Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 11 juli 2022, nr. 2022-0000353424, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een specifieke uitkering ten behoeve van de financiering van capaciteitsondersteuning voor het voorkomen van vertragingen in de voorfase van de woningbouw (Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw (tweede tranche))

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op de artikelen 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 4:23, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aandachtsgroepen:

statushouders, arbeidsmigranten, dak- en thuisloze mensen, mensen met sociale of medische urgentie, mensen die uitstromen uit een intramurale zorginstelling, uitwonende studenten, woonwagenbewoners en ouderen.

b. betaalbare woning:
  • 1°. sociale huurwoning: huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

  • 2°. huurwoning voor middenhuur: huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste de bovengrens van € 1.000, of, indien er voor een geliberaliseerde woning voor middenhuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j, van het Besluit ruimtelijke ordening in de gemeentelijke verordening ten hoogste een aanvangshuurprijs is bepaald die lager is dan € 1.000, ten hoogste dat bedrag. De bovengrens wordt met ingang van elk kalenderjaar geïndexeerd; of

  • 3°. betaalbare koopwoning: koopwoning met een koopprijs van ten hoogste de kostengrens voor woningen zonder energiebesparende voorzieningen, bedoeld in de voorwaarden en normen voor de onder auspiciën van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen ontwikkelde Nationale Hypotheek Garantie;

c. minister:

Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Artikel 2. Specifieke uitkering

De minister verstrekt op aanvraag van gedeputeerde staten een specifieke uitkering aan de provincie voor de financiering van capaciteitsondersteuning in de gemeentelijke of provinciale organisatie of bij een waterschap ter bevordering van de snelheid van:

  • a. de vergunningverlening voor woningbouwprojecten;

  • b. de totstandkoming van lokale of regionale integrale woonzorgvisies en het realiseren van betaalbare woningen met passende zorg en ondersteuning voor aandachtsgroepen;

  • c. het voorbereiden van een woningbouwproject of herstructureringsproject;

  • d. het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen; of

  • e. het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

  • 1. Het uitkeringsplafond voor aanvragen op grond van artikel 2 bedraagt in het kalenderjaar 2022 € 40.000.000.

  • 2. Specifieke uitkeringen worden per aanvraagtijdvak toegekend op basis van de evenredige verdeling naar de bruto nieuwbouw woningbouwopgave per provincie op basis van de woningbouwcijfers uit 2022 van ABF.

  • 3. De specifieke uitkering op basis van cijfers ABF cijfers juni 2022 bedraagt per provincie ex BTW:

    • a. Drenthe: € 455.216;

    • b. Flevoland: € 1.336.415;

    • c. Friesland: € 701.618;

    • d. Gelderland: € 3.975.835;

    • e. Groningen: € 739.205;

    • f. Limburg: € 887.384;

    • g. Noord-Brabant: € 5.145.198;

    • h. Noord-Holland: € 6.644.489;

    • i. Overijssel: € 1.845.923;

    • j. Utrecht: € 3.662.612;

    • k. Zeeland: € 430.000; en

    • l. Zuid-Holland: € 8.553.056.

  • 4. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor BTW die is verschuldigd over kosten voor de activiteiten in het eerste lid voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 4. De aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend vanaf 1 augustus 2022 tot en met 1 december 2022 door gedeputeerde staten bij de minister.

  • 2. Een aanvraag bevat minimaal het volgende:

    • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd, waarbij wordt aangegeven wat de ingeschatte verhouding van de inzet van de middelen is tussen de woningbouwprojecten, herstructureringsprojecten en woonzorgvisies; en

    • b. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten, bedoeld in de artikelen 2 en 4, tweede lid, onder a.

  • 3. De minister kan, in aanvulling op het gestelde in het tweede lid, aanvullende bescheiden vragen voor het indienen van een aanvraag die hij nodig acht voor het beoordelen van de aanvraag of het monitoren van de effecten van deze regeling.

Artikel 5. Verplichtingen

  • 1. De provincie besteedt de specifieke uitkering volledig uiterlijk op 31 december 2024 aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt.

  • 2. Indien de volledige besteding van de specifieke uitkering voor de datum, genoemd in het eerste lid, niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

  • 3. De provincie:

    • a. voorziet zelf in een financiële bijdrage van ten minste 50% van de kosten van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt; of

    • b. financiert die activiteiten voor ten minste de duur van een jaar, gerekend vanaf de datum genoemd in het eerste lid, dan wel, indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging als bedoeld in het tweede lid, gerekend vanaf de datum na afloop van de in dat lid bedoelde termijn.

  • 4. Aan een uitkering kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 6. Informatievoorziening na uitkering

  • 1. Gedeputeerde staten informeren de minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

  • 2. Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van de minister medewerking en verstrekken op verzoek van de minister informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

Artikel 7. Verantwoording en terugvordering

  • 1. Gedeputeerde staten leggen verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de specifieke uitkering niet volledig of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan gedeputeerde staten.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw tweede tranche.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en probleemanalyse

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet via de Nationale Woon- en Bouwagenda, het programma Woningbouw, het programma ‘Een thuis voor iedereen’ en het programma Leefbaarheid en Veiligheid in op het versterken van de samenwerking met de medeoverheden. Het doel van het versterken van deze samenwerking is het versnellen van de woningbouw en een veilige en betaalbare woonomgeving voor iedereen met passende zorg en ondersteuning. De afgelopen periode is er vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al ingezet op het versterken van de samenwerking met de medeoverheden met als doel het versnellen van de woningbouw. Gezamenlijk is gewerkt aan het sneller opharden van de zachte plancapaciteit naar concrete woningbouwprojecten en vergunningverlening zodat de woningbouw sneller kon starten. Het gaat hier bijvoorbeeld om de vergunningverlening voor woningbouwprojecten, het uitwerken van een woningbouwproject, het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen of het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Provincies hebben hierin de rol als schakel tussen enerzijds de het Rijk en afspraken over plancapaciteit en anderzijds het opharden van de plancapaciteit met gemeenten. Het vaststellen van de Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw tweede tranche (ook wel flexpools genoemd) om vertragingen in woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen te voorkomen, dient ter ondersteuning van deze programma’s.

Deze regeling zorgt ervoor dat het Rijk de provincies in de gelegenheid stelt om de provinciale organisatie, gemeenten, waterschappen en regio’s met een flexibele inzet van capaciteit en expertise te ondersteunen in de planvorming en vergunningverlening voor woningbouw- en herstructureringsprojecten en in gebiedsontwikkelingen. Daarmee wordt beoogd de snelheid te bevorderen in de voorfase van woningbouwprojecten, zowel binnenstedelijke, transformatie- als herstructureringsprojecten, waarmee woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad.

Ook voorziet de regeling in de mogelijkheid om flexibele inzet van capaciteit in te zetten voor het ontwikkelen en lokaal dan wel regionaal afstemmen van integrale woonzorgvisies voor aandachtsgroepen met als resultaat betaalbare huisvesting voor aandachtsgroepen met passende zorg en ondersteuning. De integrale woonzorgvisies krijgen een regionale of lokale reikwijdte. Door de coronacrisis, de oorlog in Oekraïne, en de toenemende inflatie is het toekomstperspectief van woningmarktpartijen onzekerder geworden. Hierdoor is er een vertraging in het aantal afgegeven bouwvergunningen opgetreden of zijn projecten voor de huisvesting van aandachtsgroepen moeizaam van de grond gekomen.1 Planvorming kost bijvoorbeeld meer tijd, omdat de marktomstandigheden zijn veranderd, waardoor de financiële doorrekening van projecten geactualiseerd moet worden. Tevens vereist de ontwikkeling van integrale woonzorgvisies goede afstemming met woningcorporaties, zorgpartijen, cliëntorganisaties en andere relevante maatschappelijke organisaties.

1.1 Voorkomen van vertraging in de voorfase

Vertraging in de planvorming en vergunningverlening kan leiden tot minder opdrachten bij marktpartijen, waardoor de woningbouwproductie verder kan teruglopen. Het huidige historisch hoge woningtekort wordt onder andere veroorzaakt door de terugval van de bouwproductie tijdens de vorige crisis. Gezien het hoge woningtekort is het onwenselijk dat een nieuwe economische terugval wederom leidt tot een grote terugval in de bouwproductie. Om dit te voorkomen, is het van belang dat de gemeenten door kunnen gaan met de voorbereiding van woningbouwprojecten (planvorming) en met de vergunningverlening.

De voorbereidende werkzaamheden om tot woningbouw te komen zijn divers en complex. Deze bestaan onder andere uit het uitwerken van mobiliteitsplannen, het opstellen van grondexploitaties, het opstellen van een bestemmingsplan, het voeren van onderhandelingen met marktpartijen en de juridische afwikkeling van de vergunningverlening. Gemeenten, met name middelgrote en kleine, hebben slechts beperkte capaciteit om uitvoering te geven aan deze werkzaamheden. De recente ontwikkelingen zorgen daarbovenop voor extra werkzaamheden en nieuwe complicaties. Daarnaast ontbreekt het in sommige gemeenten aan de expertise om complexe woningbouwprojecten van de grond te krijgen en zijn de middelen om externe expertise in te huren beperkt. Om de gevolgen van de recentelijke ontwikkeling op de woningbouw zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat gemeenten voldoende kennis en expertise hebben om de planvorming en vergunningverlening in deze uitdagende omstandigheden op peil te houden.

Naast vertraging in de voorfase van woningbouw, is het op de huidige, krappe woningmarkt met name voor kwetsbare groepen uitdagend om een woonplek te vinden. Het programma ‘Een thuis voor iedereen’ heeft als doel om juist voor deze zogeheten aandachtsgroepen te zorgen voor voldoende betaalbare en geschikte woningen met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Om dit doel te realiseren maken rijk, provincies, gemeenten, zorgaanbieders en woningcorporaties afspraken over bouw, toewijzing en ondersteuning. Een van deze afspraken betreft het opstellen van lokale of regionale integrale woonzorgvisies voor alle gemeenten om te komen tot de gewenste woningbouwprogrammering voor de huisvesting van aandachtsgroepen met passende zorg en ondersteuning. Het gaat hierbij om het maken van analyses en berekeningen om deze visies op te stellen, het betrekken van de relevante organisaties, zoals zorgpartijen en cliëntenorganisaties, bij de totstandkoming van deze visie en de doorvertaling naar lokale prestatieafspraken met onder andere woningcorporaties en het doorlopen van ambtelijke en bestuurlijke processen. Juist bij deze opgave ontbreekt het bij medeoverheden aan de gewenste personele capaciteit en expertise om deze taak op te pakken en uit te voeren. De lokale dan wel regionale ontwikkeling van integrale woonzorgvisies vereist immers goede afstemming met corporaties, zorgpartijen, cliëntorganisaties en andere relevante maatschappelijke organisaties. Deze regionale samenwerking is een belangrijk uitgangspunt van het programma ‘Een thuis voor iedereen’.

Naast dat deze regeling gericht is op de uitbreiding van personele capaciteit en expertise, voorziet de regeling ook uit het programma ‘Een thuis voor iedereen’ in een brede ondersteuningsstructuur voor gemeenten, woningcorporaties en maatschappelijke organisaties om de doelen van het programma gezamenlijk ten uitvoer te brengen. Deze ondersteuningsstructuur behelst een online kennis- en expertisecentrum, een kennis- en innovatieprogramma voor voorlopende regio’s en overige gemeenten en een nader op te richten expertteam.

Met de onderhavige specifieke uitkering worden provincies in staat gesteld om op een flexibele wijze extra expertise bij medeoverheden en de eigen organisatie in te zetten. De flexibele inzet betekent dat provincies en medeoverheden bijvoorbeeld een flexpool kunnen oprichten waarin medewerkers met specialistische kennis tijdelijk worden ingezet op actuele opgaven, in programma’s en projecten in meerdere gemeenten. Datzelfde geldt voor samenwerking met adviesbureaus. Ook met adviesbureaus kunnen afspraken gemaakt worden over de inzet van adviseurs die projectmatig en tijdelijk kunnen worden ingezet in de organisatie van de provincie of bij de medeoverheden om concrete knelpunten op te lossen.

Provincies en andere medeoverheden kunnen de aangevraagde middelen daarnaast benutten voor tijdelijke personele versterking binnen hun eigen organisatie. Daarbij kan de focus zowel op het tijdelijk vergroten van de capaciteit van een organisatie als op het gericht inzetten van specifieke expertise liggen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om expertises zoals verkeerskundigen die gemeenten ondersteunen bij het uitwerken van het mobiliteitsprofiel, planeconomen die de financieel-economische doorrekeningen van woningbouwprojecten opstellen of verifiëren, juristen die nodig zijn om de vergunningverlening af te handelen of projectleiders en beleidsmakers die het proces begeleiden om te komen tot integrale woonzorgvisies op regionaal of lokaal niveau.

1.2 Doorontwikkeling Flexpools

De afgelopen jaren is er in diverse provincies ervaring opgedaan met de flexibele inzet van expertise en capaciteit en de vorige regeling flexpools (Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw). In deze provincies is er voor gemeenten de mogelijkheid om bij de provincie een aanvraag te doen voor de inzet van externe expertise en capaciteit bij concrete woningbouwprojecten. Inmiddels is er een tussenevaluatie uitgevoerd naar de eerste bevindingen van de regeling flexpools. Hieruit blijkt dat er nog steeds behoefte is aan extra capaciteit om woningbouwprojecten te versnellen, maar het is, bij voortzetting, wel nodig om een aantal aanscherpingen door te voeren. Zie voor een nadere duiding van en toelichting over deze activiteiten de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.

De regeling blijft provincies relatief veel vrijheid bieden in de wijze hoe de middelen mogen worden besteed. Dit betekent echter niet dat de inzet vrijblijvend is. Door het indienen van een aanvraag accepteren provincies de verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor het bespoedigen van de voorfase en vergunningverlening van woningbouwprojecten, gebiedsontwikkelingen en het ontwikkelen van integrale woonzorgvisies. Deze inzet richt zich op het behalen van concrete resultaten door gerichte (tijdelijke) versterkingen van capaciteit of expertise bij medeoverheden. We verwachten dat provincies zich zullen inspannen om regionale of provinciale flexpools op te zetten. Samenwerking tussen gemeenten en regio’s is een belangrijk uitgangspunt voor deze regionale of provinciale flexpools. Door goed samen te werken kan kennis onderling uitgewisseld worden en kunnen afspraken worden gemaakt over de schaarse inzet van medewerkers. Bestuurlijke overleggen en de op te stellen woondeals zullen vervolgens worden gebruikt om over de voortgang van deze regionale of provinciale flexpools te praten.

Indien er binnen een provincie projecten zijn die een bijdrage ontvangen vanuit de woningbouwimpuls2 is het van belang dat deze projecten ook tijdig tot uitvoering komen. Door de middelen die met de specifieke uitkering de provincie toekomen kunnen deze projecten op tijd van de grond komen, door middelen bij de planvorming en vergunningverlening, te borgen.

2. De hoogte van de uitkering

Voor de specifieke uitkering op grond van de regeling is in totaal 80 mln. euro (incl. btw) gereserveerd. De middelen voor het kalenderjaar 2022 (40 mln.) worden met deze regeling beschikbaar gesteld. De middelen voor het kalenderjaar 2024 (40 mln.) worden beschikbaar gesteld met een nieuwe tranche. De woningbouwopgave is niet in elke provincie gelijk, daarom worden de beschikbare middelen verdeeld over de provincies op basis van de woningbouwopgave. De woningbouwopgave wordt bepaald op basis van de door de minister in het kader van de in de meest actuele staat van de woningmarkt gepubliceerde cijfers over het tekort aan woningen. Daarbij is minimale uitkering van 0,5 mln. euro (incl. BTW) per provincie gehanteerd.

3. Inhoud van de regeling

Met deze regeling wordt het mogelijk dat provincies een aanvraag indienen voor een bijdrage van het Rijk om de flexibele inzet van expertise en capaciteit aan gemeenten mogelijk te maken. De inzet van de middelen kan bijvoorbeeld gericht zijn op het opzetten van een vaste pool van adviseurs door de regio of provincie. Deze adviseurs kunnen vervolgens worden uitgeleend aan gemeenten of ze werken ten behoeve van de gehele regio of provincie. Een andere vorm die mogelijk is dat gemeenten of regio’s zelf capaciteit en expertise inhuren met een bijdrage vanuit de provincie.

In de regeling is bepaald dat de middelen dienen te worden ingezet ter bevordering van de snelheid in de voorfase van de woningbouw door middel van het bieden van ondersteuning en expertise ten behoeve van een van de volgende processen:

  • a. de vergunningverlening van woningbouwprojecten;

  • b. de totstandkoming van integrale woonzorgvisies en het realiseren van betaalbare woningen voor aandachtsgroepen;

  • c. het voorbereiden van een woningbouwproject of herstructureringsproject;

  • d. het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen; of

  • e. het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

3.1 Verantwoording en terugvordering

Ten minste één keer per jaar rapporteert de provincie in de jaarrekening conform de Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt (via de SiSa-verantwoording).

Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, dan kan de minister (dat deel van) de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. Indien blijkt dat de middelen onrechtmatig zijn besteed, zal de minister deze altijd terugvorderen.

De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de provincie.

In het geval dat een provincie financiële middelen van de specifieke uitkering aan een gemeente ter beschikking stelt of onderdelen van een project voor een gemeente betaalt, zal die gemeente aan de provincie moeten aantonen dat het geld aan de activiteiten is besteed zoals voorgeschreven in deze regeling of dat die activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De provincie legt verantwoording af aan de minister.

3.2 BTW

De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de provincie BTW verschuldigd is. Dat zal grotendeels het geval zijn, gezien de aard van flexpools waarbij geldt dat expertise en capaciteit door de provincie extern worden ingehuurd.

De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde BTW. De BTW-component wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Er is gerekend met dat twee derde van de beschikbare middelen aan BTW-plichtige activiteiten besteed wordt. Provincies kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op terugontvangst van de betaalde BTW-componenten.

3.3 Staatssteun en aanbesteding

Afhankelijk van de gekozen vorm waarin provincies de gemeenten ondersteunen met flexibele inzet van expertise en capaciteit is het mogelijk dat er sprake is van aanbestedingsplichtige activiteiten. Dit is met name het geval indien er gewerkt wordt met externe inhuur in plaats van het vullen van een pool met ambtelijke capaciteit.

Daarnaast zijn de provincies en de gemeenten, net als in hun reguliere werkzaamheden, verantwoordelijk voor het voldoen aan de voorschriften rondom staatssteun. De provincie is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van deze Europese regels en de uitwerking in de Aanbestedingswet 2012, omdat de provincies bij de onderhavige uitkering zelf kiezen op welke wijze ze de inzet van extra mankracht vormgegeven. Dan is deze vormgeving nog onvoldoende bepaald om op het niveau van de rijksoverheid een toets uit te voeren.

3.4 Administratieve lasten

Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. Extern ingehuurde bedrijven of zelfstandigen zijn weliswaar indirect begunstigden van deze uitkering, maar zij ondervinden geen administratieve verplichtingen hiervan.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

4. Geconsulteerde partijen

De internetconsultatie heeft twee reacties opgeleverd, namelijk van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de regio Parkstad Limburg. Daarnaast heeft het Interprovinciaal Overleg (IPO) een losse consultatiereactie gestuurd. Alle drie reacties onderschrijven het belang van (de voortzetting van) het instrument. De middelen stellen medeoverheden in staat om vertraging in woningbouw- of herstructureringsprojecten en gebiedsontwikkelingen zoveel mogelijk te voorkomen. Zowel VNG en IPO reageren wel kritisch op een aantal onderdelen die hieronder worden behandeld.

4.1. Cofinanciering

De suggestie om de cofinancieringseis van 50% af te schaffen wordt door VNG en IPO gedaan. Gemeenten en provincies geven aan ook zonder de cofinancieringsprikkel gemotiveerd te zijn om aan de slag te gaan met de woningbouwopgave. Bovendien staan de begrotingen van medeoverheden deze tijd al onder druk en zou de cofinancieringseis de uitvoeringskracht kunnen beperken. Toch is de cofinancieringseis een effectief middel om het doelbereik van de regeling te vergroten. Met de gezamenlijke financiële inzet kan vertraging in meer projecten voorkomen worden. Maar de cofinancieringseis kan niet als effect hebben dat (Rijks)middelen die tot doel hebben vertraging op te lossen of te voorkomen, niet besteed worden. Om deze reden is er besloten om de cofinancieringseis van de regeling flexpools (eerste tranche) te laten gelden, omdat die wel werkbaar is gebleken. Artikel 5 en de toelichting is hierop aangepast.

4.2. Projectenlijst

Het IPO doet de suggestie om niet vooraf een projectenlijst in te dienen, maar met duidelijke regels in de provinciale regelingen de uitgave van (rijks)middelen te monitoren. De voorlopige lijst met woningbouw- of herstructureringsprojecten en regio’s die aan de slag gaan met het opstellen van lokale of regionale integrale woonzorgvisies is bedoeld om vooraf een beeld te krijgen over de inzet van de middelen. Het is belangrijk om vooraf een indicatie van de verhouding voor de inzet van de middelen te hebben tussen de woonzorgvisies, de woningbouw en de herstructureringsprojecten. Bovendien moet, om de rechtmatigheid van het instrument te beoordelen, informatie beschikbaar zijn over hoe de middelen worden besteed. Zo kan er onder andere informatie opgevraagd worden over aan welke projecten en welk type activiteiten de middelen worden besteed. Maar het aanvraagproces mag niet leiden tot meer (werk)druk bij medeoverheden, zoals het IPO aangeeft. Bovendien, zo geeft het IPO aan, is er aan de voorkant vaak niet voldoende zicht op de projecten die de komende twee jaar ondersteund worden. Juist de mogelijkheid om de middelen flexibel in te zetten is van belang om bij te dragen tot het doel om vertraging vanwege capaciteitstekort op te lossen.

Daarom is ervoor gekozen, in lijn met de eerste tranche van de flexpools, dat gedeputeerde staten wel een aanvraag moeten indienen om de middelen te ontvangen. In die aanvraag moet een indicatieve verhouding staan waarin de middelen worden besteed; twee jaar is immers een relatief korte periode. De projectenlijst wordt onderdeel van de beschikking tot verstrekking van de uitkering, zodat de minister op gelijkwaardige wijze informatie ontvangt over de voortgang van de besteding. Met deze invulling wordt balans gezocht tussen a) het zicht krijgen op de verhouding van de besteding tussen de activiteiten, b) informatie van voldoende niveau om de rechtmatigheid van de besteding te verantwoorden en c) wordt er, ten opzichte van de eerdere tranche, geen extra onevenredige inspanning gevraagd van medeoverheden. De artikelen en toelichting zijn hierop aangepast.

4.3. Woonzorgvisie

De VNG doet de suggestie om een middelen expliciet beschikbaar te stellen voor de uitwerking van het Programma Een thuis voor iedereen. De VNG geeft aan dat financiële steun voor gemeenten voor de verdere ontwikkeling van lokale of regionale integrale woonzorgvisies niet thuishoort in deze regeling, maar dat er daarvoor specifiek middelen beschikbaar moeten worden gesteld aan gemeenten of regio’s. Omdat er op dit moment geen specifieke middelen voor beschikbaar zijn, is er gezocht naar hoe er toch een financiële bijdrage kan worden geleverd aan de tot stand komen van lokale of regionale integrale woonzorgvisies. Dat de flexpoolregeling voor verschillende activiteiten aangevraagd kan worden past daarnaast bij integraal beleid. Door deze activiteit onderdeel te laten zijn van de flexpoolregeling, komen erop zeer korte termijn middelen beschikbaar. Daarnaast benoemt de VNG dat het niet logisch is dat de middelen voor ondersteuning worden belegd bij provincies en dat dit vanuit het gedachtegoed van ‘Een thuis voor iedereen’ echt de verkeerde keuze is. Deze mening wordt niet gedeeld. De provincies hebben een coördinerende rol bij de totstandkoming van lokale of regionale integrale woonzorgvisies en wij zien niet dat dit intervenieert bij de toekenning van deze middelen op de wijze die in de regeling is voorgesteld.

4.4 Verdeling middelen op basis van de woningbouwopgave

De regio Parkstad Limburg geeft aan om bij de verdeling van de middelen over provincies ook de herstructureringsopgave te betrekken. De flexpoolmiddelen uit 2020 waren alleen bedoeld voor activiteiten in de voorfase van woningbouwprojecten, maar zijn in deze regeling uitgebreid met activiteiten in de voorfase van herstructureringsprojecten en het opstellen van woonzorgvisies ten behoeve van huisvesting voor aandachtsgroepen. Op dit moment zijn er geen eenduidige herstructureringscijfers per provincies, dus is er gekozen om de middelen te verdelen op basis van de bruto woningbouwopgave per provincies.

5. Evaluatie en monitoring

Deze regeling betreft een uitkering aan provincies met als doel het bevorderen van de snelheid in de voorfase van woningbouwprojecten en biedt ondersteuning bij personele capaciteit voor het opstellen en lokaal of regionaal afstemmen van integrale woonzorgvisies met daaruit volgende huisvesting voor aandachtsgroepen. Gezien dit karakter en de looptijd zal er eventueel enkel een eindevaluatie plaatsvinden, maar het is ook mogelijk dat er informatie over de voortgang wordt opgevraagd voor de monitoring. De tussentijdse monitoring richt zich op kerngegevens, zoals het aantal projecten dat geholpen is en het aantal woningen dat daarmee gemoeid is. Deze informatie wordt gebruikt bij bestuurlijke overleggen tussen het Rijk en provincie om de voortgang te bespreken en eventueel bij te sturen. Daarnaast zal in de reguliere overleggen tussen Rijk en provincie aandacht worden besteed aan de voortgang van de capaciteitsondersteuning. In de evaluatie wordt naar de doelmatigheid en effectiviteit van het instrument gekeken. Voor de doelmatigheid zal er worden gekeken naar het bereik van de regeling (aantal projecten dat bereikt wordt en het type knelpunten dat opgepakt wordt). De evaluatie van de effectiviteit richt zich op de resultaten: zijn de gesignaleerde knelpunten opgelost en op welke wijze heeft de regeling daaraan bijgedragen.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2. Specifieke uitkering

In artikel 2 is bepaald voor welke activiteiten de specifieke uitkering wordt verstrekt. De uitkering moet worden besteed aan de flexibele inzet van expertise en capaciteit. Het karakter van de flexpools is dat a) een ambtelijke flexpool wordt opgericht waarin medewerkers met specialistische kennis tijdelijk aanvullend optreden in programma’s en projecten bij meerdere medeoverheden, of b) adviseurs van een adviesbureau die projectmatig en tijdelijk worden ingezet in de organisatie van de provincie of bij de medeoverheden om concrete knelpunten op te lossen. Daarnaast is het ook mogelijk dat er ambtenaren in dienst worden genomen, die werkzaamheden gaan verrichten waarvoor de specifieke uitkering kan worden ingezet.

De werkzaamheden die vergoed mogen worden uit de uitkering dienen volledig te bestaan uit het bevorderen van de snelheid in de voorfase van woningbouwprojecten (incl. transformatie en herstructurering) en het opstellen en lokaal of regionaal afstemmen van integrale woonzorgvisies ten behoeve van de huisvesting van aandachtsgroepen. Het gaat nadrukkelijk niet om reguliere activiteiten van medeoverheden, zoals het opstellen van een woonvisie, vormgeven van de woondeals, en de monitoring van reguliere woningbouwafspraken. De uitkering kan besteed worden doormiddel van het bieden van ondersteuning en expertise ten behoeve van één of meer van de volgende vijf activiteiten:

  • a) de vergunningverlening van woningbouw- of herstructureringsprojecten. De vergunningverlening is een complex juridisch traject. Vanuit de regeling kan er specifieke (juridische) expertise worden ingehuurd. Daarnaast kan het zijn dat een gemeente een bepaalde periode een piek in aanvragen ziet aankomen. Inzet van de regeling kan dan vertraging voorkomen door tijdelijk de capaciteit te vergroten.

  • b) projecten gericht voor ondersteuning bij de totstandkoming van integrale woonzorgvisies en het realiseren van betaalbare woningen voor aandachtsgroepen met passende zorg en ondersteuning. De woonzorgvisies maken helder wat mensen uit de aandachtsgroepen nodig hebben aan zowel huisvesting, welke omgeving passend is en welke zorg en ondersteuning nodig is. Deze opgaven worden zo goed als mogelijk gekwantificeerd. De woonzorgvisies vormen de basis voor gemeenten om op lokaal niveau bindende wederkerige afspraken te maken met woningcorporaties, particuliere verhuurders, zorgaanbieders of zorgkantoren en andere partijen. In 2023 werken alle gemeenten integrale woonzorgvisies uit met een coördinerende rol van provincies in het regionale afstemmingsproces.

  • c) het uitwerken van een woningbouwproject of herstructureringsproject. De uitwerking van een woningbouw- of herstructureringsproject vraagt expertise op vele vlakken. Bijvoorbeeld verkeerskundig, financieel en organisatorisch. Het formuleren van randvoorwaarden, overleg met inwoners, stedenbouwkundige inpassing, klimaatadapatie, parkeeroplossingen en mobiliteitsknelpunten zijn enkele aspecten die uitgewerkt moeten worden. Daarnaast moet er een grondexploitatie of businesscase worden opgezet. Niet elke gemeente heeft evenveel ervaring met het uitwerken van (grote) woningbouwprojecten, waardoor de benodigde expertise beperkt aanwezig is binnen het ambtelijk apparaat. Deze regeling stelt gemeenten in de gelegenheid om specifieke expertises in te huren, zoals een verkeerskundige, planeconoom of projectleider.

  • d) het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen. Een belangrijk element in de voorfase is de anterieure overeenkomst waarin privaatrechtelijke afspraken worden gemaakt tussen gemeenten en private partijen die betrokken zijn bij woningbouw- of herstructureringsprojecten. De regeling kan ingezet worden voor het inhuren van expertise bij deze onderhandelingen.

  • e) het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Het bestemmingsplan is doorgaans de basis voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit en daarom is het van belang dat dit wordt vastgesteld. Het vaststellen van een bestemmingsplan kent een uitvoerige voorbereiding waaronder inspraakprocedures en het bepalen van de impact op de bestaande omgeving.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

In het eerste lid is bepaald dat voor het kalenderjaar 2022 het uitkeringsplafond € 40 mln. bedraagt voor aanvragen op grond van artikel 2. Het tweede lid gaat in op de methode om de hoogte van de specifieke uitkering per provincie te bepalen. In het derde lid zijn de bedragen vastgesteld die de provincies ontvangen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de meeste actuele ABF woningbouwopgavecijfers (woningbouwopgave t/m 2030). Op basis hiervan wordt het uitkeringsbedrag per provincie bepaald. In 2024 worden nieuwe cijfers gebruikt voor het bepalen van de verdeling tussen de provincies.

In het vierde lid is geregeld dat specifieke uitkering niet wordt verstrekt voor de verschuldigde BTW. Zoals in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting is omschreven, wordt de BTW-component gestort in het BTW Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op teruggave van de betaalde BTW-componenten.

In 2024 zal een vergelijkbare tranche openen met een verwacht subsidieplafond van € 40 mln.

De regeling wordt dan aangepast, en op basis van de dan meest recent ABF woningbouwopgavecijfers (bruto woningbouwopgave per provincie) zal een verdeling gemaakt worden voor de provincies.

Artikel 4. De aanvraag

Er dient schriftelijke vanaf 1 augustus 2022 tot en met 1 december 2022 een aanvraag te worden gedaan bij de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening door gedeputeerde staten. In juli 2022 zal een aanvraagformulier naar de provincies gestuurd worden. De aanvraag dient een omschrijving te omvatten van de activiteiten waaraan gedeputeerde staten voornemens is de uitkering te besteden en een inschatting van de verhouding van de te besteden middelen per activiteit. Bijvoorbeeld wordt omschreven hoe de provincie gaat zorgen dat er flexpools worden opgezet of een subsidieregeling wordt opgesteld voor het inhuren van capaciteit en expertise. Daarbij wordt ten minste aangegeven wat de verwachte verhouding van de inzet van de middelen is tussen woningbouwprojecten, herstructureringsprojecten en woonzorgvisies. Aanvullend wordt in de beschikking een verantwoordingswijze opgenomen, waaronder een projectenlijst, die ingaat op de exacte activiteiten waar een bijdrage aan wordt verleend. Op die manier ontvangt de minister op gelijkwaardige wijze informatie over de voortgang van de besteding. Deze projectenlijst hoeft nog niet bij de aanvraag te worden ingevuld.

De inzet van de middelen kan besproken worden in (bestuurlijke) overleggen tussen het Ministerie van BZK en provincies. Als de aanvraag niet is ingediend door gedeputeerde staten of als de omschreven activiteiten geen activiteiten zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:5, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvrager zal dan de gelegenheid krijgen om binnen een gestelde termijn de aanvraag aan te vullen of te wijzigen. Ter ondersteuning wordt een format waarin alle gevraagde onderdelen staan, beschikbaar gesteld aan provincies, dat provincies moeten gebruiken voor de indiening van de aanvraag. De aanvraag om een specifieke uitkering kan vanaf 1 augustus 2022 tot en met 1 december 2022 worden ingediend.

Artikel 5. Verplichtingen

In dit artikel zijn verplichtingen van een provincie geregeld die een specifieke uitkering ontvangt. In de beschikking tot verstrekking van de uitkering worden nadere eisen gesteld over de specifieke verplichting per tranche. De specifieke uitkering dient op grond van het eerste lid volledig besteed te zijn uiterlijk op 31 december 2024. De bestedingstermijn is geregeld om te zorgen dat provincies inzetten op snelle en effectieve oplossingen voor het huidige probleem in de voorfase van bouwprojecten.

In het tweede lid is een uitstelmogelijkheid geregeld voor de situatie dat de volledige besteding uiterlijk op 31 december 2024 niet mogelijk is. De termijn kan dan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.

De provincie moet zelf voorzien in een financiële bijdrage van ten minste 50% van de kosten van de activiteiten, of de provincie zet die activiteiten voort na het aflopen van de periode van de specifieke uitkering nog voor ten minste de duur van een jaar. Die periode van een jaar vangt aan op 1 januari 2025 en loopt tot 31 december 2025, tenzij gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging van het tweede lid. In dat geval vangt de periode waarin de activiteiten dienen te worden voorgezet aan op de datum na afloop van de periode van verlenging en beslaat een jaar, gerekend vanaf die datum.

Indien de provincie kiest voor cofinanciering via het financieren van de helft van de activiteiten betekent dit dat provincie eenzelfde bedrag ter beschikking stelt als de bijdrage die zij vanuit het Rijk ontvangt. Deze financiële bijdrage hoeft op het moment van aanvragen nog niet geregeld te zijn in de begroting van de provincie, maar dient uiteindelijk wel verantwoord te worden in de jaarlijkse verantwoording. Hierover zal in de beschikking nadere toelichting worden opgenomen. Het staat provincies vrij om een deel van deze cofinanciering op te halen bij gemeenten die gebruik maken van de flexpools, bijvoorbeeld door zelf ook cofinanciering toe te passen op de projecten.

Indien de provincie kiest voor het continueren van de flexpools hoeft dit niet van dezelfde financiële omvang te zijn als de bijdrage van het Rijk. Daarmee is bedoeld dat de provincies eigenstandig kunnen bepalen op welk niveau ze de ondersteuning met flexibele inzet continueren. Zo wordt provincies de vrijheid geboden om op basis van de lokale behoefte aan ondersteuning invulling te geven aan de flexpools.

In het vierde lid is geregeld dat aan een uitkering in de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen kunnen worden verbonden.

Artikel 6. Informatievoorziening na uitkering

Dit artikel bevat de grondslag voor de minister om provincies om informatie te verzoeken het van provincies ten behoeve van evaluatie van de regeling. De evaluatie is nader toegelicht in hoofdstuk 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 7. Verantwoording en terugvordering

Voor een toelichting op de verantwoording over en de eventuele terugvordering van de specifieke uitkering, wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van het algemeen deel van deze toelichting.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

Eerste ervaringsfeiten bouw tijdens corona, Economisch Instituut voor de Bouw (2020).

X Noot
2

Er wordt hiermee gerefereerd aan een andere specifieke uitkering, de woningbouwimpuls. Gemeenten kunnen een specifieke uitkering aanvragen op grond van het Besluit Woningbouwimpuls 2020 (Stb. 2020, 141).

Naar boven