Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2022, 18581 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2022, 18581 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
Gelet op de artikelen 180b, 180c, 180d, 180e, 180f en 215a van het Wet op het primair onderwijs, de artikelen 118tb, 118tc, 118te, 118tf en 118tg van de Wet op het voortgezet onderwijs en de artikelen 9.5, 9.6, 9.8, 9.9, 9.10 en 14.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
onderwijs als bedoeld in artikel 180e van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118tf van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 9.9 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs 2020;
perspectief, bedoeld in artikel 180f van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118tg van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 9.10 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
inrichtingsplan, bedoeld in artikel 180b, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118tb, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 9.5, derde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
Inspectie van het onderwijs;
code bestaande uit twee cijfers en twee hoofdletters waarmee de school uniek is te identificeren in de Registratie Instellingen en Opleidingen;
een leerplichtige jongere die staat ingeschreven op een school;
jongere als bedoeld in artikel 180a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118ta van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 9.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
melding, bedoeld in artikel 180b, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118tb, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 9.5, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;
locatie, vestiging of groep binnen een vestiging van een school als bedoeld in artikel 180a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118ta van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 9.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, waar onderwijs plaatsvindt dat specifiek gericht is op vreemdelingen, als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000, die korter dan twee jaar in Nederland wonen;
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 2.47 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
basisschool als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling en een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze regeling;
tijdelijke onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 180a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118ta van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 9.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
nummer dat bestaat uit de instellingscode, aangevuld met de twee cijfers die de vestiging aanduiden.
1. De melding bevat de volgende gegevens:
a. de naam en het bestuursnummer van het bevoegd gezag;
b. de naam en de instellingscode van de school en het vestigingsnummer waarvan de tijdelijke onderwijsvoorziening een uitbreiding is;
c. het adres waar de tijdelijke onderwijsvoorziening gevestigd is;
d. de startdatum of voorziene startdatum van de tijdelijke onderwijsvoorziening;
e. het aantal leerlingen in de tijdelijke onderwijsvoorziening of het aantal leerlingen dat naar verwachting de tijdelijke onderwijsvoorziening zal bezoeken en het aantal groepen of klassen;
f. indien van toepassing: de specifieke opvanglocatie waaraan de tijdelijke onderwijsvoorziening is verbonden;
g. een verklaring dat met de gemeente is overlegd over het inrichten van de tijdelijke onderwijsvoorziening en, indien er noodzaak bestaat voor nieuwe huisvesting, dat de gemeente instemt met de huisvesting voor de tijdelijke onderwijsvoorziening;
h. een verklaring dat met het bevoegd gezag van andere scholen in de gemeente of regio is overlegd over het inrichten van de tijdelijke onderwijsvoorziening;
i. de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van de contactpersoon van de tijdelijke onderwijsvoorziening.
2. Het bevoegd gezag informeert het samenwerkingsverband dat verantwoordelijk is voor het gebied waarin de tijdelijke onderwijsvoorziening is gevestigd over de start van de tijdelijke onderwijsvoorziening.
3. De inspectie voert binnen drie maanden na de start van de tijdelijke onderwijsvoorziening een gesprek met het bevoegd gezag, waarbij de inspectie de tijdelijke onderwijsvoorziening bezoekt. De inspectie beslist voorts op welke wijze toezicht op de tijdelijke onderwijsvoorziening wordt uitgeoefend.
4. Het bevoegd gezag meldt de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening binnen twee maanden na inwerkingtreding van deze regeling danwel onverwijld na de inrichting hiervan bij de Minister.
1. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het onderwijs dat wordt gegeven op de tijdelijke onderwijsvoorziening en stelt een onderwijsprogramma vast overeenkomstig de artikelen 180c Wet op het primair onderwijs, 118tc Wet op het voortgezet onderwijs, 9.6 Wet voortgezet onderwijs 2020 en de nadere regels gesteld in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel.
2. Het bevoegd gezag besteedt de onderwijstijd:
a. voor zover redelijkerwijs mogelijk voor een derde deel aan de Nederlandse taal;
b. voor ten minste een derde deel aan inhoudelijk vakonderwijs, waaronder in elk geval wordt verstaan:
1° voor het primair onderwijs: actief burgerschap en sociale cohesie, rekenen en wiskunde, en zintuigelijke en lichamelijke oefening;
2° voor het voortgezet onderwijs: actief burgerschap en sociale cohesie, wiskunde en lichamelijke opvoeding;
c. voor ten hoogste een derde deel aan andere onderwijsgerichte activiteiten, waaronder wordt verstaan activiteiten die het sociaal en emotioneel welbevinden van de leerlingen bevorderen.
3. Met inachtneming van artikel 9, dertiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 6a van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 2.11 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 kan het bevoegd gezag een deel van het onderwijsprogramma in een andere taal aanbieden dan het Nederlands, indien het onderwijs in een andere taal dan het Nederlands past in het onderwijsprogramma van de tijdelijke onderwijsvoorziening en bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs.
4. Hoofdstuk 1, artikel 2.2 en hoofdstuk 2, paragrafen 3 tot en met 5, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 zijn niet van toepassing op een tijdelijke onderwijsvoorziening, met uitzondering van de artikelen 1.4, tweede lid. 2.34 en 2.44 tot en met 2.47.
5. Titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs is niet van toepassing op een tijdelijke onderwijsvoorziening, met uitzondering van de artikelen 6a, 6b, 6c, 6e, 17, 18, 20, eerste lid, 23b, 24b, 27c en 28b.
1. Het bevoegd gezag kan afstandsonderwijs verzorgen dat gegeven wordt door of onder toezicht van onderwijspersoneel in Nederland.
2. Het bevoegd gezag verzorgt uitsluitend afstandsonderwijs indien geen bevoegde leraren beschikbaar zijn om onderwijs op locatie te verzorgen en indien het afstandsonderwijs past in het onderwijsprogramma van de tijdelijke onderwijsvoorziening.
3. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de planning, verzorging, inhoud en kwaliteit van het afstandsonderwijs.
4. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag ook tijdelijk of gedeeltelijk afstandsonderwijs verzorgen dat vanuit Oekraïne wordt aangeboden.
5. Afstandsonderwijs vindt uitsluitend plaats onder toezicht van bekwaam personeel.
Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek aan de inspectie de documenten die het op grond van artikel 180d van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118te van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 9.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 bijhoudt van het onderwijspersoneel van een tijdelijke onderwijsvoorziening.
1. In afwijking van de artikelen 12 en 13 van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 24 en 24a van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikelen 2.88, 2.89, 2.90, 2.91 en 2.92 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, komt het inrichtingsplan als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, in de plaats van de in deze wetten gestelde eisen aan de schoolgids en het schoolplan.
2. Het bevoegd gezag stelt het inrichtingsplan beschikbaar aan de ouders van leerlingen van een tijdelijke onderwijsvoorziening.
1. Het bevoegd gezag stelt voor elke leerling in een tijdelijke onderwijsvoorziening zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling een doorstroomperspectief vast.
2. Het doorstroomperspectief bevat in elk geval een plan op welke wijze een leerling zo snel mogelijk, doch binnen twee jaren na inschrijving in een tijdelijke onderwijsvoorziening, zal doorstromen naar een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, niet zijnde een tijdelijke onderwijsvoorziening of nieuwkomersvoorziening.
3. Indien voor een leerling een extra onderwijsondersteuning nodig is, betrekt het bevoegd gezag die behoefte bij het vaststellen van het doorstroomperspectief.
4. Het doorstroomperspectief wordt ten minste één keer per jaar geëvalueerd in overleg met de ouders en de leerling en waar nodig bijgesteld.
1. Indien een leerplichtige ontheemde jongere wordt aangemeld bij een school als bedoeld in deze regeling met daaraan verbonden een tijdelijke onderwijsvoorziening, besluit het bevoegd gezag van deze school over de plaatsing in een tijdelijke onderwijsvoorziening.
2. De plaatsing van leerlingen in een tijdelijke onderwijsvoorziening, wordt niet afhankelijk gesteld van de voldoening van een geldelijke bijdrage.
3. Artikel 40, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 27, lid 2e, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 8.8, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 zijn van overeenkomstige toepassing.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
basisschool, niet zijnde een speciale school voor basisonderwijs of een school waarvan de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is als bedoeld in artikel 10a, eerste en vierde lid, van de wet; en
de Wet op het primair onderwijs.
1. De artikelen van de wet zijn onverkort van toepassing op een tijdelijke onderwijsvoorziening voor zover daarvan in deze regeling niet is afgeweken.
2. In afwijking van artikel 9, dertiende lid, van de wet hoeft voor een tijdelijke onderwijsvoorziening geen gedragscode te worden vastgesteld.
3. In afwijking van artikel 158 van de wet is voor deelname aan de in artikel 158 genoemde activiteiten geen instemming nodig van de ouders van de leerling.
Met inachtneming van artikel 3, derde lid, van de wet kan de Minister voor ten hoogste twee schooljaren een erkenning van beroepskwalificaties verlenen om les te geven in het primair onderwijs in een tijdelijke onderwijsvoorziening, indien de aanvrager de Nederlandse taal nog niet machtig is, doch wel beschikt over een buiten Nederland verkregen bewijsstuk om les te mogen geven in het primair onderwijs.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
school voor voortgezet onderwijs of een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 1 van de wet, niet zijnde een school voor praktijkonderwijs of een school waarvan de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is als bedoeld in artikel 23a1, eerste en derde lid, van de wet; en
de Wet op het voortgezet onderwijs.
Titel II, titel III, afdelingen I en Ia van de wet zijn niet van toepassing op een tijdelijke onderwijsvoorziening, met uitzondering van de artikelen 2, tweede lid, 3, 3a en 3b.
1. Artikel 6g1 van de wet is van overeenkomstige toepassing op tijdelijke onderwijsvoorzieningen.
2. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en spreiding van de uren in een tijdelijke onderwijsvoorziening.
De artikelen 10e, vierde lid, en 10g, vierde lid, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op leerlingen in een tijdelijke onderwijsvoorziening.
Artikel 19 van de Regeling voorzieningenplanning vo 2020 is van overeenkomstige toepassing op een tijdelijke nevenvestiging voor een tijdelijke onderwijsvoorziening, met uitzondering van de termijn van artikel 19, eerste lid, eerste volzin.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
school voor voortgezet onderwijs of een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 1 van de wet, niet zijnde een school voor praktijkonderwijs of een school waarvan de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is als bedoeld in artikel 2.94, eerste en derde lid van de wet; en
de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Hoofdstuk 2, paragraaf 9, hoofdstuk 3, paragraaf 10, hoofdstuk 4, hoofdstuk 5, paragraaf 4, hoofdstuk 6 en hoofdstuk 8, paragraaf 1, van de wet zijn niet van toepassing op een tijdelijke onderwijsvoorziening, met uitzondering van de artikelen 2.97, 2.110, 3.35, 3.36, 3.39, 3.40, 3.41, 8.4 tot en met 8.10, 8.13, 8.15 en 8.16.
1. Artikel 2.39 van de wet is van overeenkomstige toepassing op tijdelijke onderwijsvoorzieningen.
2. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en spreiding van de uren in een tijdelijke onderwijsvoorziening.
De artikelen 2.30, derde lid, onderdelen a en b, en vijfde lid, en 2.43, derde lid, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op leerlingen in een tijdelijke onderwijsvoorziening.
Artikel 19 van de Regeling voorzieningenplanning vo 2020 is van overeenkomstige toepassing op een tijdelijke nevenvestiging voor een tijdelijke onderwijsvoorziening, met uitzondering van de termijn van artikel 19, eerste lid, eerste volzin.
De Minister kan bij of krachtens deze regeling vastgestelde voorschriften buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover onverkorte toepassing zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Met inachtneming van de artikelen 5, tweede lid, en 15, eerste lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers verstrekt het bevoegd gezag op verzoek informatie aan de Minister over het aantal en de doorstroom van ingeschreven leerlingen in een tijdelijke onderwijsvoorziening.
1. Deze regeling treedt, met uitzondering van hoofdstuk 4, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Hoofdstuk 4 van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2022.
3. Hoofdstuk 3 van deze regeling vervalt met ingang van 1 augustus 2022.
4. Deze regeling vervalt met ingang van twee kalenderjaren na de dag van inwerkingtreding van de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom ontheemden.
De Regeling tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden (hierna: de regeling) bevat nadere voorschriften voor het inrichten van tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor leerplichtige ontheemden uit Oekraïne. De regeling sluit aan op de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden, waarin drie wetten voor het funderend onderwijs voor dit doel zijn gewijzigd:
• Wet op het primair onderwijs (WPO)
• Wet op het voortgezet onderwijs (geldig tot 1 augustus 2022)
• Wet voortgezet onderwijs 2020 (geldig vanaf 1 augustus 2022)
De regeling bevat nadere voorschriften over de procedure voor het starten van een tijdelijke onderwijsvoorziening, de onderwijsinhoud en onderwijstijd, richtlijnen voor eisen aan het personeel dat onderwijs verzorgt in een tijdelijke onderwijsvoorziening en bepalingen om ervoor te zorgen dat het onderwijs in een tijdelijke onderwijsvoorziening aansluit bij de specifieke situatie en onderwijsbehoefte van ontheemde leerlingen.
Het Nederlandse onderwijsstelsel kent een systeem voor het onderwijs aan nieuwkomers, dat wil zeggen leerlingen die sinds kort in Nederland verblijven en onderwijs gaan volgen. Dit systeem is rekbaar, maar niet voldoende ingesteld op een bijzondere situatie waarin leerlingen die het Nederlands (nog) niet voldoende beheersen massaal in het onderwijs instromen. De crisis in Oekraïne heeft gezorgd voor een grote toestroom van leerplichtige kinderen en jongeren in het Nederlandse onderwijs. De massale toestroom zorgt voor of vergroot uitdagingen voor scholen en gemeenten, bijvoorbeeld als het gaat om het aanstellen van onderwijspersoneel en het organiseren van huisvesting. De regeling draagt eraan bij dat voor alle leerlingen op korte termijn een onderwijsaanbod kan worden gecreëerd en het onderwijs voor scholen te organiseren blijft. De Minister volgt de tijdelijke onderwijsvoorzieningen en ondersteunt die waar nodig.
De regeling is toegesneden op de crisissituatie die is ontstaan als gevolg van de oorlog in Oekraïne en heeft in overeenstemming met de wet een tijdelijk karakter: de geldigheidsduur bedraagt twee jaar na inwerkingtreding, gekoppeld aan de wet. Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, kunnen op de kortst mogelijke termijn nadere aanvullende maatregelen worden genomen.
In verband met de huidige crisis in Oekraïne heeft de regering maatregelen getroffen om de massale toestroom van ontheemden op te vangen. Onder deze vluchtelingen bevinden zich veel kinderen en jongeren.1 In juni 2022 waren er meer dan 65.000 vluchtelingen uit Oekraïne naar Nederland gekomen en ingeschreven in de basisregistratie personen (brp), onder wie ca. 20.000 leerplichtige ontheemde kinderen. Aan deze kinderen komt, net als aan andere vluchtelingen, het recht op onderwijs toe. Om er zeker van te zijn dat kinderen ook daadwerkelijk onderwijs kunnen krijgen, is op 23 mei 2022 het wetsvoorstel Tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden aan de Tweede Kamer aangeboden.
Het wetsvoorstel biedt schoolbesturen een juridische grondslag om snel het onderwijsaanbod uit te breiden voor kinderen uit Oekraïne die recent naar Nederland zijn gekomen. Zij krijgen de mogelijkheid om hiertoe een tijdelijke onderwijsvoorziening in te richten als uitbreiding van een bestaande school of als zelfstandige school. In het wetsvoorstel zijn voorschriften opgenomen over de inrichting van deze voorzieningen, het onderwijsprogramma, het onderwijspersoneel en afstandsonderwijs. Om voldoende flexibel in te kunnen spelen op de ontwikkelingen in deze crisis, is ruimte gelaten aan de Minister om nadere voorschriften te stellen bij ministeriële regeling. Dat geldt ook voor een beperkt aantal andere onderwerpen, waarover hierna meer. De regeling is de uitwerking van deze wettelijke bepalingen en dient in samenhang met het wetsvoorstel te worden bezien. De regeling biedt scholen houvast om het onderwijs in de huidige situatie te kunnen vormgeven. Het instrument van een regeling geeft tegelijkertijd de mogelijkheid tot aanpassing om zo flexibel om te gaan met de gevolgen van de crisissituatie, mocht die situatie onverhoopt veranderen.
Het doel van de introductie van tijdelijke onderwijsvoorzieningen is om schoolbesturen meer ruimte en flexibiliteit te bieden bij de inrichting van het onderwijs aan ontheemde leerlingen. Op deze wijze kan er ondanks de massale toestroom toch een onderwijsaanbod gerealiseerd worden voor alle leerlingen. Het uiteindelijke doel is dat kinderen een passend onderwijsaanbod krijgen, zodat zij zo spoedig mogelijk kunnen doorstromen naar het reguliere onderwijsaanbod.
Een tijdelijke onderwijsvoorziening is geen nieuwe schoolsoort en kan door een schoolbestuur in verschillende vormen worden ingevuld, bijvoorbeeld als een aparte klas of afdeling binnen een bestaande school, maar ook als een dislocatie van een basisschool in het primair onderwijs (po) of een tijdelijke nevenvestiging in het voortgezet onderwijs (vo). In het uiterste geval kan een tijdelijke onderwijsvoorziening als zelfstandige school worden gesticht. Daarbij geldt dat aansluiting bij bestaande scholen bijdraagt aan een soepele doorstroom van leerlingen naar een regulier onderwijsaanbod. Organisatorisch biedt een uitbreiding ook de meeste flexibiliteit om op en af te schalen. In de praktijk werd tot nu toe altijd voor een vorm van uitbreiding gekozen, in plaats van een nieuwe school te stichten. In deze regeling wordt daarom geen aanpassing voorzien in de procedure voor het starten van een nieuwe school of permanente nevenvestiging. Er is altijd een schoolbestuur verantwoordelijk voor het onderwijs in een tijdelijke voorziening. Omdat scholen veel ruimte krijgen bij het invullen van het onderwijsprogramma in een tijdelijke onderwijsvoorziening moet er, ongeacht de gekozen vorm en de verwachte omvang van de tijdelijke onderwijsvoorziening, een procedure van melding en inrichtingsplan worden doorlopen.
Gegeven de massale toestroom van ontheemde leerlingen en de uitzonderlijke situatie die om buitengewone inzet van scholen vraagt om een passend onderwijsaanbod te realiseren, wordt voorgesteld de procedure voor de inrichting van tijdelijke onderwijsvoorzieningen zo laagdrempelig mogelijk te organiseren. Schoolbesturen die het voornemen hebben een tijdelijke onderwijsvoorziening in te richten, kunnen hiervan digitaal melding maken bij DUO. Indien een schoolbestuur ervoor kiest om de tijdelijke onderwijsvoorziening vorm te geven met een dislocatie in het po of een tijdelijke nevenvestiging in het vo, is er ook huisvesting nodig. Om die reden is vooraf instemming van de gemeente nodig voor een tijdelijke onderwijsvoorziening als dit een dislocatie of tijdelijke nevenvestiging betreft. Het verdient aanbeveling om ook voor andere vormen van een tijdelijke onderwijsvoorziening vooraf met de gemeente te overleggen, bijvoorbeeld als extra faciliteiten van een gemeente worden gevraagd, zoals leerlingvervoer of jeugdhulp. Verder is in de regeling opgenomen dat schoolbesturen vooraf een gesprek voeren met andere schoolbesturen in de regio en het samenwerkingsverband passend onderwijs informeren.
Voor de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening krijgt een schoolbestuur veel flexibiliteit. Hoe er invulling aan het onderwijs wordt gegeven, wordt aangegeven in een inrichtingsplan. Het bestuur legt daarin vast op welke wijze het onderwijs aan ontheemde leerlingen in de voorziening wordt ingevuld, wie dit onderwijs verzorgen en op welke termijn en op welke wijze er wordt toegewerkt naar een regulier onderwijsaanbod en/of instroom van leerlingen in het reguliere onderwijsaanbod. Doorstroom van een leerling uit een tijdelijke onderwijsvoorziening kan plaatsvinden naar een school voor primair of voortgezet onderwijs of naar een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Aanvullend op de wet bevat het artikel over het inrichtingsplan nadere voorschriften voor het afwijken van de onderwijstijd, de begeleiding van onderwijspersoneel en de termijn waarin doorstroom van leerlingen wordt bevorderd. Het inrichtingsplan is geen statisch document: afhankelijk van de ontwikkelingen in Oekraïne, de onderwijsvoorziening zelf en de leerlingen die er onderwijs volgen, kan het inrichtingsplan worden bijgesteld, danwel als groeidocument worden beschouwd. Bij wijzigingen meldt het schoolbestuur dit bij DUO.
Schoolbesturen die reeds een tijdelijke onderwijsvoorziening zijn gestart, kunnen de melding alsnog doen. Zij hebben dan twee maanden de tijd vanaf deze melding om hun inrichtingsplan naar DUO te zenden. DUO deelt deze plannen met de Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie). De inspectie neemt kennis van de inrichtingsplannen en brengt binnen drie maanden na de start van de tijdelijke onderwijsvoorziening een eerste verkennend bezoek aan de voorziening.
Indien bij een melding nog niet aan alle voorschriften is voldaan, zal DUO het schoolbestuur verzoeken alsnog de benodigde informatie te verstrekken. Het niet voldoen aan de meldplicht heeft tot gevolg dat de tijdelijke onderwijsvoorziening niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en de strengere voorschriften voor de reguliere onderwijsvorm gelden. Ook indien het schoolbestuur niet voldoet aan het indienen van het inrichtingsplan, kan dit gevolgen hebben voor de status van de tijdelijke onderwijsvoorziening.
Scholen hebben in de wet ruimte gekregen bij het inrichten van tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Hoewel het uitgangspunt blijft dat zij de Nederlandse kerndoelen nastreven, kunnen zij bijvoorbeeld het onderwijsprogramma beperken tot een deel van het curriculum of tijdelijk of gedeeltelijk voor afstandsonderwijs kiezen. Ook kan het lesaanbod gedeeltelijk of tijdelijk mede gegeven worden in één van de talen die in Oekraïne wordt gesproken. De verdere invulling van het onderwijs is vrij, maar dient waar mogelijk gericht te zijn op de kerndoelen en op succesvolle doorstroom van leerlingen naar regulier onderwijsaanbod. Het schoolbestuur van de tijdelijke onderwijsvoorziening is verantwoordelijk voor een samenhangend onderwijsprogramma en de kwaliteit van dit aanbod.
Sinds de toestroom van kinderen uit Oekraïne eind februari en maart begon, zijn scholen begonnen met het opzetten van onderwijsprogramma’s voor deze groep leerlingen. In samenwerking met het veld is toen een handreiking2 opgesteld voor scholen, waarin de onderwijstijd werd verdeeld in drie blokken: een aanbod aan Nederlands, een aanbod aan inhoudelijk vakonderwijs en een aanbod van andere onderwijsgerichte activiteiten. Veel scholen werken inmiddels met deze zogenaamde 1:3-verdeling. Om recht te doen aan de continuïteit van het onderwijs voor kinderen uit Oekraïne en om scholen zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden over wat van hen wordt verwacht, is ervoor gekozen de 1:3-verdeling op te nemen in de regeling.
Het onderwijs dient zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften van de leerlingen die onderwijs volgen in een tijdelijke onderwijsvoorziening. Waar mogelijk sluit een school zo nauw mogelijk aan bij het Nederlandse onderwijsaanbod en werkt het daarnaar toe. Het is in een tijdelijke onderwijsvoorziening echter mogelijk om het onderwijsprogramma anders in te richten. De genoemde 1:3-verdeling komt erop neer dat het schoolbestuur de onderwijstijd over drie blokken kan verdelen.
Het eerste blok betreft een onderwijsaanbod in de Nederlandse taal en cultuur. Doel is om de leerlingen zo snel mogelijk te laten deelnemen aan de maatschappij en hen de mogelijkheid te bieden om in te stromen in het Nederlandse onderwijsaanbod. Daarbij kan de situatie zich voordoen dat er een tekort is aan leraren die bevoegd zijn dit aanbod te verzorgen. In die situatie worden scholen niet aan het onmogelijke gehouden en kunnen zij tijdelijk afwijken van de richting. Streven is dan dat een schoolbestuur zich inspant om het onderwijsprogramma in het vak Nederlands weer uit te breiden zodra dit mogelijk is.
Het tweede blok betreft een vakinhoudelijk aanbod dat zoveel mogelijk aansluit bij het niveau van de leerlingen. Het schoolbestuur spant zich in om onderwijsachterstanden en kansenongelijkheid zoveel mogelijk te beperken en de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen te stimuleren. Onderdeel van dit blok zijn tenminste de vakken die voor het onderwijsprogramma zijn voorgeschreven in de wet: voor het basisonderwijs zijn dat actief burgerschap, rekenen en wiskunde, en zintuigelijke en lichamelijke oefening, en voor het voortgezet onderwijs zijn dat actief burgerschap, wiskunde en lichamelijke opvoeding. Daarnaast wordt ander vakinhoudelijk onderwijs verwacht, maar is het aan het bevoegd gezag om hier op passende wijze invulling aan te geven.
Tenslotte is er een blok mogelijk om andere onderwijsgerichte activiteiten aan te bieden die het sociaal en emotioneel welbevinden van de leerlingen bevorderen. Besturen krijgen ruimte om een deel van de onderwijstijd in te vullen met activiteiten gericht op creatieve, digitale of sociale vaardigheden die door andere professionals kunnen worden aangeboden. Andere activiteiten zijn ook mogelijk, zolang deze maar passen binnen het integrale onderwijsplan dat voor de tijdelijke onderwijsvoorziening is opgesteld en zolang het doel past binnen de uitgangspunten en doelen van het onderwijs en de activiteiten niet louter gericht zijn op de opvang van leerlingen. In de handreiking is genoemd dat scholen in dit kader bijvoorbeeld kunnen samenwerken met sport-, cultuur- of welzijnsorganisaties. Dit laatste aanbod wordt alléén aangeboden als er onvoldoende voorzien kan worden in vakinhoudelijk onderwijs. Ook worden onderwijsgerichte activiteiten afgebouwd zodra het voor een bevoegd gezag mogelijk is het onderwijsaanbod in de twee andere blokken uit te breiden.
Schoolbesturen die een tijdelijke onderwijsvoorziening inrichten, kunnen afwijken van het curriculum en van de eisen die worden gesteld aan onderwijspersoneel. Wel is het de bedoeling dat het onderwijs binnen de reguliere schooltijden wordt aangeboden.
Gezien de verwachte beperkte verblijftijd van leerlingen in een tijdelijke onderwijsvoorziening en de aard van het onderwijs dat er wordt verzorgd, kan er op de voorziening geen centrale eindtoets (po), schoolexamen (vo) of centraal schriftelijk examen (vo) worden afgenomen.
Om de veiligheid van leerlingen te garanderen, beschikt elke leraar of onderwijsondersteuner die is aangesteld in een tijdelijke onderwijsvoorziening, over een verklaring omtrent het gedrag (vog). Verder is het uitgangspunt dat het onderwijs waar mogelijk wordt gegeven door een bevoegd leraar. Dit geldt in het bijzonder voor de vakken Nederlands, rekenen/wiskunde, lichamelijke oefening en burgerschap. Gezien de personeelstekorten in het onderwijs en de massale toestroom van ontheemde leerlingen, is het wenselijk schoolbesturen meer flexibiliteit te bieden. In tijdelijke onderwijsvoorzieningen is er daarom ruimte voor de inzet van ander onderwijspersoneel dan uitsluitend bevoegde leraren. Een schoolbestuur mag binnen een tijdelijke onderwijsvoorziening afwijken van de bekwaamheidseisen aan onderwijspersoneel indien er sprake is van een dusdanig groot tekort in de formatie dat het onderwijs niet (volledig) kan worden gegeven door bevoegde leraren die in het bezit zijn van een relevant getuigschrift, een erkenning van beroepskwalificaties of een geschiktheidsverklaring.
In de situatie dat de personeelstekorten het onmogelijk maken om bevoegde leraren aan te stellen, kan in het po de procedure gevolgd worden die is opgenomen in de wet en is toegelicht in de handreiking van de inspectie.3 In het vo is er ruimte om leraren tijdelijk zonder bevoegdheid te benoemen. Daarbij streeft het schoolbestuur er naar om zo snel als mogelijk toe te werken naar een situatie waarbij afwijken van de wetgeving niet meer noodzakelijk is. Bevoegde gezagen die een tijdelijke onderwijsvoorziening inrichten, voldoen vanaf de start van schooljaar 2024-2025 weer aan de wettelijke voorschriften voor het aanstellen van onderwijspersoneel.
Uiteindelijk dient voor elke leerling, groep leerlingen dan wel klas een bevoegde leraar verantwoordelijk te zijn. De wet en de regeling creëren alleen de mogelijkheid om het onderwijs gedeeltelijk of tijdelijk anders in te vullen of deels te laten verzorgen door andere professionals. Het schoolbestuur is er daarbij voor verantwoordelijk dat zij de professionals voldoende bekwaam acht om onderwijsgerichte activiteiten voor leerlingen te verzorgen. Het schoolbestuur draagt er ook de verantwoordelijkheid voor dat al het personeel beschikt over een vog en niet van het geven van onderwijs is uitgesloten door een rechterlijke uitspraak.
Voor de opvang en aansluiting bij het Nederlandse onderwijs van ontheemde leerlingen kan de taal, of de talen, van het land van oorsprong mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt.
De inspectie houdt toezicht op alle besturen en scholen in Nederland, en daarmee ook op de tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Als een school een inrichtingsplan indient bij DUO, wordt dit gedeeld met de inspectie. De inspectie legt binnen drie maanden na de start van de voorziening een bezoek af en voert een oriënterend gesprek met het schoolbestuur over het onderwijs in de voorziening. De inspectie bepaalt op basis van dit gesprek hoe het vervolgtoezicht op de onderwijsvoorziening invulling krijgt.
De Minister heeft in 2022 een helpdesk beschikbaar gesteld waar schoolbesturen, gemeenten en personeel van tijdelijke onderwijsvoorzieningen terecht kunnen met vragen. Ook zijn er regiocoördinatoren die scholen en gemeenten ondersteunen.
Voor leerlingen en ouders zal de inschrijvingsprocedure niet anders zijn dan bij een nieuwkomersvoorziening of een reguliere of speciale school. Voor hen brengt deze regeling geen extra administratieve lasten met zich mee. Wel brengt de introductie van het doorstroomperspectief administratieve lasten met zich voor ouders van leerlingen uit Oekraïne. Naar schatting bedraagt dit anderhalf uur per doorstroomperspectief. De kosten voor deze administratieve lasten hiervoor bedragen € 405.000.
Voor schoolbesturen die een tijdelijke onderwijsvoorziening inrichten, brengt dit ook administratieve lasten met zich mee. Daar staat tegenover dat het inrichten van een dergelijke voorziening schoolbesturen de nodige flexibiliteit biedt om het onderwijs voor (soms grote aantallen) ontheemde leerlingen te organiseren. Schoolbesturen krijgen daarnaast ruimte om de best passende vorm te kiezen voor de tijdelijke onderwijsvoorziening, zodat zij samen met de betrokken gemeente het onderwijs, de huisvesting en de formatie ook daadwerkelijk kunnen organiseren.
De procedure om tot inrichting van een tijdelijke voorziening over te gaan, is laagdrempelig. De melding die hiervoor gedaan wordt, kan naar keuze van het schoolbestuur schriftelijk of digitaal worden gedaan. Onderdeel van de melding is dat er een inrichtingsplan moet worden opgesteld en dat er toestemming van de gemeente en afstemming met schoolbesturen in de regio nodig is. In de toelichting op het wetsvoorstel is opgemerkt dat schoolbesturen naar verwachting in totaal maximaal zestien uur nodig zullen hebben om de melding en het inrichtingsplan voor te bereiden. Op basis van de voorschriften in de regeling komt daar ten hoogste één uur bij. De kosten hiervoor zijn € 7.500. Voor een melding van wijziging van het inrichtingsplan wordt rekening gehouden met één uur per wijziging. De kosten hiervoor zijn € 7.500. Het inrichtingsplan kan centraal gedeeld worden via de bestaande kanalen van het schoolbestuur, bijvoorbeeld via de schoolwebsite. De administratieve lasten bedragen één uur voor 150 tijdelijke onderwijsvoorzieningen, neerkomend op € 7.500.
Voor elke leerling in een tijdelijke onderwijsvoorziening stelt het schoolbestuur een doorstroomperspectief op en stelt dit eventueel bij. De lasten per doorstroomperspectief bedragen 2 uur en de kosten hiervoor zijn € 1.800.000. Voor het bespreken van het perspectief met ouders wordt rekening gehouden met anderhalf uur. De kosten bedragen € 1.350.000.
Vanwege de massale toestroom van ontheemde leerlingen zagen sommige schoolbesturen zich al vóór de inwerkingtreding van de wet en de regeling genoodzaakt om een tijdelijke onderwijsvoorziening te starten. Een aantal schoolbesturen heeft daarvan melding gedaan bij de Minister. Deze schoolbesturen krijgen de kans alsnog een inrichtingsplan in te dienen, voor zover dat niet al gedaan was.
De ervaringen met de eerste tijdelijke onderwijsvoorzieningen zijn meegenomen in de uitwerking van deze regeling. Ook wordt de verdere uitwerking van, en eventuele aanvulling op, deze regelgeving in nauwe afstemming met landelijke organisaties ontworpen. Met de PO-Raad, VO-raad, LOWAN en met de VNG vindt regelmatig overleg plaats om de ontwikkelingen te volgen. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk aangesloten bij knelpunten in de praktijk.
Naast de procedure om een tijdelijke onderwijsvoorziening te starten, kunnen scholen ook te maken krijgen met extra regeldruk bij de vormgeving van het onderwijsprogramma, de formatie en het lesrooster. Het is niet uitgesloten dat schoolbesturen onverhoopt meer tijd kwijt zullen zijn met het organiseren van een passend onderwijsaanbod, mede afhankelijk van de instroom, de beschikbare formatie en de gekozen invulling van de onderwijstijd. Tenslotte kunnen schoolbesturen te maken krijgen met onderzoeksactiviteiten en aanvullend toezicht. De gevraagde inzet op het gebied van onderzoek en evaluatie wordt zo beperkt mogelijk ingevuld, om scholen niet onnodig te belasten. De administratieve lasten voor het toezicht door de inspectie bedragen anderhalf uur per tijdelijke onderwijsvoorziening: € 11.250.
Tenslotte kan in het kader van beleidsinformatie aan tijdelijke onderwijsvoorzieningen worden verzocht om gegevens beschikbaar te stellen over het aantal en de doorstroom van ingeschreven leerlingen in een tijdelijke onderwijsvoorziening. Dit vraagt een uur van het bevoegd gezag, de totale kosten bedragen: € 7.500.
DUO is belast met de uitvoering van de regeling en is betrokken in de voorbereiding van de regeling. Uit het advies van DUO volgt dat de regeling uitvoerbaar is.
De Adviescommissie Toetsing Regeldruk heeft recent ook advies uitgebracht over het voorstel voor de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden. Voor dit wetsvoorstel is een deel van de gevolgen van het inrichten van tijdelijke onderwijsvoorzieningen al uitgewerkt en gekwantificeerd. De regeling leidt niet tot omvangrijke nieuwe gevolgen voor de regeldruk.
De regeling heeft op zichzelf geen rechtstreekse financiële gevolgen. Tijdelijke onderwijsvoorzieningen zijn onderdeel van een bestaande school of een nieuwe tijdelijke school. Onder voorwaarden is het mogelijk af te wijken van de normale deugdelijkheidseisen, maar er is geen sprake van afwijking van de bestaande bekostigingssystematiek. In wezen komen scholen voor leerlingen op tijdelijke onderwijsvoorzieningen op dezelfde wijze in aanmerking voor bekostiging als voor andere leerlingen op een school. Ook komen scholen op dezelfde manier in aanmerking voor bijzondere en aanvullende bekostiging. Dit omvat de nieuwkomersbekostiging in het po en vo.
Leerlingen uit Oekraïne lopen mee in de reguliere nieuwkomersbekostiging in het po en vo. In het po kan een school voor elke nieuwkomer bijzondere bekostiging aanvragen als er vier of meer ontheemde leerlingen op school zitten. Per leerling gaat het dan behalve om reguliere bekostiging gemiddeld om € 11.000 extra; in het vo is dit gemiddeld € 12.300 per schooljaar. Naast de reguliere nieuwkomersbekostiging is maatwerk mogelijk om grote fluctuaties op te vangen. De maatwerkbekostiging geldt voor 2022 en houdt geen rekening met de herkomst van de nieuwkomer.
In dit artikel is een aantal begrippen uit de regeling gedefinieerd. In veel gevallen gaat het om begrippen die voortkomen uit de wetten voor het po en vo.
Bij wet is geregeld dat schoolbesturen bij aanvang van een tijdelijke onderwijsvoorziening aan twee verplichtingen moeten voldoen: zij moeten de voorziening onverwijld melden bij de Minister (in de praktijk: DUO) en zij moeten een inrichtingsplan maken, dat zij binnen twee maanden na de melding aan de Minister moeten toesturen. De regeling bevat nadere voorschriften voor de melding.
Met de meldplicht is ervoor gekozen om schoolbesturen te vrijwaren van een omvangrijkere aanvraagprocedure, die een grote administratieve last met zich zou brengen in een situatie waarin het schoolbestuur snel en flexibel moet kunnen handelen om het onderwijs voor ontheemde leerplichtige kinderen te garanderen.
Dit betekent niet dat de meldplicht vrij is van administratieve lasten. In het tweede lid van artikel 1.2 zijn de criteria genoemd waaraan een melding moet voldoen. Indien het schoolbestuur voor de tijdelijke onderwijsvoorziening behoefte heeft aan extra huisvesting van de gemeente, dient de melding vergezeld te gaan van een verklaring dat het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente die huisvesting ter beschikking stellen. Vanzelfsprekend is artikel 1.2, eerste lid onder g, uitsluitend van toepassing indien de gemeente verantwoordelijk is voor de huisvesting.
Het doen van de melding en het indienen van het inrichtingsplan geschieden bij voorkeur digitaal via het zakelijk portaal van DUO, dat te vinden is op https://duo.nl/zakelijk/. Het portaal van DUO bevat een formulier voor schoolbesturen om de melding en het inrichtingsplan op een laagdrempelige wijze in te kunnen dienen bij DUO. Op dit formulier zijn de onderdelen opgenomen die scholen minimaal dienen in te vullen. Indien een melding niet aan de voorwaarden voldoet, zal DUO vragen deze aan te vullen.
De inspectie legt drie maanden na aanvang van een tijdelijke onderwijsvoorziening een bezoek af, waarbij ze een oriënterend gesprek voert met het schoolbestuur en het personeel dat verantwoordelijk is voor de dagelijkse leiding van de voorziening. Het doel van dit gesprek is om de inspectie een beeld te geven van de situatie en het schoolbestuur te ondersteunen bij het voortzetten van de voorziening. Het gesprek zal gericht zijn op het inrichtingsplan en het doorstroomperspectief voor en de begeleiding en veiligheid van leerlingen. Afhankelijk van het gesprek en de situatie beslist de inspectie in hoeverre het toezicht op de voorziening verder vorm dient te krijgen.
In de artikelen 180c van de Wet op het primair onderwijs (WPO), 118tc van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en 9.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020) zijn de voorschriften vastgelegd voor het onderwijsprogramma voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen.
In aanvulling op de wettelijke voorschriften is in artikel 1.3 de zogenaamde 1:3-bepaling opgenomen. Hiervoor zij verwezen naar de algemene toelichting. Daarnaast is in aanvulling op artikel 9, dertiende lid, van de WPO, artikel 6a van de WVO en artikel 2.11 van de WVO 2020 een bepaling opgenomen over de taal waarin het onderwijs plaatsvindt. Indien het niet haalbaar is het onderwijsprogramma in het Nederlands aan te bieden, is het mogelijk een beperkt deel van het onderwijsprogramma in een andere taal aan te bieden.
In artikel 1.3 is ook een reeks bepalingen uit de WVO en WVO 2020 niet van toepassing verklaard. Het gaat om bepalingen over de invulling van het onderwijs waarvan voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij wet is afgeweken.
Bij wet is geregeld dat afstandsonderwijs in tijdelijke onderwijsvoorzieningen mogelijk is. Het kan gaan om onderwijs dat een Nederlandse leraar digitaal aanbiedt, maar ook om bijvoorbeeld het op afstand volgen van onderwijs uit Oekraïne. In de regeling zijn nadere voorschriften gesteld. Daarbij is het uitgangspunt dat afstandsonderwijs geen volwaardig alternatief is voor onderwijs in de klas. Afstandsonderwijs is mogelijk indien een schoolbestuur zich bijvoorbeeld door een personeelstekort genoodzaakt ziet om alternatieven te zoeken. Het afstandsonderwijs moet altijd in het onderwijsprogramma van de tijdelijke onderwijsvoorziening passen en bijdragen aan het ononderbroken ontwikkelingsproces van leerlingen, conform de wettelijke bepalingen. Het schoolbestuur dient het afstandsonderwijs in een voorkomend geval daarom te plannen en verzorgen; het blijft verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het onderwijs. Ook mag afstandsonderwijs uitsluitend plaatsvinden onder toezicht van bekwaam personeel en niet langer plaatsvinden dan noodzakelijk.
Gezien de bijzondere situatie van ontheemde leerlingen uit Oekraïne en de inspanningen die de regering van Oekraïne doet om digitaal onderwijsmogelijkheden te bieden voor deze groep leerlingen, krijgen scholen de ruimte om tijdelijk of gedeeltelijk dit Oekraïense afstandsonderwijs te faciliteren. Voor zover mogelijk maakt het schoolbestuur afspraken met de onderwijsaanbieder in Oekraïne, bijvoorbeeld met de oorspronkelijke school van leerlingen in Oekraïne.
De voorschriften voor het onderwijspersoneel zijn grotendeels vastgelegd in de wet. In artikel 1.5 zijn nadere voorschriften gesteld. De voorschriften die in de wet en in de regeling zijn gesteld voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen bieden schoolbesturen meer ruimte om personeel te werven om zo personeelstekorten en de massale toestroom van nieuwkomers het hoofd te kunnen bieden.
Al het onderwijspersoneel van een tijdelijke voorziening – leraren én onderwijsondersteunend personeel – dient te beschikken over een vog. De wettelijke bepalingen hierover zijn van overeenkomstige toepassing verklaard op de tijdelijke onderwijsvoorziening. Het schoolbestuur is ervoor verantwoordelijk dat zijn personeel over een vog beschikt.
De inspectie kan het schoolbestuur om documentatie over het onderwijspersoneel vragen. Het schoolbestuur dient die te verstrekken.
In artikel 1.6 is bepaald dat de schoolgids en het schoolplan voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen vervangen zijn door het inrichtingsplan (zie artikel 1.2). Het schoolbestuur is verplicht het inrichtingsplan ter beschikking te stellen aan de ouders van leerlingen van de tijdelijke onderwijsvoorziening. Deze verplichting reikt niet verder dan het beschikbaar stellen van het inrichtingsplan in het Nederlands. Het is aan het schoolbestuur om te besluiten of het inrichtingsplan al dan niet ook in een andere taal beschikbaar wordt gesteld.
Bij wet is geregeld dat de Minister nadere voorschriften kan stellen aan het doorstroomperspectief van leerlingen op een tijdelijke onderwijsvoorziening. In nieuwkomersvoorzieningen is het nu al gebruikelijk dat voor elke nieuw ingeschreven leerling wordt verkend welk niveau een leerling heeft, welke ontwikkelingsmogelijkheden de leerling in het Nederlandse onderwijs heeft en hoe het onderwijsprogramma in de komende periode wordt ingevuld. Dit is een cyclisch proces: een school bespreekt de voortgang van een leerling periodiek met de ouders en de leerling zelf. Ook in een tijdelijke onderwijsvoorziening is het wenselijk dat het schoolbestuur, de ouders en desgewenst de leerling zelf regelmatig met elkaar (her)ijken waar de leerling staat en wat de verdere mogelijkheden in het onderwijs zijn. Daarnaast kan de inspectie zich een beeld vormen van de doorlopende ontwikkellijnen van de leerlingen.
In een tijdelijke onderwijsvoorziening stelt het schoolbestuur voor elke leerling een doorstroomperspectief op. Dit doet het schoolbestuur binnen zes weken na plaatsing van een leerling. In het doorstroomperspectief beschrijft het schoolbestuur welke onderwijsmogelijkheden een leerling heeft en geeft het een eerste indicatie naar welke doorstroombestemming kan worden toegewerkt. In de loop van het schooljaar kan het doorstroomperspectief worden geëvalueerd en desnoods bijgesteld. Om die reden is het een belangrijk instrument voor ouders, leerlingen en scholen om met elkaar in gesprek te blijven over de ontwikkeling van leerlingen. Schoolbesturen dienen zich in te spannen om leerlingen zo snel mogelijk, gegeven de ontwikkeling van een leerling, te laten doorstromen naar het reguliere of speciaal onderwijs, dat wil zeggen een school die niet is aan te merken als tijdelijke onderwijsvoorziening of nieuwkomersvoorziening. De uiterlijke termijn hiervoor is twee jaar na inschrijving in de tijdelijke onderwijsvoorziening. Die termijn is gelijk aan de maximale bestaansduur van de voorziening.
In beginsel is de maximale verblijfsduur van nieuwkomers (inclusief ontheemden) in nieuwkomersvoorzieningen en, of inclusief tijdelijke onderwijsvoorzieningen op twee jaar vastgesteld, met de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen nog maximaal één jaar onderwijs op een nieuwkomersvoorziening, niet zijnde een tijdelijke onderwijsvoorziening, te volgen. Reden voor deze begrenzing is dat het in het belang van leerlingen is dat zij zo kort als mogelijk een programma volgen dat niet (altijd) een volledig onderwijsprogramma bevat. De verwachting is dat een tijdelijke onderwijsvoorziening alleen nodig is als er een gebrek aan onderwijscapaciteit is vanwege de massale toestroom van ontheemden.
Voorbeelden van bijzondere gevallen kunnen zijn:
Het moment van uitstromen is onvoldoende passend binnen de schooljarensystematiek (zoals een leerling uit groep 8 die één maand voor de zomervakantie moet doorstromen naar een nieuwe po- of vo-school.
Er is al uitzicht op doorstroom naar een specifieke school, maar vanwege een groot aandeel Oekraïens onderwijs of persoonlijke omstandigheden is de leerling nog niet volledig gereed voor deze stap en heeft nog voor korte tijd nieuwkomersonderwijs nodig.
De eenmalige verlenging kent een maximale termijn van één schooljaar. Het ligt in de rede dat de verlenging in het belang van de leerling zo kort mogelijk is en gebeurt in overleg met ouders, leerling en indien mogelijk ook de toekomstige school van inschrijving.
Het is voor schoolbesturen niet altijd eenvoudig om op korte termijn te kunnen duiden hoe snel een leerling zou kunnen doorstromen, bijvoorbeeld doordat achtergrondinformatie ontbreekt. Ook kan het voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen in oprichting, die te maken krijgen met een massale toestroom van nieuwe leerlingen, niet altijd eenvoudig zijn om tijdig een volledig perspectief op te stellen. In die situatie kan het schoolbestuur de voorlopige bevindingen met ouders bespreken en kunnen ouders, de leerling en de school afspraken maken over de manier waarop de verdere gesprekscyclus over het doorstroomperspectief wordt ingevuld. Het schoolbestuur hoeft dit doorstroomperspectief niet te registeren.
Schoolbesturen krijgen nadrukkelijk de mogelijkheid om het doorstroomperspectief te combineren met het ontwikkelingsperspectief. Als er leerlingen in een tijdelijke onderwijsvoorziening zijn die extra ondersteuning nodig hebben, kan het schoolbestuur ervoor kiezen om de twee perspectieven te integreren.
Indien een ouder een ontheemde leerling aanmeldt bij een school bepaalt het schoolbestuur, conform de reguliere toelatingsprocedure, of de leerling kan worden toegelaten op de school. Indien het bestuur ook een tijdelijke onderwijsvoorziening heeft ingericht, bepaalt het schoolbestuur vervolgens of de ontheemde leerling al dan niet in de tijdelijke onderwijsvoorziening wordt geplaatst. Het schoolbestuur mag hoe dan ook geen financiële bijdrage verlangen van de ouders.
In het derde lid zijn de wettelijke termijnen voor het nemen van een beslissing over de toelating van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs van toepassing verklaard. Een schoolbestuur neemt de beslissing zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zes weken na ontvangst van de aanmelding. Indien het schoolbestuur die termijn niet haalt, deelt het aan de ouders mee wanneer zij binnen een zo kort mogelijke termijn alsnog een beslissing kunnen verwachten. Die termijn mag maximaal vier weken zijn.
Hoofdstuk 2 bevat nadere voorschriften die specifiek voor het primair onderwijs gelden. In artikel 2.2 is geregeld welke bepalingen uit de WPO onverkort of juist niet van toepassing zijn. Onverkort van toepassing zijn de algemene bepalingen over het basisonderwijs, bepalingen over de uitgangspunten, doelstelling en inhoud van het onderwijs, de fusietoets, de aanvang van de bekostiging en de voorziening in de huisvesting, alsmede regels over de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met uitkeringskosten aan gewezen personeel en arbeidsongeschiktheidssuppleties, en het gebruik van het burgerservicenummer.
Een schoolbestuur heeft in afwijking van de wet geen toestemming nodig van de ouders indien het activiteiten wil aanbieden ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
In artikel 2.3 is een afwijkend voorschrift gesteld voor het beleid dat leraren in het po Nederlands moeten kunnen spreken. Indien iemand kan bewijzen leraar basisonderwijs te zijn geweest in een ander land en nog geen Nederlands spreekt, kan die persoon voor maximaal twee jaren een tijdelijke erkenning krijgen die uitsluitend geldig is voor de tijdelijke onderwijsvoorziening. Het bevoegd gezag moet ervoor zorgen dat de betreffende persoon in staat wordt gesteld Nederlands te leren om alsnog een volwaardige erkenning te kunnen verkrijgen.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten nadere voorschriften die specifiek voor het vo gelden. Er zijn twee hoofdstukken voor deze onderwijssector ingericht, omdat de publicatie en inwerkingtreding van de regeling in dezelfde periode plaatsvinden als die van de WVO 2020, die de WVO vervangt. Om te voorkomen dat voor het vo niets geregeld is, ofwel omdat de wet vervallen is, dan wel omdat de nieuwe wet onverhoopt zou worden uitgesteld, is voor beide een hoofdstuk opgenomen.
In de artikelen 3.2 en 4.2 is vastgelegd welke bepalingen uit de wet niet van toepassing zijn. Het gaat om bepalingen over de bekostiging en de voorziening in de huisvesting.
De bepalingen uit de wet dat de instructietaal voor het vo Nederlands is, zijn van toepassing op tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Voor de tijdelijke onderwijsvoorzieningen hebben schoolbesturen beperkte ruimte om van dat voorschrift af te wijken. Zie hierover ook de artikelsgewijze toelichting op artikel 1.3.
In de artikelen 3.3 en 4.3 is een afwijkende bepaling opgenomen over de inhoud van het onderwijs en de onderwijsdagen. Op grond van het eerste lid is de wettelijke bepaling over onderwijsdagen van overeenkomstige toepassing op tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Dit betekent dat leerlingen in tijdelijke onderwijsvoorzieningen evenveel onderwijs krijgen. Voorts zijn de wettelijke bepalingen over de toelating tot het leerwegondersteunend en praktijkonderwijs van overeenkomstige toepassing.
In artikel 5.1 is een hardheidsclausule opgenomen, op grond waarvan de Minister in zeer zwaarwegende omstandigheden kan besluiten de voorschriften van de regeling buiten toepassing te laten. Omdat de bepalingen over de tijdelijke onderwijsvoorzieningen in de wet en de regeling al rekening houden met de crisissituatie waarin het onderwijs kan terechtkomen door de massale toestroom van ontheemden, ligt de toepassing van de hardheidsclausule niet in de rede. Toch is het belangrijk dat de Minister in onvoorziene omstandigheden enige ruimte heeft.
In artikel 5.2 is bepaald dat de Minister informatie kan opvragen over de aantallen en de doorstroom van leerlingen in tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Deze gegevens zijn relevant voor verdere beleidsvorming.
In artikel 5.3 is de inwerkingtreding van de regeling vastgelegd. In het tweede en derde lid zijn afwijkende data vastgelegd voor het hoofdstuk over het vo in verband met de inwerkingtreding van de Wet voortgezet onderwijs 2020 op 1 augustus 2022. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting op de hoofdstukken 3 en 4.)
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
In de toelichting op de regeling zal verder worden gesproken van ‘kinderen’. Hiermee worden alle leerlingen bedoeld die leerplichtig zijn.
Handreiking onderwijs voor kinderen en jongeren uit Oekraïne, online beschikbaar op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/04/19/handreiking-onderwijs-voor-kinderen-en-jongeren-uit-oekraine.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-18581.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.