TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en probleemanalyse
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet via de
Nationale Woon- en Bouwagenda, het programma Woningbouw, het
programma ‘Een thuis voor iedereen’ en het programma Leefbaarheid en Veiligheid
in op het versterken van de samenwerking met de medeoverheden. Het doel van het
versterken van deze samenwerking is het versnellen van de woningbouw en een
veilige en betaalbare woonomgeving voor iedereen met passende zorg en
ondersteuning. De afgelopen periode is er vanuit het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al ingezet op het versterken van de
samenwerking met de medeoverheden met als doel het versnellen van de
woningbouw. Gezamenlijk is gewerkt aan het sneller opharden van de zachte
plancapaciteit naar concrete woningbouwprojecten en vergunningverlening zodat
de woningbouw sneller kon starten. Het gaat hier bijvoorbeeld om de
vergunningverlening voor woningbouwprojecten, het uitwerken van een
woningbouwproject, het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen
of het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende
procedure. Provincies hebben hierin de rol als schakel tussen enerzijds de het
Rijk en afspraken over plancapaciteit en anderzijds het opharden van de
plancapaciteit met gemeenten. Het vaststellen van de Regeling specifieke
uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw tweede tranche (ook wel
flexpools genoemd) om vertragingen in woningbouwprojecten en
gebiedsontwikkelingen te voorkomen, dient ter ondersteuning van deze
programma’s.
Deze regeling zorgt ervoor dat het Rijk de provincies in de gelegenheid
stelt om de provinciale organisatie, gemeenten, waterschappen en regio’s met
een flexibele inzet van capaciteit en expertise te ondersteunen in de
planvorming en vergunningverlening voor woningbouw- en
herstructureringsprojecten en in gebiedsontwikkelingen. Daarmee wordt beoogd de
snelheid te bevorderen in de voorfase van woningbouwprojecten, zowel
binnenstedelijke, transformatie- als herstructureringsprojecten, waarmee
woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad.
Ook voorziet de regeling in de mogelijkheid om flexibele inzet van
capaciteit in te zetten voor het ontwikkelen en lokaal dan wel regionaal
afstemmen van integrale woonzorgvisies voor aandachtsgroepen met als resultaat
betaalbare huisvesting voor aandachtsgroepen met passende zorg en
ondersteuning. De integrale woonzorgvisies krijgen een regionale of lokale
reikwijdte. Door de coronacrisis, de oorlog in Oekraïne, en de toenemende
inflatie is het toekomstperspectief van woningmarktpartijen onzekerder
geworden. Hierdoor is er een vertraging in het aantal afgegeven
bouwvergunningen opgetreden of zijn projecten voor de huisvesting van
aandachtsgroepen moeizaam van de grond gekomen.1 Planvorming kost bijvoorbeeld meer tijd, omdat de marktomstandigheden
zijn veranderd, waardoor de financiële doorrekening van projecten
geactualiseerd moet worden. Tevens vereist de ontwikkeling van integrale
woonzorgvisies goede afstemming met woningcorporaties, zorgpartijen,
cliëntorganisaties en andere relevante maatschappelijke organisaties.
1.1 Voorkomen van vertraging in de voorfase
Vertraging in de planvorming en vergunningverlening kan leiden tot minder
opdrachten bij marktpartijen, waardoor de woningbouwproductie verder kan
teruglopen. Het huidige historisch hoge woningtekort wordt onder andere
veroorzaakt door de terugval van de bouwproductie tijdens de vorige crisis.
Gezien het hoge woningtekort is het onwenselijk dat een nieuwe economische
terugval wederom leidt tot een grote terugval in de bouwproductie. Om dit te
voorkomen, is het van belang dat de gemeenten door kunnen gaan met de
voorbereiding van woningbouwprojecten (planvorming) en met de
vergunningverlening.
De voorbereidende werkzaamheden om tot woningbouw te komen zijn divers en
complex. Deze bestaan onder andere uit het uitwerken van mobiliteitsplannen,
het opstellen van grondexploitaties, het opstellen van een bestemmingsplan, het
voeren van onderhandelingen met marktpartijen en de juridische afwikkeling van
de vergunningverlening. Gemeenten, met name middelgrote en kleine, hebben
slechts beperkte capaciteit om uitvoering te geven aan deze werkzaamheden. De
recente ontwikkelingen zorgen daarbovenop voor extra werkzaamheden en nieuwe
complicaties. Daarnaast ontbreekt het in sommige gemeenten aan de expertise om
complexe woningbouwprojecten van de grond te krijgen en zijn de middelen om
externe expertise in te huren beperkt. Om de gevolgen van de recentelijke
ontwikkeling op de woningbouw zoveel mogelijk te beperken, is het van belang
dat gemeenten voldoende kennis en expertise hebben om de planvorming en
vergunningverlening in deze uitdagende omstandigheden op peil te houden.
Naast vertraging in de voorfase van woningbouw, is het op de huidige,
krappe woningmarkt met name voor kwetsbare groepen uitdagend om een woonplek te
vinden. Het programma ‘Een thuis voor iedereen’ heeft als doel om juist voor
deze zogeheten aandachtsgroepen te zorgen voor voldoende betaalbare en
geschikte woningen met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de
juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Om dit doel te realiseren maken
rijk, provincies, gemeenten, zorgaanbieders en woningcorporaties afspraken over
bouw, toewijzing en ondersteuning. Een van deze afspraken betreft het opstellen
van lokale of regionale integrale woonzorgvisies voor alle gemeenten om te
komen tot de gewenste woningbouwprogrammering voor de huisvesting van
aandachtsgroepen met passende zorg en ondersteuning. Het gaat hierbij om het
maken van analyses en berekeningen om deze visies op te stellen, het betrekken
van de relevante organisaties, zoals zorgpartijen en cliëntenorganisaties, bij
de totstandkoming van deze visie en de doorvertaling naar lokale
prestatieafspraken met onder andere woningcorporaties en het doorlopen van
ambtelijke en bestuurlijke processen. Juist bij deze opgave ontbreekt het bij
medeoverheden aan de gewenste personele capaciteit en expertise om deze taak op
te pakken en uit te voeren. De lokale dan wel regionale ontwikkeling van
integrale woonzorgvisies vereist immers goede afstemming met corporaties,
zorgpartijen, cliëntorganisaties en andere relevante maatschappelijke
organisaties. Deze regionale samenwerking is een belangrijk uitgangspunt van
het programma ‘Een thuis voor iedereen’.
Naast dat deze regeling gericht is op de uitbreiding van personele
capaciteit en expertise, voorziet de regeling ook uit het programma ‘Een thuis
voor iedereen’ in een brede ondersteuningsstructuur voor gemeenten,
woningcorporaties en maatschappelijke organisaties om de doelen van het
programma gezamenlijk ten uitvoer te brengen. Deze ondersteuningsstructuur
behelst een online kennis- en expertisecentrum, een kennis- en
innovatieprogramma voor voorlopende regio’s en overige gemeenten en een nader
op te richten expertteam.
Met de onderhavige specifieke uitkering worden provincies in staat gesteld
om op een flexibele wijze extra expertise bij medeoverheden en de eigen
organisatie in te zetten. De flexibele inzet betekent dat provincies en
medeoverheden bijvoorbeeld een flexpool kunnen oprichten waarin medewerkers met
specialistische kennis tijdelijk worden ingezet op actuele opgaven, in
programma’s en projecten in meerdere gemeenten. Datzelfde geldt voor
samenwerking met adviesbureaus. Ook met adviesbureaus kunnen afspraken gemaakt
worden over de inzet van adviseurs die projectmatig en tijdelijk kunnen worden
ingezet in de organisatie van de provincie of bij de medeoverheden om concrete
knelpunten op te lossen.
Provincies en andere medeoverheden kunnen de aangevraagde middelen
daarnaast benutten voor tijdelijke personele versterking binnen hun eigen
organisatie. Daarbij kan de focus zowel op het tijdelijk vergroten van de
capaciteit van een organisatie als op het gericht inzetten van specifieke
expertise liggen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om expertises zoals
verkeerskundigen die gemeenten ondersteunen bij het uitwerken van het
mobiliteitsprofiel, planeconomen die de financieel-economische doorrekeningen
van woningbouwprojecten opstellen of verifiëren, juristen die nodig zijn om de
vergunningverlening af te handelen of projectleiders en beleidsmakers die het
proces begeleiden om te komen tot integrale woonzorgvisies op regionaal of
lokaal niveau.
1.2 Doorontwikkeling Flexpools
De afgelopen jaren is er in diverse provincies ervaring opgedaan met de
flexibele inzet van expertise en capaciteit en de vorige regeling flexpools
(Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw). In
deze provincies is er voor gemeenten de mogelijkheid om bij de provincie een
aanvraag te doen voor de inzet van externe expertise en capaciteit bij concrete
woningbouwprojecten. Inmiddels is er een tussenevaluatie uitgevoerd naar de
eerste bevindingen van de regeling flexpools. Hieruit blijkt dat er nog steeds
behoefte is aan extra capaciteit om woningbouwprojecten te versnellen, maar het
is, bij voortzetting, wel nodig om een aantal aanscherpingen door te voeren.
Zie voor een nadere duiding van en toelichting over deze activiteiten de
artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.
De regeling blijft provincies relatief veel vrijheid bieden in de wijze hoe
de middelen mogen worden besteed. Dit betekent echter niet dat de inzet
vrijblijvend is. Door het indienen van een aanvraag accepteren provincies de
verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor het bespoedigen van de voorfase
en vergunningverlening van woningbouwprojecten, gebiedsontwikkelingen en het
ontwikkelen van integrale woonzorgvisies. Deze inzet richt zich op het behalen
van concrete resultaten door gerichte (tijdelijke) versterkingen van capaciteit
of expertise bij medeoverheden. We verwachten dat provincies zich zullen
inspannen om regionale of provinciale flexpools op te zetten. Samenwerking
tussen gemeenten en regio’s is een belangrijk uitgangspunt voor deze regionale
of provinciale flexpools. Door goed samen te werken kan kennis onderling
uitgewisseld worden en kunnen afspraken worden gemaakt over de schaarse inzet
van medewerkers. Bestuurlijke overleggen en de op te stellen woondeals zullen
vervolgens worden gebruikt om over de voortgang van deze regionale of
provinciale flexpools te praten.
Indien er binnen een provincie projecten zijn die een bijdrage ontvangen
vanuit de woningbouwimpuls2 is het van belang dat deze projecten ook tijdig tot uitvoering komen.
Door de middelen die met de specifieke uitkering de provincie toekomen kunnen
deze projecten op tijd van de grond komen, door middelen bij de planvorming en
vergunningverlening, te borgen.
2. De hoogte van de uitkering
Voor de specifieke uitkering op grond van de regeling is in totaal 80 mln.
euro (incl. btw) gereserveerd. De middelen voor het kalenderjaar 2022 (40 mln.)
worden met deze regeling beschikbaar gesteld. De middelen voor het kalenderjaar
2024 (40 mln.) worden beschikbaar gesteld met een nieuwe tranche. De
woningbouwopgave is niet in elke provincie gelijk, daarom worden de beschikbare
middelen verdeeld over de provincies op basis van de woningbouwopgave. De
woningbouwopgave wordt bepaald op basis van de door de minister in het kader
van de in de meest actuele staat van de woningmarkt gepubliceerde cijfers over
het tekort aan woningen. Daarbij is minimale uitkering van 0,5 mln. euro (incl.
BTW) per provincie gehanteerd.
3. Inhoud van de regeling
Met deze regeling wordt het mogelijk dat provincies een aanvraag indienen
voor een bijdrage van het Rijk om de flexibele inzet van expertise en
capaciteit aan gemeenten mogelijk te maken. De inzet van de middelen kan
bijvoorbeeld gericht zijn op het opzetten van een vaste pool van adviseurs door
de regio of provincie. Deze adviseurs kunnen vervolgens worden uitgeleend aan
gemeenten of ze werken ten behoeve van de gehele regio of provincie. Een andere
vorm die mogelijk is dat gemeenten of regio’s zelf capaciteit en expertise
inhuren met een bijdrage vanuit de provincie.
In de regeling is bepaald dat de middelen dienen te worden ingezet ter
bevordering van de snelheid in de voorfase van de woningbouw door middel van
het bieden van ondersteuning en expertise ten behoeve van een van de volgende
processen:
-
a. de vergunningverlening van woningbouwprojecten;
-
b. de totstandkoming van integrale woonzorgvisies en het realiseren van
betaalbare woningen voor aandachtsgroepen;
-
c. het voorbereiden van een woningbouwproject of
herstructureringsproject;
-
d. het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen; of
-
e. het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende
procedure.
3.1 Verantwoording en terugvordering
Ten minste één keer per jaar rapporteert de provincie in de jaarrekening
conform de Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen
waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt (via de
SiSa-verantwoording).
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet
volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, dan kan de
minister (dat deel van) de toegekende specifieke uitkering terugvorderen.
Indien blijkt dat de middelen onrechtmatig zijn besteed, zal de minister deze
altijd terugvorderen.
De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de
verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de
provincie.
In het geval dat een provincie financiële middelen van de specifieke
uitkering aan een gemeente ter beschikking stelt of onderdelen van een project
voor een gemeente betaalt, zal die gemeente aan de provincie moeten aantonen
dat het geld aan de activiteiten is besteed zoals voorgeschreven in deze
regeling of dat die activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De provincie
legt verantwoording af aan de minister.
3.2 BTW
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten
zijn waarover de provincie BTW verschuldigd is. Dat zal grotendeels het geval
zijn, gezien de aard van flexpools waarbij geldt dat expertise en capaciteit
door de provincie extern worden ingehuurd.
De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten
verschuldigde BTW. De BTW-component wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds
van het Ministerie van Financiën. Er is gerekend met dat twee derde van de
beschikbare middelen aan BTW-plichtige activiteiten besteed wordt. Provincies
kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op
terugontvangst van de betaalde BTW-componenten.
3.3 Staatssteun en aanbesteding
Afhankelijk van de gekozen vorm waarin provincies de gemeenten ondersteunen
met flexibele inzet van expertise en capaciteit is het mogelijk dat er sprake
is van aanbestedingsplichtige activiteiten. Dit is met name het geval indien er
gewerkt wordt met externe inhuur in plaats van het vullen van een pool met
ambtelijke capaciteit.
Daarnaast zijn de provincies en de gemeenten, net als in hun reguliere
werkzaamheden, verantwoordelijk voor het voldoen aan de voorschriften rondom
staatssteun. De provincie is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen
van deze Europese regels en de uitwerking in de Aanbestedingswet 2012, omdat de
provincies bij de onderhavige uitkering zelf kiezen op welke wijze ze de inzet
van extra mankracht vormgegeven. Dan is deze vormgeving nog onvoldoende bepaald
om op het niveau van de rijksoverheid een toets uit te voeren.
3.4 Administratieve lasten
Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven.
Extern ingehuurde bedrijven of zelfstandigen zijn weliswaar indirect
begunstigden van deze uitkering, maar zij ondervinden geen administratieve
verplichtingen hiervan.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen
voor de regeldruk heeft.
4. Geconsulteerde partijen
De internetconsultatie heeft twee reacties opgeleverd, namelijk van de
Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de regio Parkstad Limburg. Daarnaast
heeft het Interprovinciaal Overleg (IPO) een losse consultatiereactie gestuurd.
Alle drie reacties onderschrijven het belang van (de voortzetting van) het
instrument. De middelen stellen medeoverheden in staat om vertraging in
woningbouw- of herstructureringsprojecten en gebiedsontwikkelingen zoveel
mogelijk te voorkomen. Zowel VNG en IPO reageren wel kritisch op een aantal
onderdelen die hieronder worden behandeld.
4.1. Cofinanciering
De suggestie om de cofinancieringseis van 50% af te schaffen wordt door VNG
en IPO gedaan. Gemeenten en provincies geven aan ook zonder de
cofinancieringsprikkel gemotiveerd te zijn om aan de slag te gaan met de
woningbouwopgave. Bovendien staan de begrotingen van medeoverheden deze tijd al
onder druk en zou de cofinancieringseis de uitvoeringskracht kunnen beperken.
Toch is de cofinancieringseis een effectief middel om het doelbereik van de
regeling te vergroten. Met de gezamenlijke financiële inzet kan vertraging in
meer projecten voorkomen worden. Maar de cofinancieringseis kan niet als effect
hebben dat (Rijks)middelen die tot doel hebben vertraging op te lossen of te
voorkomen, niet besteed worden. Om deze reden is er besloten om de
cofinancieringseis van de regeling flexpools (eerste tranche) te laten gelden,
omdat die wel werkbaar is gebleken. Artikel 5 en de toelichting is hierop
aangepast.
4.2. Projectenlijst
Het IPO doet de suggestie om niet vooraf een projectenlijst in te dienen,
maar met duidelijke regels in de provinciale regelingen de uitgave van
(rijks)middelen te monitoren. De voorlopige lijst met woningbouw- of
herstructureringsprojecten en regio’s die aan de slag gaan met het opstellen
van lokale of regionale integrale woonzorgvisies is bedoeld om vooraf een beeld
te krijgen over de inzet van de middelen. Het is belangrijk om vooraf een
indicatie van de verhouding voor de inzet van de middelen te hebben tussen de
woonzorgvisies, de woningbouw en de herstructureringsprojecten. Bovendien moet,
om de rechtmatigheid van het instrument te beoordelen, informatie beschikbaar
zijn over hoe de middelen worden besteed. Zo kan er onder andere informatie
opgevraagd worden over aan welke projecten en welk type activiteiten de
middelen worden besteed. Maar het aanvraagproces mag niet leiden tot meer
(werk)druk bij medeoverheden, zoals het IPO aangeeft. Bovendien, zo geeft het
IPO aan, is er aan de voorkant vaak niet voldoende zicht op de projecten die de
komende twee jaar ondersteund worden. Juist de mogelijkheid om de middelen
flexibel in te zetten is van belang om bij te dragen tot het doel om vertraging
vanwege capaciteitstekort op te lossen.
Daarom is ervoor gekozen, in lijn met de eerste tranche van de flexpools,
dat gedeputeerde staten wel een aanvraag moeten indienen om de middelen te
ontvangen. In die aanvraag moet een indicatieve verhouding staan waarin de
middelen worden besteed; twee jaar is immers een relatief korte periode. De
projectenlijst wordt onderdeel van de beschikking tot verstrekking van de
uitkering, zodat de minister op gelijkwaardige wijze informatie ontvangt over
de voortgang van de besteding. Met deze invulling wordt balans gezocht tussen
a) het zicht krijgen op de verhouding van de besteding tussen de activiteiten,
b) informatie van voldoende niveau om de rechtmatigheid van de besteding te
verantwoorden en c) wordt er, ten opzichte van de eerdere tranche, geen extra
onevenredige inspanning gevraagd van medeoverheden. De artikelen en toelichting
zijn hierop aangepast.
4.3. Woonzorgvisie
De VNG doet de suggestie om een middelen expliciet beschikbaar te stellen
voor de uitwerking van het Programma Een thuis voor iedereen. De VNG geeft aan
dat financiële steun voor gemeenten voor de verdere ontwikkeling van lokale of
regionale integrale woonzorgvisies niet thuishoort in deze regeling, maar dat
er daarvoor specifiek middelen beschikbaar moeten worden gesteld aan gemeenten
of regio’s. Omdat er op dit moment geen specifieke middelen voor beschikbaar
zijn, is er gezocht naar hoe er toch een financiële bijdrage kan worden
geleverd aan de tot stand komen van lokale of regionale integrale
woonzorgvisies. Dat de flexpoolregeling voor verschillende activiteiten
aangevraagd kan worden past daarnaast bij integraal beleid. Door deze
activiteit onderdeel te laten zijn van de flexpoolregeling, komen erop zeer
korte termijn middelen beschikbaar. Daarnaast benoemt de VNG dat het niet
logisch is dat de middelen voor ondersteuning worden belegd bij provincies en
dat dit vanuit het gedachtegoed van ‘Een thuis voor iedereen’ echt de verkeerde
keuze is. Deze mening wordt niet gedeeld. De provincies hebben een
coördinerende rol bij de totstandkoming van lokale of regionale integrale
woonzorgvisies en wij zien niet dat dit intervenieert bij de toekenning van
deze middelen op de wijze die in de regeling is voorgesteld.
4.4 Verdeling middelen op basis van de woningbouwopgave
De regio Parkstad Limburg geeft aan om bij de verdeling van de middelen
over provincies ook de herstructureringsopgave te betrekken. De
flexpoolmiddelen uit 2020 waren alleen bedoeld voor activiteiten in de voorfase
van woningbouwprojecten, maar zijn in deze regeling uitgebreid met activiteiten
in de voorfase van herstructureringsprojecten en het opstellen van
woonzorgvisies ten behoeve van huisvesting voor aandachtsgroepen. Op dit moment
zijn er geen eenduidige herstructureringscijfers per provincies, dus is er
gekozen om de middelen te verdelen op basis van de bruto woningbouwopgave per
provincies.
5. Evaluatie en monitoring
Deze regeling betreft een uitkering aan provincies met als doel het
bevorderen van de snelheid in de voorfase van woningbouwprojecten en biedt
ondersteuning bij personele capaciteit voor het opstellen en lokaal of
regionaal afstemmen van integrale woonzorgvisies met daaruit volgende
huisvesting voor aandachtsgroepen. Gezien dit karakter en de looptijd zal er
eventueel enkel een eindevaluatie plaatsvinden, maar het is ook mogelijk dat er
informatie over de voortgang wordt opgevraagd voor de monitoring. De
tussentijdse monitoring richt zich op kerngegevens, zoals het aantal projecten
dat geholpen is en het aantal woningen dat daarmee gemoeid is. Deze informatie
wordt gebruikt bij bestuurlijke overleggen tussen het Rijk en provincie om de
voortgang te bespreken en eventueel bij te sturen. Daarnaast zal in de
reguliere overleggen tussen Rijk en provincie aandacht worden besteed aan de
voortgang van de capaciteitsondersteuning. In de evaluatie wordt naar de
doelmatigheid en effectiviteit van het instrument gekeken. Voor de
doelmatigheid zal er worden gekeken naar het bereik van de regeling (aantal
projecten dat bereikt wordt en het type knelpunten dat opgepakt wordt). De
evaluatie van de effectiviteit richt zich op de resultaten: zijn de
gesignaleerde knelpunten opgelost en op welke wijze heeft de regeling daaraan
bijgedragen.
II. Artikelsgewijs
Artikel 2. Specifieke uitkering
In artikel 2 is bepaald voor welke activiteiten de specifieke uitkering
wordt verstrekt. De uitkering moet worden besteed aan de flexibele inzet van
expertise en capaciteit. Het karakter van de flexpools is dat a) een ambtelijke
flexpool wordt opgericht waarin medewerkers met specialistische kennis
tijdelijk aanvullend optreden in programma’s en projecten bij meerdere
medeoverheden, of b) adviseurs van een adviesbureau die projectmatig en
tijdelijk worden ingezet in de organisatie van de provincie of bij de
medeoverheden om concrete knelpunten op te lossen. Daarnaast is het ook
mogelijk dat er ambtenaren in dienst worden genomen, die werkzaamheden gaan
verrichten waarvoor de specifieke uitkering kan worden ingezet.
De werkzaamheden die vergoed mogen worden uit de uitkering dienen volledig
te bestaan uit het bevorderen van de snelheid in de voorfase van
woningbouwprojecten (incl. transformatie en herstructurering) en het opstellen
en lokaal of regionaal afstemmen van integrale woonzorgvisies ten behoeve van
de huisvesting van aandachtsgroepen. Het gaat nadrukkelijk niet om reguliere
activiteiten van medeoverheden, zoals het opstellen van een woonvisie,
vormgeven van de woondeals, en de monitoring van reguliere woningbouwafspraken.
De uitkering kan besteed worden doormiddel van het bieden van ondersteuning en
expertise ten behoeve van één of meer van de volgende vijf activiteiten:
-
a) de vergunningverlening van woningbouw- of herstructureringsprojecten. De
vergunningverlening is een complex juridisch traject. Vanuit de regeling kan er
specifieke (juridische) expertise worden ingehuurd. Daarnaast kan het zijn dat
een gemeente een bepaalde periode een piek in aanvragen ziet aankomen. Inzet
van de regeling kan dan vertraging voorkomen door tijdelijk de capaciteit te
vergroten.
-
b) projecten gericht voor ondersteuning bij de totstandkoming van integrale
woonzorgvisies en het realiseren van betaalbare woningen voor aandachtsgroepen
met passende zorg en ondersteuning. De woonzorgvisies maken helder wat mensen
uit de aandachtsgroepen nodig hebben aan zowel huisvesting, welke omgeving
passend is en welke zorg en ondersteuning nodig is. Deze opgaven worden zo goed
als mogelijk gekwantificeerd. De woonzorgvisies vormen de basis voor gemeenten
om op lokaal niveau bindende wederkerige afspraken te maken met
woningcorporaties, particuliere verhuurders, zorgaanbieders of zorgkantoren en
andere partijen. In 2023 werken alle gemeenten integrale woonzorgvisies uit met
een coördinerende rol van provincies in het regionale afstemmingsproces.
-
c) het uitwerken van een woningbouwproject of herstructureringsproject. De
uitwerking van een woningbouw- of herstructureringsproject vraagt expertise op
vele vlakken. Bijvoorbeeld verkeerskundig, financieel en organisatorisch. Het
formuleren van randvoorwaarden, overleg met inwoners, stedenbouwkundige
inpassing, klimaatadapatie, parkeeroplossingen en mobiliteitsknelpunten zijn
enkele aspecten die uitgewerkt moeten worden. Daarnaast moet er een
grondexploitatie of businesscase worden opgezet. Niet elke gemeente heeft
evenveel ervaring met het uitwerken van (grote) woningbouwprojecten, waardoor
de benodigde expertise beperkt aanwezig is binnen het ambtelijk apparaat. Deze
regeling stelt gemeenten in de gelegenheid om specifieke expertises in te
huren, zoals een verkeerskundige, planeconoom of projectleider.
-
d) het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen. Een belangrijk
element in de voorfase is de anterieure overeenkomst waarin privaatrechtelijke
afspraken worden gemaakt tussen gemeenten en private partijen die betrokken
zijn bij woningbouw- of herstructureringsprojecten. De regeling kan ingezet
worden voor het inhuren van expertise bij deze onderhandelingen.
-
e) het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende
procedure. Het bestemmingsplan is doorgaans de basis voor het verlenen van de
omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit en daarom is het van belang dat dit
wordt vastgesteld. Het vaststellen van een bestemmingsplan kent een uitvoerige
voorbereiding waaronder inspraakprocedures en het bepalen van de impact op de
bestaande omgeving.
Artikel 3. Uitkeringsplafond
In het eerste lid is bepaald dat voor het kalenderjaar 2022 het
uitkeringsplafond € 40 mln. bedraagt voor aanvragen op grond van artikel 2. Het
tweede lid gaat in op de methode om de hoogte van de specifieke uitkering per
provincie te bepalen. In het derde lid zijn de bedragen vastgesteld die de
provincies ontvangen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de meeste actuele ABF
woningbouwopgavecijfers (woningbouwopgave t/m 2030). Op basis hiervan wordt het
uitkeringsbedrag per provincie bepaald. In 2024 worden nieuwe cijfers gebruikt
voor het bepalen van de verdeling tussen de provincies.
In het vierde lid is geregeld dat specifieke uitkering niet wordt verstrekt
voor de verschuldigde BTW. Zoals in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de
toelichting is omschreven, wordt de BTW-component gestort in het BTW
Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Gemeenten kunnen op grond
van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op teruggave van de
betaalde BTW-componenten.
In 2024 zal een vergelijkbare tranche openen met een verwacht
subsidieplafond van € 40 mln.
De regeling wordt dan aangepast, en op basis van de dan meest recent ABF
woningbouwopgavecijfers (bruto woningbouwopgave per provincie) zal een
verdeling gemaakt worden voor de provincies.
Artikel 4. De aanvraag
Er dient schriftelijke vanaf 1 augustus 2022 tot en met 1 december 2022 een
aanvraag te worden gedaan bij de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening door gedeputeerde staten. In juli 2022 zal een aanvraagformulier naar
de provincies gestuurd worden. De aanvraag dient een omschrijving te omvatten
van de activiteiten waaraan gedeputeerde staten voornemens is de uitkering te
besteden en een inschatting van de verhouding van de te besteden middelen per
activiteit. Bijvoorbeeld wordt omschreven hoe de provincie gaat zorgen dat er
flexpools worden opgezet of een subsidieregeling wordt opgesteld voor het
inhuren van capaciteit en expertise. Daarbij wordt ten minste aangegeven wat de
verwachte verhouding van de inzet van de middelen is tussen
woningbouwprojecten, herstructureringsprojecten en woonzorgvisies. Aanvullend
wordt in de beschikking een verantwoordingswijze opgenomen, waaronder een
projectenlijst, die ingaat op de exacte activiteiten waar een bijdrage aan
wordt verleend. Op die manier ontvangt de minister op gelijkwaardige wijze
informatie over de voortgang van de besteding. Deze projectenlijst hoeft nog
niet bij de aanvraag te worden ingevuld.
De inzet van de middelen kan besproken worden in (bestuurlijke) overleggen
tussen het Ministerie van BZK en provincies. Als de aanvraag niet is ingediend
door gedeputeerde staten of als de omschreven activiteiten geen activiteiten
zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt de aanvraag niet in
behandeling genomen op grond van artikel 4:5, eerste lid, onderdeel a, van de
Algemene wet bestuursrecht. De aanvrager zal dan de gelegenheid krijgen om
binnen een gestelde termijn de aanvraag aan te vullen of te wijzigen. Ter
ondersteuning wordt een format waarin alle gevraagde onderdelen staan,
beschikbaar gesteld aan provincies, dat provincies moeten gebruiken voor de
indiening van de aanvraag. De aanvraag om een specifieke uitkering kan vanaf
1 augustus 2022 tot en met 1 december 2022 worden ingediend.
Artikel 5. Verplichtingen
In dit artikel zijn verplichtingen van een provincie geregeld die een
specifieke uitkering ontvangt. In de beschikking tot verstrekking van de
uitkering worden nadere eisen gesteld over de specifieke verplichting per
tranche. De specifieke uitkering dient op grond van het eerste lid volledig
besteed te zijn uiterlijk op 31 december 2024. De bestedingstermijn is geregeld
om te zorgen dat provincies inzetten op snelle en effectieve oplossingen voor
het huidige probleem in de voorfase van bouwprojecten.
In het tweede lid is een uitstelmogelijkheid geregeld voor de situatie dat
de volledige besteding uiterlijk op 31 december 2024 niet mogelijk is. De
termijn kan dan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek eenmaal met ten hoogste
een jaar worden verlengd.
De provincie moet zelf voorzien in een financiële bijdrage van ten minste
50% van de kosten van de activiteiten, of de provincie zet die activiteiten
voort na het aflopen van de periode van de specifieke uitkering nog voor ten
minste de duur van een jaar. Die periode van een jaar vangt aan op 1 januari
2025 en loopt tot 31 december 2025, tenzij gebruik is gemaakt van de
mogelijkheid tot verlenging van het tweede lid. In dat geval vangt de periode
waarin de activiteiten dienen te worden voorgezet aan op de datum na afloop van
de periode van verlenging en beslaat een jaar, gerekend vanaf die datum.
Indien de provincie kiest voor cofinanciering via het financieren van de
helft van de activiteiten betekent dit dat provincie eenzelfde bedrag ter
beschikking stelt als de bijdrage die zij vanuit het Rijk ontvangt. Deze
financiële bijdrage hoeft op het moment van aanvragen nog niet geregeld te zijn
in de begroting van de provincie, maar dient uiteindelijk wel verantwoord te
worden in de jaarlijkse verantwoording. Hierover zal in de beschikking nadere
toelichting worden opgenomen. Het staat provincies vrij om een deel van deze
cofinanciering op te halen bij gemeenten die gebruik maken van de flexpools,
bijvoorbeeld door zelf ook cofinanciering toe te passen op de projecten.
Indien de provincie kiest voor het continueren van de flexpools hoeft dit
niet van dezelfde financiële omvang te zijn als de bijdrage van het Rijk.
Daarmee is bedoeld dat de provincies eigenstandig kunnen bepalen op welk niveau
ze de ondersteuning met flexibele inzet continueren. Zo wordt provincies de
vrijheid geboden om op basis van de lokale behoefte aan ondersteuning invulling
te geven aan de flexpools.
In het vierde lid is geregeld dat aan een uitkering in de
uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen kunnen worden verbonden.
Artikel 6. Informatievoorziening na uitkering
Dit artikel bevat de grondslag voor de minister om provincies om informatie
te verzoeken het van provincies ten behoeve van evaluatie van de regeling. De
evaluatie is nader toegelicht in hoofdstuk 5 van het algemeen deel van deze
toelichting.
Artikel 7. Verantwoording en terugvordering
Voor een toelichting op de verantwoording over en de eventuele
terugvordering van de specifieke uitkering, wordt verwezen naar paragraaf 3.1
van het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
H.M. de Jonge