Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 12 juli 2022, nr. IENW/BSK-2021/328700, houdende vaststelling van een tijdelijke regeling stimulering van het nemen van maatregelen in het kader van de tweede fase van het Deltaprogramma zoetwater (Tijdelijke regeling stimuleren maatregelen tweede fase Deltaprogramma zoetwater)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onderdeel g, 4, eerste en tweede lid, 5, van de Kaderwet subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvrager:

regiocoördinator, waterschap als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of, in het geval van zoetwaterregio Rivierengebied, waterschap Rivierenland;

alternatieve maatregel:

maatregel die door de Minister is vastgesteld als alternatief voor een maatregel opgenomen in bijlage A bij deze regeling;

innovatieve pilot:

maatregel die als zodanig is aangemerkt in bijlage A bij de regeling of bij de vaststelling van een alternatieve maatregel;

Minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

regiocoördinator:

aangewezen provincie als bedoeld in artikel 7, eerste lid;

rijksbijdrage:

specifieke uitkering dan wel subsidie op grond van deze regeling;

zoetwaterregio:

een van de zes onderscheiden zoetwaterregio’s als opgenomen op de kaart in bijlage B.

Artikel 2 Doel

Deze regeling heeft tot doel het stimuleren en faciliteren van het nemen van maatregelen die bijdragen aan de vergroting van de waterbeschikbaarheid door zuinig gebruik of het vasthouden, verdelen of aanvoeren van zoetwater.

Artikel 3 Kosten die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage

  • 1. De Minister kan een rijksbijdrage verstrekken voor de kosten van het uitvoeren van:

    • a. een maatregel die is opgenomen in bijlage A bij deze regeling; of

    • b. een alternatieve maatregel.

  • 2. Kosten van activiteiten die na 31 december 2021 hebben plaatsgevonden kunnen voor verstrekking van een rijksbijdrage in aanmerking komen.

Artikel 4 Kosten die niet in aanmerking komen voor een rijksbijdrage

Op grond van deze regeling wordt geen rijksbijdrage verstrekt voor:

  • a. kosten van regulier beheer en onderhoud of achterstallig onderhoud tenzij een maatregel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, innovatie of kostenbesparing van regulier beheer of onderhoud betreft;

  • b. kosten van personeel van de eigen organisatie;

  • c. kosten van activiteiten die zijn verricht vóór 1 januari 2022;

  • d. omzetbelasting over de kosten van activiteiten en maatregelen die op basis van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kan worden gebracht of recht geeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds; en

  • e. kosten waarvoor reeds een specifieke uitkering of subsidie met middelen uit het Deltafonds is verstrekt, anders dan op grond van deze regeling.

Artikel 5 Plafond en wijze van verdelen

  • 1. Het rijksbijdrageplafond bedraagt € 181.000.000,–.

  • 2. De toekenning van de beschikbare gelden vindt plaats op basis van de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 6 Hoogte rijksbijdrage

  • 1. In bijlage A bij deze regeling zijn per maatregel de geraamde totale kosten per zoetwaterregio aangegeven.

  • 2. De geraamde totale kosten van een alternatieve maatregel worden door de Minister bepaald gelijktijdig met de vaststelling van die maatregel door de Minister.

  • 3. De rijksbijdrage bedraagt hoogstens:

    • a. 25% van de geraamde totale kosten, indien een maatregel effect heeft in één zoetwaterregio;

    • b. 50% van de geraamde totale kosten, indien een maatregel:

      • 1°. effect heeft in meer dan één zoetwaterregio; of

      • 2°. bijdraagt aan de klimaatbestendigheid van de zoetwatervoorziening van het samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen in bijlage C bij deze regeling, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken; of

    • c. 50% van de geraamde totale kosten, bij een innovatieve pilot.

  • 4. In afwijking van het derde lid geldt dat het percentage van de rijksbijdrage voor een maatregel hoger kan zijn dan het daar bepaalde, als de werkelijke totale kosten bij een andere maatregel in dezelfde zoetwaterregio lager zijn dan de geraamde totale kosten en het overschot van de andere maatregel bij die maatregel wordt benut.

Artikel 7 Aanwijzing regiocoördinator

  • 1. Per zoetwaterregio, met uitzondering van de zoetwaterregio Rivierengebied, wordt door provincies en waterschappen in die regio, ten minste één provincie aangewezen als regiocoördinator.

  • 2. De regiocoördinator kan in zijn plaats voor een maatregel als bedoeld in bijlage A of een alternatieve maatregel de taken van een regiocoördinator aan een waterschap overdragen, mits dat waterschap daarmee instemt.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1. Een rijksbijdrage wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. Een aanvraag voor een rijksbijdrage kan bij de Minister worden ingediend tot en met 31 december 2026.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend bij de Minister met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier.

  • 4. Een aanvraag wordt vergezeld van:

    • a. een beschrijving van de maatregel waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

    • b. een plan van aanpak waaraan de maatregel uitvoering geeft, voorzien van een tijdpad;

    • c. een opgave van het gebied waarop de maatregel betrekking heeft en een beschrijving van de urgentie van het probleem waar die een oplossing voor biedt;

    • d. een beschrijving van de bijdragen van de maatregel aan andere beleidsdoelen;

    • e. een specificatie en raming van de kosten van de maatregel;

    • f. een overzicht van de bijdragen van derden aan de kosten die niet door de aangevraagde rijksbijdrage worden gedekt; en

    • g. een overzicht van de compensabele btw.

Artikel 9 Verlening

  • 1. De Minister beslist over de verlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Een besluit tot verlening vermeldt in elk geval:

    • a. de maatregel waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend;

    • b. het bedrag van de rijksbijdrage en, indien van toepassing, het bedrag dat betrekking heeft op de compensabele btw-component en toegevoegd is aan het BTW-compensatiefonds;

    • c. de wijze waarop het bedrag van de rijksbijdrage is bepaald; en

    • d. de periode waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend.

Artikel 10 Voorschot

  • 1. Bij een rijksbijdrage van in totaal ten minste € 25.000, inclusief de btw-component, verstrekt de Minister bij het besluit tot verlening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, een voorschot van 100%.

  • 2. Bij een rijksbijdrage, inclusief de btw-component, van in totaal ten minste € 25.000 verstrekt de Minister bij het besluit tot verlening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, een voorschot van ten hoogste 80% van de rijksbijdrage overeenkomstig het in het besluit opgegeven kasritme.

  • 3. De Minister verleent op verzoek van de aanvrager een extra voorschot van ten hoogste 20% van de rijksbijdrage voor de afronding van een maatregel.

  • 4. Het verzoek om het extra voorschot, bedoeld in het derde lid, gaat vergezeld van een raming van de kosten voor het afronden van de maatregel, voorzien van een financiële toelichting.

Artikel 11 Voorwaarden

  • 1. De rijksbijdrage wordt uitsluitend besteed aan maatregelen waarvoor de rijksbijdrage is verleend.

  • 2. Rijksbijdragen die worden verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, worden verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 12 Verplichtingen aanvrager

  • 1. Alle maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt zijn uiterlijk op de datum die in de verleningsbeschikking is vastgesteld gerealiseerd.

  • 2. De aanvrager verstrekt jaarlijks voor 31 maart informatie over de voortgang van de maatregelen over het voorgaande kalenderjaar.

  • 3. De aanvrager doet onverwijld een schriftelijke mededeling aan de Minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de rijksbijdrage is verleend niet of niet geheel voor de in het eerste lid bedoelde datum zullen worden verricht of dat niet, of niet geheel aan de aan de rijksbijdrage verbonden verplichtingen voor de in het eerste lid bedoelde datum zal worden voldaan.

  • 4. De aanvrager verleent binnen een door de Minister te stellen termijn medewerking aan een door de Minister ingesteld evaluatieonderzoek.

  • 5. De Minister kan bij het besluit tot verlening van een rijksbijdrage andere verplichtingen opleggen die de Minister noodzakelijk acht voor de verwezenlijking van het doel van de rijksbijdrage.

Artikel 13 Verantwoording

  • 1. Als de aanvrager een provincie is, wordt verantwoording afgelegd over de besteding van de rijksbijdrage op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Als de aanvrager een waterschap is, wordt informatie ten behoeve van de verantwoording van de rijksbijdrage uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de Minister verzonden in de vorm van:

    • a. de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van de Waterschapswet; en

    • b. de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 109, derde en vierde lid, van de Waterschapswet.

Artikel 14 Vaststelling

  • 1. De Minister stelt de rijksbijdrage ambtshalve vast, uiterlijk op 31 december van het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de maatregelen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, volledig zijn uitgevoerd en volledig is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 12.

  • 2. De vaststelling vindt plaats op basis van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 13.

Artikel 15 Evaluatie

De Minister publiceert uiterlijk op 31 december 2026 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de rijksbijdrage in de praktijk.

Artikel 16 Inwerkingtreding en verval

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op rijksbijdragen die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 17 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling stimuleren maatregelen tweede fase Deltaprogramma zoetwater.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

BIJLAGE A MAATREGELEN

In deze bijlage zijn per zoetwaterregio voor de maatregelen de geraamde totale kosten van het aandeel zoetwater en de gevraagde rijksbijdrage opgenomen.

Noord Nederland

De zoetwaterregio Noord-Nederland kent een laag deel en een hoog deel.

Maatregelen Laag Nederland

Investering (mln €)

Rijksbijdrage (%)

Rijksbijdrage (mln €)

Onderzoek anti-verziltingsmaatregelen Sluis Harlingen

0,1

25%

0,025

Onderzoek vergroten aanvoergemalen; Uitbreiding aanvoercapaciteit van kanalen en gemalen naar de oostelijke hoger gelegen regio's Hunze en Aa’s en Vechtstromen en DOD

0,2

25%

0,05

Verbetering infrastructuur Noordkop

2,0

25%

0,5

Proeftuin landbouwprojecten: Zoete toekomst Texel (2e fase)

0,82

25%

0,2

Proeftuin landbouwprojecten: Experiment alternatief grondgebruik laag gelegen veengebieden

0,5

25%

0,125

Proeftuin landbouwprojecten: Vervolg Spaarwater Flevoland

0,4

25%

0,1

Proeftuin landbouwprojecten: Stimuleren implementatie Spaarwatermaatregelen + Boeren-Meten-Water

0,6

25%

0,15

FRESHEM-NL

6,2

50%

3,1

Onderzoek: Watervraag en opslagwater door industrie (meerdere projecten: Noord-Holland en Groningen)

0,3

25%

0,1

Ondergrondse drinkwateropslag (pilot + uitvoering)

6,0

25%

1,5

Hergebruik RWZI effluent Garmerwolde

12,2

25%

3,1

Beekherstel en herprofilering leggerwaterlopen: Inrichting Beekdal Linde

4,3

25%

1,1

Beekherstel en herprofilering leggerwaterlopen: Inrichting Beekdal Koningsdiep

4,3

25%

1,1

Beekherstel en herprofilering leggerwaterlopen: Beekherstel Hunze

11,4

25%

2,8

Beekherstel en herprofilering leggerwaterlopen: Beekherstel Drentsche Aa

11,4

25%

2,8

Proeftuin landbouwprojecten: Salfar

2,54

25%

0,625

Proeftuin landbouwprojecten: Zoet op Zout Lauwersmeer

2,4

25%

0,6

Totaal Laag Noord-Nederland

65,6

 

18,0

Maatregelen Hoog Noord Nederland

Investering (mln €)

Rijksbijdrage (%)

Rijksbijdrage (mln €)

Watersysteem aanpassen

     

Maatregelen in regionaal watersysteem

2,2

23%

0,5

Aanleg drainage

3,3

25%

0,8

Lokale afvoer- en ontwatering

6,2

25%

1,6

Herinrichting stedelijk gebied

24,6

25%

6,2

Watergebruik aanpassen

     

Verbeteren bodemstructuur

0,4

25%

0,1

Investeringen in gerichte watergeefsystemen

0,9

44%

0,4

Planvorming en bedrijfsgerichte stimuleringsplannen voor klimaatadaptatie

0,3

33%

0,1

Landgebruik aanpassen

     

Grondgebruik aanpassen

21,6

25%

5,4

Overige maatregelen

     

Gebiedsgericht werken aan het vasthouden van zoetwater en/of het zuinig omgaan met water met alle belanghebbenden

0,5

25%

0,125

Totaal Hoog Noord-Nederland

60,0

 

15,2

West Nederland

Maatregelen West Nederland

Investering (mln €)

Rijksbijdrage (%)

Rijksbijdrage (mln €)

Doorvoer Krimpenerwaard

15,0

50%

7,5

Vervolgmaatregel Brielse Meer

0,4

50%

0,2

Inlaatwerk Kromme Rijn

10,0

50%

5,0

Beter benutten Bergsluis

2,8

50%

1,4

COASTAR pilot brakwaterwinning kust(duinen)

4,2

14%

0,6

COASTAR pilot Rotterdam

1,9

25%

0,48

Freshem NL

0,2

50%

0,10

Temmen brakke kwel

8

25%

2,0

COASTAR pilot Westland

3,0

25%

0,75

COASTAR pilot brakwaterwinning polders (droogmakerij)

4,2

25%

1,05

Harnaschpolder (Delfland), hergebruik voor gietwater

13,0

25%

3,25

Totaal West-Nederland

34,5

 

22,3

Zuidwestelijke Delta

Maatregelen Zuidwestelijke Delta

Investering (mln €)

Rijksbijdrage (%)

Rijksbijdrage (mln €)

Slim regionaal waterbeheer

8,0

25%

2,0

Pilots Hergebruik effluent

3,0

25%

0,8

Aanvoer/hergebruik effluent Zeeuws-Vlaanderen

9,0

25%

2,3

Uitrollen proeftuin zoetwater

27,5

25%

6,9

Uitbreiden proeftuin

2,0

50%

1,0

Optimalisatie watersysteem

13,5

12,5%

1,7

Krekenvisie West-Brabant

13,5

20%

2,7

Freshem-NL/Zoet-zout monitoring

1,5

50%

0,7

Grondwatermodellering Zeeland/West Brabant

1,75

25%

0,4

Ondergrondse wateropslag Wolphaartsdijk onderzoek + infiltratie

2,0

50%

1,0

Ondergrondse wateropslag Wolphaartsdijk aanleg onttrekkingsvoorzieningen

1,0

25%

0,3

Optimalisatie zoetwatersituatie PAN-polders West-Brabant

1,5

50%

0,8

Optimalisatie benutting landbouwwaterleiding

1,2

25%

0,3

Benutting brak grondwater voor drink- en proceswater

0,5

50%

0,3

Gebruik water Brabantse Wal

10

25%

2,5

Totaal Zuidwestelijke Delta

96

 

23,7

Hoge Zandgronden Zuid

Maatregelen Hoge Zandgronden Zuid

Investering (mln €)

Rijksbijdrage (%)

Rijksbijdrage (mln €)

Robuust Watersysteem

136,2

25%

34,1

Maatregelen regionaal watersysteem

87,4

25%

21,8

Lokale afvoer- en ontwatering

24,5

25%

6,1

Herinrichting stedelijk gebied

24,3

25%

6,1

Efficiënt Watergebruik

47,7

25%

11,9

Verbeteren bodemstructuur

8,6

25%

2,1

Investeringen in gerichte watergeefsystemen

15,4

25%

3,9

Water (lokaal) opvangen en opslaan als voorraad voor droge perioden en opvangen piekafvoeren (bijv. bassins)

8,4

25%

2,1

Planvorming en bedrijfsgerichte stimuleringsplannen voor klimaatadaptatie

1,4

25%

0,4

Besparen drinkwater

10,3

25%

2,6

Hergebruik water

3,5

25%

0,9

Ruimtelijke adaptatie

16,1

25%

4,0

Aanpassen grondgebruik

16,1

25%

4,0

Totaalbedrag Hoge Zandgronden Zuid

200,0

 

50,0

Hoge Zandgronden Oost

Maatregelen Hoge Zandgronden Oost

Investering (mln €)

Rijksbijdrage (%)

Rijksbijdrage (mln €)

Robuust Watersysteem

137,2

25%

34,3

Flexibel peilbeheer

13,3

25%

3,3

Beekherstel en herprofilering waterlopen

59,6

25%

14,9

Regelbare en onderwater drainage

4,0

25%

1,0

Lokale afvoer- en ontwatering (7 uitwisselbare maatregelen)

22,0

25%

5,5

Afkoppelen verhard oppervlak naar bergings- of infiltratievoorziening

38.3

25%

9,6

Efficiënt Watergebruik

6,0

25%

1,5

Verbeteren bodemstructuur

3,0

25%

0,8

Gerichte Watergeefsystemen

1,0

25%

0,3

Bedrijfsgerichte stimuleringsplannen

2,0

25%

0,5

Ruimtelijke Adaptatie

56,7

25%

14,2

Functie veranderen in ruimte voor water

55,3

25%

13,8

Naaldbos omzetten in heide of loofbos

1,4

25%

0,4

Totaal Hoge Zandgronden Oost

200,0

 

50,0

Rivierengebied

Maatregelen Rivierengebied

Investering (mln €)

Rijksbijdrage (%)

Rijksbijdrage (mln €)

Verplaatsing inlaat Alblasserwaard

3,2

25%

0,8

Vergroten van de wateraanvoer Bloemers/Ufford

0,7

25%

0,2

Aanpassing gemaal de Pannerling

3,1

25%

0,8

Totaal Rivierengebied

7,0

 

1,8

BIJLAGE B ZOETWATERREGIO’S

Zoetwaterregio’s:

BIJLAGE C OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN

Hoofdwateren:

  • a. de zee, grote estuaria en daarmee verbonden wateren

    • de territoriale wateren en de Nederlandse exclusieve economische zone van de Noordzee;

    • Waddenzee;

    • Eems, Dollard;

    • Westerschelde, Kanaal van Gent naar Terneuzen;

    • Oosterschelde, Kanaal door Zuid-Beveland;

    • Grevelingenmeer;

    • Volkerak-Zoommeer, Bathse Spuikanaal, Schelde-Rijnverbinding;

    • Hollandsch Diep, Haringvliet, Wantij, Vlij, Rietbaan, Strooppot;

  • b. het IJsselmeer en daarmee verbonden wateren

    • IJsselmeer (met inbegrip van Ketelmeer en Zwarte Meer), Buiten-IJ, Markermeer (met inbegrip van Gouwzee en IJmeer), Randmeren (met inbegrip van Gooimeer, Eemmeer, Wolderwijd, Nijkerkernauw, Nuldernauw, Veluwemeer, Drontermeer en Vossemeer);

  • c. de Rijn en daarmee verbonden wateren

    • Pannerdensch Kanaal, Nederrijn, Lek, Nieuwe Maas, Nieuwe Waterweg, Maasmond, Calandkanaal, Breediep, Hollandsche IJssel van Krimpen aan de IJssel tot de Waaiersluis bij Gouda;

    • Beneden Merwede, Noord, Dordtsche Kil, Oude Maas, Spui;

    • Lekkanaal, Amsterdam-Rijnkanaal, Afgesloten IJ, Noordzeekanaal, Buitenhaven van IJmuiden;

    • Boven-Rijn, Bijlandsch Kanaal, Waal, Boven Merwede, Nieuwe Merwede;

  • d. de IJssel en daarmee verbonden wateren

    • IJssel;

    • Twentekanalen;

    • Zwarte Water, Zwolle-IJsselkanaal;

    • Reevediep;

  • e. de Maas en daarmee verbonden wateren

    • Maas, Verbindingskanaal Bossche Veld, Afleidingskanaal Maastricht, Zuid-Willemsvaart (Limburgse tak), Bergsche Maas, Heusdensch Kanaal, Afgedamde Maas, Amer, Brabantse, Dordtsche en Sliedrechtse Biesbosch;

    • Julianakanaal, Lateraal kanaal, Maas-Waalkanaal, Kanaal van St. Andries;

    • Wilhelminakanaal, met inbegrip van de Amertak, Zuid-Willemsvaart (Brabantse tak), Máximakanaal, Kanaal Wessem-Nederweert.

TOELICHTING

A. Algemeen deel

1. Aanleiding

Het is een grote uitdaging om Nederland ook in de toekomst te blijven voorzien van voldoende zoetwater van goede kwaliteit. Het aanbod van zoetwater is niet altijd toereikend voor de vraag. De combinatie van vaker lagere rivierafvoeren, zeespiegelstijging en bodemdaling maakt Nederland nog kwetsbaarder voor watertekorten dan nu al het geval is. De deltascenario’s, die in paragraaf 3 zijn genoemd, laten zien dat bij het huidige landgebruik en waterbeheer vaker watertekorten kunnen optreden. Het aanbod van water wordt onzekerder en tegelijkertijd neemt de watervraag toe. Dat betreft zowel het oppervlaktewater als het grondwater. Zonder aanvullende maatregelen raakt het watersysteem verder uit balans.

In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2015–2021) is al een groot aantal maatregelen uitgevoerd of gestart. In dezelfde periode hebben het Rijk en de zoetwaterregio’s met een intensief proces en op gestructureerde wijze maatregelen verkend voor de tweede fase (2022–2027). Deze maatregelen zijn opgenomen in het Deltaplan Zoetwater Fase 2 (2022–2027). Hierbij is gebruikgemaakt van nieuwe inzichten vanuit de Deltascenario’s (genoemd in paragraaf 3) diverse nationale en regionale analyses en ervaringen in de praktijk. De programmering van maatregelen is mede tot stand gekomen op basis van de volgende afwegingscriteria: effectiviteit, voorkeursvolgorde, schaalniveau, waterbeschikbaarheid, cofinanciering, integraliteit, innovatiekracht, solidariteit, flexibiliteit, duurzaamheid en een kosten-batenanalyse. Deze afwegingscriteria zijn vastgesteld in het Bestuurlijk Platform Zoetwater. Dit is een overleggremium waarin het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de zoetwaterregio’s, de Deltacommissaris, Rijkswaterstaat, de VEWIN, het IPO en de Unie van Waterschappen zijn vertegenwoordigd. Het Bestuurlijk Platform Zoetwater leidt het proces voor de totstandkoming en uitvoering van het Deltaplan Zoetwater in goede banen. De huidige regeling geeft invulling aan de afspraken die in het Bestuurlijk Platform Zoetwater gemaakt zijn voor de uitvoering van de maatregelen voor de tweede fase.

2. Kaderwet Subsidies I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet

Op grond van deze ministeriële regeling kunnen specifieke uitkeringen aan provincies en subsidies aan waterschappen worden verstrekt voor het uitvoeren van maatregelen die bijdragen aan de weerbaarheid tegen zoetwatertekort. Het betreft een tijdelijke regeling: de regeling vervalt met ingang van 1 januari 2027.

In artikel 17, eerste lid, van de Financiële verhoudingswet staat dat specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet. Deze wettelijke grondslag wordt geboden in de Kaderwet subsidies I en M. Deze wet is van toepassing op de regeling. Op grond van artikel 2 van die wet is ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op deze regeling van toepassing, omdat sprake is van financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, zoals de ontvangers van deze regeling. In titel 4.2 van de Awb zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering).

Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast de Kaderwet subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, waarnaar in deze regeling wordt verwezen, is de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering geregeld.

3. Hoofdlijnen van de regeling

Doelstelling

Naar verwachting krijgt Nederland in de toekomst steeds vaker te maken met perioden van droogte. Die kunnen leiden tot watertekorten voor onder meer drinkwatervoorziening, natuur, scheepvaart en industrie. De Deltabeslissing Zoetwater stelt dat Nederland in 2050 weerbaar is tegen zoetwatertekort.

Weerbaarheid tegen zoetwatertekort is het overkoepelende doel bij de vijf nationale doelen die in zijn vastgesteld in het Deltaprogramma:

  • 1. gezond en evenwichtig watersysteem;

  • 2. cruciale gebruiksfuncties beschermen;

  • 3. water effectief en zuinig gebruiken;

  • 4. waterkennis, -kunde, en -innovatie ontwikkelen;

  • 5. concurrentiepositie waterafhankelijke sectoren verbeteren.

Maatregelen

Om de beschikbaarheid van zoetwater en de risico’s op watertekort in Nederland in beeld te brengen is een knelpuntenanalyse uitgevoerd, met als uitgangspunt de geactualiseerde deltascenario’s voor 2050 en 2100. De knelpuntenanalyse vormt de basis voor het verkennen en prioriteren van maatregelen in de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater. Stapsgewijs is toegewerkt naar een voorkeurkeursstrategie met een bijbehorend maatregelenpakket voor zes van de zeven zoetwaterregio’s: Noord-Nederland, Hoge Zandgronden Oost, Hoge Zandgronden Zuid, Rivierengebied, West-Nederland en de Zuidwestelijke Delta.

Alle zoetwaterregio’s hebben regionale strategieën opgesteld, ter onderbouwing van de maatregelen in hun gebied. De strategieën zijn bestuurlijk vastgesteld in de regio. Alle maatregelen uit de tweede fase van het Deltaplan Zoetwater zijn in het Bestuurlijk Platform Zoetwater langs de afwegingscriteria, die in paragraaf 1 zijn genoemd, gelegd en er is een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd. In de MKBA is ook gekeken naar landbouw en natuur. Uit de analyse blijkt dat veruit de meeste voorgestelde maatregelen een positief kosten-batensaldo hebben, ten opzichte van het beleidsarme nul-alternatief. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft op verzoek van het Ministerie van IenW een second opinion uitgevoerd voor de MKBA. De algemene indruk van het CPB is dat de MKBA – binnen de grenzen van wat mogelijk was – adequaat is uitgevoerd.

De resultaten van het maatregelenpakket als totaal, zoals opgenomen in bijlage A, zijn daarnaast ook positief voor het huidige klimaat en voor de deltascenario’s ‘Druk’ en ‘Stoom’. De deltascenario's omschrijven vier toekomstbeelden in relatie tot mogelijke effecten van klimaatverandering in Nederland tot 2050: ‘Stoom’, ‘Druk’, ‘Warm’ en ‘Rust’. Het deltascenario ‘Stoom’ gaat uit van grote klimaatverandering en sterke groei van de economie en bevolking. Het deltascenario ‘Druk’ gaat uit van matige klimaatverandering en ook sterke groei van economie en bevolking.

Rijksbijdrage

Voor regionale maatregelen geldt dat deze voor ten minste 75% door de regio zelf zullen worden bekostigd omdat maximaal 25% van de kosten op basis van deze regeling wordt vergoed. Bovenregionale maatregelen en innovatieve maatregelen kunnen in aanmerking voor een maximale bijdrage van 50%.

Voorwaarden

Aan de voorwaarden die in de regeling gesteld worden om voor een rijksbijdrage in aanmerking te komen, ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag.

Cofinanciering

De decentrale overheden dienen te zorgen voor cofinanciering. De specifieke uitkering of subsidie mag niet cumuleren met andere rijksbijdragen uit het Deltafonds. Andere rijksmiddelen mogen wel worden ingezet.

Toetsing door het Rijk

De ingediende aanvragen zullen worden getoetst door het Rijk aan het doel van de regeling aan de hand van het advies van het Expertisecentrum Kosten en Baten. De criteria voor toetsing zijn: reikwijdte van de aanvraag binnen de regionale zoetwaterstrategie, beschrijving van het project/set van maatregelen, planning, onderbouwing kostenraming, kosteneffectiviteit en risico’s.

Monitoring

Jaarlijks wordt een inhoudelijke voortgangsrapportage over het voorgaande jaar ingediend. De inhoudelijke voortgangsrapportage bevat ten minste informatie over eventuele wijziging van de reikwijdte, behaalde inhoudelijke mijlpalen, een beschrijving van de uitgevoerde maatregelen, actualisatie van de risico’s en overige relevante (bestuurlijke) ontwikkelingen. De inhoudelijke voortgangsrapportage bevat geen informatie over de financiële voortgang.

Financiële voortgang en verantwoording

De rijksbijdragen die conform deze regeling worden verstrekt aan een provincie zijn specifieke uitkeringen in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dit brengt met zich mee dat de financiële verantwoording over de besteding moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 17a van die wet, via de SiSa-methode (Single Information Single Audit). Deze systematiek wordt voorgeschreven in de Regeling informatieverstrekking sisa. Dit houdt in dat ontvangers van middelen uit een specifieke uitkering jaarlijks informatie over de bestede middelen van het voorgaande jaar dienen te sturen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. In de praktijk wordt deze informatie toegestuurd aan het CBS.

Omdat de Financiële-verhoudingswet niet van toepassing is op waterschappen geldt de Regeling informatieverstrekking sisa niet automatisch voor middelen afkomstig uit een rijksbijdrage die zij ontvangen. Om een zo uniform mogelijke werkwijze te hanteren wordt de verantwoording van de waterschappen in deze regeling zo lastenluw mogelijk ingericht.

4. Regeldruk

De rijksbijdrage is vormgegeven in de voor medeoverheden bekende methodiek van de SiSa-verantwoording. Dit leidt tot de minste uitvoeringslasten voor zowel de medeoverheden als voor de rijksoverheid. Voor de waterschappen is de verantwoording zo eenvoudig en lastenluw mogelijk ingericht.

De regeling heeft naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen voor de regeldruk. Om die reden is toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege gelaten.

5. Consultatie

De regeling is voor consultatie voorgelegd aan vertegenwoordigers uit alle betrokken zoetwaterregio’s.

De onderhavige regeling brengt geen significante verandering in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen en heeft ook geen grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224) is internetconsultatie daarom achterwege gebleven.

6. Looptijd van de regeling

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid inzake invoeringstermijnen, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

Vanaf de inwerkingtreding tot en met 31 december 2026 kunnen regio’s een aanvraag indienen voor een rijksbijdrage aan het maatregelenpakket. De regio hoeft niet in één keer een aanvraag voor een totaalpakket in te dienen, maar kan die, als dat gewenst is, verdelen over maximaal vier en een half jaar. Het maatregelenpakket dient bij voorkeur uiterlijk 31 december 2027 uitgevoerd te zijn. Dat geldt ook voor eventuele nieuwe maatregelen overeengekomen binnen de reikwijdte van deze regeling.

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepaling

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor deze regeling.

Een maatregel wordt aangevraagd door een regiocoördinator, een waterschap dat op grond van artikel 7, tweede lid, de taken van de regiocoördinator overgedragen heeft gekregen, of, in het geval van de zoetwaterregio Rivierengebied, het waterschap Rivierenland. In principe doet de provincie die is aangewezen als regiocoördinator de aanvraag voor alle maatregelen ten behoeve van een zoetwaterregio. Er zijn twee uitzonderingen: het waterschap dat op grond van artikel 7, tweede lid, de taken van de regiocoördinator overgedragen heeft gekregen ten aanzien van een bepaalde maatregel en de zoetwaterregio Rivierengebied. In deze zoetwaterregio worden alle maatregelen aangevraagd en uitgevoerd door het waterschap Rivierenland.

De ambitie voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater is om vernieuwende (pilot)projecten te ondersteunen die gericht zijn op het vergroten van de beschikbaarheid van zoetwater en die perspectief bieden op realisatie op grotere schaal. Een innovatieve pilot is een maatregel gericht op een lange termijn transitie die naar verwachting in meer dan één zoetwaterregio kan worden toegepast. In bijlage A bij de regeling is aangegeven wanneer sprake is van een innovatieve pilot.

Omdat de financiële bijdrage van het Rijk voor sommige ontvangers een specifieke uitkering is en voor andere ontvangers een subsidie, is er voor de overkoepelende term rijksbijdrage gekozen.

De zoetwaterregio’s worden onderscheiden in het Deltaplan Zoetwater 2022–2027 en zijn op een kaart weergegeven in bijlage B bij deze regeling. De zoetwaterregio’s zijn de regio’s Noord-Nederland, Hoge Zandgronden Oost, Hoge Zandgronden Zuid, Rivierengebied, West-Nederland en de Zuidwestelijke Delta.

Artikel 2 Doel

Met deze regeling beoogt het Rijk de zoetwaterregio’s te stimuleren om maatregelen te nemen die bijdragen aan de vergroting van de beschikbaarheid van zoetwater en daarmee de weerbaarheid tegen watertekorten te vergroten. Met een financiële bijdrage faciliteert het Rijk de spoedige uitvoering van die maatregelen.

Artikel 3 Kosten die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage

In dit artikel worden de kosten die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage omschreven. Het gaat om uitvoeringskosten voor maatregelen die in bijlage A bij deze regeling zijn opgenomen en uitvoeringskosten voor alternatieve maatregelen.

De Minister kan een alternatieve maatregel vaststellen. Deze alternatieve maatregel kan op initiatief van een ontvanger (op termijn) worden opgenomen in bijlage A bij de regeling. In de regel worden alternatieve maatregelen eerst in het Bestuurlijk Platform Zoetwater besproken. Hiermee wordt de aanwezige expertise in dit platform benut en wordt bevorderd dat alleen kansrijke alternatieve maatregelen aan de Minister ter vaststelling worden voorgelegd.

Met de mogelijkheid om alternatieve maatregelen vast te stellen is beoogd enige flexibiliteit te behouden.

De vóór indiening van de aanvraag door de aanvrager gemaakte kosten kunnen in aanmerking komen voor een rijksbijdrage, met uitzondering van kosten die zijn gemaakt vóór 1 januari 2022.

Artikel 4 Kosten die niet in aanmerking komen voor een rijksbijdrage

In dit artikel worden de kosten die niet in aanmerking komen voor een rijksbijdrage opgesomd. Kosten voor achterstallig onderhoud maken deel uit van de kosten voor regulier beheer en onderhoud.

Indien een provincie in aanmerking komt voor compensatie uit het BTW-compensatiefonds, boekt het Rijk het betreffende bedrag over naar het BTW-compensatiefonds.

Waterschappen kunnen geen beroep doen op het BTW-compensatiefonds. Voor bijdragen voor maatregelen die door een waterschap worden verantwoord, is geen sprake van compensabele omzetbelasting. Niet-compensabele omzetbelasting is een kostenpost waarvoor de rijksbijdrage kan worden aangewend, tenzij de omzetbelasting in aftrek kan worden gebracht.

Kosten waarvoor al eerder een financiële bijdrage uit het Deltafonds is gegeven komen op grond van deze regeling niet in aanmerking voor een rijksbijdrage. De reeds verstrekte bijdrage wordt dan in mindering gebracht op de rijksbijdrage waarvoor de aanvrager op grond van deze regeling in aanmerking komt.

Artikel 5 Plafond en wijze van verdelen

Eerste lid

Het rijksbijdrageplafond genoemd in dit artikel is het maximale bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor het verstrekken van een rijksbijdrage op basis van deze regeling op basis van de uitgewerkte maatregelen. Dit bedrag is inclusief compensabele omzetbelasting die naar het BTW-compensatiefonds wordt overgemaakt na honorering van een aanvraag.

Tweede lid

Gekozen is de bijdrage niet evenredig over de ingediende aanvragen te verdelen, maar deze te verdelen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Zoals aangegeven in artikel 6, eerste lid, van deze regeling, zijn de geraamde kosten per maatregel en per zoetwaterregio in bijlage A bij deze regeling opgenomen. Bij het bepalen van het plafond is rekening gehouden met de daarin genoemde bedragen. Het is daarom niet te verwachten dat er onvoldoende financiële middelen zijn om alle aanvragen te honoreren.

Artikel 6 Hoogte rijksbijdrage

Eerste en tweede lid

In deze leden wordt aangegeven hoe de geraamde totale kosten worden bepaald. De geraamde totale kosten zijn het uitgangspunt voor het berekenen van de rijksbijdrage. Voor de maatregelen in bijlage A bij deze regeling staan de geraamde totale kosten en ook het maximale bedrag van de rijksbijdrage vast.

Voor de alternatieve maatregelen geldt dat de Minister die verwachte totale kosten moet vaststellen om de hoogte van de rijksbijdrage te kunnen bepalen.

Derde lid

De rijksbijdrage wordt verstrekt op basis van cofinanciering. De aanvrager krijgt afhankelijk van het soort maatregel een bepaald maximum percentage van de geraamde totale kosten vergoed. Voor het overige deel van de kosten dient zelf zorg te worden gedragen. Een voorbeeld: bij een maatregel die effect heeft in één zoetwaterregio, wordt maximaal 25% van de geraamde totale kosten vergoed door de rijksbijdrage waar deze regeling betrekking op heeft, ten minste 75% van de geraamde totale kosten moet anders worden bekostigd.

Maximaal de helft van de geraamde totale kosten worden vergoed van een maatregel die effect heeft of kan worden toegepast in meer dan één regio, die bijdraagt aan de klimaatbestendigheid van het hoofdwatersysteem of waarbij het gaat om een innovatieve pilot.

Vierde lid

In het derde lid is bepaald dat de rijksbijdrage een maximum percentage van de geraamde totale kosten bedraagt.

Bij een maatregel kunnen de werkelijke totale kosten lager uitvallen dan de geraamde totale kosten (onverwacht goedkopere maatregel). In een dergelijk geval kan er sprake zijn van een overschot, een positief verschil tussen de bijdrage die maximaal mocht worden ontvangen en de werkelijke kosten.

Een dergelijk overschot mag worden benut bij een maatregel waarvan de werkelijke totale kosten hoger uitvallen dan de geraamde totale kosten (een onverwacht duurdere maatregel).

Om dit mogelijk te maken is in het vierde lid geregeld dat de rijksbijdrage een hoger percentage van de geraamde totale kosten mag bedragen voor de onverwacht duurdere maatregel dan in het derde lid bepaald.

Een voorbeeld, waarbij we ervan uitgaan dat de maatregelen in de tabel innovatieve pilots zijn waarbij de rijksbijdrage maximaal 50% van de geraamde totale kosten mag bedragen:

 

Geraamde totale kosten:

Werkelijke totale kosten:

Maximaal te ontvangen (50%) op basis van het derde lid:

Overschot:

Na benutten overschot voor de maatregel ontvangen rijksbijdrage:

Rijksbijdrage in percentage van geraamde totale kosten:

Maatregel A

€ 80

€ 10

€ 40

€ 30

€ 10

12,5%

Maatregel B

€ 120

€ 150

€ 60

-

€ 90

75%

Voor maatregel B mag de rijksbijdrage na verrekening met het overschot van maatregel A dus 75% bedragen van de geraamde totale kosten in plaats van 50% van de geraamde totale kosten.

Het ligt voor de hand de verrekening van een overschot af te stemmen met het Bestuurlijk Platform Zoetwater. Het Bestuurlijk Platform Zoetwater kan daarbij meenemen dat:

  • De tegenvaller onvoorzien, onontkoombaar en niet uit te stellen moet zijn;

  • De tegenvaller onderbouwd moet zijn;

  • Er geen voorzienbare risico’s mogen zijn op verdere kostenoverschrijding;

  • Er gekeken moet worden naar versoberingsopties binnen het beschikbare budget voor de maatregel;

  • Er gekeken moet worden naar opvang van de tegenvaller in de eigen regio;

  • De meerwaarde voor het Rijk beschreven moet zijn (nationaal belang);

  • De baathebbers mee moeten betalen aan de tegenvaller.

Artikel 7 Aanwijzing regiocoördinator

Per zoetwaterregio wordt door de provincies en waterschappen in die regio tenminste één provincie als regiocoördinator aangewezen. Per maatregel kan de coördinerende rol door de provincie worden overgedragen aan een waterschap. Hiervoor is instemming van het waterschap vereist. Voor de zoetwaterregio Rivierengebied wordt geen regiocoördinator aangewezen.

Artikelen 8, 9 en 10 Aanvraag, verlening en voorschot

De artikelen 8 tot en met 10 hebben betrekking op de wijze waarop de aanvraag, verlening en bevoorschotting van de rijksbijdrage geschiedt.

De aanvrager kan een aanvraag indienen. Een aanvraag kan voor één of meerdere maatregelen (maatregelenpakket) worden ingediend.

De indiening van de aanvraag vindt plaats via de digitale weg. De Minister stelt een digitaal formulier hiervoor beschikbaar.

In het derde lid van artikel 10 is de mogelijkheid opgenomen om een extra voorschot te vragen voor de afronding van een maatregel. Voor dit verzoek wordt geen formulier beschikbaar gesteld. Het verzoek moet inzicht geven in noodzaak van het extra voorschot. Hiervoor is een raming van de kosten met een financiële onderbouwing vereist.

Artikel 11 Voorwaarden

De rijksbijdrage wordt verstrekt op basis van cofinanciering en mag uitsluitend worden besteed aan de realisatie van de maatregelen waarvoor die wordt verstrekt. Uiteraard staat het de aanvrager vrij om bij die realisatie andere partijen te betrekken. De raming die bij de aanvraag wordt ingediend geeft inzicht in de cofinanciering, conform het bepaalde in artikel 8, vierde lid, onderdeel f.

Artikel 12 Verplichtingen aanvrager

Alle maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt moeten zijn afgerond op de datum die in de verleningsbeschikking is vastgesteld. Dit is een uiterste datum.

De aanvrager verstrekt jaarlijks voor 31 maart informatie over de voortgang van de maatregelen over het voorgaande kalenderjaar. Op deze inhoudelijke informatie is al ingegaan in het algemeen deel van de toelichting (paragraaf 3, Voorwaarden, Monitoring).

Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan de Minister bij besluit tot verlening van een rijksbijdrage specifieke verplichtingen opleggen die noodzakelijk worden geacht ter verwezenlijking van het doel van de rijksbijdrage.

Artikel 13 Verantwoording

De verantwoording over de besteding van de rijksbijdrage vindt, als de regiocoördinator een provincie is, plaats op de wijze die is bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet en de daarop gebaseerde Regeling verantwoording sisa.

Om de verantwoording over de subsidies die een waterschap als aanvrager ontvangt zoveel mogelijk op dezelfde wijze te laten plaatsvinden, is in dit artikel bepaald dat de verantwoording aan de hand van de jaarrekening, het jaarverslag en de bijbehorende accountantsverklaring van het begrotingsjaar geschiedt. Dat betekent dat elk jaar de bestedingen van het jaar ervoor (het begrotingsjaar) met deze stukken worden verantwoord. Een aparte accountantsverklaring op grond van artikel 4:79, derde lid, van de Awb wordt omwille van de gelijkheid tussen de aanvragers, alle overheidsorganisaties, niet vereist.

Artikel 14 Vaststelling

De Minister stelt de rijksbijdrage ambtshalve vast. Dat betekent dat de ontvanger de vaststelling niet hoeft aan te vragen.

De vaststelling vindt plaats na de uitvoering van de maatregelen en de nakoming van de verplichtingen, bedoeld in artikel 12.

In de regel zal de vaststelling van de rijksbijdrage plaatsvinden overeenkomstig het besluit tot verlening. In bepaalde gevallen kan de rijksbijdrage echter ook lager worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval als blijkt dat de maatregelen niet of niet volledig zijn uitgevoerd of als niet is voldaan aan de verplichtingen die aan de rijksbijdrage zijn verbonden op grond van artikel 4:46 van de Awb.

Als de rijksbijdrage op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan het teveel betaalde bedrag op basis van artikel 4:57 van de Awb worden teruggevorderd. Dit geldt ook als de beschikking tot verlening wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de uitkering wordt gewijzigd (artikel 4:48 van de Awb). Terugvordering kan plaatsvinden tot vijf jaren na de vaststelling van de specifieke uitkering (artikel 4:57, vierde lid, van de Awb).

Artikel 15 Evaluatie

Op grond van artikel 4:24 van de Awb moet voor subsidies die worden verstrekt op grond van een wettelijke regeling minstens een keer in de vijf jaren een verslag worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de rijksbijdrage in de praktijk. Deze bepaling bevat de uiterste datum om het evaluatieverslag te publiceren.

Artikel 16 Inwerkingtreding en verval

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling. De regeling vervalt weliswaar per 1 januari 2027, maar blijft, in verband met de afwikkeling van reeds verleende rijksbijdragen, van toepassing op die rijksbijdragen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

Naar boven