Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2022, 18467 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2022, 18467 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 4a.3. van het Uitvoeringsbesluit WEB;
Besluit:
1. Het jaarresultaat, bedoeld in artikel 4a.2, eerste lid, onder a, van het Uitvoeringsbesluit WEB, wordt voor een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 als volgt berekend:
(aantal gediplomeerden in het jaartijdvak / (aantal gediplomeerden in het jaartijdvak + aantal ongediplomeerde instellingsverlaters)) x 100%.
2. Een ongediplomeerde instellingsverlater is een instellingsverlater die geen diploma van een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 heeft behaald in het jaartijdvak bij de instelling.
3. Iedere student wordt maximaal eenmaal per instelling per jaartijdvak meegeteld voor de berekening van het jaarresultaat.
1. Het diplomaresultaat, bedoeld in artikel 4a.2, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit WEB, wordt voor een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 als volgt berekend:
(aantal gediplomeerde instellingsverlaters / aantal instellingsverlaters) x 100%.
2. Het diploma voor een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 moet in het jaartijdvak of in de vijf jaar daaraan voorafgaand behaald zijn bij de instelling.
3. Iedere student wordt maximaal eenmaal per instelling meegeteld voor de berekening van het diplomaresultaat.
1. Het startersresultaat, bedoeld in artikel 4a.2, eerste lid, onder c, van het Uitvoeringsbesluit WEB, wordt voor een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 als volgt berekend:
((aantal gediplomeerde instellingsverlaters van de nieuw ingeschreven studenten + aantal in de instelling gebleven nieuw ingeschreven studenten) / aantal nieuw ingeschreven studenten) x 100%.
2. Als nieuw ingeschreven student wordt beschouwd een student of extraneus die op 1 oktober is ingeschreven bij de beroepsopleiding bij de instelling en op de voorgaande zes peildata van 1 oktober niet ingeschreven was bij de instelling.
3. Als in de instelling gebleven nieuw ingeschreven student wordt beschouwd een nieuw ingeschreven student als bedoeld in het tweede lid die blijft ingeschreven op een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 op 1 oktober van het daarop volgende jaar bij de instelling.
4. Iedere student of extraneus wordt maximaal eenmaal per instelling meegeteld voor de berekening van het startersresultaat.
1. De inspectie gebruikt de noodzakelijke basis- en diplomagegevens uit het register onderwijsdeelnemers, bedoeld in artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers, voor de berekening van het studiesucces.
2. De berekening van het studiesucces gebeurt met een driejaarscijfer waarbij de aantallen uit de formules van de artikelen 1, eerste lid, 2, eerste lid, of 3, eerste lid, van de afgelopen drie jaartijdvakken worden samengenomen voor de berekening van de indicator.
1. De indicatoren voor het studiesucces van een basisberoepsopleiding zijn voldoende wanneer het percentage van het driejaarscijfer van:
a. het jaarresultaat 67% of hoger is;
b. het diplomaresultaat 61% of hoger is;
c. het startersresultaat 79% of hoger is.
1. De indicatoren voor het studiesucces van een vakopleiding zijn voldoende wanneer het percentage van het driejaarscijfer van:
a. het jaarresultaat 68% of hoger is;
b. het diplomaresultaat 70% of hoger is;
c. het startersresultaat 82% of hoger is.
1. De indicatoren voor het studiesucces van een middenkader- of specialistenopleiding zijn voldoende wanneer het percentage van het driejaarscijfer:
a. het jaarresultaat 68% of hoger is;
b. het diplomaresultaat 70% of hoger is;
c. het startersresultaat 82% of hoger is.
1. Er is sprake van voldoende studiesucces voor een beroepsopleiding wanneer twee of meer indicatoren voldoende zijn.
2. Er is sprake van onvoldoende studiesucces voor een beroepsopleiding wanneer twee of meer indicatoren onvoldoende zijn.
1. Er vindt geen beoordeling plaats voor studiesucces van een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 overeenkomstig artikel 8, indien sprake is van een maatwerksituatie.
2. Er is sprake van een maatwerksituatie wanneer naar het oordeel van de inspectie:
a. één indicator geen betrouwbaar beeld geeft van de opleidingswerkelijkheid en één indicator voldoende is en één indicator onvoldoende;
b. twee of meer indicatoren geen betrouwbaar beeld geven van de opleidingswerkelijkheid; of
c. anderszins onvoldoende gegevens beschikbaar zijn voor een betrouwbaar beeld van de opleidingswerkelijkheid omtrent studiesucces.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Kwalitatief goed onderwijs is voor iedere student en de samenleving als geheel van groot belang. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt toezicht op deze kwaliteit. Dit doet de inspectie onder meer door het geven van oordelen en waarderingen over opleidingen. Om het laagste oordeel, zeer zwak, goed te borgen is het door het amendement Bisschop, Rog en Van Meenen verankerd in de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB). Om dit oordeel te krijgen, dient een opleiding zowel onvoldoende te scoren op studiesucces alsook op minimaal één andere wettelijke kwaliteitseis. Zie hiertoe de artikelen 6.1.4, eerste lid, onderdeel a, en 6.1.4b van de WEB.
De uitwerking en definitie van studiesucces is ingevolge artikel 6.1.4b, tweede lid, WEB vastgelegd in hoofdstuk 4A van het Uitvoeringsbesluit WEB (hierna: UWEB). De onderhavige ministeriële regeling bevat op haar beurt een verdere uitwerking van de in het UWEB vastgestelde definitie, inclusief een nadere omschrijving en normering van de indicatoren voor studiesucces.
De inspectie onderzoekt ten minste elke vier jaar met de bijstelling van het onderzoekskader of de indicatoren en de normering aanpassing behoeft. Wanneer dit het geval is, is mogelijk ook een aanpassing van de ministeriële regeling nodig. Het voordeel van de uitwerking van de indicatoren vastleggen met deze regeling is dat zij eenvoudiger gewijzigd kan worden dan het UWEB. Het gaat bovendien om technische details.
Deze regeling bevat de nadere omschrijving en normering van de indicatoren voor studiesucces bij bekostigde beroepsopleidingen op niveau 2, 3 of 4: jaarresultaat, diplomaresultaat en startersresultaat.
Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat het onderwijs de aanhoudende zorg van de regering behoeft. Ingevolge het vijfde lid van dat artikel kunnen er deugdelijkheidseisen aan het onderwijs worden gesteld. Een van deze eisen is dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is. Zeer zwak onderwijs voldoet daar niet aan.
De inspectie gebruikte het oordeel zeer zwak reeds in het onderzoekskader als bedoeld in artikel 13 van de Wet op het onderwijstoezicht (hierna: WOT), voordat deze term in de WEB te vinden was. De grondslag voor dit oordeel was tot nu toe ‘onvoldoende onderwijskwaliteit’ in de zin van artikel 6.1.4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de WEB. Als gevolg van het voormelde amendement is dat artikel gewijzigd. Samen met het nieuwe artikel 6.1.4b van de WEB zorgt dat voor een expliciete grondslag voor het oordeel zeer zwak voor bekostigde beroepsopleidingen. Indien een beroepsopleiding onvoldoende studiesucces heeft én niet voldoet aan een ander wettelijk criterium, genoemd in artikel 6.1.4b, eerste lid, van de wet, dan krijgt de opleiding het oordeel zeer zwak.
Artikel 4a.3 van het UWEB bevat de grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen ter uitvoering van hoofdstuk 4A UWEB omtrent studiesucces. De AMvB beschrijft in hoofdlijnen wanneer er sprake is van voldoende studiesucces. Deze regeling bevat een meer uitgebreide omschrijving van de indicatoren voor bekostigde beroepsopleidingen op niveau 2, 3 en 4, evenals de normering van de indicatoren en het oordeel voldoende of onvoldoende studiesucces. Hiermee wordt het mogelijk gemaakt om het studiesucces te berekenen en beoordelen.
Artikel 20, zesde lid, van de WOT regelt dat het vastgestelde inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van de opleiding zeer zwak is een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat niet alleen tegen openbaarmaking maar ook tegen de inhoud van dit rapport bezwaar en beroep open staat bij de bestuursrechter. Aangezien artikel 20, zesde lid, WOT verwijst naar de rapporten met het oordeel zeer zwak op grond van artikel 6.1.4.b van de WEB, en aangezien de AMvB alleen uitwerking geeft aan studiesucces van bekostigde beroepsopleidingen op niveau 2, 3 en 4, ziet deze integrale rechtsbescherming dus alleen op de oordelen zeer zwak bij bekostigde beroepsopleidingen van niveau 2, 3, of 4.
Indien de beroepsopleiding het oordeel zeer zwak heeft gekregen, kan het bevoegd gezag vervolgens een officiële waarschuwing krijgen, waarbij het enige hersteltijd krijgt om verbeteringen aan te brengen ten aanzien van de gesignaleerde tekorten.
Indien de inspectie bij een vervolgonderzoek vaststelt dat tijdens de herstelperiode de gesignaleerde tekortkomingen niet zijn opgelost, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van artikel 6.1.4, eerste lid, onderdeel a, van de WEB de rechten op bekostiging en diplomering voor die opleiding gedurende twee jaren ontnemen. Artikel 6.1.4, tweede lid, WEB geeft aan dat de beschikking van de Minister inhoudt dat de aanspraak op bekostiging vervalt en dat aan de examens of onderdelen daarvan geen diploma meer is verbonden. In het Centraal register (straks Register instellingen en onderwijs) wordt geregistreerd en bekendgemaakt dat deze rechten met betrekking tot die opleiding zijn ontnomen.
Deze ontneming van rechten is een discretionaire bevoegdheid voor de Minister van OCW. Dat wil zeggen dat de Minister na een belangenafweging kan besluiten af te zien van diens bevoegdheid of deze slechts gedeeltelijk kan inzetten.
Zie voor meer toelichting ook het Besluit van 24 juni 2022 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB, houdende maatstaven voor studiesucces in het mbo (Staatsblad 2022, nr. 273).
Deze regeling maakt duidelijk wanneer een opleiding onvoldoende studiesucces kent. Onvoldoende studiesucces is een voorwaarde voor het oordeel zeer zwak van de beroepsopleiding.
Mbo-instellingen kunnen per 1 augustus 2022 bezwaar en beroep instellen tegen zowel de openbaarmaking van het rapport zelf als de inhoud ervan, indien het inspectierapport vaststelt dat de kwaliteit van de bekostigde beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 zeer zwak is.
De regel- en administratieve druk voor mbo-instellingen wordt niet vergroot, omdat de berekening van het studiesucces wordt gebaseerd op reeds bestaande gegevens. De regeling is zo opgesteld dat de huidige werkwijze van de inspectie (zoals beschreven in het onderzoekskader mbo 2021) op het gebied van het bepalen en normeren van studiesucces en daarmee ook het oordeel zeer zwak hetzelfde blijft.
Het meten en beoordelen van studiesucces heeft geen directe gevolgen voor studenten. Indirect wel, omdat een onvoldoende studiesucces de opmaat kan zijn naar een besluit zeer zwak en uiteindelijk de eventuele ontneming van rechten voor de opleiding.
DUO heeft een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets gedaan. In het kader van het geïntegreerde toezicht is de uitvoeringstoets ook uitgezet bij de inspectie en de Auditdienst Rijk. De conclusie van de toets is, dat de regeling uitvoerbaar is. Als gevolg van de uitvoeringstoets is de regeling op enkele punten nog aangepast.
Voor de berekening en beoordeling van studiesucces wordt gebruikt gemaakt van bestaande registers en gegevens. Hierdoor wordt de administratieve last voor mbo-instellingen niet gewijzigd, omdat deze gegevens reeds moeten worden aangeleverd. Daarom is de verwachting dat de regeldruk voor mbo-instellingen en studenten niet toe- of afneemt.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
Deze regeling heeft geen directe financiële gevolgen voor de rijksoverheid of medeoverheden. De eventuele gevolgen voor bezwaar- en beroepszaken naar aanleiding van de vaststelling van de inspectierapporten met het oordeel zeer zwak worden op dit moment met DUO geïnventariseerd.
Ook voor mbo-instellingen en studenten worden geen financiële gevolgen voorzien. De reden hiervoor is dat er geen kosten gemaakt hoeven te worden om aan de benodigde gegevens te komen voor het berekenen van het studiesucces. Er kan namelijk gebruik gemaakt worden van reeds bestaande cijfers, die al in het register onderwijsdeelnemers (hierna: ROD) zijn vastgelegd. Dit is het register op grond van artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers.
Deze regeling is voor de start van de internetconsultatie besproken met de inspectie, DUO en de MBO Raad.
Een eerdere versie van deze regeling is opengesteld voor commentaar tijdens een openbare internetconsultatie in de periode van 6 april 2022 tot en met 13 mei 2022. Deze regeling is als gevolg daarvan op de volgende punten gewijzigd. In de toelichting waren enkele voorbeelden opgenomen over welke studenten wel of niet meetellen bij de berekening van het studiesucces. Het voorbeeld van niet-bekostigde studenten aan een bekostigde beroepsopleiding gaf meer verwarring dan duidelijkheid en is om die reden geschrapt.
Ook is naar aanleiding van de reacties in de internetconsultatie in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4 toegelicht waarom ook extranei meetellen bij de berekening van het studiesucces.
Deze regeling treedt in werking op 1 augustus 2022. Er is geen overgangsrecht, omdat de indicatoren voor studiesucces van een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 niet wijzigen ten opzichte van het onderzoekskader dat al, op voordracht van de inspectie, is vastgesteld door de Minister van OCW. Hierdoor kan de inspectie de aantallen voor de indicatoren voor studiesucces voor de bekostigde beroepsopleidingen op niveau 2, 3 of 4, van de jaartijdvakken vóór inwerkingtreding van deze regeling gebruiken voor een oordeel omtrent het studiesucces van de betreffende beroepsopleiding.
Met het Besluit van 24 juni 2022 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB, houdende maatstaven voor studiesucces in het mbo (Stb. 2022, 273) zijn in artikel 4a.1. van het UWEB begripsbepalingen opgenomen voor studiesucces. Die begripsbepalingen gelden voor hoofdstuk 4a van het UWEB, en de daarop rustende bepalingen. De begripsbepalingen worden om die reden niet herhaald in deze ministeriële regeling, maar zijn wel zeer relevant voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de artikelen in deze regeling.
Bij deze indicator ligt het accent op de opbrengst van een beroepsopleiding binnen één jaar. Bij het jaarresultaat dragen personen die een diploma behalen en de instelling niet verlaten, positief bij aan het rendement.
Uit de betreffende artikelen uit het UWEB en uit de formule van jaarresultaat in deze ministeriële regeling volgt dat er een verschil is bij het moment van inschrijving van een student voor wat betreft de definitie van gediplomeerde en voor instellingsverlater. Een student die in een bepaald jaartijdvak een diploma haalt voor een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4, telt mee als gediplomeerde voor het jaarresultaat, als hij op enig moment in het jaartijdvak ingeschreven was bij de beroepsopleiding. Een student die op 1 oktober nog niet was ingeschreven, maar op 2 oktober wel, telt dus ook mee als gediplomeerde wanneer hij in dat jaartijdvak een diploma heeft behaald.
Uit de definitie van instellingsverlater uit artikel 4a.1 van het UWEB blijkt dat een student of extraneus alleen een instellingsverlater is, als de student op 1 oktober reeds was ingeschreven. Wordt een student nà 1 oktober (bijvoorbeeld 2 oktober) ingeschreven bij de instelling op een beroepsopleiding en verlaat de student daarna de instelling zonder diploma, dan telt deze niet mee voor de berekening van het jaarresultaat.
Een student die ingeschreven blijft bij de instelling, maar in het jaartijdvak (nog) geen diploma heeft behaald, blijft bij deze indicator buiten beschouwing.
Het derde lid regelt de situatie waarin een student tegelijkertijd of volgtijdelijk ingeschreven stond voor meerdere beroepsopleidingen. In dat geval telt de student maximaal eenmaal mee per instelling per jaartijdvak voor het jaarresultaat.
Een voorbeeld van zo’n situatie is een student die het studiejaar start bij een opleiding in de administratieve sector, maar na de herfstvakantie de overstap maakt naar een beroepsopleiding in de logistieke dienstverlening. Aan het eind van het schooljaar heeft de student een diploma behaald voor de opleiding in de logistieke dienstverlening. De student telt in dit geval mee voor het jaarresultaat van de laatste opleiding, want de student is gediplomeerd en in het jaartijdvak ingeschreven geweest bij de opleiding logistieke dienstverlening. Voor de opleiding in de administratieve sector telt die student niet mee in de berekening van het jaarresultaat. Zie ook de toelichting hierna bij het derde lid van artikelen 1 en 2 en het vierde lid van artikel 3.
Bij deze indicator gaat het om het aandeel studenten dat tenminste met een behaalde startkwalificatie uit de instelling vertrekt. Omdat het accent ligt op het wel of niet behalen van een startkwalificatie (diploma van een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4) per student, worden ook de eerdere diploma’s meegerekend. Pragmatisch is ervoor gekozen om het diploma voor een beroepsopleiding op niveau 2, 3 of 4 mee te laten tellen dat in het jaartijdvak of in de vijf jaar daaraan voorafgaand is behaald, omdat dit aansluit bij de bewaarregels voor instellingen.
De indicator diplomaresultaat houdt ook rekening met een ouder diploma dat is verkregen op basis van een inschrijving voor een andere opleiding bij de instelling dan de opleiding waarop de student wordt uitgeschreven. Dit is relevant indien de student in dat laatste jaartijdvak van vertrek bij de instelling er niet meer in slaagt een diploma te behalen. Hij telt toch positief mee bij uitschrijving bij de instelling als eerder wel een diploma is behaald voor een andere beroepsopleiding. Het diplomaresultaat kan daarmee mede tot uitdrukking brengen in hoeverre een instelling erin is geslaagd studenten te laten doorstuderen en ten minste een diploma (basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding) te laten behalen, voordat zij de instelling verlaten. Hiertoe wordt het aantal gediplomeerde instellingsverlaters in een jaartijdvak als percentage van alle instellingsverlaters in hetzelfde jaartijdvak berekend.
Een voorbeeld om de werking van het diplomaresultaat te verduidelijken. Een student behaalt het diploma van de beroepsopleiding op niveau 3 in een eerder jaartijdvak en stroomt vervolgens door naar niveau 4 bij dezelfde onderwijsinstelling. Helaas lukt het de student niet het diploma te behalen bij de beroepsopleiding op niveau 4. De student telt toch positief mee voor het diplomaresultaat, omdat deze de instelling verlaat met een startkwalificatie, namelijk een diploma van een beroepsopleiding op niveau 3.
Bij de indicator startersresultaat gaat het om het aantal nieuw ingeschreven studenten dat een jaar later nog studeert bij de instelling of de instelling heeft verlaten met een diploma in het eerste jaar als percentage van alle nieuw ingeschreven studenten. Het accent ligt hier op de mate waarin de opleiding voorkomt dat studenten al binnen het eerste jaar, voortijdig, de instelling verlaten. Een student die van opleiding is veranderd zonder de instelling te verlaten, telt positief mee bij de indicator startersresultaat.
Het bevoegd gezag en de inspectie kunnen met deze indicator veel eerder indicaties krijgen over het studiesucces dan bij de driejaarscijfers over het jaar- of diplomaresultaat waarvoor pas na de gemiddelde opleidingsduur voldoende indicaties zijn te verkrijgen.
In geval een student of extraneus bij een instelling voor meerdere beroepsopleidingen of bij dezelfde beroepsopleiding maar op verschillende wijzen is ingeschreven, wordt er één inschrijving geselecteerd bij de berekening. Door deze selectie kan een student per instelling maar één keer meetellen in de berekening van de indicatoren. Als een student bij meerdere instellingen ingeschreven is, telt de student bij beide instellingen mee (maar per instelling ten hoogste één keer).
Voor de berekening van het studiesucces wordt gebruik gemaakt van gegevens die afkomstig zijn uit het ROD als bedoeld in artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers.
In de indicatoren voor studiesucces worden ook extranei meegenomen. Dit zijn studenten die geen onderwijs (meer) volgen en alleen (delen van) het examen moeten afronden. Ze worden meegenomen in de beoordeling van onderwijskwaliteit, omdat zij meestal ook onderwijs gevolgd hebben aan die opleiding.
De berekening van het studiesucces gebeurt met een driejaarscijfer waarbij de aantallen uit de formules van de artikelen 1, eerste lid, 2, eerste lid, of 3, eerste lid, van de afgelopen drie jaartijdvakken worden samengenomen voor de berekening van de indicator.
Een driejaarscijfer geeft namelijk minder schommelingen dan eenjaarscijfer. Deze werkwijze sluit aan op de toezichtpraktijk van het onderzoekskader 2021.
Een voorbeeld om de werking van het driejaarscijfer te verduidelijken:
Dit jaar: 5 in teller
Vorig jaar: 30 in teller
Twee jaar geleden: 40 in teller
Totaal: 75 in de teller
Dit jaar: 20 in de noemer
Vorig jaar: 40 in de noemer
Twee jaar geleden: 40 in de noemer
Totaal: 100 in de noemer
Driejaarscijfer: (5 + 30 + 40) / (20 + 40 + 40) =75/100 = 0,75.
0,75*100% = 75%.
Artikelen 5 tot en met 7. Norm voldoende studiesucces
Het studiesucces wordt per beroepsopleiding beoordeeld. De norm voor een voldoende voor de indicator kan per niveau van beroepsonderwijs verschillen. De norm is bepaald op een niveau dat maatschappelijk aanvaardbaar is. Dat wil zeggen dat het grootste deel van de opleidingen aan de norm voldoet en een kleiner deel moet verbeteren om aan de norm te voldoen.
Studiesucces wordt beoordeeld aan de hand van drie indicatoren: jaar-, diploma-, en startersresultaat. Wanneer twee van de drie driejaarscijfers van de indicatoren voldoende zijn, is er sprake van voldoende studiesucces. Zijn twee van de drie driejaarscijfers van de indicatoren onvoldoende, is er sprake van onvoldoende studiesucces.
Deze regeling bepaalt wanneer er sprake is van voldoende of onvoldoende studiesucces. Er zijn drie indicatoren die aan de hand van kwantitatieve gegevens uit het ROD berekend kunnen worden. Er zijn echter situaties denkbaar waarin de gegevens geen betrouwbaar beeld geven over de opleiding en dus tot een verkeerde conclusie kunnen leiden voor een oordeel over het studiesucces van de beroepsopleiding. Daarom maakt artikel 9, eerste lid, in die gevallen een uitzondering op de beoordeling van studiesucces. We spreken dan van een maatwerksituatie.
In het tweede lid wordt toegelicht wanneer daar sprake van is. Dat is in de eerste plaats het geval (tweede lid, onderdeel a) bij tegenstrijdige uitkomsten van de indicatoren (één indicator is voldoende en één is onvoldoende), terwijl de derde indicator geen betrouwbaar beeld geeft van de opleidingswerkelijkheid volgens de inspectie of niet kan worden berekend. Bij het tweede lid, onderdeel b, gaat het om de situatie dat bij twee of meer indicatoren de berekening van het studiesucces geen betrouwbaar beeld geeft van de opleidingswerkelijkheid. Bij het tweede lid, onderdeel c, gaat het alle andere situaties vanwege te weinig gegevens om een betrouwbaar beeld te krijgen van studiesucces.
Hierna volgen enkele voorbeelden van situaties waarin maatwerk nodig is. Dit is een niet limitatieve opsomming. Het kan gaan om opleidingen met een te kleine studentenpopulatie, een studentenpopulatie die sterk veranderd is door een fusie of pas gestarte of juist aflopende opleidingen. Ook voor opleidingen die inhoudelijk zijn veranderd tijdens een studentcohort of opleidingen waarbij alleen het begin wordt aangeboden op de instelling en de afronding op een andere instelling plaatsvindt, is meer informatie nodig om een oordeel te geven over de kwaliteit van het onderwijs.
Op welke manier de inspectie in maatwerksituaties tot een oordeel kan komen over de kwaliteit, regelt deze ministeriële regeling niet. Dat wordt uitgewerkt in het onderzoekskader van de inspectie. Het gevolg van het uitzonderen van maatwerksituaties in deze regeling is wel dat voor die opleidingen geen studiesucces bepaald kan worden. Dit maakt het onmogelijk om voor die opleidingen tot het oordeel zeer zwak te komen op basis van artikel 6.1.4, eerste lid, onderdeel a, van de WEB. Eventuele bestuurlijke maatregelen bij gebleken tekortkomingen in het onderwijs dienen dan op grond van een andere wetsbepaling te worden opgelegd. Bijvoorbeeld op grond van artikel 6.1.4, eerste lid, onderdeel b, van de WEB bij tekortkomingen in de kwaliteitszorg, het onderwijs of de examens. Of op grond van artikel 6.1.4, eerste lid, onderdeel c, van de WEB, wanneer niet wordt voldaan aan een van de zorgplichten arbeidsmarktperspectief of doelmatigheid als vastgelegd in artikel 6.1.3. van de WEB. Daarnaast heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van artikel 11.1 van de WEB de mogelijkheid om de bekostiging in te houden wanneer het bevoegd gezag in strijd handelt met hetgeen bij of krachtens de WEB is bepaald.
Na een oordeel zeer zwak kan het betreffende bevoegd gezag vervolgens een waarschuwing krijgen op grond van artikel 6.1.5 van de WEB, waarbij het een termijn krijgt voor het herstel van de gesignaleerde tekorten.
De inspectie stelt met een nader onderzoek vast of in voldoende mate gevolg is gegeven aan het waarschuwingsbesluit. Dat onderzoek kan mede betrekking hebben op de verbeteringen in het studiesucces van de beroepsopleiding. Artikel 10 regelt voor de volledigheid dat de inspectie bij dit vervolgonderzoek kan afwijken van het driejaarscijfer, waarbij voor de berekening van de indicator de studenten van de afgelopen drie jaartijdvakken worden samengenomen. De gegeven hersteltermijn kan namelijk te kort zijn om een mogelijke verbetering af te lezen in het driejaarscijfer.
Deze artikelen regelen achtereenvolgens de inwerkingtreding en citeertitel van de regeling. De regeling treedt in werking op 1 augustus 2022. Dat is tegelijkertijd met de eerder genoemde wetswijzigingen in artikel 6.1.4, eerste lid, onderdeel a, en het nieuwe artikel 6.1.4b van de WEB en de invoering van het nieuwe hoofdstuk 4A van het Uitvoeringsbesluit WEB met het Besluit van 24 juni 2022 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB, houdende maatstaven voor studiesucces in het mbo (Staatsblad 2022, nr. 273).
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap R.H. Dijkgraaf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-18467.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.