaar onderdeel gaat uitmaken van een groep waarbinnen een rechtspersoon subsidie heeft ontvangen op grond van deze subsidiemodule. Deze verplichting volgt uit artikel 20, tweede lid, onderdeel e, van de EMFAF-verordening. De Europese Commissie heeft deze bepaling ook van toepassing verklaard in het EC-document BAR en visserij. Hierbij zij vermeldt dat het begrip ‘groep’ in deze subsidieregeling niet gelijk is aan het begrip ‘groep’ in de Uitvoeringsregeling zeevisserij, maar gelijk is aan de definitie in de de-minimusverordening visserij.
In het vijfde lid is een extra verplichting opgenomen voor de subsidieontvanger die gebruik maakt van het eerste lid, onderdeel a, onder 2, waarbij in eerste instantie het vissersvaartuig alleen onklaar wordt gemaakt door het sloopbedrijf. In dat geval is de subsidieontvanger nog steeds verplicht om zorg te dragen voor de voltooiing van de daadwerkelijke sloop van het vissersvaartuig vóór 1 april 2024. De teboekstelling van het vissersvaartuig moet dan ook worden doorgehaald. Om controle hiervan mogelijk te maken, dient een afschrift van de doorhaling van de teboekstelling te worden ingediend. Tevens dient een afschrift van de voltooiingsverklaring als bedoeld in de scheepsrecyclingsverordening of de sloopverklaring die de minister via de website www.rvo.nl beschikbaar stelt, te worden overgelegd. De sloopverklaring dient door het sloopbedrijf te worden ingevuld.
De verplichtingen in het derde en vijfde lid berusten bij de subsidieontvanger. Indien de subsidieontvanger een rechtspersoon is, kan het zijn dat deze rechtspersoon wordt opgeheven gedurende de periode dat de verplichtingen nog doorlopen. De verplichtingen gaan dan over op de uiteindelijk begunstigde. Dit is geregeld in het zesde lid. De gegevens over de uiteindelijk begunstigde worden opgevraagd op grond van artikel 1.5, tweede lid, onderdeel b. Bij de inschrijving van een vaartuig in het visserijregister zal de RVO controleren of er geen uiteindelijk begunstigde van een saneringssubsidie daarbij betrokken is.
In het zevende lid is geregeld dat de verplichting om het vaartuig te slopen, dan wel eerst onklaar te maken en later te slopen, niet geldt in de situatie dat het vissersvaartuig is vergaan in de periode tussen de subsidieverlening en subsidievaststelling.
Het eerste lid van artikel 2.8 bevat de uiterste deadline waarbinnen subsidievaststelling moet worden aangevraagd. Deze ligt op 31 juli 2023. Dit heeft te maken met de referentieperiode van de BAR-verordening, opgenomen in artikel 3, onderdeel 1, van de BAR-verordening. Deze referentieperiode loopt af op 31 december 2023. Dit betekent dat voor die datum niet alleen de vaststellingsbeschikkingen moeten zijn afgegeven, maar de betalingen moeten dan ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarom is 31 juli 2023 gekozen als uiterste deadline voor de aanvraag voor subsidievaststelling.
Het tweede lid van artikel 2.8 bevat de regel dat de aanvraag tot vaststelling wordt gedaan met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar is gesteld. Dit betreft een formulier dat via de website www.rvo.nl beschikbaar wordt gesteld.
Voorts bepaalt het derde lid de stukken en gegevens die in elk geval meegestuurd moeten worden met de aanvraag tot subsidievaststelling. De volgende stukken moeten worden meegestuurd om aan te tonen dat aan de verplichtingen van de subsidie is voldaan. In de eerste plaats moet de overeenkomst met het sloopbedrijf worden bijgevoegd. Hieruit moet blijken welke vergoeding de subsidieontvanger heeft of zal ontvangen voor het betreffende vissersvaartuig en hoe hoog de sloopkosten waren.
Ten tweede moeten stukken worden meegestuurd waaruit blijkt dat het vissersvaartuig is gesloopt dan wel in elk geval onklaar is gemaakt door het sloopbedrijf. In het eerste geval moet de voltooiingsverklaring of sloopverklaring worden meegestuurd tezamen met een afschrift van de doorhaling van de teboekstelling. In het tweede geval moet ten minste één foto worden meegestuurd voorafgaand aan het onklaar maken van het vaartuig en ten minste één foto waaruit blijkt dat het vissersvaartuig onklaar in gemaakt. Op deze foto’s moet ook het externe kenteken van het vissersvaartuig te zien zijn. Indien nodig of zekerheidshalve kunnen meer foto’s worden overgelegd. Ook dient een door het sloopbedrijf ingevulde onklaarverklaring te worden meegestuurd.
Onderdeel c betreft de algemene gegevens die meegestuurd moeten worden. Dit komt overeen met de gegevens die worden gevraagd in artikel 1.5, tweede lid, onderdeel a, waar het gaat om de aanvraag tot subsidieverlening.
Verder zal de RVO een aantal gegevens in de eigen systemen controleren en dus hoeft de subsidieaanvrager hiervan geen bewijsstukken op te sturen. Het gaat hierbij om de bevestiging dat de inschrijving van het vaartuig in het visserijregister is doorgehaald en dat de visvergunning is ingetrokken. Vervolgens zal de RVO ervoor zorgen dat de capaciteit van het betreffende vissersvaartuig van de totale vangstcapaciteit van de Nederlandse vloot zal worden afgetrokken. Deze capaciteit zal niet worden vervangen overeenkomstig artikel 22, zesde lid, van de basisverordening. Ten slotte wordt gecontroleerd of het voor het vaartuig geldende contingent van het betreffende vissersvaartuig is vervallen en dat dit niet nog tussentijds is overgedragen of geheel of gedeeltelijk in gebruik is gegeven, anders dan aan een groep of producentenorganisatie.
In het vierde lid is opgenomen dat de minister ten behoeve van de vaststelling van de subsidie nog aanvullende informatie of bewijsstukken kan opvragen bij de subsidieontvanger. Deze stukken mogen alleen worden opgevraagd als ze nodig zijn om te beoordelen of er is voldaan aan de bij deze regeling gestelde eisen.
In het vijfde lid is een regeling opgenomen indien het betreffende vissersvaartuig tussen het moment van subsidieverlening en het moment waarop het vaartuig fysiek wordt overgedragen aan het sloopbedrijf, vergaat. In dat geval dient de subsidieontvanger een bewijs te verstrekken waaruit blijkt dat het betreffende vissersvaartuig is vergaan. Daarnaast moet een verklaring worden meegestuurd van de verzekeringsmaatschappij waaruit de hoogte van de door de verzekering uitgekeerde vergoeding blijkt. Deze gegevens komen in plaats van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b. Indien deze onwaarschijnlijke situatie zich zou voordoen, moet de subsidieontvanger blijven voldoen aan de verplichtingen uit artikel 2.7.
In dit artikel is opgenomen dat de minister besluit op een aanvraag tot subsidievaststelling binnen dertien weken nadat de aanvraag daartoe is ingediend. Als er geen aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, neemt de minister ambtshalve een besluit binnen dertien weken nadat de termijn voor het indienen van de vaststellingsaanvraag is verstreken.
Dit artikel bepaalt dat de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, staatssteun bevat. Deze staatssteun wordt gerechtvaardigd op grond van de staatssteunbeschikking SA.64737 (2022/N).
Dit artikel bevat de vervaltermijn van deze subsidiemodule. De subsidiemodule vervalt met ingang van 1 januari 2024. De referentieperiode van de BAR-verordening is dan ook geëindigd. De regeling blijft echter gelden voor subsidies die voor die datum zijn verleend. Dat betekent dat voor de vaststellingsbeschikking en eventuele vervolgprocedures nog van deze subsidiemodule kan worden uitgegaan.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding en de vervaldatum van de regeling. De regeling blijft echter gelden voor subsidies die voor de datum van het vervallen van deze regeling zijn verleend. Dat betekent dat voor de vaststellingsbeschikking en eventuele vervolgprocedures nog van deze regeling kan worden uitgegaan.
Dit artikel bepaalt de citeertitel van de regeling die luidt: Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij. Hierin zullen op termijn ook nog andere subsidiemodules voor de visserij uit de BAR worden opgenomen.
Bijlage I hoort bij artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a, van de regeling. Hierin zijn de visbestanden opgenomen welke ook zijn opgenomen in de bijlagen 35 en 36 bij het Handels- en Samenwerkingsverdrag tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk.
Bijlage II hoort bij artikel 2.3, tweede lid, van de regeling. Hierin zijn de bedragen opgenomen waaruit het subsidiebedrag wordt samengesteld. In deze bedragen zijn meegenomen eventuele alternatieve bronnen van inkomsten en gecorrigeerd naar de netto contante waarde voor een periode van acht jaar. Voor deze periode van 8 jaar is gekozen omdat het de verwachting is dat vissers, zonder steun voor het beëindigen van hun visserijactiviteiten, hun visserijactiviteiten nog minimaal acht jaar zouden voortzetten.
De cijfers zijn zo opgebouwd dat het hoogst haalbare bedrag per segment, gelijk is aan de gemiddelde opbrengst van dat segment gecorrigeerd naar de netto contante waarde. Hiermee wordt overcompensatie voorkomen. Voor het segment grote kotters is een aanvullend bedrag opgenomen, zodat grote kotters altijd een hoger subsidiebedrag ontvangen dan vaartuigen uit het segment kleine kotters.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193).
Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247).
Verordening (EU) Nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354).
Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PbEU 2013, L 330).
Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PbEU 2021, L 357).
Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354).
Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU 2009, L 343).
Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van de Verordening (EU) nr. 2017/1004 (PbEU 2021, L 247).
Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 369).
Verordening (EU) 2017/1130 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEU 2017, L 169).
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PbEU 2017, L 34).
Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190).
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsels voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 73), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/2177 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2019 (PbEU 2019, L 334).
Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (C(2003) 1422) (PbEu 2003, L 124).
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141).
Arrest van het Gerecht van 13 september 1995, ECLI:EU:T:1995:160 (TWD t. Commissie), punten 53–63.
Mededeling van de Commissie, Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01).
Mededeling van de Commissie, Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector (2015/C 217/01).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193).
Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 369).
Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PbEU 2013, L 330).
Deze lijst is te vinden op de website van ILT, www.ilt.nl, ga naar Meer onderwerpen, Scheepvaart en afval, Recycling zeeschip.
Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-19616.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.