Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 juli 2022, nr. WJZ/ 22162633, tot wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 ter uitvoering van het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

  • de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 worden in de alfabetisch volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

Elfpo:

Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening (EU) 2021/2116;

verordening 2021/2115:

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening 2021/2116:

Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening 2022/129:

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20).

B

In artikel 1.2 wordt na ‘artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060’ ingevoegd ‘en artikel 36 van verordening 2021/2116’.

C

In artikel 1.5 wordt ‘verordening 2021/1060, verordening 2021/1058, verordening 2021/1139 of verordening 2021/1059’ vervangen door ‘verordening 2021/1060, verordening 2021/1058, verordening 2021/1139, verordening 2021/1059 of verordening 2021/2116’.

D

In artikel 1.6 wordt na ‘artikel 103, eerste lid, van verordening 2021/1060’ ingevoegd ‘of artikel 57 van verordening 2021/2116’.

E

Aan artikel 1.8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op subsidie verstrekt op grond van verordening 2021/2115, voor zover het investeringen in infrastructuur of productieve investeringen betreft.

F

In artikel 2.1 wordt na ‘hoofdstuk 3’ ingevoegd ‘en hoofdstuk 5’.

G

Na artikel 2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.1a. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

landbouwvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

visserijvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) Nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 369).

H

Aan artikel 2.2 wordt toegevoegd ‘of binnen het Nederlands strategisch GLB plan, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van verordening 2021/2115’.

I

In artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, wordt na ‘artikel 50, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, van verordening 2021/1060’ ingevoegd ‘of, voor zover het activiteiten in het kader van het Elfpo betreft, in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129’.

J

Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘bij deze regeling, bij verordening 2021/1060 of bij verordening 2021/1139 gestelde regels’ vervangen door ‘bij deze regeling, bij verordening 2021/1060, bij verordening 2021/1139, bij verordening 2021/2115 of bij verordening 2021/2116 gestelde regels’.

2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. de subsidie bestemd is voor:

    • 1°. een rechtspersoon of natuurlijke persoon tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onderdeel e, van de visserijvrijstellingsverordening en artikel 1, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening; of

    • 2°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel 5, van de visserijvrijstellingsverordening en artikel 2, aanhef en onderdeel 14, van de landbouwvrijstellingsverordening.

K

In artikel 2.15, derde lid, wordt na ‘artikel 49, zesde lid, van verordening 2021/1060’ ingevoegd ‘of bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129’.

L

Onder vernummering van hoofdstuk 5 tot hoofdstuk 6 en van de artikelen 5.1 tot en met 5.3 tot 6.1 tot en met 6.3, wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 5. EUROPEES LANDBOUWGARANTIEFONDS EN EUROPEES LANDBOUWFONDS VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

Titel 5.1. Algemene bepalingen
Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    ELGF:

    Europees Landbouwgarantiefonds, bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/2116;

    interventie:

    interventie als bedoeld in artikel 3, derde lid, van verordening 2021/2115;

    interventietype:

    interventietype als bedoeld in artikel 47 van verordening 2021/2115;

    plattelandsinterventies:

    interventies als bedoeld in artikel 69 van verordening 2021/2115;

    sectorale interventies:

    interventies als bedoeld in artikel 42 van verordening 2021/2115;

    verordening 2022/126:

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) (PbEU 2022, L 20);

    voorschot:

    een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, inhoudende een betaling aan de subsidieontvanger, vooruitlopend op het verrichten van een activiteit en uiterlijk totdat een deelbetaling wordt uitbetaald.

  • 2. In titel 5.2 en 5.3 wordt verstaan onder:

    aanvoerprognose:

    opgave door een lid van een producentenorganisatie van de hoeveelheid en aard van de producten die het lid in een door de producentenorganisatie te bepalen tijdvak bij de producentenorganisatie verwacht aan te voeren;

    accountant:

    accountant die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet op het Accountantsberoep;

    actiefonds:

    actiefonds als bedoeld in artikel 51 van verordening 2021/2115;

    activiteit:

    een actie of een door een producentenorganisatie in haar operationeel programma opgenomen interventie;

    areaalenquête:

    inventarisatie van een door een lid van de producentenorganisatie beteeld areaal en de door dit lid geteelde producten;

    biologische productie:

    biologische productie als bedoeld in verordening 2018/848;

    denatureren:

    ongeschikt maken voor menselijke consumptie;

    dochteronderneming:

    dochteronderneming als bedoeld in artikel 31, zevende lid, van verordening 2022/126 en een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen als bedoeld in punt 5 van bijlage III van verordening 2022/126;

    duurzaam productiemiddel:

    tastbaar activum als bedoeld in artikel 2, onderdeel h, van verordening 2017/891;

    erkenningsaanvraag:

    een verzoek om erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013;

    erkenningsbesluit:

    besluit van de minister inzake de erkenning van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013;

    forfaitair standaardtarief:

    vast of maximaal bedrag per eenheid, al dan niet uitgedrukt als percentage, dat wordt gebruikt om de te declareren bedragen vast te stellen en vooraf is vastgesteld op grond van 44, tweede lid, van verordening 2021/2115;

    gedeeltelijke betaling:

    betaling op aanvraag van het gedeelte van de subsidie dat overeenkomt met de reeds in het kader van het operationele programma bestede bedragen dat niet meer dan 80% van het deel van de steun dat overeenkomt met de bedragen die in het kader van het operationeel programma reeds zijn besteed voor de betrokken periode bedraagt;

    goederenlogistiek:

    het verzamelen, ophalen, sorteren, opslaan, verpakken, transporteren en distribueren van het product;

    kostenbegroting:

    actuele offerte voor de concreet geplande aanschaf of dienst, dan wel een taxatierapport op basis van de marktwaarde, dan wel een officiële actuele prijslijst van leveranciers, dan wel een factuur uit een voorgaande periode voor eenzelfde soort geplande uitgavenpost, dan wel een vergelijkbaar document;

    lid:

    aangesloten producent als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 2017/891;

    niet-producerend lid:

    lid van de producentenorganisatie dat meer dan één teeltseizoen geen producten teelt waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    operationeel programma:

    operationeel programma als bedoeld in artikel 50 van verordening 2021/2115;

    producentenorganisatie:

    door de minister erkende producentenorganisatie als bedoeld in artikel 152 van verordening 1308/2013;

    producten die vallen onder de sector groenten en fruit:

    producten die vallen onder de sector groenten en fruit als bedoeld in bijlage I, deel IX, van verordening 1308/2013 waarvoor de producentenorganisatie is erkend en die binnen de Unie door leden zijn geproduceerd;

    productie voor eigen rekening en risico:

    degene voor wiens rekening en risico wordt geteeld draagt de risico’s die samenhangen met de teelt en de opbrengst en is daarmee de eigenaar van het product ongeacht of hier een verkooptransactie aan vooraf is gegaan. In beginsel is dit de producent voor wiens rekening tevens de winsten en eventuele verliezen komen;

    project:

    samenhangend geheel van activiteiten die subsidiabel zijn gesteld in deze regeling ter realisatie van één of meer sectorale doelstellingen die door een producentenorganisatie worden nagestreefd met haar operationeel programma;

    sectorale doelstelling:

    sectorale doelstelling als bedoeld in artikel 46 van verordening 2021/2115;

    subsidie:

    financiële steun van de Unie als bedoeld in artikel 52 van verordening 2021/2115;

    SWOT analyse:

    bedrijfskundig model dat intern de sterktes en zwaktes en in de omgeving de kansen en bedreigingen analyseert;

    tussentijdse wijziging:

    een wijziging van het operationeel programma in de loop van het jaar;

    uitgavenpost:

    samenstel van uitgaven die gezamenlijk aan dezelfde criteria voldoen om binnen een activiteit bij te dragen aan het concrete sectorale doelstelling van een project;

    uitvoeringsjaar:

    jaar van uitvoering van een operationeel programma;

    unie van producentenorganisaties:

    unie van erkende producentenorganisaties als bedoeld in artikel 156 van verordening 1308/2013;

    verbonden partijen:

    marktpartijen die economisch, organisatorisch, financieel of juridisch verbonden zijn en waarbij sprake kan zijn van beïnvloeding van de ene partij door de andere partij;

    verkoper:

    natuurlijke of rechtspersoon die door een producentenorganisatie is belast met de verkoop van producten van de leden van de producentenorganisatie of van de producentenorganisatie zelf waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    verordening 2017/891:

    gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (PbEU 2017, L 138);

    verordening 1308/2013:

    Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001en (EG) nr. 1234/2007van de Raad (PbEU 2013, L 347);

    verordening 1144/2014:

    Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PbEU 2014, L 317/56);

    verordening 2018/848:

    Verordening (EU) nr. 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 15);

    verordening 2019/2009:

    Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PbEU 2019, L 170);

    waarde afgezette productie:

    waarde van de afgezette productie van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 31 van verordening 2022/126.

Artikel 5.1.2. Subsidiabele kosten

[gereserveerd]

Artikel 5.1.3. Loonkosten

[gereserveerd]

Artikel 5.1.4. Informatieverplichtingen
  • 1. In aanvulling op artikel 2.9, derde lid, bevat de aanvraag om subsidie het BTW-nummer van de landbouwer en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of dochteronderneming met het daarbij behorende BTW-nummer.

  • 2. In aanvulling op artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 5°, moet een aanvraag om subsidie bij een samenwerkingsverband ook vergezeld gaan van een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is de betaling te ontvangen.

Artikel 5.1.5. Terugvordering samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 7, vierde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies worden ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband, onverschuldigde betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

Artikel 5.1.6. Communicatieactiviteiten
  • 1. Subsidieontvangers zijn verplicht het logo van de Europese Unie te gebruiken overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129.

  • 2. De verplichtingen ten aanzien van communicatieactiviteiten in de artikelen 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, 2.17, eerste lid, onderdeel b, en 2.19, vierde lid, onderdeel c, zijn niet van toepassing op sectorale interventies en areaal- en diergebonden plattelandsinterventies.

Artikel 5.1.7. Bevoorschotting
  • 1. Indien in dit hoofdstuk is bepaald dat er een voorschot wordt verstrekt voordat een project wordt uitgevoerd, kan de minister ambtshalve een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116 verstrekken.

  • 2. Het voorschot bedraagt ten hoogste:

    • a. 50% van de verleende subsidie voor plattelandsinterventies als bedoeld in de artikelen 73 en 77 van verordening 2021/2115;

    • b. 75% van de verleende subsidie voor plattelandsinterventies als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van verordening 2021/2116.

  • 3. Het voorschot wordt ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 5.1.8. Deelbetaling

In afwijking van artikel 2.14, eerste lid, bedraagt een deelbetaling ten hoogste 90% van de verleende subsidie minus eventueel verstrekte voorschotten.

Artikel 5.1.9. Verplichtingen en subsidievaststelling subsidie minder dan € 25.000
  • 1. Indien een subsidie wordt verleend van minder dan € 25.000, wordt:

    • a. direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven, of

    • b. de subsidie ambtshalve vastgesteld.

    In aanvulling op artikel 2.12 vermeldt de beschikking tot subsidieverlening de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 2. Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 zijn de artikelen 2.18 en 2.19 niet van toepassing.

  • 3. Op een subsidie bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is artikel 2.15, eerste en tweede lid, niet van toepassing.

  • 4. Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 is de subsidieontvanger verplicht om desgevraagd, op door de minister van tevoren in de beschikking of in dit hoofdstuk aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 5.1.10. Subsidievaststelling € 125.000 of meer
  • 1. In aanvulling op artikel 2.19, vierde lid, kan in dit hoofdstuk worden bepaald dat ingeval het verleende subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt bij een aanvraag tot subsidievaststelling een subsidieontvanger wordt verplicht tot het aanleveren van een:

    • a. een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat met de aanvraag wordt voldaan aan de voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht; of

    • b. een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant of accountant-administratieconsulent over de in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde voorschriften.

  • 2. Indien een controleverklaring of een rapport van feitelijke bevindingen wordt vereist kan de minister nadere regels stellen ten aanzien van de gewenste reikwijdte, het object en de diepgang van de controle.

Artikel 5.1.11. Afwijken RUS regime
  • 1. In dit hoofdstuk kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie lager dan € 25.000 van toepassing zijn op een subsidie van € 25.000 of meer of dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing zijn op subsidies van € 125.000 of meer.

  • 2. In dit hoofdstuk kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 of meer van toepassing zijn op een subsidie lager dan € 25.000 of dat de regels inzake een subsidie van € 125.000 of meer van toepassing zijn op subsidies van € 25.000 tot € 125.000.

Artikel 5.1.12. Informatieverplichting openbaarmaking subsidiegegevens
  • 1. Over de periode van 16 oktober (jaar t-1) tot en met 15 oktober (jaar t) worden de gegevens openbaar gemaakt over de subsidies en andere steunbedragen van het ELGF met betrekking tot sectorale interventies en het Elfpo voor toepassing van artikel 98, tweede tot en met vierde lid, van verordening 2021/2116.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden ontleend aan de financiële administratie van RVO ten behoeve van het ELGF met betrekking tot sectorale interventies en het Elfpo.

  • 3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden uiterlijk 31 mei (jaar t+1) openbaar gemaakt.

Artikel 5.1.13. Bevoegdheden minister sectorale interventie groenten en fruit
  • 1. De minister is bevoegd de besluiten te nemen en de handelingen te verrichten waartoe verordening 1308/2013, verordening 2017/891, verordening 2021/2115 en verordening 2022/126 de lidstaat de opdracht geven of de keuze laten of als ontvanger van informatie aanwijzen.

  • 2. In afwijking van de artikelen 5.2.28, 5.2.48, tweede en derde lid, 5.2.49, tweede lid en 5.3.196, eerste lid, kan de minister latere indieningsdata vaststellen dan de in die artikelen bedoelde data.

Titel 5.2 Operationele programma’s
Afdeling 5.2.1. Erkenningen
§ 1. Erkenningsvereisten
§ 1.1. Rechtspersoonlijkheid
Artikel 5.2.1.

De rechtspersoonlijkheid van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 blijkt uit:

  • a. een in het handelsregister neergelegd authentiek afschrift van de oprichtingsakte van de producentenorganisatie; of

  • b. een in het handelsregister van de Kamer van Koophandel neergelegd authentiek afschrift van de statuten van de producentenorganisatie; en

  • c. een inschrijving bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

§ 1.2. Lidmaatschap
Artikel 5.2.2.

Van een producentenorganisatie kunnen lid zijn:

  • a. een natuurlijk persoon;

  • b. een rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 1 tot en met 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een rechtspersoon naar buitenlands recht; of

  • c. een in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap.

Artikel 5.2.3.
  • 1. Het minimumaantal leden en de minimale waarde van de afzetbare productie, bedoeld in artikel 154, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013, bedraagt ongeacht of de producentenorganisatie een operationeel programma heeft:

    • a. voor producentenorganisaties die zijn erkend voor 1 januari 2008 tenminste vijf leden, met een gezamenlijke waarde van de afzetbare productie van ten minste € 100.000;

    • b. voor producentenorganisaties die zijn erkend na 1 januari 2008 tenminste tien leden, met een gezamenlijke waarde van de afzetbare productie van ten minste € 25.000.000.

  • 2. Rechtspersonen die eigendom zijn van één natuurlijke persoon of rechtspersoon worden bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag door de minister gezamenlijk aangemerkt als één lid. Indien de minister in redelijkheid vermoedt dat een oneigenlijk aantal entiteiten als bedoeld in artikel 5.2.2 wordt gecreëerd met het oog op het eerste lid of artikel 5.2.21, kan de minister deze entiteiten gezamenlijk aanmerken als één lid.

  • 3. Indien een lid van een producentenorganisatie een rechtspersoon is waarbij meerdere producenten zijn aangesloten, kan de minister besluiten deze producenten bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag mee te tellen bij de bepaling van het aantal leden, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Producentenorganisaties houden een ledenlijst bij met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model.

Artikel 5.2.4.
  • 1. Het lidmaatschap van een producentenorganisatie duurt minimaal één jaar en treedt in werking op een door het bestuur van de producentenorganisatie te bepalen tijdstip.

  • 2. Aspirantleden verzoeken de producentenorganisatie schriftelijk om lidmaatschap en verklaren in dit verzoek:

    • a. de statuten van de producentenorganisatie na te leven;

    • b. niet bij een andere erkende producentenorganisatie lid te zijn voor de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

    • c. geen product waarvoor de producentenorganisatie is erkend buiten de producentenorganisatie om te zullen afzetten, behoudens met toestemming van de producentenorganisatie, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891.

  • 3. Een producentenorganisatie bepaalt in haar statuten dat het lidmaatschap kan worden opgezegd met ingang van 1 januari. De door de producentenorganisatie vast te stellen uiterste opzegdatum ligt tussen 30 juni en 1 oktober van het voorafgaande jaar.

  • 4. De bevestiging van lidmaatschap en opzegging van lidmaatschap, alsmede de datum waarop het lidmaatschap en de opzegging in werking treedt, wordt door de producentenorganisatie schriftelijk aan het lid meegedeeld.

  • 5. Bepalingen omtrent de minimumduur, opzeggingsdata en inwerkingtreding van opzegging van het lidmaatschap zijn niet van toepassing in geval van:

    • a. overlijden van het lid;

    • b. faillissement van het lid;

    • c. toepassing van het sanctiereglement van de producentenorganisatie inzake royement; of

    • d. indien dit redelijkerwijs niet van het lid of coöperatie gevergd kan worden.

Artikel 5.2.5.

Een producentenorganisatie kan niet-producerende leden hebben, indien in de statuten van de producentenorganisatie wordt bepaald dat deze leden:

  • a. reeds aangesloten waren bij de producentenorganisatie vóór zij gedurende meer dan één productieseizoen geen producten meer teelden waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

  • b. niet mogen deelnemen aan de stemming van de algemene vergadering over besluiten inzake het actiefonds of het operationeel programma van de producentenorganisatie.

§ 1.3. Verplichtingen voor producentenorganisaties
Artikel 5.2.6.
  • 1. Producentenorganisaties tonen aan dat zij voldoen aan artikel 152, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 aan de hand van:

    • a. de oprichtingsakte van de producentenorganisatie; en

    • b. de notulen van de eerste vergadering of oprichtingsvergadering van de producentenorganisatie.

  • 2. Op producentenorganisaties die zijn erkend voor 1 januari 2008 is het eerste lid niet van toepassing. Deze producentenorganisaties worden geacht te voldoen aan het vereiste van artikel 152, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.7.

Een lid van het bestuur of de Raad van Commissarissen van een producentenorganisatie of een functionaris van een producentenorganisatie die betrokken is bij het verkoopbeleid, is geen afnemer of functionaris van een afnemer van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend ingevolge artikel 152, eerste lid, van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.8.
  • 1. Producentenorganisaties verbieden hun leden in hun statuten op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013 om activiteiten te ontplooien die het vermoeden doen ontstaan dat de verkoop van het product waarvoor zij bij de producentenorganisatie zijn aangesloten niet uitsluitend via de producentenorganisatie verloopt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten met betrekking tot de verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891.

Artikel 5.2.9.

Producentenorganisaties bepalen op grond van artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van verordening 1308/2013 op welk moment leden hun product aan de producentenorganisatie ter verkoop aanbieden.

Artikel 5.2.10.

Producentenorganisaties verplichten in hun statuten hun leden op grond van artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van verordening 1308/2013 om aan de producentenorganisatie:

  • a. melding te doen van eigendomsbelangen in ondernemingen die van de producentenorganisatie door het lid geproduceerde producten kopen, indien de producentenorganisatie voor deze producten is erkend; en

  • b. aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen dat binnen de in onderdeel a bedoelde ondernemingen is verzekerd dat het lid:

    • 1°. geen invloed kan uitoefenen op het vaststellen van de verkoopvoorwaarden door de ondernemingen van de producten waarvoor het lid bij de producentenorganisatie is aangesloten; en

    • 2°. geen invloed kan uitoefenen op besluiten aangaande commerciële relaties en het prijsbeleid van de ondernemingen.

Artikel 5.2.11.
  • 1. Producentenorganisaties stellen in hun statuten voorschriften vast voor de controle op de naleving van hun statuten door hun leden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten ten aanzien van de controle op de naleving door hun leden van artikel 160 van verordening 1308/2013 voor de door de producentenorganisatie gedurende het jaar uit te voeren controles tenminste:

    • a. een systematische vergelijking per producent van areaalenquêtes en aanvoerprognoses met de daadwerkelijk aan de producentenorganisatie geleverde hoeveelheden gedurende het kalenderjaar;

    • b. een verificatie van de door de leden verstrekte areaalenquêtes en aanvoerprognoses door middel van bezoek door de producentenorganisatie aan een derde van het ledenbestand gedurende het jaar waarbij ieder lid ten minste elke drie jaar wordt bezocht;

    • c. een periodieke vergelijking van de aanvoerprognoses en de daadwerkelijke aanvoer met een door de producentenorganisatie, op basis van statistische normen of ervaringscijfers, vast te stellen normstelling per areaal;

    • d. een registratie van de op basis van de onderdelen a tot en met c aangetroffen verschillen en de daarvoor door het lid gegeven verklaring; en

    • e. een registratie van de door de producentenorganisatie getroffen acties naar aanleiding van op grond van onderdeel d onverklaarde verschillen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten voor de door de producentenorganisatie na afloop van het kalenderjaar uit te voeren controles minimaal:

    • a. een verplichting voor ieder lid om uiterlijk voor 1 mei na afloop van het kalenderjaar schriftelijk aan de producentenorganisatie te verklaren:

      • 1°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar geproduceerd heeft;

      • 2°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar bij derden heeft ingekocht;

      • 3°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar via de producentenorganisatie afgezet heeft;

      • 4°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 buiten de producentenorganisatie om verkocht heeft, uitgesplitst per categorie zoals genoemd in artikel 12 van verordening 2017/891;

      • 5°. dat hij, uitgezonderd de verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891, geen door hem geteelde producten waarvoor hij bij de producentenorganisatie is aangesloten buiten de producentenorganisatie verkocht heeft; en

      • 6°. dat hij bij verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 de daaraan door de producentenorganisatie gestelde voorwaarden heeft nageleefd;

    • b. een vergelijking van informatie uit de in onderdeel a bedoelde verklaringen met de hoeveelheden en de omzetgegevens van het lid met de vastlegging van de door de producentenorganisatie aangetroffen verschillen met hun eigen administratie met de daarbij behorende verklaringen van aangetroffen verschillen;

    • c. een onderzoek door de producentenorganisatie naar de, op basis van de op grond van onderdeel b uitvoerde vergelijking, geconstateerde verschillen tussen de eigen verklaringen met de hoeveelheden en de omzetgegevens van het lid;

    • d. een verplichting tot het instellen van een accountantsonderzoek naar op grond van onderdeel c onvoldoende verklaarde verschillen;

    • e. een registratie van de uitkomsten van het in onderdeel d bedoelde accountantsonderzoek; en

    • f. een registratie van de opvolging van de uitkomsten van het in onderdeel e bedoelde accountantsonderzoek door de producentenorganisatie, waaronder sanctionering van de betreffende leden.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten een verplichting voor de producentenorganisatie om de juistheid van in het derde lid, onderdeel a, bedoelde verklaring te laten onderzoeken door een accountant door middel van een COS 4400 onderzoek.

  • 5. Het in het vierde lid bedoelde onderzoek betreft:

    • a. de leden die verzuimd hebben voor 1 mei na afloop van het kalenderjaar de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde eigen verklaring te verstrekken;

    • b. de leden waarbij door de producentenorganisatie of door controle-instanties in het jaar voorafgaand aan het controlejaar is vastgesteld dat zij artikel 160 van verordening 1308/2013 niet hebben nageleefd;

    • c. de leden waarbij door de producentenorganisatie in het voorafgaande kalenderjaar is vastgesteld dat verschillen tussen areaalgegevens en omzetgegevens onvoldoende konden worden verklaard; en

    • d. minimaal 2% van de leden van de producentenorganisatie, met een minimum van één lid, die niet reeds op grond van onderdelen a tot en met c deel uit maken van het onderzoek.

  • 6. Indien de accountant bij meerdere leden in deze deelwaarneming afwijkende bevindingen constateert treft de producentenorganisatie afhankelijk van de aard van de afwijkingen passende maatregelen.

  • 7. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten een verplichting voor de producentenorganisatie om jaarlijks voor 1 juni de betrouwbaarheid van het geheel aan maatregelen dat de producentenorganisatie neemt voor controle op de naleving door hun leden te evalueren. Een verslag van de evaluatie wordt door de algemene vergadering besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

Artikel 5.2.12.
  • 1. Producentenorganisaties stellen in hun statuten voorschriften vast voor sanctionering van niet naleving van hun statuten door hun leden die, behoudens gevallen van overmacht, tenminste bepalen dat:

    • a. bij een eerste overtreding van de statutaire verplichtingen ter uitvoering van artikel 160 van verordening 1308/2013, artikel 12 van verordening 2017/891 en de artikelen 5.2.8 tot en met 5.2.11 het lid minimaal een schriftelijke waarschuwing krijgt;

    • b. bij een tweede soortgelijke overtreding begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding, bedoeld in onderdeel a, minimaal een boete aan het lid wordt opgelegd en deze boete daadwerkelijk wordt geïncasseerd; en

    • c. leden bij alle soortgelijke vervolgovertredingen begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding bedoeld in onderdeel a, worden geroyeerd.

  • 2. Producentenorganisaties administreren alle geconstateerde overtredingen van hun statutaire verplichtingen en aan hun leden opgelegde sancties en bewaren deze administratie ten minste zeven jaar.

Artikel 5.2.13.

Producentenorganisaties beschikken op grond van artikel 7, onderdeel a, van verordening 2017/891 tenminste over een deugdelijk en accuraat systeem van areaalenquêtes en aanvoerprognoses.

Artikel 5.2.14.

Producentenorganisaties, en voor zover van toepassing unies van producentenorganisaties, beschikken op grond van artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 tenminste over een volledige beschrijving van de interne organisatie en van de administratieve en interne beheersing van:

  • a. de verkoop en prijsbepaling;

  • b. de goederenlogistiek;

  • c. de financiële administratie;

  • d. de beoordeling van investeringen en uitgaven waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • e. het aannemen van nieuwe leden en het beëindigen van het lidmaatschap;

  • f. het vergaren van informatie van de leden en de verwerking van mutaties daarin, waaronder de controle op de juistheid van de ledenlijst;

  • g. de beoordeling van areaalenquêtes en aanvoerprognoses, waaronder de vergelijking met realisaties;

  • h. de controle op naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 door de leden waaronder het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891;

  • i. het opleggen van sancties; en

  • j. het uitbesteden van activiteiten als bedoeld in artikel 155 van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.15.
  • 1. De producentenorganisatie beschikt op grond van artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 over een redelijk niveau van vermogen en liquiditeit.

  • 2. Een negatief vermogen wordt door de producentenorganisatie binnen één kalenderjaar aangevuld.

Artikel 5.2.16.
  • 1. De producentenorganisatie beschikt ten behoeve van het commercieel en budgettair beheer van haar activiteiten, bedoeld in artikel 153, tweede lid, onderdeel f, van verordening 1308/2013, op grond van artikel 7 van verordening 2017/891 over een eigen, als zodanig herkenbare, kantoorruimte die beschikt over een eigen opgang, welke niet door ruimtes van een afnemer of een lid van de producentenorganisatie leidt.

  • 2. De kantoorruimte is eigendom van of wordt gehuurd door de producentenorganisatie of een dochteronderneming.

Artikel 5.2.17.
  • 1. Producentenorganisaties en hun dochterondernemingen maken voor hun financieel administratieve werkzaamheden, waaronder het factureren naar afnemers en leden en het opstellen van budgetten, gebruik van eigen personeel.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor het opstellen van jaarrekeningen en fiscale zaken.

Artikel 5.2.18.
  • 1. Producentenorganisaties, dan wel dochterondernemingen of unies van producentenorganisaties indien de afzet door hen wordt verricht, tonen op grond van artikel 11 van verordening 2017/891 aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan dat zij de verkoopvoorwaarden, en meer in het bijzonder de verkoopprijzen, voor de producten van de leden van de producentenorganisatie waarvoor de producentenorganisatie is erkend daadwerkelijk bepalen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde schriftelijke bewijsstukken tonen aan:

    • a. welke verkoper er binnen de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties belast is met de verkoop van de producten van de leden waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • b. wat de taak of opdracht van de verkoper is;

    • c. op welke wijze de verkoper door de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties wordt aangestuurd;

    • d. welke aanwijzingen de verkoper van de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties gekregen heeft voor het voeren van onderhandelingen over de verkoopvoorwaarden;

    • e. op welke wijze de verkoper achteraf verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties over de gerealiseerde verkoopvoorwaarden; en

    • f. dat de in onderdeel e bedoelde verantwoording daadwerkelijk wordt afgelegd.

  • 3. De producentenorganisatie legt haar afzetbeleid vast in een besluit van het bestuur dat door de algemene vergadering wordt goedgekeurd.

  • 4. De producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties bepaalt op welke locatie of welke locaties het aanbod van de producten van haar leden fysiek geconcentreerd wordt.

  • 5. Het afzetbeleid van de producentenorganisatie wordt jaarlijks voor 1 juni door haar bestuur geëvalueerd en een verslag van deze evaluatie wordt jaarlijks voor 1 juni door de algemene vergadering van de producentenorganisatie besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

Artikel 5.2.19.
  • 1. Artikel 155 van verordening 1308/2013 is van toepassing op de activiteiten van de producentenorganisatie die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de producentenorganisatie, bedoeld in de artikelen 152 en 154 van verordening 1308/2013.

  • 2. Wanneer een producentenorganisatie de in het eerste lid bedoelde activiteiten heeft uitbesteed toont de producentenorganisatie op grond van artikel 155 van verordening 1308/2013 door middel van door het bestuur en de algemene vergadering geaccordeerde schriftelijke bewijsstukken aan:

    • a. welke activiteiten worden uitbesteed;

    • b. waarom deze activiteiten niet door de producentenorganisatie zelf worden uitgevoerd;

    • c. aan wie deze activiteiten worden uitbesteed;

    • d. waarom tot de keuze voor uitbesteding aan de in onderdeel c bedoelde entiteit is gekomen; en

    • e. welke afspraken er met de in onderdeel c bedoelde entiteit zijn gemaakt.

  • 3. De producentenorganisatie toont op grond van artikel 13, tweede lid, van verordening 2017/891 aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan op welke wijze de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde entiteit:

    • a. door de producentenorganisatie wordt aangestuurd bij de uitvoering van de aan haar uitbestede activiteiten; en

    • b. verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie over de uitvoering van de aan haar uitbestede activiteiten.

  • 4. Wanneer een producentenorganisatie verkoopactiviteiten uitbesteedt, toont zij aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan dat zij gedurende de verkoopperiode minimaal één maal per week met de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde entiteit overlegt over de te hanteren verkoopvoorwaarden, waaronder de verkoopprijs.

  • 5. De keuze voor uitbesteding wordt jaarlijks voor 1 juni per geval door het bestuur van de producentenorganisatie geëvalueerd en een verslag van deze evaluatie wordt jaarlijks voor 1 juni door de algemene vergadering besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

  • 6. Activiteiten van de producentenorganisatie die niet worden uitbesteed aan haar leden zijn:

    • a. verkoop van de producten van haar leden waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

    • b. commercieel en budgettair beheer.

  • 7. Activiteiten van de producentenorganisatie die niet worden uitbesteed zijn:

    • a. controle op de naleving van de leveringsplicht, met uitzondering van accountantsonderzoek;

    • b. boekhouding, facturering en uitbetaling aan de leden; en

    • c. kennis van productie van de leden.

§ 1.4. Eisen aan de statuten van producentenorganisaties
Artikel 5.2.20.

Producentenorganisaties nemen in hun statuten op dat zij alle in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder i, ii en iii, van verordening 1308/2013 genoemde doelstellingen nastreven en tonen aan dat zij uitvoering geven aan deze doelstellingen.

Artikel 5.2.21.
  • 1. Ongeacht de rechtsvorm van een producentenorganisatie bepalen de statuten van een producentenorganisatie op grond van artikel 153, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 dat een lid maximaal 20% van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de producentenorganisatie heeft.

  • 2. De percentages omvatten tevens volmachten.

  • 3. Indien een natuurlijk persoon, afgezien van volmachten, bevoegd is om te stemmen voor meerdere leden, geldt het maximum percentage van de stemmen voor deze rechtspersonen gezamenlijk.

  • 4. In het geval van een rechtsvorm met aandeelhouders of in het geval leden aanspraak kunnen maken op delen van het kapitaal, bepalen de statuten van een producentenorganisatie dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon maximaal 20% van de aandelen van de producentenorganisatie heeft of dat deze gerechtigd is tot maximaal 20% van het kapitaal.

  • 5. De statuten van een unie van producentenorganisaties bepalen:

    • a. ongeacht de rechtsvorm van de unie van de producentenorganisatie, dat een lid maximaal 50% van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de unie van producentenorganisaties heeft;

    • b. in geval van een rechtsvorm met aandeelhouders, dat een producentenorganisatie maximaal 50% van de aandelen van de unie van producentenorganisaties heeft.

Artikel 5.2.22.
  • 1. Een producentenorganisatie kan haar leden slechts toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891 verlenen indien deze mogelijkheid in haar statuten is opgenomen.

  • 2. Indien een producentenorganisatie haar leden toestaat gebruik te maken van de uitzondering, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891, stelt de producentenorganisatie voorschriften vast inzake:

    • a. de procedure voor verlening van de toestemming;

    • b. de algemene voorwaarden voor verlening van de toestemming; en

    • c. de rapportageverplichtingen bij het gebruik van de toestemming.

  • 3. Een producentenorganisatie verleent de toestemming jaarlijks schriftelijk en per individueel geval voordat gebruik wordt gemaakt van de uitzondering, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891.

  • 4. Bij de verlening van toestemming maakt een producentenorganisatie een keuze om deze toestemming in volume of waarde te verlenen. Deze keuze verplicht het lid om zijn verkopen in dezelfde eenheid te administreren en te rapporteren.

  • 5. Indien een producentenorganisatie aan de toestemming specifieke voorwaarden verbindt, worden deze voorwaarden in de toestemming vermeld.

  • 6. Een producentenorganisatie kan in een situatie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2017/891, een lid toestaan om maximaal 40%, qua volume of qua waarde, van de productie buiten de producentenorganisatie om af te zetten, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van verordening 2017/891, indien:

    • a. dat lid producten teelt onder licentie van een andere producentenorganisatie;

    • b. de verkooprechten met betrekking tot die producten exclusief bij die andere producentenorganisatie liggen; en

    • c. de producten waarop de toestemming betrekking heeft uitsluitend via die andere producentenorganisatie worden afgezet.

§ 2. Aanvraag, verlening en beëindiging erkenning
Artikel 5.2.23.

Een erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 wordt verleend indien de aanvrager kan aantonen dat hij voldoet aan de op grond van de artikelen 152, 153, 154, 155 en 160 van verordening 1308/2013 en paragraaf 1 van deze afdeling gestelde eisen.

Artikel 5.2.24.
  • 1. Een verzoek om erkenning omvat ter uitvoering van artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 de volgende stukken:

    • a. de oprichtingsakte en statuten;

    • b. het huishoudelijk reglement;

    • c. notulen van de oprichtingsvergadering;

    • d. het meerjarenplan met daarin in ieder geval een algemene beschrijving van de missie, visie en doelen van de productenorganisatie;

    • e. de bestuursnotitie omtrent de afzet en aanbodbundeling;

    • f. de bestuursnotitie omtrent de uitbesteding van activiteiten;

    • g. de ledenlijst;

    • h. indien aanwezig de jaarrekeningen van de producentenorganisatie over het laatste boekjaar;

    • i. de beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersing, bedoeld in artikel 5.2.14;

    • j. de beschrijving van de samenstelling van het bestuur;

    • k. de procuratieregeling;

    • l. het autorisatieschema;

    • m. een organogram;

    • n. de bevoegdhedenmatrix en parafenlijst;

    • o. een beschrijving van de ondernemingsstructuur en ondernemingen waarin één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties aandelen of maatschappelijk kapitaal bezitten en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van die organisaties of unies;

    • p. een beschrijving van de goederenlogistiek; en

    • q. een opgave van de waarde van de afzetbare productie, met inachtneming van de artikelen 5.2.34 tot en met 5.2.38.

  • 2. De referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afzetbare productie is het kalenderjaar twee jaar vóór het jaar van de erkenningsaanvraag.

  • 3. Indien dit nodig is voor de beoordeling van het verzoek om erkenning, bedoeld in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 kan de minister de producentenorganisatie verzoeken om aanvullende schriftelijke bewijsstukken.

Artikel 5.2.25.

Indien de minister op grond van artikel 5.2.24, vierde lid, aanvullende bewijsstukken opvraagt wordt de in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 bedoelde termijn opgeschort tot de verzochte aanvullende bewijsstukken door de producentenorganisatie aan de minister zijn overgelegd.

Artikel 5.2.26.
  • 1. Een erkenning kan op verzoek van de producentenorganisatie worden gewijzigd of beëindigd met ingang van 1 januari.

  • 2. De producentenorganisatie dient een verzoek tot wijziging van de erkenning in uiterlijk op 1 september voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan wijziging van de erkenning wordt gevraagd.

  • 3. De producentenorganisatie dient een verzoek tot beëindiging van de erkenning in uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan beëindiging van de erkenning wordt gevraagd.

  • 4. Een lijst met de namen en contactgegevens van alle in Nederland erkende producentenorganisaties wordt gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Deze lijst wordt jaarlijks geactualiseerd.

  • 5. In afwijking van het eerste lid en het derde kan een erkenning op verzoek van de producentenorganisatie die geen operationeel programma uitvoert, op ieder moment worden beëindigd. Het verzoek tot beëindiging van de erkenning kan op ieder moment worden ingediend.

§ 3. Informatie- en rapportageverplichtingen
Artikel 5.2.27.
  • 1. De producentenorganisatie informeert de minister onverwijld over:

    • a. wijzigingen in de statuten en het huishoudelijk reglement;

    • b. wijzigingen in de organisatiestructuur; en

    • c. voornemens tot fusie of samenwerking.

  • 2. Bij de melding van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, overlegt de producentenorganisatie in ieder geval de gewijzigde statuten of het gewijzigde huishoudelijk reglement.

Artikel 5.2.28.
  • 1. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks voor 1 maart aan de Minister:

    • a. de verslagen van de in het afgelopen boekjaar gehouden algemene vergaderingen;

    • b. een digitale ledenlijst per 1 januari van het lopende jaar, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel inclusief vermelding van de niet-producerende leden, nieuwe leden en leden die gedurende het vorige jaar zijn uitgetreden, onder vermelding van de datum van uittreding, alsook van de leden waarop artikel 5.2.4, vijfde lid, van toepassing is met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel; en

    • c. een parafenlijst van tekenbevoegde personen binnen de producentenorganisatie.

  • 2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks uiterlijk op 1 juni, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de minister een samenvattend overzicht van:

    • a. de door de leden op grond van artikel 5.2.11, derde lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, aan de producentenorganisatie verstrekte informatie;

    • b. het areaal van de leden van de producentenorganisatie;

    • c. de door de leden van de producentenorganisatie geteelde gewassen;

    • d. de hoeveelheden en waarden van een product waarvoor aan de leden een toestemming op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 is verleend; en

    • e. de omzet van de producentenorganisatie.

  • 3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks uiterlijk op 1 oktober de jaarrekening over het laatste uitvoeringsjaar, voorzien van een controleverklaring van een extern accountant

§ 4. Erkenning van unies van producentenorganisaties
Artikel 5.2.29.
  • 1. Alleen een erkende producentenorganisatie kan lid zijn van een unie van producentenorganisaties.

  • 2. De minister kan op een gemotiveerd verzoek besluiten om een unie van producentenorganisaties een erkenning te verlenen op een lager niveau dan de GN-code.

Artikel 5.2.30.
  • 1. Alle artikelen uit afdeling 5.2.1, §1 tot en met §3, zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aangesloten producentenorganisaties zelf invulling aan de betreffende artikelen hebben gegeven, waarvan in ieder geval de artikelen 5.2.1, 5.2.4, 5.2.6, 5.2.7, 5.2.14, 5.2.15, 5.2.19, 5.2.26 en 5.2.27 van overeenkomstige toepassing zijn op unies van producentenorganisaties.

  • 2. Alle artikelen uit titel 5.1 en afdeling 5.2.2 tot en met afdeling 5.3.5 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij voor de unie van producentenorganisaties een afwijkende regeling is opgenomen.

Artikel 5.2.31.

Een erkenning als bedoeld in artikel 156 van verordening 1308/2013 wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan artikel 156, eerste lid, van verordening 1308/2013 en titel II, hoofdstuk I, afdeling 3, van verordening 2017/891 alsmede aan artikel 5.2.29 en de in artikel 5.2.30 genoemde artikelen.

§ 5. Niet naleving van de erkenningscriteria
Artikel 5.2.32.

De erkenning van een producentenorganisatie wordt met ingang van het tijdstip van verstrijken van de termijn zoals vastgelegd in het aanmaningsbesluit, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van verordening 2017/891, van rechtswege opgeschort, tenzij de minister voor het verstrijken van deze termijn schriftelijk aan de producentenorganisatie heeft medegedeeld dat de niet-naleving van de erkenningscriteria tijdig is gecorrigeerd.

Afdeling 5.2.2. Actiefonds en waarde afgezette productie
§ 1. Waarde afgezette productie
Artikel 5.2.33.

Voor iedere producentenorganisatie is de referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afgezette productie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van verordening 2022/126, het kalenderjaar twee jaar voorafgaande aan het uitvoeringsjaar van het operationeel programma.

Artikel 5.2.34.
  • 1. Producten zijn geproduceerd door de producentenorganisatie, wanneer de productie voor eigen rekening en risico van de producentenorganisatie of de daarbij aangesloten producenten op het grondgebied van de Europese Unie heeft plaatsgevonden

  • 2. Verkoop van nog niet geoogste producten valt onder productie van leden van de producentenorganisatie en wordt in de waarde van de afgezette productie opgenomen, mits de verkoop via de producentenorganisatie is gelopen en het de eerste verkoop betreft waarbij het product van eigenaar verandert.

  • 3. Verkoop van door aangesloten producenten of door de producentenorganisatie aangekochte producten valt niet onder de waarde van de afgezette productie van de leden van de producentenorganisatie, ook niet als deze producten als halfgewas zijn aangekocht. In uitzonderlijke gevallen kan de minister besluiten om de aangekochte producten onder de productie van de leden van de producentenorganisatie te laten vallen indien deze productie voor eigen rekening en risico van het betreffende lid heeft plaatsgevonden.

  • 4. De producentenorganisatie controleert de naleving van het eerste onderscheidenlijk tweede lid.

  • 5. Ter uitvoering van artikel 31, zesde lid, van verordening 2022/126 omvat de waarde van de afgezette productie in het stadium ‘af producentenorganisatie’ de aan de afnemer gefactureerde kosten van verpakkingsmateriaal, eenmalig fust, huur van meermalig fust en de verpakking waarin of pallet waarop het product ter verkoop wordt aangeboden.

  • 6. In de waarde van de afgezette productie worden geen transportkosten opgenomen, ongeacht of deze kosten betrekking hebben op intern of extern transport en ongeacht of deze op de verkoopfactuur zijn vermeld.

  • 7. Ter uitvoering van artikel 31, negende lid, van verordening 2022/126 mogen vergoedingen worden meegeteld die in de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, in het kader van oogstverzekeringsacties of door de producentenorganisatie beheerde acties, bedoeld in artikel 5.3.163, zijn uitgekeerd aan de producentenorganisatie of haar leden.

  • 8. In de waarde van de afgezette productie worden geen debiteuren opgenomen die op het tijdstip van definitieve opgave van de waarde van de afgezette productie, bedoeld in artikel 5.2.38, tweede lid, nog openstaan.

  • 9. Terugbetalingen aan afnemers worden uit de waarde van de afgezette productie gehaald op het moment dat creditering in de boekhouding van de producentenorganisatie gebruikelijk is.

  • 10. In de waarde van de afgezette productie wordt niet de waarde opgenomen van verkopen die hebben plaatsgevonden aan een lid of aan het lid verbonden partijen, indien het betreffende lid deze producten zelf heeft geproduceerd.

Artikel 5.2.35.
  • 1. De waarde van de afgezette productie van aangesloten producenten die zijn toegetreden tot de producentenorganisatie gedurende de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, kan in aanmerking worden genomen door bij de bepaling van de waarde van de afgezette productie uit te gaan van:

    • a. de vanaf de datum van toetreding bij de producentenorganisatie gerealiseerde waarde van de afgezette productie; en

    • b. de waarde die is gerealiseerd voorafgaand aan de toetreding tot de producentenorganisatie, bedoeld in artikel 5.2.36.

  • 2. Indien voor een aangesloten producent of producentenorganisatie de onderdelen a en b uit het eerste lid in combinatie worden toegepast, wordt dubbeltelling uitgesloten.

Artikel 5.2.36.
  • 1. Voor het bepalen van de waarde van de afgezette productie die is gerealiseerd voorafgaand aan de toetreding tot de producentenorganisatie kan de producentenorganisatie gebruik maken van:

    • a. de opgave van een andere producentenorganisatie, indien de nieuw toegetreden aangesloten producent voorafgaand aan zijn lidmaatschap bij de nieuwe producentenorganisatie in de gehele referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, of gedeeltelijk gedurende die periode was aangesloten en daarop reeds een controle door een extern accountant heeft plaats gevonden;

    • b. een opgave van de aangesloten producent van de waarden van de afgezette productie van de producten waarvoor de producent bij de producentenorganisatie is aangesloten.

  • 2. Bij de opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt eveneens opgave gedaan van eerdere lidmaatschappen, met ingang van de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, bij de producentenorganisatie.

  • 3. Bij de opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt een controleverklaring of rapportage naar aanleiding van een COS 4400 onderzoek van een extern accountant overgelegd waarin wordt bevestigd dat de waarden die zijn opgegeven:

    • a. juist zijn;

    • b. gerealiseerd zijn door de verkoop van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • c. producten betreffen die voor eigen rekening en risico door de betreffende producent binnen het grondgebied van de Europese Unie zijn geproduceerd; en

    • d. geen BTW en transportkosten bevatten.

  • 4. In de controleverklaring of rapportage wordt tevens bevestigd dat de opgave, bedoeld in het tweede lid, juist is.

  • 5. Indien de opgave van de afgezette productie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, afkomstig is van een producentenorganisatie die gevestigd is in een andere lidstaat omvat die opgave tevens een schriftelijke verklaring dat de waarde niet eerder aan een subsidieaanvraag ten grondslag heeft gelegen.

Artikel 5.2.37.

De waarde van de afgezette productie die is gerealiseerd door verkoop van producten van aangesloten producenten die op 1 januari van het uitvoeringsjaar waarvoor de waarde van de afgezette productie wordt berekend niet meer bij de producentenorganisatie zijn aangesloten, wordt aantoonbaar uit de waarde van de afgezette productie verwijderd.

Artikel 5.2.38.
  • 1. Producentenorganisaties overleggen jaarlijks, gelijktijdig met de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 5.2.48, aan de minister de voorlopige opgave van de waarde van de afgezette productie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Producentenorganisaties overleggen jaarlijks uiterlijk op 1 oktober gedurende het uitvoeringsjaar aan de minister de definitieve opgave van de afgezette productie met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3. Producentenorganisaties laten een extern accountant een controle uitvoeren en een controleverklaring over de juistheid van de in het tweede lid bedoelde opgave van de waarde van de afgezette productie opstellen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model. Deze verklaring wordt bij de in het tweede lid genoemde opgave gevoegd.

§ 2. Beheer van het actiefonds
Artikel 5.2.39.
  • 1. De systematiek van berekening van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, wordt door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties vastgelegd in haar statuten.

  • 2. Het besluit van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties tot vaststelling van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, wordt voorafgaand aan het uitvoeringsjaar goedgekeurd door de algemene vergadering van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.

  • 3. Indien in een jaar sprake is van een tekort van het actiefonds, kunnen tot en met 1 april van het volgende jaar financiële bijdragen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, in het actiefonds worden gestort.

Artikel 5.2.40.
  • 1. Door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties wordt voor het actiefonds:

    • a. een aparte bankrekening geopend;

    • b. een aparte grootboekrekening gereserveerd; of

    • c. een aparte kostenplaats aangemaakt.

  • 2. De afsluiting van het rapportagejaar in de administratie van de kostenplaats, grootboekrekening of bankrekening van het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties sluit direct aan op de jaarrapportage.

  • 3. Het saldo van de eigen bijdragen van leden aan het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties is op 1 april van enig jaar groter dan of gelijk aan nul.

  • 4. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties laat een extern accountant een controle uitvoeren en, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, een controleverklaring afleggen over:

    • a. de juistheid van de in het tweede lid bedoelde afsluiting; en

    • b. de naleving van de voorschriften inzake het beheer van het actiefonds bedoeld in deze paragraaf.

Artikel 5.2.41.

De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties informeert jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar haar leden in een algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma gedurende het voorgaande uitvoeringsjaar, in het bijzonder voor wat betreft:

  • a. de bedragen die per project over het uitvoeringsjaar zijn gerealiseerd;

  • b. welke investeringen van € 150.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op locatie van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming zijn gerealiseerd; en

  • c. welke investeringen van € 100.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op andere locaties zijn gerealiseerd, onder vermelding van het adres van de locaties.

Afdeling 5.2.3. Operationele programma’s
§ 1. Eisen aan operationele programma’s
Artikel 5.2.42.
  • 1. Producentenorganisaties streven met hun operationeel programma overeenkomstig artikel 50, derde lid, van verordening 2021/2115 minimaal de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdelen b, e en f, van verordening 2021/2115, na.

  • 2. Producentenorganisaties kunnen met hun operationeel programma tevens de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdelen a, c, d, en g tot en met k, van verordening 2021/2115, nastreven.

  • 3. Een operationeel programma van een unie van producentenorganisaties voldoet overeenkomstig artikel 50, zesde lid, aanhef en onderdeel b, van verordening 2021/2115 aan de volgende voorwaarden:

    • a. een operationeel programma van een unie van producentenorganisaties mag niet dezelfde interventies bevatten als een operationeel programma van de aangesloten organisaties; en

    • b. interventies en overeenkomstige financiële bijdragen worden vermeld in het operationeel programma van elke aangesloten organisatie.

  • 4. Een operationeel programma voldoet overeenkomstig artikel 50, zevende lid, van verordening 2021/2115 aan de volgende voorwaarden:

    • a. ten minste 15% van de uitgaven heeft betrekking op interventies in verband met de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, onderdelen e en f, van verordening 2021/2115;

    • b. ten minste drie acties houden verband met de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, onderdelen e en f, van verordening 2021/2115;

    • c. ten minste 2% van de uitgaven heeft betrekking op interventies in verband met de sectorale doelstelling, bedoeld in artikel 46, onderdeel d, van verordening 2021/2115; en

    • d. de uitgaven voor interventies in het kader van sectorale interventietypes als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdelen f, g en h, van verordening 2021/2115 bedragen niet meer dan één derde van de totale uitgaven.

  • 5. Operationele programma’s worden uitgevoerd in jaarperioden die lopen van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 5.2.43.
  • 1. Onverminderd artikel 2.9 bevat een operationeel programma:

    • a. de visie van de producentenorganisatie voor de toekomst van de producentenorganisatie; en

    • b. een verklaring dat zij geen risico van dubbele financiering uit fondsen van de Unie meebrengen.

  • 2. In de visie van de producentenorganisatie is ten minste een beschrijving opgenomen van het toekomstbeeld dat de producentenorganisatie nastreeft en aan het einde van de looptijd van het operationeel programma wil hebben gerealiseerd.

Artikel 5.2.44.
  • 1. Onverminderd artikel 2.9 bevat een operationeel programma een actuele SWOT analyse waarin tenminste:

    • a. een beschrijving en een verifieerbare onderbouwing is opgenomen van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie; en

    • b. een beschrijving en een verifieerbare onderbouwing is opgenomen van de kansen en bedreigingen voor de producentenorganisatie bij het realiseren van de sectorale doelstellingen en de visie, bedoeld in artikel 5.2.43, van de producentenorganisatie.

  • 2. Uit de SWOT analyse volgen de sectorale doelstellingen die de producentenorganisatie met haar operationeel programma wil nastreven.

Artikel 5.2.45.
  • 1. In afwijking van artikel 2.9, vijfde lid, wordt per project de volgende informatie verstrekt;

    • a. een omschrijving van welke sectorale doelstellingen worden nagestreefd;

    • b. een omschrijving van het project;

    • c. een omschrijving en onderbouwing van de meetbare uitgangssituatie van dit project ten aanzien van de sectorale doelstellingen;

    • d. een omschrijving en onderbouwing van het verwachte meetbare resultaat van dit project ten aanzien van de sectorale doelstellingen;

    • e. de subsidiabele activiteiten die in het kader van het project worden ingezet om de resultaten van de producentenorganisatie te realiseren;

    • f. de looptijd; en

    • g. een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen.

  • 2. De informatie over de voorgestelde activiteiten waarmee de realisatie van de sectorale doelstelling wordt nagestreefd bevat per subsidiabele activiteit de volgende onderdelen:

    • a. een omschrijving van de activiteit; en

    • b. een onderbouwing van de subsidiabiliteit van de activiteit en de bijbehorende uitgavenposten;

  • 3. Per uitvoeringsjaar van het operationeel programma wordt, indien de minister daarom verzoekt, een begroting voor de activiteit aan de minister verstrekt en onderbouwd aan de hand van:

    • a. minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op het eerste jaar van het operationeel programma; en

    • b. minimaal één kostenbegroting per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op de volgende jaren van het operationeel programma.

  • 4. De looptijd van een project, bedoeld in het eerste lid, is ten hoogste zeven jaar. Indien de looptijd van het project aan het einde van het operationeel programma nog niet is afgelopen kan het project in een volgend operationeel programma worden opgenomen.

Artikel 5.2.46.
  • 1. De uitgavenposten, bedoeld in artikel 5.2.45, derde lid, die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar van het operationeel programma worden voor de desbetreffende jaren jaarlijks, bij het verzoek tot verlening van de subsidie voor het volgende jaar, onderbouwd door middel van minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost.

  • 2. In afwijking van artikel 5.2.45, derde lid, en het eerste lid, kan een begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan € 25.000 worden onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.

  • 3. Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot, wordt een begroting, in afwijking van het eerste lid en artikel 5.2.45, tweede en derde lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegroting(en).

  • 4. Indien een begroting voor een uitgavenpost wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen wordt de keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting voldoende gemotiveerd.

  • 5. De verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren is niet van toepassing op:

    • a. personeelskosten, bedoeld in paragraaf 3.2 van deze afdeling; en

    • b. de uitgaven, bedoeld in de artikelen 5.3.179 tot en met 5.3.186.

  • 6. De minister kan besluiten dat de verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren, wordt verlegd naar een entiteit die op grond van een uitbestedingsovereenkomst namens een of meer producentenorganisaties zelfstandig een activiteit of uitgavenpost onder hun beheer uitvoert of laat uitvoeren.

Artikel 5.2.47.
  • 1. Het operationeel programma, het verzoek tot verlening voor het volgende jaar of wijzigingen voor de volgende jaren worden door de algemene vergadering van de producentenorganisatie goedgekeurd.

  • 2. Het operationeel programma, het verzoek tot verlening voor het volgende jaar of een wijziging voor de volgende jaren dat aan de algemene ledenvergadering ter goedkeuring is voorgelegd bevatten informatie over:

    • a. de inhoud van de projecten door middel van een samenvatting;

    • b. de bedragen per project;

    • c. welke investeringen van € 150.000 en hoger op locatie van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming zijn voorgenomen; en

    • d. welke investeringen van € 100.000 en hoger op andere locaties zijn voorgenomen, onder vermelding van bij welk lid van de producentenorganisatie de investering is gedaan.

§ 2. Indienen en wijzigen operationeel programma
Artikel 5.2.48.
  • 1. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient het operationele programma in met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient het meerjarige operationeel programma in uiterlijk om 12:00 uur op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het eerste uitvoeringsjaar van het operationeel programma.

  • 3. In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, dient een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties een aanvraag tot subsidieverlening jaarlijks in uiterlijk om 12:00 uur op 1 oktober.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid, dient een producentenorganisatie of unie van producentenorganisatie voor een operationeel programma dat aanvangt in 2023 het operationeel programma en het verzoek tot subsidieverlening voor 2023 in uiterlijk om 12:00 uur op 15 november 2022.

Artikel 5.2.49.
  • 1. Een wijziging van een operationeel programma voor de volgende jaren kan betrekking hebben op:

    • a. een wijziging in de meerjarenbegroting voor de volgende uitvoeringsjaren van het operationeel programma;

    • b. het toevoegen of laten vervallen van uitgavenposten voor activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma;

    • c. het toevoegen van sectorale doelstellingen, projecten of activiteiten aan het operationele programma voor de volgende jaren;

    • d. het laten vervallen van projecten of activiteiten in het operationele programma voor de volgende jaren;

    • e. het jaarbedrag van het actiefonds; of

    • f. de looptijd van het operationele programma.

  • 2. Een verzoek tot wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk op 1 oktober om 12:00 uur ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3. Op een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, zijn de artikelen 5.2.45 en 5.2.46 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.2.50.
  • 1. Een producentenorganisatie meldt onverwijld iedere wijziging van een operationeel programma.

  • 2. Een wijziging van een operationeel programma gedurende het jaar betreft de toekomst en kan betrekking hebben op:

    • a. het toevoegen van nieuwe uitgavenposten aan bestaande activiteiten of van nieuwe activiteiten aan bestaande projecten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma, indien deze noodzakelijk is om de resultaten van het project te behalen;

    • b. het verhogen van het jaarbedrag van het actiefonds;

    • c. het niet of niet geheel uitvoeren van een project, activiteit of uitgavenpost.

  • 3. De producentenorganisatie geeft ten aanzien van de melding van wijzigingen als bedoeld in het eerste lid gemotiveerd aan:

    • a. hoe het begrote bedrag tot stand gekomen is;

    • b. waarom deze wijziging noodzakelijk is; en

    • c. wat de gevolgen van deze wijziging zijn voor de uitvoering en de begroting van het operationeel programma.

  • 4. In aanvulling op het tweede lid geeft de producenteorganisatie ten aanzien van wijzigingen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, gemotiveerd aan indien het een nieuwe activiteit of uitgavenpost betreft, hoe deze bijdraagt aan het project.

  • 5. Op een wijziging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is artikel 5.2.45, derde lid, alsmede artikel 5.2.46, tweede tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Een producentenorganisatie kan onmiddellijk na het indienen van een verzoek tot wijziging, onder de voorwaarde dat dit voor eigen rekening en risico gebeurt, aanvangen met het doorvoeren van de wijziging.

§ 3. Algemene voorschriften voor subsidiabele uitgaven
§ 3.1. Algemeen
Artikel 5.2.51.

De uitgaven, bedoeld in deze paragraaf, zijn subsidiabel indien zij op grond van afdeling 5.3.2 subsidiabel worden gesteld.

§ 3.2. Personeelskosten
Artikel 5.2.52.

Onder personeelskosten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en punt 5 van bijlage III van verordening 2022/126 worden verstaan:

  • a. de loonkosten voor personeel in dienst van:

    • 1°. de producentenorganisatie; of

    • 2°. een dochteronderneming;

  • b. de kosten voor het inhuren van gedetacheerd personeel en uitzendkrachten ingehuurd door de in onderdeel a genoemde ondernemingen; en

  • c. de arbeidskosten van:

    • 1°. een lid, indien het lid een natuurlijk persoon is; of

    • 2°. de eigenaar of directeur van een lid, indien het lid een rechtspersoon is.

Artikel 5.2.53.
  • 1. Voor de kosten, bedoeld in artikel 5.2.52, onderdeel c, geldt een forfaitair uurtarief van € 40.

  • 2. Wanneer een lid van een producentenorganisatie meerdere eigenaren of directeuren heeft, geeft de producentenorganisatie bij de indiening van het operationeel programma aan welke eigenaar of directeur de activiteiten zal uitvoeren en welke personeelskosten daarvoor worden opgevoerd.

Artikel 5.2.54.
  • 1. De producentenorganisatie houdt ter onderbouwing van de gewerkte uren, bedoeld in artikel 23, eerste lid, derde alinea, van verordening 2022/126, een volledige urenadministratie bij.

  • 2. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie de urenregistratie en de urenadministratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De urenadministratie, bedoeld in het eerste lid:

    • a. wordt bijgehouden gedurende het hele kalenderjaar of voor de duur van de arbeidsovereenkomst van de medewerker wiens inzet wordt toegerekend aan een project;

    • b. omvat alle uren waarvoor de betreffende medewerker een arbeidscontract heeft, waaronder de uren die niet worden toegerekend aan projecten;

    • c. bevat een korte en duidelijke omschrijving van ter uitvoering van de projecten verrichte werkzaamheden; en

    • d. wordt uitgesplitst naar:

      • 1°. het aantal uren besteed per afzonderlijke subsidiabel project;

      • 2°. het totale aantal uren besteed aan niet subsidiabele projecten; en

      • 3°. afwezigheidsuren zoals ziekte en verlof.

      • 4°. Het aantal uren waarvoor in de subsidieaanvraag per activiteit subsidie wordt aangevraagd overschrijdt niet het aantal uren dat ingevolge de goedkeuring van het operationeel programma of het besluit naar aanleiding van een onverwijlde melding van een wijziging van een operationeel programma, als bedoeld in artikel 5.2.50, eerste lid, is goedgekeurd.

Artikel 5.2.55.
  • 1. De producentenorganisatie berekent en onderbouwt de loonkosten, bedoeld in artikel 5.2.52, onderdeel a, van de subsidiabele activiteiten aan de hand van uurtarieven op basis van het jaarsalaris van de desbetreffende medewerkers.

  • 2. In het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, kan worden opgenomen:

    • a. het contractueel of bij CAO overeengekomen brutoloon;

    • b. een bij contract of CAO overeengekomen niet winstafhankelijke dertiende maand;

    • c. een onregelmatigheidstoeslag;

    • d. een ploegentoeslag;

    • e. het werkgeversdeel sociale verzekeringswetten;

    • f. de voor rekening van de werkgever komende kosten voor de ziektekostenverzekering;

    • g. het werkgeversdeel pensioen en vervroegde uittreding; of

    • h. dotaties aan pensioenvoorzieningen voor zover onderbouwd kan worden dat hier rechtens afdwingbare verplichtingen tegenover staan.

  • 3. Ten behoeve van de berekening van het uurtarief wordt:

    • a. overeenkomstig artikel 23, eerste lid, vierde alinea, van verordening 2022/126 het jaarsalaris gedeeld door 1.720 uren; of

    • b. in geval van een niet volledig gewerkt jaar of medewerkers die werkzaam zijn in deeltijd het in onderdeel a genoemde aantal van 1.720 uren naar rato toegepast.

  • 4. Overwerktoeslagen worden niet het in het uurtarief opgenomen.

§ 3.3. Duurzame productiemiddelen
Artikel 5.2.56.
  • 1. De producentenorganisatie toont de aanschaf van de duurzame productiemiddelen aan de hand van facturen of afleverbonnen aan en verstrekt deze onverwijld aan de Minister, indien de minister daar om verzoekt.

  • 2. Uit de facturen of afleverbonnen blijkt de datum van verwerving van het activum of de datum waarop het activum ter beschikking van de begunstigde wordt gesteld, bedoeld in artikel 11, eerste lid aanhef en onderdeel b, van verordening 2022/126.

Artikel 5.2.57.
  • 1. Ter uitvoering van artikel 24 van verordening 2022/126 toont de producentenorganisatie het gebruik van duurzame productiemiddelen aan met behulp van een gebruiksadministratie per productiemiddel, tenzij de producentenorganisatie het gebruik van het productiemiddel op andere wijze aantoont ten genoegen van de Minister.

  • 2. De producentenorganisatie geeft bij de indiening van het operationeel programma aan op welke wijze de gebruiksadministratie gevoerd gaat worden.

  • 3. Uit de gebruiksadministratie blijkt dat het gebruik ten behoeve van producten die vallen onder de sector groenten en fruit meer bedraagt dan 50% van het totale gebruik.

  • 4. Indien een lid aan de hand van zijn administratie kan aantonen dat er in zijn bedrijf geen producten van derden worden verhandeld, dan kan worden volstaan met een schriftelijke verklaring van het lid.

  • 5. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie de gebruiksadministratie, of de in het vierde lid bedoelde administratie of verklaring.

  • 6. De minister kan de gebruiksadministratie, of de in het vierde lid bedoelde administratie of verklaring, opvragen gedurende de instandhoudingstermijn bedoeld in artikel 5.2.63.

Artikel 5.2.58.
  • 1. Advieskosten en kosten voor onderzoek zijn subsidiabel indien ze zijn opgenomen in de totaalfactuur van de investering en het bedrijfseconomisch gebruikelijk is om deze te activeren.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde kosten zijn niet subsidiabel als duurzaam productiemiddel indien er een aparte factuur is.

Artikel 5.2.59.
  • 1. In het geval van nieuwbouw of verbouw zijn investeringen in elementaire voorzieningen als afwateringssystemen, riolering, aansluiting op waterleiding en aansluiting op systemen voor datacommunicatie, die worden gezien als onmisbare elementen op het bedrijf van een lid, producentenorganisatie of een dochteronderneming subsidiabel.

  • 2. Uitgaven voor de ingebruikname van duurzame productiemiddelen en de bijkomende kosten van installatie en montage, waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd, zijn als onderdeel van het duurzame productiemiddel subsidiabel.

Artikel 5.2.60.
  • 1. Uitgaven voor nieuwbouw en verbouw zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. nieuwbouw of verbouw van gebouwen die eigendom zijn van de producentenorganisatie of dochteronderneming; en

    • b. nieuwbouw of verbouw die bijdraagt aan de sectorale doelstellingen zoals opgenomen in het project.

  • 2. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van het operationeel programma en de aanvraag tot betaling van de steun over het voorafgaande jaar, bedoeld in artikel 5.3.193, de subsidiabele uitgaven, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van:

    • a. bouwtekeningen, die aangeven welk deel van de uitgaven subsidiabele ruimten en subsidiabele elementen betreft; en

    • b. een uitsplitsing, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, van subsidiabele en niet subsidiabele ruimten en elementen en bijbehorende uitgaven.

Artikel 5.2.61.
  • 1. De aankoop van onbebouwde grond, bedoeld in punt 6 van bijlage III van verordening 2022/126, is subsidiabel indien deze grond daadwerkelijk wordt aangewend voor de realisatie van in het operationeel programma opgenomen investeringen.

  • 2. De aankoop van grond die wordt gebruikt voor onderdelen van investeringen is subsidiabel indien deze wordt aangewend voor nieuwbouw of verbouw, als bedoeld in artikel 5.2.60.

  • 3. De producentenorganisatie toont aan de hand van bouwtekeningen of plattegronden aan welke delen van de grond worden aangewend voor in het operationeel programma opgenomen subsidiabele investeringen.

  • 4. De producentenorganisatie gebruikt de grond binnen de looptijd van het project voor realisatie van de investering waarvoor de grond is aangekocht.

Artikel 5.2.62.
  • 1. Duurzame productiemiddelen, met uitzondering van bomen en meerjarige planten, zijn eigendom van de producentenorganisatie, unie van productenorganisaties of een dochteronderneming.

  • 2. Duurzame productiemiddelen die worden gefinancierd door meerdere erkende producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties zijn subsidiabel naar rato van het aandeel in de financiering van elk van die producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.

Artikel 5.2.63.
  • 1. Ter uitvoering van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2022/126 behoudt de eigenaar het eigendom en bezit van duurzame productiemiddelen tot ten minste vijf jaar vanaf het moment waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking is gesteld.

  • 2. Indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoont dat de gebruikelijke fiscale afschrijvingsperiode van duurzame productiemiddelen korter is dan de periode, bedoeld in het eerste lid, blijven duurzame productiemiddelen tot het einde van de fiscale afschrijvingsperiode in eigendom en bezit van de eigenaar.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de opbrengst van bomen en meerjarige planten, geleverd aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochteronderneming:

    • a. tot ten minste vijf jaar vanaf het moment waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking is gesteld; of

    • b. indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoont dat de fiscale afschrijvingsperiode van de boom of meerjarige plant korter is dan de periode, bedoeld in onderdeel a, tot ten minste het einde van de fiscale afschrijvingsperiode.

  • 4. Indien een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming daarvan de eigenaar is van een duurzaam productiemiddel en een lid van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties de houder is van dat duurzame productiemiddel, geldt de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, slechts voor het eigendom van het duurzame productiemiddel.

Artikel 5.2.64.
  • 1. Indien, binnen de termijn bedoeld in artikel 5.2.63, een lid de producentenorganisatie verlaat of een producentenorganisatie de unie van producentenorganisaties verlaat, wordt een duurzaam productiemiddel dat op het terrein van het lid of van de producentenorganisaties of een dochteronderneming daarvan is geplaatst, herplaatst of vordert de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties binnen twee maanden na datum van uittreding de restwaarde van het duurzame productiemiddel terug en stort deze in het actiefonds.

  • 2. In geval van herplaatsing van een duurzaam productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds van een producentenorganisatie wordt het op het terrein van het uittredende lid geplaatste duurzame productiemiddel herplaatst op een locatie van de producentenorganisatie, een dochteronderneming, of een lid.

  • 3. In geval van herplaatsing van een duurzaam productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds van een unie van producentenorganisaties wordt het duurzame productiemiddel herplaatst op een locatie van de unie van producentenorganisaties, een aangesloten producentenorganisatie, een dochteronderneming of een lid van een aangesloten producentenorganisatie.

  • 4. De restwaarde wordt bepaald naar evenredigheid van het aantal volledige maanden dat resteert tot het einde van de periode, bedoeld in artikel 5.2.63.

  • 5. Indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties in het jaar waarin de restwaarde in het actiefonds wordt gestort en in de twee daaropvolgende jaren geen operationeel programma heeft, wordt het gedeelte van de restwaarde waarvoor Uniesteun is betaald door de minister gerecupereerd.

Artikel 5.2.65.
  • 1. In aanvulling op artikel 11, negende lid, van verordening 2022/126 worden, indien het eigendom van een investering teniet gaat als gevolg van een oorzaak waarvoor de producentenorganisatie een uitkering van een verzekeraar ontvangt en deze uitkering niet wordt aangewend voor de vervanging van de betreffende investering, de verzekeringspenningen teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het op grond van artikel 11, negende lid, van verordening 2022/126 berekende bedrag van terugvordering lager is dan het in het eerste lid bedoelde bedrag. In dat geval wordt het berekende bedrag teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds.

Artikel 5.2.66.
  • 1. De in artikel 11, tweede lid, van verordening 2022/126 bedoelde tranches betreffen identieke bedragen.

  • 2. Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties uitgaven voor een investering in een duurzaam productiemiddel in identieke tranches in de subsidieaanvraag opneemt, wordt de eerste tranche niet eerder opgenomen dan in de subsidieaanvraag die de periode betreft die de factuurdatum van de laatste factuur voor het duurzame productiemiddel omvat.

Artikel 5.2.67.
  • 1. Duurzame productiemiddelen kunnen ten laste van het actiefonds worden gebracht gedurende maximaal de periode, bedoeld in artikel 5.2.63.

  • 2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen kunnen ook voor het volgende operationele programma in aanmerking worden genomen, indien de periode, bedoeld in artikel 5.2.63, langer is dan de looptijd van het operationele programma.

Artikel 5.2.68.
  • 1. Tweedehands duurzame productiemiddelen, als bedoeld in punt 7 van bijlage III van verordening 2022/126, zijn subsidiabel indien het aanschafbedrag hoger is dan € 10.000.

  • 2. Tweedehands duurzame productiemiddelen die bij een aangesloten producent, een daaraan verbonden partij of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5.2.3, tweede lid, zijn aangeschaft zijn niet subsidiabel indien deze productiemiddelen vervolgens bij deze of een andere aangesloten producent of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5.2.3, tweede lid, worden geplaatst.

  • 3. Dit artikel, uitgezonderd het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op investeringen die worden gehuurd of geleased.

Artikel 5.2.69.
  • 1. Duurzame productiemiddelen op het terrein van ICT zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. hardware die:

      • 1°. een integraal onderdeel uitmaakt van subsidiabele installaties; of

      • 2°. ondersteunend is voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten; of

    • b. software applicaties die ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten.

  • 2. Bij de indiening van het operationeel programma wordt een onderbouwd plan overlegd met daarin:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van het project;

    • b. een begroting van de investeringskosten;

    • c. een definiëring van de onderdelen van de investeringskosten;

    • d. een verdeling van de subsidiabele en niet-subsidiabele kosten met bijbehorende begrote bedragen; en

    • e. een gedetailleerde beschrijving van de functionaliteit van de verschillende onderdelen door de leverancier.

Artikel 5.2.70.

Uitgaven voor investeringen in uitgangsmateriaal van rassen van meerjarige gewassen en licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen van meerjarige gewassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:

  • a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;

  • b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen; of

  • c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.

Artikel 5.2.71.

Producentenorganisaties houden voor alle duurzame productiemiddelen die zijn opgenomen in een lopend operationeel programma, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, een actueel register bij.

Artikel 5.2.72.
  • 1. Uitgaven voor huur als economisch verantwoord alternatief voor koop van duurzame productiemiddelen zijn gedurende de termijn uit artikel 5.2.63. subsidiabel overeenkomstig punt 8 van bijlage III van verordening 2022/126, voor zover koop van de productiemiddelen subsidiabel zou zijn.

  • 2. In het geval de uitgaven betrekking hebben op twee of meer uitvoeringsjaren van het operationeel programma, zijn deze uitgaven, in afwijking van artikel 5.3.184, eerste lid, subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie zijn gefactureerd.

§ 3.4. Overige kosten
Artikel 5.2.73.
  • 1. Uitgaven voor de inhuur van externen zijn subsidiabel, indien de voor uitvoering van een activiteit benodigde kennis of capaciteit bij een producentenorganisatie niet voldoende aanwezig is.

  • 2. Producentenorganisaties geven in het operationeel programma aan welke specifieke taken aan externe diensten worden uitbesteed.

  • 3. De minister kan een producentenorganisatie, ten behoeve van de beoordeling van de subsidiabiliteit van uitgaven voor de inhuur van externen, verzoeken om aanvullende informatie en bewijsstukken te overleggen.

Artikel 5.2.74.
  • 1. Uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door leden en medewerkers van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:

    • a. deze leden en medewerkers in het operationeel programma zijn opgenomen;

    • b. de kilometers zijn gemaakt in het kader van een in het operationeel programma opgenomen activiteit;

    • c. de vergoedingen daadwerkelijk aan de medewerker of het lid zijn uitbetaald;

    • d. de vergoeding bedraagt per kilometer maximaal de overeenkomstig hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk vastgestelde hoge reiskostenvergoeding; en

    • e. er een deugdelijke kilometeradministratie is bijgehouden.

  • 2. Uitgaven voor vliegtickets voor buitenlandse dienstreizen, plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer en tickets voor veerboten zijn subsidiabel op basis van de economy class prijzen van deze tickets of plaatsbewijzen.

  • 3. Producentenorganisaties kunnen voor uitgaven voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en EU-lidstaten door medewerkers en aangesloten leden vergoedingen verstrekken voor de daadwerkelijk gemaakte kosten binnen de maxima van hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk.

  • 4. Kosten voor auto’s in eigendom van of geleased dan wel gehuurd door de producentenorganisatie zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.2.75.
  • 1. Uitgaven voor overige kosten op het gebied van ICT zijn subsidiabel voor zover deze ICT voorzieningen ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kunnen worden toegerekend aan deze activiteiten.

  • 2. Uitgaven voor licenties en voor abonnementen voor software applicaties zijn subsidiabel indien het uitgaven voor subsidiabele applicaties en modules betreft.

Artikel 5.2.76.

Uitgaven voor licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen van eenjarige gewassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:

  • a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;

  • b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen; of

  • c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.

Artikel 5.2.77.
  • 1. Uitgaven in het kader van educatie bijeenkomsten zijn subsidiabel.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor zaalhuur.

  • 3. Bij de indiening van het operationeel programma verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten aan de minister een beschrijving van:

    • a. onderwerp(en) en leerdoel(en) van de bijeenkomst;

    • b. het programma met een specificatie van de onderdelen en gehanteerde werkvormen;

    • c. aantal bijeenkomsten met vermelding van de data en de duur per bijeenkomst; en

    • d. de kosten van de bijeenkomst.

  • 4. Bij de indiening van de subsidieaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten aan de Minister:

    • a. een deelnemerslijst; en

    • b. een aanwezigheidsregistratie per bijeenkomst per deelnemer voorzien van een handtekening van de deelnemer.

Titel 5.3. Interventietypes in de sector groenten en fruit
Afdeling 5.3.1. Algemene bepalingen
Artikel 5.3.1. Subsidieverstrekking
  • 1. Titel 5.1 tot en met titel 5.3 zijn van toepassing op de producten van de sector groenten en fruit, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel i, van verordening 1308/2013 en op dergelijke producten die uitsluitend zijn bestemd om te worden verwerkt.

  • 2. Titel 5.1 tot en met titel 5.3 zijn van toepassing op:

    • a. operationele programma’s die op of na 1 januari 2023 starten;

    • b. operationele programma’s als bedoeld in artikel 5, zesde lid, onderdelen a en b, van verordening 2021/2117.

  • 3. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een erkende producentenorganisatie van de sector groenten en fruit voor het uitvoeren van een door de minister goedgekeurd operationeel programma.

Artikel 5.3.2. Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt per producentenorganisatie bepaald overeenkomstig artikel 52 van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.3. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking kosten die op grond van afdeling 5.3.2 subsidiabel worden gesteld.

Artikel 5.3.4. Verdeling subsidieplafond

In afwijking van artikel 2.4 verdeelt de ministerhet subsidieplafond overeenkomstig de voorschriften in artikel 52 van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.5. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, is overeenkomstig artikel 50, tweede lid, van verordening 2021/2115 ten minste drie en ten hoogste zeven jaar.

Artikel 5.3.6. Beslissing op de aanvraag

In afwijking van artikel 2.12, geeft de minister een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 13 weken na indiening van de aanvraag.

Afdeling 5.3.2. Subsidiabele activiteiten en sectorale doelstellingen
§ 1. Algemeen
Artikel 5.3.7.

De activiteiten die zijn opgenomen in paragraaf 2 tot en met paragraaf 12 van afdeling 5.3.2 kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstellingen.

Artikel 5.3.8.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van een sectorale doelstelling zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan afdeling 5.2.3, paragraaf 3 en deze afdeling.

Artikel 5.3.9.
  • 1. De activiteiten in paragraaf 6 en 7 van deze afdeling dragen bij aan agromilieuklimaatdoelstellingen, als bedoeld in artikel 12 van verordening 2022/126, indien:

    • a. de producentenorganisatie het verwachte voordeel en extra effect van de interventie in verband met agromilieuklimaatdoelstellingen ex ante aantoont, overeenkomstig artikel 12, tweede lid, van verordening 2022/126; en

    • b. de producentenorganisatie een herzieningsclausule, als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van verordening 2022/126, opneemt in haar operationeel programma.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid toont de producentenorganisatie in het geval van investeringen in duurzame productiemiddelen een reductie van ten minste 15% op verbruik aan ten opzichte van de daarvoor bestaande situatie van:

    • a. het gebruik van productiemiddelen die niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen zijn, zoals water of fossiele brandstof, of een mogelijke bron van milieuvervuiling zijn, zoals meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen of bepaalde soorten energiebronnen;

    • b. de uitstoot van lucht-, bodem- of waterverontreinigende stoffen in het productieproces, of

    • c. de productie van afval, waaronder afvalwater in het productieproces.

  • 3. Het tweede lid is voor zover het meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen betreft niet van toepassing in het geval van biologische productie.

§ 2. Productieplanning en -organisatie
§ 2.1. Algemeen
Artikel 5.3.10.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling productieplanning en -organisatie, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel a, van verordening 2021/2115.

§ 2.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 5.3.11.
  • 1. Uitgaven voor de aanschaf van LED belichtingsinstallaties zijn subsidiabel indien de belichtingsinstallatie voldoet aan:

    • a. de voorwaarden gesteld in titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies inzake energie-efficiëntie glastuinbouw; en

    • b. de voorwaarde dat de energie, die voor de belichtingsinstallatie wordt gebruikt, een duurzaam karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Dit geldt gedurende de gehele instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 5.2.63, eerste lid.

  • 2. Niet subsidiabel zijn:

    • a. Uitgaven voor schermen ten behoeve van lichtafscherming en verwijderingsbijdragen.

    • b. Uitgaven voor belichtingsinstallaties met andere dan LED verlichting, zoals SON-T.

Artikel 5.3.12.

Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen ten behoeve van:

  • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

  • b. voedselveiligheid;

  • c. kwaliteitszorgsystemen;

  • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit; en

  • e. lange en korte bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties, vriescellen.

Artikel 5.3.13.

Investeringen van de producentenorganisatie voor de aanschaf van systemen voor aanvoerprognoses, aanvoerregistratie en areaalenquêtes zijn subsidiabel onder de volgende voorwaarden:

  • a. indien het gaat om systemen, artificiële intelligentie of algoritmen in het kader van deze systemen of indien het gaat om aanpassingen in deze systemen en interfaces; en

  • b. mits de systemen bij de producentenorganisatie en bij haar leden met elkaar kunnen communiceren.

Artikel 5.3.14.
  • 1. Investeringen van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces, inclusief ICT-systeem voor werking koeling in de keten;

    • b. tracking and tracing van producten, inclusief ICT-systemen voor het volgen van kratten of bakken hogerop in de keten, mits het ten behoeve van de producentenorganisatie is;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.15.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in conditioneringssystemen ten behoeve van bewaring van producten zijn subsidiabel.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. installaties of apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen; en

    • b. droogsystemen voor de aanzuiging van buitenlucht ten behoeve van knoflook.

Artikel 5.3.16.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:

    • a. het gaat om investeringen in gecombineerde oogst-, sorteer- en verpakkingssystemen, waaronder apparatuur, bestemd voor het reinigen, sorteren, wegen of verpakken van de geteelde gewassen; en

    • b. de investeringen gebruikt worden direct na de oogstfase.

  • 2. In geval van een geïntegreerd systeem met een oogstmachine zijn de meerkosten van de toegevoegde functies ten opzichte van een vergelijkbare oogstmachine zonder extra functies subsidiabel.

  • 3. Investeringen in aparte oogstsystemen en tractoren zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.17.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van fytosanitaire doelen zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen zoals:

    • a. aanschaf van plastic pallets ten behoeve van het tegengaan van de verspreiding van organismen die plantenziekten kunnen veroorzaken;

    • b. traps;

    • c. toegangspoorten;

    • d. hygiënestations en -sluizen;

    • e. insectengaas;

    • f. wasmachines;

    • g. reinigingsinstallaties, mits voor fytosanitaire doeleinden; en

    • h. fustwasinstallaties, mits voor fytosanitaire doeleinden.

  • 2. Uitgaven zijn niet subsidiabel indien het gaat om investeringen, die niet primair gericht zijn op fytosanitaire doelen zoals:

    • a. installaties en apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen;

    • b. voorzieningen voor gekoeld of geconditioneerd transport op het teeltbedrijf;

    • c. droogsystemen voor aanzuiging van buitenlucht voor knoflook;

    • d. vogel- en wildafweer; en

    • e. investeringen die de producentenorganisatie doet om te voldoen aan de voorwaarden van kwaliteitskeurmerken, tenzij bedoeld voor overgang van gangbaar naar biologische teelt.

Artikel 5.3.18.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.19.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces van productieplanning;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.

Artikel 5.3.20.

Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.21.

Subsidiabel zijn uitgaven voor investeringen ter preventie van voedselverspilling door uitval in de keten of de aantasting van de productkwaliteit verderop in de keten, zoals het ver-of bewerken van groenten en fruit ten behoeve van menselijke consumptie om verspilling te voorkomen

§ 2.3. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.22.

Indien dit noodzakelijk is voor het functioneren van de LED-belichtingsinstallatie, bedoeld in artikel 5.3.11, eerste lid, zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor de aansluiting van een extern trafostation van het energiebedrijf of de verzwaring van de netkoppeling op de warmte-krachtkoppelingsinstallatie, inclusief personeelskosten, subsidiabel.

Artikel 5.3.23.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van fytosanitaire doelen zijn subsidiabel, indien het gaat om uitgaven zoals:

    • a. traps; en

    • b. signaalplaten.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven die niet primair gericht zijn op fytosanitaire doelen, zoals:

    • a. kleding en handschoenen;

    • b. vogel- en wildafweer

Artikel 5.3.24.

Subsidiabel zijn uitgaven ter preventie van voedselverspilling door uitval in de keten of de aantasting van de productkwaliteit verderop in de keten, zoals:

  • a. het ver- of bewerken van groenten en fruit ten behoeve van menselijke consumptie om verspilling te voorkomen; en

  • b. marketing van minder esthetische groenten en fruit.

Artikel 5.3.25.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

    • b. voedselveiligheid, met name residumonitoring, inclusief bladmonsters in het kader van keurmerken, als bedoeld in artikel 5.3.100, tweede lid en productmonsters, watermonsters voor microbiologisch onderzoek en fytosanitaire controles;

    • c. kwaliteitszorgsystemen, indien het gaat om:

      • 1°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor begeleiding en audits van kwaliteitszorgsystemen;

      • 2°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor productcontroles;

      • 3°. uitgaven voor certificering; of

      • 4°. lidmaatschapskosten;

    • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit;

    • e. het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces;

    • f. het ontwikkelen en verbeteren van ICT en registratiemodules; of

    • g. software van conditioneringssystemen ten behoeve van lange of korte bewaring van producten waarbij productieplanning het doel is.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. certificering van meet- en weegapparatuur

    • b. aanschaf van bedrijfskleding;

    • c. materialen voor certificeringssystemen;

    • d. het schoonmaken van bedrijfsruimten; en

    • e. aanschaf van Global Location Number (GLN) codes in het kader van GlobalGAP.

Artikel 5.3.26.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor de aanschaf van systemen voor aanvoerprognoses, aanvoerregistratie en areaalenquêtes, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel onder de volgende voorwaarden.

  • a. indien het gaat om systemen, artificiële intelligentie of algoritmen in het kader van deze systemen of

  • b. indien het gaat om aanpassingen in deze systemen en interfaces of

  • c. indien het gaat om licenties voor deze systemen en

  • d. mits de systemen bij de producentenorganisatie en bij haar leden met elkaar kunnen communiceren.

Artikel 5.3.27.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie, het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning als bedoeld in artikel 5.3.14., eerste lid, zijn subsidiabel.

  • 2. Bij de indiening van het operationeel programma overlegt de producentenorganisatie aan de Minister:

    • a. een begroting van het aantal uren per taak of functie; en

    • b. een omschrijving van de taken en functies.

Artikel 5.3.28.

Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, bedoeld in artikel 5.3.19, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

  • a. een aanvoerregistratiesysteem;

  • b. een verkoopsysteem;

  • c. een verladingssysteem;

  • d. een orderregistratiesysteem; of

  • e. een facturatiesysteem.

Artikel 5.3.29.

Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor customer relationship management systemen als bedoeld in artikel 5.3.18, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

Artikel 5.3.30.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.31.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor specifieke advies en begeleiding ten behoeve van de geïntegreerde teelt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het onder meer gaat om:

    • a. gewasbeoordeling;

    • b. biologische gewasbescherming;

    • c. watermanagement;

    • d. bemesting en reduceren mineralengebruik;

    • e. klimaataansturing; of

    • f. energiereductie.

  • 2. Uitgaven die betrekking hebben op de begeleiding voor de teelt van witlofpennen zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.32.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor specifieke advies en begeleiding ten behoeve van de biologische teelt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien:

  • a. het onder meer gaat om:

    • 1°. biologische teelt;

    • 2°. bodemvruchtbaarheid;

    • 3°. biologische bemesting;

    • 4°. compostering;

    • 5°. vruchtwisseling;

    • 6°. rassenkeuze;

    • 7°. biologische bestrijding en biologisch evenwicht; of

    • 8°. biologische teelttechniek;

  • b. voldaan is aan de bij of krachtens verordening 2018/848 en verordening 889/2008 gestelde voorschriften; en

  • c. deelnemende leden van de producentenorganisatie beschikken over een geldig Skal certificaat of een bevestiging van Stichting Skal of een andere erkende instantie overeenkomstig Hoofdstuk V van verordening 2018/848 dan wel een op grond van artikel 46 van verordening 2018/848 erkende instantie, dat het bedrijf van het lid in omschakeling is naar biologische productie.

Artikel 5.3.33.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor algemeen advies en begeleiding ten behoeve van de teelt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het onder meer gaat om:

    • a. gewasbeoordeling;

    • b. gewasbescherming;

    • c. watermanagement;

    • d. bemesting; of

    • e. klimaataansturing.

  • 2. Uitgaven die betrekking hebben op de begeleiding voor de teelt van witlofpennen zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.34.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor opleidingen van leden die telers zijn, medewerkers van de producentenorganisatie en medewerkers van leden die telers zijn om te komen tot een verhoging van de kwalificatie van het personeel of het versterken van de interne professionalisering zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. deelname aan opleidingen, trainingen en bijeenkomsten;

    • b. trainers of externe deskundigen;

    • c. educatieve bijeenkomsten; en

    • d. cursusmateriaal.

  • 2. Opleidingen als bedoeld in het eerste lid kunnen betrekking hebben op de volgende gebieden:

    • a. de afzet van de markt;

    • b. logistiek;

    • c. kwaliteit;

    • d. milieubescherming;

    • e. teelttechniek;

    • f. crisispreventie en risicobeheer; en

    • g. fytosanitair bewustzijn.

  • 3. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. zaalhuur; en

    • b. opleidingen ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden.

Artikel 5.3.35.

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 3. Concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten
§ 3.1. Algemeen
Artikel 5.3.36.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel b, van verordening 2021/2115.

§ 3.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 5.3.37.
  • 1. Investeringen van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces, inclusief ICT-systeem voor werking van koeling in de keten;

    • b. tracking and tracing van producten, inclusief ICT-systemen voor het volgen van kratten of bakken hogerop in de keten, mits het ten behoeve van de producentenorganisatie is;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.38.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.

Artikel 5.3.39.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.40.

Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.41.

Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel, indien het gaat om investeringen in:

  • a. sorteer- en verpakcentra;

  • b. distributiecentra;

  • c. verwerkingscentra;

  • d. fustopslag;

  • e. dockboards; of

  • f. sorteer- en verpakkingslijnen.

Artikel 5.3.42.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de versterking van de verticale samenwerking in de keten door beleggingen in aandelen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor investeringen of kapitaal van ondernemingen en indien deze investeringen rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma.

  • 2. De producentenorganisatie toont aan dat een due diligence onderzoek is uitgevoerd, of een daarmee vergelijkbaar onderzoek.

  • 3. Niet subsidiabel zijn kosten voor de overname van teeltbedrijven.

§ 3.3. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.43.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek,

    marktontwikkeling en marketing, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. consumentenonderzoek en aankoop van marktdata en paneldata;

    • b. het testen van een product door middel van technische metingen op voor de markt relevante producteigenschappen;

    • c. onderzoek naar het onderhouden van schap of retail positionering;

    • d. productmarktanalyses;

    • e. marktonderzoek;

    • f. het doen van marktonderzoek door middel van pop-up stores;

    • g. verkoopbevordering van merken en handelsnamen; en

    • h. afzetbeleid en marktstrategie, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie;

  • 2. Onderzoeken naar verwerkte producten zijn slechts subsidiabel indien dit onderzoek betrekking heeft op producten die bestemd zijn voor de food-markt.

  • 3. Onder marktstrategie wordt verstaan samenwerking in de keten, reclame, innovatie en planning van het productaanbod.

  • 4. Uitgaven voor activiteiten gericht op het bepalen van een markstrategie zijn subsidiabel voor zover deze betrekking hebben op het:

    • a. samenstellen van een innovatief, concurrerend en formulegericht assortiment per productgroep;

    • b. behouden van klanten of nieuwe klanten werven door acquisitieactiviteiten;

    • c. bepalen van de ontwikkeling, de productie, de marketing en het in de markt zetten van een product en het analyseren van de resultaten met het oog op de commerciële lange termijn doelen;

    • d. bepalen van de marktstrategie door middel van marketingplannen en het ervoor zorgen dat deze strategie wordt geïmplementeerd en nageleefd; of

    • e. onderzoek naar alle factoren op alle verschillende (potentiële) markten die de vraag naar een product beïnvloeden, onder meer wat betreft trends, klanttevredenheid, de onderliggende behoeften van klanten en het imago van de sector.

Artikel 5.3.44.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.45.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie, het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning als bedoeld in artikel 5.3.14, eerste lid, zijn subsidiabel.

  • 2. Bij de indiening van het operationeel programma overlegt de producentenorganisatie aan de Minister:

    • a. een begroting van het aantal uren per taak of functie; en

    • b. een omschrijving van de taken en functies.

Artikel 5.3.46.

Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, bedoeld in artikel 5.3.19, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

  • a. een aanvoerregistratiesysteem;

  • b. een verkoopsysteem;

  • c. een verladingssysteem;

  • d. een orderregistratiesysteem; of

  • e. een facturatiesysteem.

Artikel 5.3.47.

Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor customer relationship management systemen, als bedoeld in artikel 5.3.29, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

Artikel 5.3.48.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeel en externe diensten in het kader van investeringen, als bedoeld in artikel 5.3.41, eerste lid, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. de kosten van bouwkundig advies;

    • b. de kosten van bouwbegeleiding;

    • c. de kosten van projectmanagement;

    • d. de kosten van onafhankelijk toezicht op uitvoering van een project;

    • e. de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • f. juridische en administratiekosten; of

    • g. reis- en verblijfkosten.

  • 2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn niet subsidiabel indien het gaat om reis- en verblijfkosten voor het personeel van de producentenorganisatie of haar leden.

Artikel 5.3.49.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van fusies en overnames of ten behoeve van de oprichting van unies van producentenorganisaties zijn subsidiabel, indien het gaat om:

  • a. de juridische kosten en administratiekosten; en

  • b. de kosten van haalbaarheidsstudies.

Artikel 5.3.50.

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 4. Verbetering van het concurrentievermogen
§ 4.1. Algemene bepalingen
Artikel 5.3.51.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verbetering van het concurrentievermogen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel c, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.52.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie in investeringen ten behoeve van ICT-toepassingen zijn subsidiabel. Indien het gaat om de volgende activiteiten in opdracht van en ten behoeve van de producentenorganisatie:

    • a. De aanschaf en het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT-systemen;

    • b. De aanschaf van camera’s en andere sensoren om een proces te automatiseren;

    • c. aanschaf van hardware, software en interfaces; en

    • d. datamanagement systemen.

  • 2. Uitgaven voor ICT zijn subsidiabel indien de producentenorganisatie op verzoek van de minister op basis van een offerte kan aantonen dat het ICT systeem uitsluitend bestemd is voor gekozen subsidiabele activiteiten.

Artikel 5.3.53.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor overige kosten of personeelskosten ten behoeve van ICT-toepassingen zijn subsidiabel. Het gaat om de aanschaf en het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT-systemen in opdracht van en ten behoeve van de producentenorganisatie:

  • 2. Uitgaven voor ICT zijn subsidiabel indien de producentenorganisatie op verzoek van de minister op basis van een offerte (inclusief specificatie van uren, taken en functies) kan aantonen dat de ICT uitgaven uitsluitend bestemd zijn voor gekozen subsidiabele activiteiten.

§ 4.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 5.3.54.

Als uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van automatisering van de teelt zijn onder meer subsidiabel:

  • a. oogstrobots, plukrobots en technieken die leiden tot meer efficiency bij de producenten; en

  • b. cameratechnieken voor scannen voor prognoses, oogsten en gewasbehandelingen.

Artikel 5.3.55.
  • 1. Investeringen van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces, inclusief de werking van koeling in de keten;

    • b. tracking and tracing van producten, inclusief het volgen van kratten of bakken hogerop in de keten, mits het ten behoeve van de producentenorganisatie is;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interfaces van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interfaces, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

  • 4. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.56.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.

  • 3. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.57.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

  • 4. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.58.
  • 1. Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

    • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.59.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het exclusieve gebruik van rassen of variëteiten zijn subsidiabel indien gaat om de aanschaf van:

    • a. bomen of meerjarig plantmateriaal; of

    • b. kruisbestuivers die nodig zijn voor de aanplant van nieuw in het operationeel programma op te nemen bomen en meerjarige planten; en

  • 2. Uitgaven voor de aankoop van meerjarig plantmateriaal en bomen zijn evenwel slechts subsidiabel indien:

    • a. er gedurende meerdere jaren van de bomen en planten geoogst wordt; en

    • b. het gaat om de uitgaven voor de initiële aanplant.

  • 3. De producentenorganisatie evalueert voor het einde van de looptijd van het operationeel programma hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

§ 4.3. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.60.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om ICT systemen voor logistieke planning als bedoeld in artikel 5.3.14, eerste lid.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.61.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, bedoeld in artikel 5.3.56, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. een verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.62.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ICT systemen voor customer relationship management systemen als bedoeld in artikel 5.3.57, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.63.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

    • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.64
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, voor licenties voor het exclusieve recht op het gebruik van zaden en plantgoed van eenjarige gewassen zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven voor een volledige overname van een licentie en de kosten van aankoop van het zaad en het plantgoed zijn niet subsidiabel.

  • 3. De producentenorganisatie evalueert voor het einde van de looptijd van het operationeel programma hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

Artikel 5.3.65.

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 5. Onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productietechnieken
§ 5.1. Algemene bepalingen
Artikel 5.3.66.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen, indien ze voldoen aan de algemene voorwaarden uit deze paragraaf, worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productiemethoden, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel d, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.67.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor onderzoek en ontwikkeling zijn subsidiabel indien onderzoek en ontwikkeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. het is innovatief, moet voor de producentenorganisatie nieuw zijn en op de markt is er nog geen oplossing voorhanden;

    • b. het onderzoek en de resultaten moeten ten gunste van de producentenorganisatie en haar leden komen en mogen niet commercieel geëxploiteerd worden door derden gedurende een periode van 5 jaar; en

    • c. initiatief, opdracht en aansturing moeten bij de producentenorganisatie liggen.

  • 2. Niet subsidiabel zijn:

    • a. bijdragen aan sectoronderzoek of samenwerking met private maatschappelijke organisaties; en

    • b. uitgaven in aanvulling op andere publieke financiering (PPS) of financiering via AVV.

Artikel 5.3.68.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor onderzoek en ontwikkeling zijn subsidiabel, indien het gaat om onderzoeken op gebieden zoals:

  • a. afzet;

  • b. logistiek;

  • c. kwaliteit;

  • d. milieu, duurzaamheid en klimaat;

  • e. teelttechniek;

  • f. gewasbescherming;

  • g. techniek; en

  • h. waterkwaliteit.

Artikel 5.3.69.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor soorten onderzoek en ontwikkeling zijn subsidiabel indien het gaat om:

  • a. (Toegepast) onderzoek in de experimentele fase;

  • b. Praktijkonderzoek in het kader van de ontwikkeling van nieuwe producten, producteigenschappen, technieken;

  • c. eerste uitrol in de praktijk op experimentele basis; of

  • d. ad hoc onderzoek in verband met ziekten en plagen.

Artikel 5.3.70.

Uitgaven voor onderzoek door de producentenorganisatie zijn niet subsidiabel indien het gaat om kosten voor:

  • a. een product dat uitontwikkeld is;

  • b. een product dat al op de markt gebracht is;

  • c. gederfde inkomsten en opbrengsten;

  • d. voorbereidingskosten projectvoorstel;

  • e. marktonderzoek;

  • f. samenwerking met niet erkende producentenorganisaties, waarbij erkende producentenorganisaties geen meerderheid vormen en de kosten niet naar rato verdeeld zijn.

  • g. algemene investeringen zoals kassen en normale bedrijfsuitrusting;

  • h. routinematige ontwikkeling, kopiëren, imiteren of reverse-engineering van bestaande technologie en het invoeren en implementeren van bestaande applicaties bij de ontwikkeling van technisch nieuwe programmatuur; of

  • i. producten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie.

Artikel 5.3.71.
  • 1. bij ieder onderzoek wordt een projectvoorstel gevoegd.

  • 2. Het projectvoorstel voor onderzoek en ontwikkeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. een beschrijving van het op te lossen knelpunt met onderbouwing dat er op de markt nog geen oplossing voorhanden is;

    • b. een omschrijving van het doel;

    • c. een oplossingsrichting en een beschrijving van het gewenste resultaat;

    • d. een omschrijving aan welke sectorale doelstelling(en) het project bijdraagt;

    • e. een omschrijving van aan wie de resultaten ten goede komen

    • f. een planning;

    • g. een begroting;

    • h. een omschrijving van wie het onderzoek of de ontwikkeling uitvoert; en

    • i. wie de opdrachtgever is.

§ 5.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 5.3.72.

Investeringen in het kader van onderzoek en ontwikkeling die voldoen aan de algemene voorwaarden in paragraaf 5.1 kunnen subsidiabel zijn.

§ 5.3. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.73.

Overige kosten in het kader van onderzoek en ontwikkeling die voldoen aan de algemene bepalingen in paragraaf 5.1 kunnen subsidiabel zijn.

§ 6. Afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering ten behoeve van duurzaamheid
§ 6.1. Algemeen
Artikel 5.3.74.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering, als bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel e, van verordening 2021/2115.

§ 6.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 5.3.75.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in de vervanging van bestaande belichtingsinstallaties door LED belichtingsinstallaties als bedoeld in artikel 5.3.11 zijn subsidiabel.

  • 2. De producentenorganisatie toont bij de indiening van het operationeel programma aan dat:

    • a. de belichtingsinstallatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd voldoet aan de voorwaarden gesteld in titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies; en

    • b. de energie die voor de belichtingsinstallatie wordt gebruikt een duurzaam

    karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie.

  • 3. Niet subsidiabel zijn:

    • a. uitgaven voor schermen ten behoeve van lichtafscherming en verwijderingsbijdragen; en

    • b. uitgaven voor belichtingsinstallaties met andere dan LED verlichting, zoals SON-T.

Artikel 5.3.76.

Als uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van automatisering van de teelt zijn subsidiabel:

  • a. robots en technieken die leiden tot meer efficiency op de producentenbedrijven;

  • b. cameratechnieken voor scannen voor prognoses, detectie van ziekten en plagen, oogsten en gewasbehandelingen.

Artikel 5.3.77.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in apparatuur en andere benodigdheden voor het gebruik van reststromen, zoals CO2-, aardwarmte- en restwarmtenetwerken en biogas, op teeltbedrijven zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. installaties, waaronder interconnectoren en transportpijplijnen, benodigd voor het gebruik van energie en CO2 uit reststromen van derden;

    • b. kosten die verband houden met het aansluiten van het lid, de producentenorganisatie of dochteronderneming op de bron van de leverancier; en

    • c. in het geval van CO2, ook de kosten in verband met voorzieningen voor de (tijdelijke) opslag van CO2 op het teeltbedrijf.

  • 3. Niet subsidiabel zijn de uitgaven:

    • a. voor voorzieningen voor de distributie en regulering van warmte en CO2 in de kas; en

    • b. die verband houden met een vergistingsinstallatie op het bedrijf en biobranders voor de productie van restwarmte en biobrandstoffen.

  • 4. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, het leveringscontract tussen de producentenorganisatie, haar dochteronderneming of het lid en de leverancier.

Artikel 5.3.78.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in het kader van verbetering van energie-efficiëntie door toepassing van energiebesparende technieken zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur voor energieopslag en -uitwisselingssystemen, zoals energiebesparende warmtepompen, warmtewisselaars, waterhoudende grondlagen voor warmte- en koudebuffering en aquathermie;

    • b. apparatuur voor gesloten en semi-gesloten kassystemen, zoals energiebesparende ventilatie-, luchtbehandeling- en hogedrukvernevelingssystemen, energiebesparende tweede schermen en innovatieve energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen zoals airmix ventilatoren;

    • c. apparatuur voor het energiezuinig drogen en opslaan van producten zoals CO2-propaankoeling; en

    • d. andere energie-efficiënte apparatuur, zoals energiebesparende motoren die voldoen aan de voorschriften in titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

  • 3. In het geval van gesloten en semi-gesloten kassystemen zijn de volgende kassystemen in het kader van een totaalconcept subsidiabel:

    • a. buitenluchtaanzuiging in combinatie met een tweede beweegbaar energiescherm;

    • b. energiebesparend ventilatiesysteem met warmteterugwinning of voorverwarming;

    • c. luchtbehandelingssystemen ter ontvochtiging van lucht (ontvochtingsinstallaties);

    • d. hogedrukvernevelingsysteem met een adiabatische koeling waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron bedraagt;

    • e. gevelschermen die een energiebesparing realiseren van ten minste 40% wanneer het scherm gesloten is;

    • f. warmte-uitwisselingsysteem;

    • g. warmtepomp;

    • h. waterhoudende lagen voor warmte- en koudebuffering; en

    • i. tweede energiescherm, dat een energiebesparing van ten minste 45% oplevert wanneer het scherm gesloten is.

  • 4. In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor nieuwe kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal is van dubbelglas en licht doorlatend (diffuus gecoat); of

    • b. het materiaal is dubbel gelaagd met een combinatie van glas en hoge kwaliteitsfilm en doorschijnend (diffuus gecoat); en

    • c. In het geval van dubbele beglazing, alleen de aanvullende uitgaven die verband houden met dubbele beglazing ten opzichte van enkele beglazing subsidiabel.

  • 5. In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor bestaande kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal heeft betere doorschijnende eigenschappen dan enkele beglazing en is doorschijnend;

    • b. het systeem bestaat uit plastic panelen, dubbelglas panelen of dubbel fluorpolymeer (EFTE) film met een optionele overdrukventilatie ventilator om folies van elkaar te scheiden en de isolatie te verbeteren;

    • c. het systeem bestaat uit isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen (R=∑(Rm)=∑d/λ) toeneemt met ten minste 1,50 m2K/W in vergelijking met de oude situatie; en

    • d. alleen de aanvullende uitgaven voor de geïsoleerde oppervlakte zijn subsidiabel.

  • 6. In het geval van energie efficiënte droog- en opslagmethoden, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. de apparatuur is bedoeld voor de korte en lange termijn bewaring van producten; en

    • b. de uitgaven voor meet- en controleapparatuur zijn subsidiabel.

  • 7. De volgende investeringen zijn niet subsidiabel:

    • a. warmte buffer boiler tank;

    • b. warmte buffer tank;

    • c. eerste energieschermen;

    • d. verduisteringsschermen;

    • e. zonwerende materialen;

    • f. rookgas afvoer en bijbehorende meetapparatuur; en

    • g. de vervanging van een tweede scherm.

Artikel 5.3.79.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in innovatieve apparatuur op basis van niet-chemische methoden ten behoeve van gewasbescherming door het bevorderen van weerbare teelt zijn subsidiabel.

  • 2. Als innovatieve gewasbeschermingsapparatuur op basis van niet-chemische methoden zijn onder meer subsidiabel:

    • a. apparatuur en bijbehorende regelsystemen voor UV-licht ter bestrijding van schimmelziekten;

    • b. precisie mechanische onkruidbestrijdingsapparatuur en bijbehorende besturingssystemen voor toepassing van niet-chemische methoden;

    • c. elektrochemische waterdesinfectie, inclusief bijbehorende spuit, tegen micro-organismen; en

    • d. transportsystemen voor het verplaatsen van UV-belichtingsapparatuur naar de volgende rij of afdeling, mits onderdeel van de investering.

  • 3. In het geval van precisie mechanische onkruidbestrijding als onderdeel van een zelfrijdend landbouwvoertuig komt alleen het onkruidbestrijdingssysteem in aanmerking voor ondersteuning.

  • 4. Niet subsidiabel zijn:

    • a. standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine;

    • b. thermische apparatuur;

    • c. kokend watertechnieken; en

    • d. standaard afvoerwaterzuivering voor het recirculeren van water in de pro-oogstfase.

Artikel 5.3.80.
  • 1. De aankoop van investeringen voor lage emissie apparatuur is subsidiabel.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur en bijbehorende besturingssystemen voor precisietoepassingstechnieken zoals voor bodemherbiciden in rijen-zaaiingstechniek; en

    • b. transportsystemen voor het verplaatsen van spuitrobots naar de volgende rij of afdeling, mits het onderdeel is van de investering.

  • 3. In het geval van lage emissie apparatuur als onderdeel van zelfrijdende landbouwmachines komt alleen het spuitsysteem in aanmerking voor subsidie.

  • 4. GPS systemen in het kader van de precisielandbouwtechnieken zijn subsidiabel indien de GPS systemen aantoonbaar worden ingezet voor:

    • a. precisiezaaien of planten;

    • b. precisietoediening van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen; of

    • c. precisie mechanische onkruidbestrijding.

  • 5. Niet subsidiabel zijn standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine.

Artikel 5.3.81.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water van gewasbeschermingsmiddelen voorafgaand aan lozing zijn subsidiabel:

    • a. indien de lozing voldoet aan de bepalingen die zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer; of

    • b. indien het bevoegd gezag heeft bepaald, dat de verplichting om water dat gewasbeschermingsmiddelen bevat voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening te leiden die ten minste 95% van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen uit het afvalwater verwijdert, voor de desbetreffende inrichting niet geldt; of

    • c. indien het een zuiveringsinstallatie betreft die meer dan 95% van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen uit het afvalwater verwijdert.

  • 2. De volgende investeringen zijn subsidiabel:

    • a. waterzuiveringsapparatuur en bijbehorende controlesystemen;

    • b. helofytenfilters;

    • c. biofilters; en

    • d. maatregelen om uitstoot van landbouwproducten te voorkomen (puntbelasting).

  • 3. Niet subsidiabel zijn investeringen in standaard waterzuivering.

Artikel 5.3.82.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water van ongewenste concentraties zouten, zoals natrium, chloride, stikstof en fosfaat, al dan niet voorafgaand lozing zijn subsidiabel, indien:

    • a. de lozing voldoet aan de bepalingen die zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieu;

    • b. het bevoegd gezag heeft bepaald, dat de verplichting om water dat gewasbeschermingsmiddelen bevat voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening te leiden die ten minste 95% van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen uit het afvalwater verwijdert, voor de desbetreffende inrichting niet geldt; of

    • c. indien het een zuiveringsinstallatie betreft die meer dan de wettelijk vereiste hoeveelheid stikstof en fosfaat uit het afvalwater verwijdert.

  • 2. De volgende investeringen zijn subsidiabel:

    • a. waterzuiveringsapparatuur en bijbehorende controlesystemen;

    • b. helofytenfilters;

    • c. biofilters; en

    • d. maatregelen om uitstoot van landbouwproducten te voorkomen (puntbelasting).

  • 3. Niet subsidiabel zijn investeringen in standaard waterzuivering.

Artikel 5.3.83.

Uitgaven voor investeringen ter bestrijding van ziekten en plagen zijn subsidiabel. In het geval van biologische of geïntegreerde gewasbescherming en bijbehorende apparatuur zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a. drones, indien voorzien van detectie;

  • b. verblazingsapparatuur voor het effectief doseren van natuurlijke vijanden;

  • c. een scoutbox voor automatische detectie en diagnose van plagen; en

  • d. vliegenlampen.

Artikel 5.3.84.
  • 1. Uitgaven voor investeringen voor detectie en diagnosesystemen ten behoeve van precisietoediening in verband met geïntegreerde gewasbescherming zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn onder meer:

    • a. monitorings- en waarschuwingssystemen; en

    • b. beslissingsondersteuningssystemen.

Artikel 5.3.85.

Uitgaven voor investeringen van apparatuur behorende bij biostimulanten in het kader van geïntegreerde gewasbescherming zijn subsidiabel indien de biostimulanten voldoen aan de voorwaarden uit verordening 2019/1009 en voorzien zijn van CE-markering.

Artikel 5.3.86.
  • 1. De aankoop van investeringen voor lage emissie apparatuur voor precisiebemesting is subsidiabel.

  • 2. Subsidiabel zijn de kosten van activiteiten in verband met de investeringen voor gerichte bemesting, zoals:

    • a. GPS;

    • b. Near Infrared Spectography sensor;

    • c. rij bemesting;

    • d. druppel systeem bemesting;

    • e. GPS mestsystemen voor vloeibare meststoffen;

    • f. GPS om verschillende vormen van land, bodem analyses en bemestingsplannen in kaart te brengen; en

    • g. aanvullende controlesystemen zoals management systeem Meteo.

  • 3. Precisiebemestingstechnieken zijn alleen subsidiabel indien:

    • a. het een waterafgiftesysteem op het land, inclusief een waterpomp, spuitstukken en druppelsystemen die niet uitsluitend worden gebruikt voor water, een controle unit, vochtmeetapparatuur, apparatuur voor het bepalen van mineraalgehalte en pH, of voorzieningen voor het doseren en mengen van meststoffen betreft;

    • b. de investering niet leidt tot een toename van het waterverbruik; en

  • 4. In het geval van mechanische precisiebemesting als onderdeel van zelfrijdende landbouwmachines is alleen het bemestingssysteem subsidiabel.

  • 5. Niet subsidiabel zijn:

    • a. investeringen in bodemloze waterafgiftesystemen;

    • b. de aanleg van een waterbron;

    • c. leidingen naar te bemesten percelen; en

    • d. standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine.

Artikel 5.3.87.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in teelttechnieken waar geen contact wordt gemaakt tussen het water en nutriënten en de bodem zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabel zijn uitgaven voor activiteiten in verband met teelt uit de grond zoals:

    • a. lekvrije bodemplaten en opslagsystemen;

    • b. waterzuivering en zuurstofverhoging, met uitzondering van filters benodigd voor de lozing van afvalwater; en

    • c. recycling van nutriënten.

  • 3. Een investering, als bedoeld in het eerste lid, leidt niet tot een stijging van het waterverbruik.

  • 4. De volgende investeringen zijn niet subsidiabel:

    • a. investeringen in bodemloze water systemen;

    • b. de aanleg van een waterbron; en

    • c. aanvoerleidingen naar een te bemesten perceel.

Artikel 5.3.88.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in innovatieve installaties ten behoeve van waterbesparing zijn subsidiabel.

  • 2. Het vaststellen van waterbesparing, gemeten in m³, als gevolg van een investering als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op basis van een vergelijking tussen het watergebruik:

    • a. gedurende de 12 maanden voorafgaand aan ingebruikname van de investering; en

    • b. gedurende de 12 maanden na ingebruikname van de investering.

Artikel 5.3.89.
  • 1. Uitgaven voor investeringen ten behoeve van de verwerking van uitsluitend restproducten van groenten en fruit door de producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien het gaat om uitgaven voor verwerking tot:

    • a. materialen voor de teelt van groenten en fruit;

    • b. verpakkingen voor producten bestemd voor menselijke of dierlijke voedselconsumptie; en

    • c. andere toepassingen ten behoeve van menselijke of dierlijke voedselconsumptie.

  • 2. De uitgaven onder het eerste lid zijn subsidiabel indien:

    • a. in het geval van verwerking tot een eindproduct als bedoeld onder het eerste lid, onderdeel a of b, het eindproduct door de producentenorganisatie, de leden of dochters wordt gebruikt en de eindproducten niet verkocht worden;

    • b. in het geval van uitbesteding van de verwerking, de uitbesteding voldoet aan de voorwaarden onder onderdeel a of het eindproduct door de productenorganisatie op de markt wordt gebracht; en

    • c. in het geval van een toepassing indien de waarde van het eindproduct niet wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.90.

Uitgaven voor investeringen in bioreactoren ten behoeve van duurzame meststoffen en compost zijn subsidiabel, mits de meststoffen door de producentenorganisatie zelf gebruikt worden.

Artikel 5.3.91.
  • 1. Uitgaven voor investeringen om een nieuw product of nieuw concept in de keten te borgen door deze onder te brengen in een certificeringssysteem, als bedoeld in artikel 5.3.100, zijn subsidiabel.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor investeringen in ICT voorzieningen ten behoeve van:

    • a. tracking en tracing systemen indien het gaat om de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

    • b. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Artikel 5.3.92.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in fertigatie in het kader van precisiebemestingstechnieken zijn subsidiabel, indien het gaat om een volledige investering in fertigatie, die bestemd is voor besparing en het gereguleerd doseren van water en meststoffen aan gewassen in vollegrondsgroente- en fruitteelt;

  • 2. Onder een investering in fertigatie wordt verstaan:

    • a. een waterafgiftesysteem op het perceel, waaronder de waterpomp, verdeelleidingen en druppelleidingen, die niet uitsluitend worden gebruikt voor het geven van water;

    • b. een regeleenheid

    • c. vochtmeetapparatuur;

    • d. apparatuur voor het bepalen van het mineralengehalte en pH; of

    • e. voorzieningen voor dosering en menging van meststoffen.

  • 3. Investeringen in een waterafgiftesysteem zijn niet subsidiabel indien het investeringen betreft in:

    • a. fertigatie in teeltsystemen los van de grond;

    • b. de aanleg van een waterbron; of

    • c. aanvoerleidingen naar het te fertigeren perceel.

Artikel 5.3.93.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen bij substraatteelt ter verbetering van de waterkwaliteit bij de bron zijn subsidiabel indien bedoeld om de emissie van (vervuild) recirculatiewater te voorkomen.

  • 2. Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen, bedoeld in het eerste lid, in haar operationeel programma opneemt, beschikt over een technische specificatie van de leverancier van het systeem of een erkende deskundige toe ten behoeve van de onderbouwing van de te bereiken verbetering van de waterkwaliteit.

  • 3. Uitgaven voor afdekzeilen van bassins en silo’s voor wateropslag zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.94.

Uitgaven ten behoeve van investeringen in duurzaam bodembeheer zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. een ecoploeg; of

  • b. rupsbanden.

Artikel 5.3.95.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel, indien het gaat om investeringen in:

    • a. sorteer- en verpakcentra;

    • b. distributiecentra;

    • c. verwerkingscentra;

    • d. fustopslag; en

    • e. dockboards.

  • 2. De investeringen voldoen aan de kwalificatie ‘Excellent’ en scoren minimaal 60% op de categorie ‘Energie’, volgens BREEAM-NL.

Artikel 5.3.96.
  • 1. Uitgaven voor middelen ter voorkoming van ziekten en plagen zijn subsidiabel. Het gaat om biologische algendoders voor watersystemen.

  • 2. Niet subsidiabel zijn:

    • a. bodem- en materiaalsterilisatie in de kas; en

    • b. vliesdoeken.

Artikel 5.3.97.
  • 1. Uitgaven voor investeringen voor het opstellen van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk en een levenscyclusanalyse ten behoeve van de tuinbouw zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabele uitgaven zijn:

    • a. investeringen in automatisering en informatisering;

    • b. aanschaf van meetinstrumenten en sensoren ten behoeve van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk of levenscyclusanalyse.

§ 6.3. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.98.
  • 1. Uitgaven voor investeringen ter voorkoming van ziekten en plagen zijn subsidiabel. Het gaat om:

    • a. insectengaas; en

    • b. autoclipper kapmachine voor gebruik in de kas om het risico op het doden van nuttige insecten te voorkomen.

  • 2. Niet subsidiabel zijn:

    • a. bodem- en materiaalsterilisatie in de kas; en

    • b. vliesdoeken.

Artikel 5.3.99.
  • 1. Uitgaven voor detectie en diagnosesystemen, inclusief personeelskosten, ten behoeve van precisietoediening in verband met geïntegreerde gewasbescherming zijn subsidiabel.

  • 2. De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn onder meer gewas-, water- en bodemanalyses.

  • 3. In afwijking van het eerste lid zijn gewas-, water en bodemanalyses om de hoeveelheid nutriënten te bepalen niet subsidiabel.

Artikel 5.3.100.
  • 1. Uitgaven voor deelname aan certificeringssystemen om een keurmerk te verkrijgen zijn subsidiabel indien:

    • a. het certificeringssysteem bindende voorwaarden omvat met betrekking tot productiemethoden;

    • b. de naleving van de voorwaarden, bedoeld in onderdeel a, het onderwerp zijn van een onafhankelijke controle door gekwalificeerde personen of organen; en

    • c. het gaat om de volgende uitgaven voor:

      • 1°. advies, audits, certificering en lidmaatschapskosten;

      • 2°. personeelskosten in verband met de certificeringssystemen;

      • 3°. het ontwikkelen van materialen voor certificeringssystemen; en

      • 4°. de kosten van ontwikkeling en verbeteren van ICT-systemen en registratiemodules met betrekking tot certificeringssystemen.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. Nationale en internationale algemene certificeringssystemen en specifieke certificeringssystemen (zoals van de producentenorganisatie zelf of van retailers) op het gebied van kwaliteit en voedselveiligheid;

    • b. biologische certificeringssystemen; en

    • c. certificeringssystemen op het gebied van duurzaamheid en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), die bijdragen aan de agromilieuklimaatdoelstellingen.

  • 3. Voor biologische certificeringssystemen als bedoeld in het tweede lid onderdeel b, zijn subsidiabel uitgaven voor:

    • a. biologische certificeringssystemen in de EU gebaseerd op verordening 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, waaronder Skal;

    • b. uitgaven voor op grond van Verordening 2018/848 als equivalent erkende biologische certificeringssystemen in derde landen; en

    • c. lidmaatschapskosten van Skal.

  • 4. Niet subsidiabel zijn:

    • a. uitgaven voor certificering van groenlabelkassen; en

    • b. de aanschaf van materialen.

Artikel 5.3.101.

Indien dit noodzakelijk is voor het functioneren van de LED-belichtingsinstallatie, bedoeld in artikel 5.3.75, eerste lid, zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor de aansluiting van een extern trafostation van het energiebedrijf of de verzwaring van de netkoppeling op de warmte-krachtkoppelingsinstallatie, inclusief personeelskosten, subsidiabel.

Artikel 5.3.102.
  • 1. Subsidiabel zijn uitgaven voor organische onkruidwerende materialen ten behoeve van gewasbescherming door het bevorderen van weerbare teelt en verminderde afhankelijkheid van middelen.

  • 2. In het geval van biologisch afbreekbare folie bestemd voor onkruidbestrijding komen alleen de specifieke kosten voor biologisch afbreekbare folie in vergelijking met conventionele kunststoffolie in aanmerking voor ondersteuning.

Artikel 5.3.103.
  • 1. Uitgaven voor de bestrijding van ziekten en plagen zijn subsidiabel. In het geval van middelen voor biologische of geïntegreerde gewasbescherming zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a. macrobiologische bestrijders en nematoden, die zijn toegelaten op grond van de Regeling natuurbescherming;

    • b. microbiologische bestrijders die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • c. overige gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • d. middelen voor feromoonverwarring die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • e. feromonen als lokstof;

    • f. kalkmelk voor de fruitteelt;

    • g. organismen, voeding en middelen voor dosering ter ondersteuning van biologische gewasbescherming;

    • i. natuurlijke vijanden waarvoor een ontheffing van de minister geldt;

    • j. natuurlijke vijanden waarvoor het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden een ‘dringend vereiste’ vergunning heeft afgegeven; en

    • k. gewasbeschermingsmiddelen met laagrisico stoffen of basisstoffen die zijn toegelaten door het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en voorzien zijn van N-nummer;

  • 2. In het geval van biologische gewasbeschermingsmiddelen zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a. een scoutbox voor automatische detectie en diagnose van plagen;

    • b. de kosten voor de scoutbox-softwarelicentie;

    • c. sporenfilters voor de champignonteelt;

    • d. vangplaten en rollertraps; en

    • f. zaaizaad Tagetes als aaltjesbestrijders.

  • 3. Niet subsidiabel zijn:

    • a. gewasbescherming van conventionele, niet natuurlijke oorsprong;

    • b. toeslag voor behandelingskosten doorbelast door leveranciers of plantenkwekers; en

    • c. ondersteunende materialen zoals afdichtingsmateriaal ten behoeve van het afdichten van champignoncellen.

Artikel 5.3.104.
  • 1. Voor de uitgaven, bedoeld in artikel 5.3.103, eerste lid, geldt een forfaitair tarief van 40%.

  • 2. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van de subsidieaanvraag de uitgaven, bedoeld in artikel 5.3.103, eerste lid, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 5.3.105.

De specifieke kosten voor de aanschaf van biostimulanten in het kader van geïntegreerde gewasbescherming zijn subsidiabel indien de biostimulanten voldoen aan de voorwaarden uit verordening 2019/1009 en voorzien zijn van CE-markering.

Artikel 5.3.106.
  • 1. Uitgaven voor biologisch uitgangsmateriaal en niet-chemisch behandelde zaden van gangbare oorsprong zijn subsidiabel indien zij door de Stichting Skal, bedoeld in artikel 1 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, of een andere erkende instantie overeenkomstig Hoofdstuk V van verordening 2018/848 dan wel een op grond van artikel 46 van verordening 2018/848 erkende instantie, gecertificeerd zijn.

  • 2. Voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, geldt een forfaitair tarief van 25%.

  • 3. De producentenorganisatie beschikt over:

    • a. een factuur en een afleverbon met vermelding van Skalnummer en ‘eko’ of ‘bio’;

    • b. het Skal certificaat van de leverancier of een lijst van Skal-gecertificeerde leveranciers en Skal-nummers; of

    • c. het certificaat van de leverancier afgegeven door een andere dan Skal erkende instantie, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Niet subsidiabel is niet-biologisch teeltmateriaal, met uitzondering van alle vrijstellingen die Skal heeft verstrekt en goedgekeurd voor algemeen teeltmateriaal in de nationale bijlage.

Artikel 5.3.107.
  • 1. Als uitgaven voor de meerkosten van aankoop van duurzame meststoffen en compost zijn subsidiabel:

    • a. mest en compost afkomstig van door SKAL gecertificeerde biologische landbouwbedrijven;

    • b. meststoffen verkregen uit opgewerkte dierlijke mest en compost;

  • 2. De producentenorganisatie toont de biologische oorsprong van mest en compost bij de indiening van de subsidieaanvraag aan door middel van:

    • a. een factuur en een afleverbon met vermelding van Skalnummer van het betrokken landbouwbedrijf en ‘eko’ of ‘bio’;

    • b. het Skal certificaat van het betrokken landbouwbedrijf of een lijst van Skal-gecertificeerde landbouwbedrijven en Skal-nummers; en

    • c. een opgave per deelnemende producent van:

      • 1°. het areaal gewassen waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

      • 2°. de hoeveelheid en het type mest of compost; en

      • 3°. de opgevoerde kosten.

  • 3. De uitgaven van de producentenorganisatie, bedoeld in het eerste lid, voor geconcentreerde handelsmeststoffen zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.108.

Uitgaven ten behoeve van duurzaam bodembeheer zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor groenbemesting.

Artikel 5.3.109.

De specifieke kosten voor biologisch afbreekbare bevestigingsmaterialen, zoals biologisch afbreekbare clips en biologisch afbreekbaar touw, zijn subsidiabel.

Artikel 5.3.110.
  • 1. Uitgaven voor de verwerking van uitsluitend restproducten van groenten en fruit door de producentenorganisatie zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor verwerking tot:

    • a. materialen voor de teelt van groenten en fruit;

    • b. verpakkingen voor producten bestemd voor menselijke of dierlijke voedselconsumptie; en

    • c. andere toepassingen ten behoeve van menselijke of dierlijke voedselconsumptie.

  • 2. De uitgaven onder het eerste lid zijn subsidiabel indien:

    • a. het verwerking tot een eindproduct als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b betreft, het eindproduct door de producentenorganisatie, de leden of dochters wordt gebruikt (geen verkoop van de eindproducten hiervan); en

    • b. voor een toepassing als bedoeld in eerste lid, onderdeel c, geldt dat de waarde van het eindproduct niet wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie.

  • 3. Uitbesteding van de verwerking is toegestaan onder de voorwaarde onder het tweede lid, onderdeel a, of in het geval van een eindproduct als bedoeld in het eerste lid onderdeel c, indien het door de producentenorganisatie op de markt wordt gebracht.

Artikel 5.3.111.
  • 1. Uitgaven om een nieuw product of nieuw concept in de keten te borgen door deze onder te brengen in een certificeringssysteem als bedoeld in artikel 5.3.95, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven van de producentenorganisatie:

    • a. voor onderhoudsabonnementen;

    • b. voor de aanschaf van een Global Location Number (GLN);

    • c. om aan keurmerken te voldoen;

    • d. voor ICT voorzieningen:

      • 1°. voor tracking en tracing systemen indien het gaat om de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

      • 2°. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Artikel 5.3.112.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeel en externe diensten in het kader van investeringen als bedoeld in artikel 5.3.41, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. de kosten van bouwkundig advies;

    • b. de kosten van bouwbegeleiding;

    • c. de kosten van projectmanagement;

    • d. de kosten van onafhankelijk toezicht op uitvoering van een project;

    • e. de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • f. juridische en administratiekosten; of

    • g. reis- en verblijfkosten.

  • 2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn niet subsidiabel indien het gaat om reis- en verblijfkosten voor het personeel van de producentenorganisatie of haar leden.

  • 3. De investeringen voldoen aan de kwalificatie ‘Excellent’ en scoren minimaal 60% op de categorie ‘Energie’, volgens BREEAM-NL.

Artikel 5.3.113.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor opleidingen van leden die teler zijn, medewerkers van de producentenorganisatie en medewerkers van leden die telers zijn om te komen tot een verhoging van de kwalificatie van het personeel of het versterken van de interne professionalisering zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. deelname aan opleidingen, trainingen en bijeenkomsten;

    • b. trainers of externe deskundigen;

    • c. educatieve bijeenkomsten; en

    • d. cursusmateriaal.

  • 2. Opleidingen als bedoeld in het eerste lid kunnen betrekking hebben op de volgende gebieden:

    • a. de afzet van de markt;

    • b. logistiek;

    • c. kwaliteit;

    • d. milieubescherming;

    • e. teelttechniek;

    • f. crisispreventie en risicobeheer; en

    • g. fytosanitair bewustzijn.

  • 3. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. zaalhuur; en

    • b. opleidingen ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden.

  • 4. Bij de indiening van het operationeel programma verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, aan de minister een beschrijving van:

    • a. onderwerp(en) en leerdoel(en) van de bijeenkomst;

    • b. het programma met een specificatie van de onderdelen en gehanteerde werkvormen;

    • c. aantal bijeenkomsten met vermelding van de data en de duur per bijeenkomst; en

    • d. de kosten van de bijeenkomst.

  • 5. Bij de indiening van de subsidieaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, aan de Minister:

    • a. een deelnemerslijst; en

    • b. een aanwezigheidsregistratie per bijeenkomst per deelnemer voorzien van een handtekening van de deelnemer.

Artikel 5.3.114.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor specifieke advies en begeleiding ten behoeve van de geïntegreerde teelt en bijdragen aan de agromilieuklimaatdoelstellingen, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het onder meer gaat om:

    • a. gewasbeoordeling;

    • b. biologische gewasbescherming;

    • c. watermanagement;

    • d. bemesting en reduceren mineralengebruik;

    • e. klimaataansturing; of

    • f. energiereductie.

  • 2. Uitgaven die betrekking hebben op de begeleiding voor de teelt van witlofpennen zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.115.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor specifieke advies en begeleiding ten behoeve van de biologische teelt en bijdragen aan de agromilieuklimaatdoelstellingen, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien:

  • a. het onder meer gaat om:

    • 1°. biologische teelt;

    • 2°. bodemvruchtbaarheid;

    • 3°. biologische bemesting;

    • 4°. compostering;

    • 5°. vruchtwisseling;

    • 6°. rassenkeuze;

    • 7°. biologische bestrijding en biologisch evenwicht; of

    • 8°. biologische teelttechniek;

  • b. voldaan is aan de bij of krachtens verordening 2018/848 en verordening 889/2008 gestelde voorschriften; en

  • c. deelnemende leden van de producentenorganisatie beschikken over een geldig Skal certificaat of een bevestiging van Stichting Skal dat het bedrijf van het lid in omschakeling is naar biologische productie.

Artikel 5.3.116.
  • 1. Uitgaven voor het opstellen van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk en een levenscyclusanalyse, inclusief personeelskosten, ten behoeve van de tuinbouw zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabele uitgaven zijn:

    • a. registratie en verslaglegging van indicatoren op locaties van de producentenorganisatie of aangesloten producenten;

    • b. licenties voor benodigde software;

    • c. advieskosten;

    • d. kosten van externe audits; en

    • e. kosten van communicatie ten behoeve van de CO2 voetafdruk en levenscyclusanalyse.

Artikel 5.3.117.

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 7. bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering
§ 7.1. Algemene bepalingen
Artikel 5.3.118.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel f, van verordening 2021/2115.

§ 7.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 5.3.119.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in duurzame energie zijn subsidiabel indien het gaat om onder meer:

    • a. zonnepanelen;

    • b. zonnecollectoren;

    • c. windmolens;

    • d. aardwarmte.

  • 2. In het geval van investeringen genoemd in het eerste lid zijn in combinatie met deze investeringen subsidiabel:

    • a. de kosten verbonden aan het aansluiten van het lid, de producentenorganisatie of de dochteronderneming op een geothermische bron;

    • b. in het geval van zonnepanelen en zonnecollectoren de kosten in verband met de aanpassing van het gebouw van de producentenorganisatie, een lid of een dochteronderneming, en het ondersteuningsmateriaal;

    • c. de kosten verbonden aan het transformatorstation van het lid, de producentenorganisatie of dochteronderneming met aansluiting op een extern transformatorstation van de energieleveranciers en met het versterken van de verbinding voor hernieuwbare energie; en

    • d. batterijen voor tijdelijke opslag van energie.

  • 3. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. warmte-krachtkoppeling installaties of de revisie daarvan; en

    • b. biobrandstofbranders.

Artikel 5.3.120.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in apparatuur en andere benodigdheden voor het gebruik van reststromen, zoals CO2-, aardwarmte- en restwarmtenetwerken en biogas, op teeltbedrijven zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. installaties, waaronder interconnectoren en transportpijplijnen, benodigd voor het gebruik van energie en CO2 uit reststromen van derden;

    • b. kosten die verband houden met het aansluiten van het lid, de producentenorganisatie of dochteronderneming op de bron van de leverancier; en

    • c. in het geval van CO2, ook de kosten in verband met voorzieningen voor de (tijdelijke) opslag van CO2 op het teeltbedrijf. Bijvoorbeeld na aanvoer door vrachtauto’s of om uitval/storingen bij netwerken op te vangen.

  • 3. Niet subsidiabel zijn de uitgaven:

    • a. voor voorzieningen voor de distributie en regulering van warmte en CO2 in de kas; en

    • b. die verband houden met een vergistingsinstallatie op het bedrijf en biobranders voor de productie van restwarmte en biobrandstoffen.

  • 4. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, het leveringscontract tussen de producentenorganisatie, haar dochteronderneming of het lid en de leverancier.

Artikel 5.3.121.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in het kader van verbetering van energie-efficiëntie door toepassing van energiebesparende technieken zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur voor energieopslag en -uitwisselingssystemen, zoals energiebesparende warmtepompen, warmtewisselaars, waterhoudende grondlagen voor warmte- en koudebuffering en aquathermie;

    • b. apparatuur voor gesloten en semi-gesloten kassystemen, zoals energiebesparende ventilatie-, luchtbehandeling- en hogedrukvernevelingssystemen, energiebesparende tweede schermen en innovatieve energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen zoals airmix ventilatoren;

    • c. apparatuur voor het energiezuinig drogen en opslaan van producten zoals CO2-propaankoeling;

    • d. andere energie-efficiënte apparatuur, zoals energiebesparende motoren die voldoen aan voorschriften in titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies; en

    • e. technieken voor het ontvochtigen van kaslucht.

  • 3. In het geval van gesloten en semi-gesloten kassystemen zijn de volgende kassystemen in het kader van een totaalconcept subsidiabel:

    • a. buitenluchtaanzuiging in combinatie met een tweede beweegbaar energiescherm;

    • b. energiebesparend ventilatiesysteem met warmteterugwinning of voorverwarming;

    • c. luchtbehandelingssystemen ter ontvochtiging van lucht (ontvochtingsinstallaties);

    • d. hogedrukvernevelingsysteem met een adiabatische koeling waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron bedraagt;

    • e. gevelschermen die een energiebesparing realiseren van ten minste 40 procent wanneer het scherm gesloten is;

    • f. warmte-uitwisselingsysteem;

    • g. warmtepomp;

    • h. waterhoudende lagen voor warmte- en koudebuffering; en

    • i. tweede energiescherm, dat een energiebesparing van ten minste 45 procent oplevert wanneer het scherm gesloten is.

  • 4. In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor nieuwe kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal is van dubbelglas en licht doorlatend (diffuus gecoat); of

    • b. het materiaal is dubbel gelaagd met een combinatie van glas en hoge kwaliteitsfilm en doorschijnend (diffuus gecoat); en

    • c. in het geval van dubbele beglazing zijn alleen de aanvullende uitgaven die verband houden met dubbele beglazing ten opzichte van enkele beglazing subsidiabel.

  • 5. In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor bestaande kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal heeft betere doorschijnende eigenschappen dan enkele beglazing en is doorschijnend;

    • b. het systeem bestaat uit plastic panelen, dubbelglas panelen of dubbel fluorpolymeer (EFTE) film met een optionele overdrukventilatie ventilator om folies van elkaar te scheiden en de isolatie te verbeteren;

    • c. het systeem bestaat uit isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen (R=∑(Rm)=∑d/λ) toeneemt met ten minste 1,50 m2K/W in vergelijking met de oude situatie; en

    • d. alleen de aanvullende uitgaven voor de geïsoleerde oppervlakte zijn subsidiabel.

  • 6. In het geval van energie efficiënte droog- en opslagmethoden, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. de apparatuur is bedoeld voor de korte en lange termijn bewaring van producten; en

    • b. de uitgaven voor meet- en controleapparatuur zijn subsidiabel.

  • 7. De volgende investeringen zijn niet subsidiabel:

    • a. warmte buffer boiler tank;

    • b. warmte buffer tank;

    • c. eerste energieschermen;

    • d. verduisteringsschermen;

    • e. zonwerende materialen;

    • f. rookgas afvoer en bijbehorende meetapparatuur; en

    • g. de vervanging van een tweede scherm.

Artikel 5.3.122.
  • 1. Uitgaven voor investeringen ten behoeve van de verwerking van uitsluitend restproducten van groenten en fruit door de producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien het gaat om uitgaven voor verwerking tot:

    • a. materialen voor de teelt van groenten en fruit;

    • b. verpakkingen voor producten bestemd voor menselijke of dierlijke voedselconsumptie; en

    • c. andere toepassingen ten behoeve van menselijke of dierlijke voedselconsumptie.

  • 2. De uitgaven onder het eerste lid zijn subsidiabel indien:

    • a. in het geval van verwerking tot een eindproduct als bedoeld onder het eerste lid onderdeel a of b, het eindproduct door de producentenorganisatie, de leden of dochters wordt gebruikt en de eindproducten niet verkocht worden;

    • b. in het geval van uitbesteding van de verwerking, de uitbesteding voldoet aan de voorwaarden onder onderdeel a of het eindproduct door de productenorganisatie op de markt wordt gebracht; en

    • c. in het geval van een toepassing indien de waarde van het eindproduct niet wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.123.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in de vervanging van bestaande belichtingsinstallaties door LED belichtingsinstallaties als bedoeld in artikel 5.3.11. zijn subsidiabel.

  • 2. De producentenorganisatie toont bij de indiening van het operationeel programma aan dat:

    • a. de belichtingsinstallatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd voldoet aan de voorwaarden gesteld in titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies; en

    • b. de energie die voor de belichtingsinstallatie wordt gebruikt een duurzaam

    karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie.

  • 3. Niet subsidiabel zijn:

    • a. Uitgaven voor schermen ten behoeve van lichtafscherming en verwijderingsbijdragen; en

    • b. Uitgaven voor belichtingsinstallaties met andere dan LED verlichting, zoals SON-T.

Artikel 5.3.124.

Uitgaven ten behoeve van investeringen in duurzaam bodembeheer zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. een ecoploeg; of

  • b. rupsbanden.

Artikel 5.3.125.

Uitgaven voor investeringen in het kader van klimaatadaptatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor hagelnetten en regenkappen.

§ 7.3. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.126.

Indien dit noodzakelijk is voor het functioneren van de LED-belichtingsinstallatie, bedoeld in artikel 5.3.123 eerste lid, zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor de aansluiting van een extern trafostation van het energiebedrijf of de verzwaring van de netkoppeling op de warmte-krachtkoppelingsinstallatie, inclusief personeelskosten, subsidiabel.

Artikel 5.3.127.

Uitgaven ten behoeve van duurzaam bodembeheer zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor anti-verstuivingsmethoden zoals:

  • a. bodembedekkers; of

  • b. papiercellulose.

Artikel 5.3.128.

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 8. verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten
§ 8.1. algemene bepalingen
Artikel 5.3.129.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel g, van verordening 2021/2115.

§ 8.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 5.3.130.

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen ten behoeve van:

  • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

  • b. voedselveiligheid;

  • c. kwaliteitszorgsystemen;

  • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit; en

  • e. lange en korte bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties, vriescellen.

Artikel 5.3.131.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van fytosanitaire maatregelen zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen zoals:

    • a. aanschaf van plastic pallets ten behoeve van het tegengaan van de verspreiding van organismen die plantenziekten kunnen veroorzaken;

    • b. traps;

    • c. toegangspoorten;

    • d. hygiënestations en -sluizen; of

    • e. insectengaas.

  • 2. Uitgaven zijn niet subsidiabel indien het gaat om investeringen:

    • a. in reinigingsinstallaties die niet primair gericht zijn op fytosanitaire doelen;

    • b. in fustwasinstallaties die niet primair gericht zijn op fytosanitaire doelen;

    • c. in installaties en apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen;

    • d. in voorzieningen voor gekoeld of geconditioneerd transport op het teeltbedrijf;

    • e. in droogsystemen voor aanzuiging van buitenlucht voor knoflook;

    • f. in vogel- en wildafweer; of

    • g. investeringen die de producentenorganisatie doet om te voldoen aan de voorwaarden vankwaliteitskeurmerken, tenzij bedoeld voor overgang van gangbaar naar biologische teelt.

Artikel 5.3.132.
  • 1. Uitgaven voor investeringen om een nieuw product of nieuw concept in de keten te borgen door deze onder te brengen in een certificeringssysteem, als bedoeld in artikel 5.3.100, zijn subsidiabel.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor investeringen in ICT voorzieningen ten behoeve van:

    • a. tracking en tracing systemen indien het gaat om de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

    • b. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Artikel 5.3.133.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in fertigatie in het kader van precisiebemestingstechnieken zijn subsidiabel, indien het gaat om een volledige investering in fertigatie, die bestemd is voor besparing en het gereguleerd doseren van water en meststoffen aan gewassen in vollegrondsgroente- en fruitteelt;

  • 2. Onder een investering in fertigatie wordt verstaan:

    • a. een waterafgiftesysteem op het perceel, waaronder de waterpomp, verdeelleidingen en druppelleidingen, die niet uitsluitend worden gebruikt voor het geven van water;

    • b. een regeleenheid

    • c. vochtmeetapparatuur;

    • d. apparatuur voor het bepalen van het mineralengehalte en pH; of

    • e. voorzieningen voor dosering en menging van meststoffen.

  • 3. Investeringen in een waterafgiftesysteem zijn niet subsidiabel indien het investeringen betreft in:

    • a. fertigatie in teeltsystemen los van de grond;

    • b. de aanleg van een waterbron; of

    • c. aanvoerleidingen naar het te fertigeren perceel.

Artikel 5.3.134.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen bij substraatteelt ter verbetering van de waterkwaliteit bij de bron zijn subsidiabel indien bedoeld om de emissie van (vervuild) recirculatiewater te voorkomen.

  • 2. Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen, bedoeld in het eerste lid, in haar operationeel programma opneemt, beschikt over een technische specificatie van de leverancier van het systeem of een erkende deskundige toe ten behoeve van de onderbouwing van de te bereiken verbetering van de waterkwaliteit.

  • 3. Uitgaven voor afdekzeilen van bassins en silo’s voor wateropslag zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.135.
  • 1. Investeringen van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces, inclusief de werking van koeling in de keten;

    • b. tracking and tracing van producten, inclusief het volgen van kratten of bakken hogerop in de keten, mits het ten behoeve van de producentenorganisatie is;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interfaces van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interfaces, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

  • 4. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.136.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in conditioneringssystemen ten behoeve van bewaring van producten zijn subsidiabel.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. installaties of apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen; en

    • b. droogsystemen voor de aanzuiging van buitenlucht ten behoeve van knoflook.

Artikel 5.3.137.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.138.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

  • 4. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.139.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:

    • a. het gaat om investeringen in gecombineerde oogst-, sorteer- en verpakkingssystemen, waaronder apparatuur, bestemd voor het reinigen, sorteren, wegen of verpakken van geteelde gewassen; en

    • b. de investeringen gebruikt worden direct na de oogstfase.

  • 2. In geval van een geïntegreerd systeem met een oogstmachine zijn de meerkosten van de toegevoegde functies ten opzichte van een vergelijkbare oogstmachine zonder extra functies subsidiabel.

  • 3. Investeringen in aparte oogstsystemen en tractoren zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.140.

Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.141.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het exclusieve gebruik van rassen of variëteiten zijn subsidiabel indien gaat om de aanschaf van:

    • a. bomen of meerjarig plantmateriaal; of

    • b. kruisbestuivers die nodig zijn voor de aanplant van nieuw in het operationeel programma op te nemen bomen en meerjarige planten.

  • 2. Uitgaven voor de aankoop van meerjarig plantmateriaal en bomen zijn evenwel slechts subsidiabel indien:

    • a. er gedurende meerdere jaren van de bomen en planten geoogst wordt; en

    • b. het gaat om de uitgaven voor de initiële aanplant.

  • 3. De producentenorganisatie evalueert voor het einde van de looptijd van het operationeel programma hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

Artikel 5.3.142.
  • 1. Uitgaven voor investeringen voor het opstellen van berekeningen ten aanzien

    van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk en een levenscyclusanalyse ten behoeve van de tuinbouw zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabele uitgaven zijn:

    • a. investeringen in automatisering en informatisering;

    • b. aanschaf van meetinstrumenten en sensoren ten behoeve van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk of levenscyclusanalyse.

§ 8.3. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.143.

Uitgaven van voedingsclaims, zoals het vermelden van gezondheidswaarden van groenten en fruit producten om de afzet te bevorderen, zijn subsidiabel indien het gaat om:

  • a. kosten met betrekking tot onderzoek voor de onderbouwing van de voedingsclaim en de vastlegging; of

  • b. indien van toepassing, certificeringskosten.

Artikel 5.3.144.
  • 1. Uitgaven voor deelname aan certificeringssystemen om een keurmerk te verkrijgen zijn subsidiabel indien:

    • a. het certificeringssysteem bindende voorwaarden omvat met betrekking tot productiemethoden;

    • b. de naleving van de voorwaarden, bedoeld in onderdeel a, het onderwerp zijn van een onafhankelijke controle door gekwalificeerde personen of organen; en

    • c. het gaat om de volgende uitgaven voor:

      • 1°. advies, audits, certificering en lidmaatschapskosten;

      • 2°. personeelskosten in verband met de certificeringssystemen;

      • 3°. het ontwikkelen van materialen voor certificeringssystemen; en

      • 4°. de kosten van ontwikkeling en verbeteren van ICT-systemen en registratiemodules met betrekking tot certificeringssystemen.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. Nationale en internationale algemene certificeringssystemen en specifieke certificeringssystemen (zoals van de producentenorganisatie zelf of van retailers) op het gebied van kwaliteit en voedselveiligheid;

    • b. biologische certificeringssystemen; en

    • c. certificeringssystemen op het gebied van duurzaamheid en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO).

  • 3. Voor biologische certificeringssystemen, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, zijn subsidiabel uitgaven voor:

    • a. biologische certificeringssystemen in de EU gebaseerd op verordening 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, waaronder Skal;

    • b. uitgaven voor op grond van Verordening 2018/848 als equivalent erkende biologische certificeringssystemen in derde landen; en

    • c. lidmaatschapskosten van Skal.

  • 4. Niet subsidiabel zijn:

    • a. uitgaven voor certificering van groenlabelkassen; en

    • b. de aanschaf van materialen.

Artikel 5.3.145.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

    • b. voedselveiligheid, met name residumonitoring, inclusief bladmonsters in het kader van keurmerken als bedoeld in artikel 5.3.144, tweede lid en productmonsters, watermonsters voor microbiologisch onderzoek en fytosanitaire controles;

    • c. kwaliteitszorgsystemen, indien het gaat om:

      • 1°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor begeleiding en audits van kwaliteitszorgsystemen;

      • 2°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor productcontroles;

      • 3°. uitgaven voor certificering; of

      • 4°. lidmaatschapskosten;

    • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit;

    • e. het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces;

    • f. het ontwikkelen en verbeteren van ICT en registratiemodules; of

    • g. software van conditioneringssystemen ten behoeve van lange of korte bewaring van producten waarbij productieplanning het doel is.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. certificering van meet- en weegapparatuur

    • b. aanschaf van bedrijfskleding;

    • c. materialen voor certificeringssystemen;

    • d. het schoonmaken van bedrijfsruimten; en

    • e. aanschaf van Global Location Number (GLN) codes in het kader van GlobalGAP.

Artikel 5.3.146.
  • 1. Uitgaven om een nieuw product of nieuw concept in de keten te borgen door deze onder te brengen in een certificeringssysteem, als bedoeld in artikel 5.3.100, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven van de producentenorganisatie:

    • a. voor onderhoudsabonnementen;

    • b. voor de aanschaf van een Global Location Number (GLN);

    • c. voor productiekosten en voorzieningen om aan keurmerken te voldoen;

    • d. voor ICT voorzieningen:

      • 1°. voor tracking en tracing systemen indien het gaat om de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

      • 2°. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Artikel 5.3.147.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om ICT systemen voor logistieke planning als bedoeld in artikel 5.3.135, eerste lid.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.148.
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, als bedoeld in artikel 5.3.18, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. een verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.149.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ICT systemen voor customer relationship management systemen als bedoeld in artikel 5.3.138, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.150.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van opleidingen voor personeel of lidtelers voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:

    • a. logistiek; of

    • b. kwaliteit.

  • 2. Uitgaven voor opleiding en advies ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.151.

Uitgaven voor activiteiten ten behoeve van professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van inhuur van externe deskundigen voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:

  • a. logistiek; of

  • b. kwaliteit.

Artikel 5.3.152.

Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.153.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, voor licenties voor het exclusieve recht op het gebruik van zaden en plantgoed van eenjarige gewassen zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven voor een volledige overname van een licentie en de kosten van aankoop van het zaad en het plantgoed zijn niet subsidiabel.

  • 3. De producentenorganisatie evalueert voor het einde van de looptijd van het operationeel programma hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

Artikel 5.3.154.
  • 1. Uitgaven voor het opstellen van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk en een levenscyclusanalyse, inclusief personeelskosten, ten behoeve van de tuinbouw zijn subsidiabel.

  • 2. Subsidiabele uitgaven zijn:

    • a. registratie en verslaglegging van indicatoren op locaties van de producentenorganisatie of aangesloten producenten;

    • b. licenties voor benodigde software

    • c. advieskosten;

    • d. kosten van externe audits

    • e. kosten van communicatie ten behoeve van de CO2 voetafdruk en levenscyclusanalyse

Artikel 5.3.155.

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 9. Afzetbevordering en marketing van producten
§ 9.1. algemene bepalingen
Artikel 5.3.156.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling afzetbevordering en marketing van producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel h, van verordening 2021/2115.

§ 9.2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.157.

Uitgaven van voedingsclaims, zoals het vermelden van gezondheidswaarden van groenten en fruit producten om de afzet te bevorderen, zijn subsidiabel indien het gaat om:

  • a. kosten met betrekking tot onderzoek voor de onderbouwing van de voedingsclaim en de vastlegging; of

  • b. indien van toepassing, certificeringskosten.

Artikel 5.3.158.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek, marktontwikkeling en marketing, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. consumentenonderzoek en aankoop van marktdata en paneldata;

    • b. het testen van een product door middel van technische metingen op voor de markt relevante producteigenschappen;

    • c. onderzoek naar het onderhouden van schap of retail positionering;

    • d. productmarktanalyses;

    • e. marktonderzoek;

    • f. het doen van marktonderzoek door middel van pop-up stores;

    • g. verkoopbevordering van merken en handelsnamen; en

    • h. afzetbeleid en marktstrategie, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie;

  • 2. Onderzoeken naar verwerkte producten zijn slechts subsidiabel indien dit onderzoek betrekking heeft op producten die bestemd zijn voor de food-markt.

  • 3. Onder marktstrategie wordt verstaan samenwerking in de keten, reclame, innovatie en planning van het productaanbod.

  • 4. Uitgaven voor activiteiten gericht op het bepalen van een markstrategie zijn subsidiabel voor zover deze betrekking hebben op het:

    • a. samenstellen van een innovatief, concurrerend en formulegericht assortiment per productgroep;

    • b. behouden van klanten of nieuwe klanten werven door acquisitieactiviteiten;

    • c. bepalen van de ontwikkeling, de productie, de marketing en het in de markt zetten van een product en het analyseren van de resultaten met het oog op de commerciële lange termijn doelen;

    • d. bepalen van de marktstrategie door middel van marketingplannen en het ervoor zorgen dat deze strategie wordt geïmplementeerd en nageleefd; of

    • e. onderzoek naar alle factoren op alle verschillende (potentiële) markten die de vraag naar een product beïnvloeden, onder meer wat betreft trends, klanttevredenheid, de onderliggende behoeften van klanten en het imago van de sector.

Artikel 5.3.159.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de verbetering van concepten rondom verse, bewerkte en verwerkte producten, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. conceptontwikkeling op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en gemak;

    • b. ontwikkeling van nieuwe verpakkingen;

    • c. nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarket; en

    • d. ontwikkeling van ondersteunende voedingsproducten en niet voedingsproducten ten behoeve van bewerkte en verwerkte producten.

  • 2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voor verse producten, en onderdeel d, zijn slechts subsidiabel indien deze rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.

  • 3. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, zijn slechts subsidiabel indien het verwerkte product dat de producentenorganisatie met behulp van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, produceert:

    • a. direct, zonder verdere verwerking, door consumenten kan worden geconsumeerd; en

    • b. niet wordt verwerkt in ingrediënten ten behoeve van de voedselindustrie.

Artikel 5.3.160.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van generieke afzetbevordering, inclusief personeelskosten en voorlichtingsacties gericht op het verhogen van bewustzijn van de voordelen van de consumptie van groenten en fruit, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. generieke promotie op consumentenbeurzen;

    • b. generieke promotie tijdens publieksevenementen;

    • c. generieke promotie in het kader van duurzaam telen;

    • d. generieke promotie gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. collectieve acties voor GMO producten door meerdere producentenorganisaties; of

    • g. het opzetten of verbeteren van websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een website;

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen; en

      • 4°. het laten verzorgen van content door een professionele externe organisatie.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • b. activiteiten op het gebied van gezamenlijke verkoopbevordering waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • c. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • d. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web;

    • e. uitgaven voor sponsoring; en

    • f. uitgaven, waaronder personeelskosten, die worden gemaakt ten behoeve van de aanvraag voor goedkeuring en uitvoering van promotieprogramma’s in het kader van verordening 1144/2014.

  • 3. De producentenorganisatie voorziet afzetbevorderingsmateriaal van het embleem van de Unie en van de vermelding ‘Gefinancierd door de Europese Unie’, bedoeld in Bijlage II, punt 2, van verordening 2022/129.

Artikel 5.3.161.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, ten behoeve van marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen van de producentenorganisatie, dochterondernemingen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. promotie van merken of handelsnamen op consumentenbeurzen;

    • b. promotie van merken of handelsnamen op publieksevenementen;

    • c. promotie van merken of handelsnamen in het kader van duurzaam telen;

    • d. promotie van merken of handelsnamen gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. het opzetten of verbeteren van websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een website;

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen; en

      • 4°. het laten verzorgen van content door een professionele externe organisatie.

    • g. het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement; of

    • h. het laten uitvoeren van onderzoek op het gebied van afzetbeleid, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. de aankoop van een merk;

    • b. activiteiten ten behoeve van een merk waarvan de licentie gehuurd of geleased is;

    • c. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • d. uitgaven voor gezamenlijke verkoopbevordering, waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • e. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • f. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web, het updaten van bestaande websites, personeelskosten ten behoeve van berichtgeving in het kader van social media;

    • g. uitgaven voor sponsoring; en

    • h. PR-activiteiten richting potentiële leden van een producentenorganisatie.

Artikel 5.3.162.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor reclameactiviteiten en reclameartikelen voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel als het gaat om uitgaven voor:

    • a. advertenties in magazines of kranten;

    • b. promotie in een blad of magazine van supermarkten, indien:

      • 1°. in het blad of magazine duidelijk vermeld is dat de producentenorganisatie de afzender is; en

      • 2°. er geen logo of verwijzing naar de supermarkt in de advertentie is opgenomen;

    • c. ontwikkelingskosten van de lay-out en extra kosten van reclamedrukwerk op verpakkingen of etiketten, steekkaarten of wikkels voor zover gebruikt bij tijdelijke acties;

    • d. toonbankdisplays, flyers of folders, gadgets, belettering, aangekochte producten voor standaankleding;

    • e. billboards, radioreclame, tv-reclame, banners op websites;

    • f. kookdemonstraties;

    • g. bedrijfsrondleidingen, gericht op afnemers of potentiële afnemers, bij een producentenorganisatie of lid van de producentenorganisatie, een open dag, opening of jubileum, met uitzondering van verstrekte consumpties; of

    • h. deelname aan beurzen, indien deze beurzen gericht zijn op afnemers van de producentenorganisatie, met uitzondering van verstrekte consumpties.

  • 2. Reclameacties en reclameartikelen waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.163.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van versterking van de professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van opleidingen voor personeel of lidtelers voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van afzet.

  • 2. Uitgaven voor opleiding en advies ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.164.

Uitgaven voor activiteiten ten behoeve van professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van inhuur van externe deskundigen voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van afzet.

Artikel 5.3.165.

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 10. Verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit
§ 10.1. Algemene bepalingen
Artikel 5.3.166.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel i, van verordening 2021/2115.

§ 10.2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.167.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van generieke afzetbevordering, inclusief personeelskosten en voorlichtingsacties gericht op het verhogen van bewustzijn van de voordelen van de consumptie van groenten en fruit, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. generieke promotie op consumentenbeurzen;

    • b. generieke promotie tijdens publieksevenementen;

    • c. generieke promotie in het kader van duurzaam telen;

    • d. generieke promotie gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. collectieve acties voor GMO producten door meerdere producentenorganisaties; of

    • g. het opzetten of verbeteren van websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een website;

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen; en

      • 4°. het laten verzorgen van content door een professionele externe organisatie.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • b. activiteiten op het gebied van gezamenlijke verkoopbevordering waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • c. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • d. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web;

    • e. uitgaven voor sponsoring; en

    • f. uitgaven, waaronder personeelskosten, die worden gemaakt ten behoeve van de aanvraag voor goedkeuring en uitvoering van promotieprogramma’s in het kader van verordening 1144/2014.

  • 3. De producentenorganisatie voorziet afzetbevorderingsmateriaal van het embleem van de Unie en van de vermelding ‘Gefinancierd door de Europese Unie’, bedoeld in Bijlage II, punt 2, van verordening 2022/129.

Artikel 5.3.168.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, ten behoeve van marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen van de producentenorganisatie, dochterondernemingen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. promotie van merken of handelsnamen op consumentenbeurzen;

    • b. promotie van merken of handelsnamen op publieksevenementen;

    • c. promotie van merken of handelsnamen in het kader van duurzaam telen;

    • d. promotie van merken of handelsnamen gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. het opzetten of verbeteren van websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een website;

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen; en

      • 4°. het laten verzorgen van content door een professionele externe organisatie.

    • g. het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement; of

    • h. het laten uitvoeren van onderzoek op het gebied van afzetbeleid, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. de aankoop van een merk;

    • b. activiteiten ten behoeve van een merk waarvan de licentie gehuurd of geleased is;

    • c. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • d. uitgaven voor gezamenlijke verkoopbevordering, waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • e. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • f. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web, het updaten van bestaande websites, personeelskosten ten behoeve van berichtgeving in het kader van social media;

    • g. uitgaven voor sponsoring; en

    • h. PR-activiteiten richting potentiële leden van een producentenorganisatie.

Artikel 5.3.169.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor reclameactiviteiten en reclameartikelen voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel als het gaat om uitgaven voor:

    • a. advertenties in magazines of kranten;

    • b. promotie in een blad of magazine van supermarkten, indien:

      • 1°. in het blad of magazine duidelijk vermeld is dat de producentenorganisatie de afzender is; en

      • 2°. er geen logo of verwijzing naar de supermarkt in de advertentie is opgenomen;

    • c. ontwikkelingskosten van de lay-out en extra kosten van reclamedrukwerk op verpakkingen of etiketten, steekkaarten of wikkels voor zover gebruikt bij tijdelijke acties;

    • d. toonbankdisplays, flyers of folders, gadgets, belettering, aangekochte producten voor standaankleding;

    • e. billboards, radioreclame, tv-reclame, banners op websites;

    • f. kookdemonstraties;

    • g. bedrijfsrondleidingen, gericht op afnemers of potentiële afnemers, bij een producentenorganisatie of lid van de producentenorganisatie, een open dag, opening of jubileum, met uitzondering van verstrekte consumpties; of

    • h. deelname aan beurzen, indien deze beurzen gericht zijn op afnemers van de producentenorganisatie, met uitzondering van verstrekte consumpties.

  • 2. Reclameacties en reclameartikelen waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.170.

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 11. Crisispreventie en risicobeheer
Artikel 5.3.171.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling crisispreventie en risicobeheer, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel j, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.172.
  • 1. Producentenorganisaties die een operationeel programma ten uitvoer leggen kunnen een onderling fonds als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel a van verordening 2021/2115 oprichten.

  • 2. De vulling van het onderlinge fonds is subsidiabel.

  • 3. De aanvulling van het onderlinge fonds uit het actiefonds na uitkering van vergoedingen aan een of meer leden is subsidiabel indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. De vergoeding is uitgekeerd ter compensatie van:

      • 1°. een daling van het gemiddelde inkomen van het lid als gevolg van ongunstige marktomstandigheden met meer dan 20%, waarbij het gemiddelde inkomen wordt berekend op basis van de waarde van de door het lid afgezette productie over de drie voorafgaande jaren; of

      • 2°. de stijging van de prijzen van grondstoffen met meer dan 20% over de drie voorafgaande jaren zonder dat deze prijsstijging heeft geleid tot een evenredige toename van de waarde van de afgezette productie van het lid;

      • 3°. een daling van het gemiddelde inkomen van het lid als gevolg van het rooien van gewas als gevolg van ziekten en plagen met meer dan 20%, waarbij het gemiddelde inkomen wordt berekend op basis van de waarde van de door het lid afgezette productie over de drie voorafgaande jaren; en

    • b. de vergoeding heeft niet meer bedragen dan 70% van het inkomensverlies van het betreffende lid.

  • 4. De ongunstige marktomstandigheden, fytosanitaire noodzaak of stijging van de grondstofprijzen worden door de producentenorganisatie gemotiveerd en gedocumenteerd.

  • 5. Een onderling fonds wordt opgericht door middel van een notariële akte, waarin in ieder geval is bepaald:

    • a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het onderlinge fonds in overeenstemming met artikel 47, tweede lid, onderdeel a) van verordening 2115/2021 uitkeert;

    • b. de wijze waarop het onderlinge fonds wordt beheerd, inclusief sancties bij niet naleving van de voorwaarden door de leden en terugbetaling uit het fonds na minimaal 5 jaren.

    • c. de wijze waarop het onderlinge fonds wordt gevuld, en

    • d. de wijze waarop uitkeringen plaats zullen vinden.

  • 6. Het voornemen tot het oprichten van het fonds en de ontwerp akte, bedoeld in het vijfde lid, worden door de algemene vergadering goedgekeurd.

  • 7. Indien de bijdragen aan of de uitkering uit het onderlinge fonds gedifferentieerd worden, wordt deze differentiatie in de notariële akte vastgelegd.

  • 8. Het vermogen van het onderlinge fonds wordt afgezonderd van overige financiële middelen van de producentenorganisatie. Hiertoe wordt in ieder geval een aparte bankrekening gebruikt.

  • 9. Uitgaven, inclusief personeelskosten, die gepaard gaan met het oprichten van het onderlinge fonds zijn subsidiabel binnen de voorwaarden en maxima uit artikel 15, tweede en derde lid, van verordening 2022/126 en hebben betrekking op het beheer van het fonds, waaronder uitgaven voor externe kosten zoals kosten voor de notaris, de accountant of de bank.

  • 10. Uitkering van vergoedingen als bedoeld in het derde lid is slechts mogelijk indien voor de betreffende ongunstige marktomstandigheden, fytosanitaire noodzaak of stijging van de prijzen van grondstoffen geen andere activiteiten uit de artikelen 5.3.173 tot en met 5.3.184 worden ingezet.

  • 11. Over het beheer van het onderlinge fonds wordt een verklaring van een externe accountant verstrekt, volgens een door de minister vastgesteld format.

Artikel 5.3.173.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het uit de markt nemen van producten bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel f, van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel.

  • 2. Als relevante producten voor het uit de markt nemen als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel f, van verordening 2021/2115 worden aangewezen:

    • a. tomaten met GN code 0702 00 00;

    • b. niet-scherpsmakende pepers (paprika’s) met GN code 0709 60 10;

    • c. bloemkool en broccoli met GN code 0704 10 00;

    • d. komkommers met GN code 0707 00 05;

    • e. appelen met GN code 0808 10;

    • f. peren met GN code 0808 30;

    • g. aardbeien met GN code 0810 10; en

    • h. aubergines met GN code 0709 30.

  • 3. In het geval van een crisis kan de minister besluiten om het uit de markt nemen van producten als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel f, van verordening 2021/2115 ook voor andere producten open te stellen.

  • 4. Als toegestane bestemmingen als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van verordening 2022/126 worden aangewezen:

    • a. afvoer naar de afvalverwerkende industrie, nadat het product is gedenatureerd en daarmee niet meer voor voedingsdoeleinden op de markt kan komen;

    • b. afvoer naar veehouders ten behoeve van vervoedering, nadat het product is gedenatureerd en daarmee niet meer voor voedingsdoeleinden op de markt kan komen; en

    • c. gratis verstrekking, als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel f van verordening 2021/2115, aan liefdadigheidsinstellingen of -organisaties als bedoeld in artikel 5.3.176, eerste lid.

  • 5. Het vierde lid, onderdelen a en b, zijn alleen van toepassing op bederfelijke producten die zonder koeling niet duurzaam kunnen worden opgeslagen in het normale handelsstadium van die producten, als bedoeld in artikel 19, tweede alinea, van verordening 2022/126.

  • 6. Afvalverwerkers beschikken over een geldige milieuvergunning.

  • 7. Afnemers van producten die uit de markt genomen zijn mogen geen vergoeding betalen voor het uit de markt genomen product.

Artikel 5.3.174.
  • 1. Producentenorganisaties die producten uit de markt willen nemen, melden dit vooraf bij de Minister, door middel van een door de minister voorgeschreven middel.

  • 2. Een melding als bedoeld in het eerste lid betreft een massa van ten hoogste 30.000 kilogram.

  • 3. Indien de melding plaats vindt voor 0:00 uur, vindt de controle op hoeveelheid en kwaliteit uiterlijk de derde werkdag plaats of informeert de minister de producentenorganisatie dat er geen controle zal plaatsvinden.

  • 4. De uit de markt genomen producten worden bij controle in dusdanige verpakking aangeboden dat controle mogelijk is en in elk geval niet in een verpakking met een omvang groter dan 1 kubieke meter en een gewicht van meer dan 300 kg.

  • 5. In afwijking van het vierde lid worden de producten, bedoeld in artikel 5.3.173, tweede lid, onderdelen a en g, in elk geval niet aangeboden in verpakkingen van meer dan 25 kg.

  • 6. Een producentenorganisatie toont aan dat bij het indienen van een melding van het uit de markt nemen ten behoeve van gratis verstrekking als bedoeld in artikel 5.3.173, vierde lid, onderdeel c, de afname door de liefdadigheidsinstelling of -organisatie verzekerd is. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie hiertoe schriftelijke bewijsstukken.

Artikel 5.3.175.
  • 1. De minister stelt de door de lidstaten vast te stellen maximale subsidiebedragen, bedoeld in artikel 26, van verordening 2022/126, vast.

  • 2. De minister stelt de door de lidstaten vast te stellen vervoerskosten, bedoeld in artikel 25 van verordening 2022/126, vast.

Artikel 5.3.176.
  • 1. Als erkende liefdadigheidsinstellingen of -organisaties als bedoeld in artikel 52, zesde lid, onderdeel a, onder ii, van verordening 2021/2115 worden aangewezen voedselbanken die op grond van artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn aangemerkt als algemeen nut beogende instelling.

  • 2. Als personen die op grond van de nationale wetgeving recht hebben op overheidsbijstand, met name omdat zij over onvoldoende middelen beschikken om in hun onderhoud te voorzien als bedoeld in artikel 52, zesde lid, onderdeel a, onder i) van verordening 2021/2115, worden aangemerkt:

    • a. personen die op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand recht hebben op een overheidsuitkering; en

    • b. andere personen die ten genoegen van de voedselbanken kunnen aantonen niet over voldoende middelen te beschikken om in hun onderhoud te voorzien.

  • 3. Het overnamecertificaat, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2022/126 wordt getekend door:

    • a. het regionaal distributiecentrum, in het geval de uit de markt genomen producten geleverd worden aan een regionale distributiecentrum voor voedselbanken; en

    • b. de voedselbank, in het geval de uit de markt genomen producten geleverd worden aan de voedselbank die de uit de markt genomen producten daadwerkelijk uitreikt aan de eindontvangers.

  • 4. Indien een voedselbank van haar aanvragers een symbolische bijdrage vraagt voor de voedselpakketten vraagt de voedselbank hiervoor vooraf toestemming aan Onze minister en houdt zij hiervoor een financiële boekhouding bij.

  • 5. Indien een voedselbank de op grond van deze regeling ontvangen producten verwerkt of laat verwerken toont de voedselbank aan dat de verwerkte producten volledig ten goede komen aan de personen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5.3.177.
  • 1. Producentenorganisaties sluiten schriftelijke overeenkomsten met afnemers als bedoeld in artikel 5.3.174, vierde lid, en transporteurs van uit de markt genomen producten met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, waarin de afnemers en transporteurs worden verplicht:

    • a. tot naleving van de voorwaarden van artikel 28 van verordening 2022/126, inclusief het voeren van een aparte voorraadboekhouding voor de betrokken concrete acties;

    • b. bij ontvangst van de uit de markt genomen producten de daarbij behorende door de minister ter beschikking gestelde vrachtbrief te ondertekenen;

    • c. de vrachtbrief en de overeenkomst met de producentenorganisatie gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren; en

    • d. tot vervoer van de uit de markt genomen producten voor bestemmingen als bedoeld in artikel 5.3.173, vierde lid, onderdelen a en b, zonder dat verlies uit het vervoermiddel van producten of delen ervan plaatsvindt.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid worden ontvangers van uit de markt genomen producten als bedoeld in artikel 5.3.173, vierde lid, onderdelen a en b, verplicht om de uit de markt genomen producten:

    • a. een niet voor menselijke consumptie geschikte bestemming te geven die:

      • 1°. de normale afzet van de betrokken productie niet in de weg staat; en

      • 2°. geen negatieve milieu-impact of negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van verordening 2022/126, en

    • b. bij ontvangst per vracht te wegen en de weegbrieven gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

  • 3. Indien voor gratis verstrekking, als bedoeld in artikel 5.3.173, vierde lid, onderdeel c, bestemd product door de verwerkende industrie wordt verwerkt toont de afnemer ten genoegen van de minister aan de hand van bewijsstukken aan dat het product niet opnieuw in het commerciële handelscircuit terecht komt.

Artikel 5.3.178.

Uit de bewijsstukken, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 2022/126 blijkt:

  • a. vanaf welk adres de uit de markt genomen producten bestemd voor gratis uitreiking vervoerd zijn;

  • b. het adres waar de uit de markt genomen goederen bestemd voor gratis uitreiking zijn afgeleverd aan een voedselbank als bedoeld in artikel 5.3.167, eerste lid; en

  • c. het aantal afgelegde kilometers.

Artikel 5.3.179.
  • 1. Als producten als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdelen g en h, van verordening 2021/2115 worden aangewezen:

    • a. tomaten met GN code 0702 00 00;

    • b. niet-scherpsmakende pepers (paprika’s) met GN code 0709 60 10;

    • c. bloemkool en broccoli met GN code 0704 10 00;

    • d. komkommers met GN code 0707 00 05;

    • e. appelen met GN code 0808 10;

    • f. peren met GN code 0808 30; en

    • g. aardbeien met GN code 0810 10.

    • h. aubergines met GN code 0709 30.

  • 2. In het geval van een crisis kan de minister besluiten om uitgaven voor het groen oogsten en niet oogsten van producten als bedoeld in artikelen 5.3.179 tot en met 5.3.184 ook voor andere producten subsidiabel te stellen.

Artikel 5.3.180.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het groen oogsten van producten als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel g, van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven voor het groen oogsten van percelen beplant met appelbomen of perenbomen jonger dan twee jaar, zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.181.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het niet oogsten van producten als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel h, van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven voor het niet oogsten van percelen beplant met appelbomen of perenbomen jonger dan twee jaar, zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.182.
  • 1. Een voorafgaande melding als bedoeld in artikel 17, zesde lid, van verordening 2022/126, wordt elektronisch ingediend bij de Minister.

  • 2. In de melding wordt het door de minister toegekende registratienummer van het toepasselijke perceel of de registratienummers van de toepasselijke percelen, zoals vermeld op het formulier, bedoeld in de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave zoals die geldt op het moment waarop de melding wordt gedaan, opgegeven.

  • 3. Ten behoeve van de melding maakt de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties gebruik van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4. Indien de melding plaatsvindt voor 0:00 uur, vindt de controle op areaal en kwaliteit uiterlijk de derde werkdag plaats of informeert de minister de producentenorganisatie dat er geen controle zal plaatsvinden.

Artikel 5.3.183.
  • 1. Voor de toepassing van artikel 17, achtste lid, onderdeel e, van verordening 2022/126, wordt de vergoeding voor producten waarvoor de normale oogst reeds begonnen is, maar die een langere oogstperiode hebben dan een maand, beperkt tot de resterende oogstcapaciteit indien de resterende oogstperiode minder bedraagt dan zes weken.

  • 2. De resterende oogstcapaciteit wordt door de producentenorganisatie ten genoegen van de minister bepaald aan de hand van:

    • a. afleverbonnen van de planten;

    • b. de normale productiecyclus van een gewas; en

    • c. de oorspronkelijk geplande ruimdatum.

Artikel 5.3.184.
  • 1. De producentenorganisatie voert het vernietigde gewas, indien van toepassing, of het groen geoogste product af.

  • 2. Als toegestane bestemmingen voor afvoer worden aangewezen:

    • a. afvalverwerkers; en

    • b. veehouders ten behoeve van vervoedering.

  • 3. Afvalverwerkers beschikken over een geldige milieuvergunning.

  • 4. Producentenorganisaties sluiten schriftelijke overeenkomsten met afnemers en transporteurs van de in het eerste lid bedoelde gewassen en producten met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, waarin de afnemers en transporteurs worden verplicht:

    • a. tot naleving van de voorwaarden uit artikel 28, tweede lid, van verordening 2022/126, inclusief het voeren van een aparte voorraadboekhouding voor de betrokken concrete acties;

    • b. bij ontvangst van de gewassen en producten de daarbij behorende door de minister ter beschikking gestelde vrachtbrief te ondertekenen; en

    • c. de vrachtbrief en de overeenkomst met de producentenorganisatie gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

  • 5. In aanvulling op het vierde lid worden ontvangers van de gewassen en producten verplicht om deze gewassen en producten:

    • a. een niet voor menselijke consumptie geschikte bestemming te geven die:

      • 1°. de normale afzet van de betrokken productie niet in de weg staat; en

      • 2°. geen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft als bedoeld in artikel 17, achtste lid, onderdeel c, van verordening 2022/126; en

    • b. bij ontvangst per vracht te wegen en de weegbrieven gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

Artikel 5.3.185.
  • 1. Uitgaven voor premies ten behoeve van een oogst- en productieverzekering als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel i, van verordening 2021/2115 en artikel 18 van verordening 2022/126 zijn subsidiabel voor zover de producentenorganisatie deze actie heeft opengesteld aan al haar leden.

  • 2. Uitgaven zijn slechts subsidiabel indien zij betrekking hebben op het deel van de polis dat betrekking heeft op gewasschade als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen.

  • 3. Assurantiebelasting en polis- of andere soortgelijke kosten zijn niet subsidiabel.

  • 4. Bij de indiening van de subsidieaanvraag wordt door de producentenorganisatie aan de Minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, in geval van de uitgaven informatie overlegd over de verzekering en de daaraan deelnemende leden.

  • 5. Overeenkomstig artikel 18, tweede alinea, van verordening 2022/126 hebben oogst- en productieverzekeringen geen betrekking op verzekeringsuitkeringen die meer dan 100% van het door de producent geleden inkomensverlies dekken, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere steun- of verzekeringsregelingen voor het verzekerde risico.

Artikel 5.3.186.
  • 1. Uitgaven van personeelskosten en reis- en verblijfkosten voor begeleiding van andere producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van verordening 1308/2013 zijn erkend of uitgaven voor coaching van individuele producenten, als bedoeld in artikel 47, tweede lid onderdeel j, van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel indien voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 13 van verordening 2022/126.

  • 2. Uitgaven zijn subsidiabel indien de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uitvoering geven aan de in artikel 13, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van verordening 2022/126 bedoelde doelen.

  • 3. Voor de reis- en verblijfkosten gelden de voorwaarden van artikel 5.2.74.

Artikel 5.3.187.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, die gerelateerd zijn aan de in artikel 47, tweede lid, onderdeel k van verordening 2021/2115 bedoelde uitvoering en het beheer van sanitaire en fytosanitaire voorschriften van derde landen op het grondgebied van de Europese Unie om de toegang tot de markten van derde landen te vergemakkelijken, zijn subsidiabel.

  • 2. Indien de producentenorganisatie in het kader van fytosanitaire protocollen met derde landen uitgaven moet doen als bedoeld in artikel 5.3.83 en 5.3.103, geldt in afwijking van artikel 5.3.104, eerste lid, dat de (meer)kosten volledig subsidiabel zijn.

Artikel 5.3.188.

Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, voor communicatieacties gericht op bewustmaking en het informeren van consumenten, als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel l van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel.

§ 12. Verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk
§ 12.1. Algemene bepalingen
Artikel 5.3.189.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel k, van verordening 2021/2115.

§ 12.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 5.3.190
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in duurzame productiemiddelen ten behoeve van de bescherming van de gezondheid van medewerkers op de locatie van de producentenorganisatie, een dochteronderneming of een lid in geval van een uitbraak van besmettelijke humane ziekten zijn subsidiabel.

  • 2. Investeringen, bedoeld in het eerste lid, zijn onder meer speciale voorzieningen zoals schermen of technische aanpassingen.

§ 12.3 Uitgaven voor overige kosten
Artikel 5.3.191.
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, ten behoeve van bescherming van de gezondheid van medewerkers op de locatie van de producentenorganisatie, een dochteronderneming of een lid in geval van een uitbraak van besmettelijke humane ziekten zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn onder meer de inhuur van hygiënediensten.

  • 3. Niet subsidiabel zijn onder meer uitgaven voor:

    • a. persoonlijke hygiëne zoals mondkapjes, handschoenen, zeep, beschermende kleding;

    • b. bloed- of speekseltesten;

    • c. hygiënemaatregelen in ruimten die niet gerelateerd zijn aan de teelt, bewerking of verkoop van producten.

Afdeling 5.3.3. Subsidieaanvraag en gedeeltelijke betalingen
Artikel 5.3.192.

Indien een uitgave afwijkt van de in het operationele programma opgenomen begroting voor een uitgavenpost, wordt deze afwijking in de subsidieaanvraag voldoende gemotiveerd.

Artikel 5.3.193.

De producentenorganisatie dient uiterlijk op 1 april een aanvraag tot betaling van de steun over het voorafgaande jaar in, vergezeld van een overzicht van de per project en activiteit gevraagde subsidie en de detailstaat declaratie in, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 5.3.194.
  • 1. Uitgaven als bedoeld in afdeling 5.2.3, paragraaf 3, en afdeling 5.3.2 worden opgenomen in de subsidieaanvraag voor het uitvoeringsjaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd en de uitgaven worden dat jaar betaald, tenzij in afdeling 5.2.3, paragraaf 3 en afdeling 5.3.2 anders wordt bepaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen uitgaven als bedoeld in afdeling 5.2.3, paragraaf 3 en afdeling 5.3.2 worden betaald in de periode van 1 januari tot en met 31 maart van het jaar volgend op het uitvoeringsjaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd, indien de uitgaven in die periode in het actiefonds worden verwerkt.

Artikel 5.3.195.
  • 1. Producentenorganisaties laten een extern accountant de juistheid van de subsidieaanvraag controleren en laten de subsidieaanvraag door de accountant waarmerken.

  • 2. De accountant stelt op basis van de door hem uitgevoerde controle een controleverklaring op met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, alsmede een verslag van de verrichte werkzaamheden.

Artikel 5.3.196.
  • 1. Een producentenorganisatie kan de minister uiterlijk op 15 juni en 15 oktober van enig jaar verzoeken om een betaling van ten hoogste 80% van de reeds gerealiseerde uitgaven in het kader van het operationele programma en nog niet aan de producentenorganisatie betaalde bedragen.

  • 2. Ter onderbouwing van het verzoek om gedeeltelijke betaling overlegt de producentenorganisatie de volgende bewijsstukken aan de Minister:

    • a. een rapportage, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, over de bij het verzoek betrokken periode; en

    • b. een detailstaat declaratie.

  • 3. Een verzoek om gedeeltelijke betaling wordt ten aanzien van overheadkosten als bedoeld in artikel 23, derde lid van verordening 2022/126 slechts gedaan voor het gedeelte van het forfait naar rato van de gerealiseerde uitgaven over de betrokken periode.

Afdeling 5.3.4. Rapportageverplichtingen
Artikel 5.3.197.

Het jaarverslag over de uitvoering van operationele programma’s dat samen met de subsidieaanvraag wordt ingediend bevat ten aanzien van de tijdens het voorgaande uitvoeringsjaar uitgevoerde operationele programma:

  • a. een beschrijving van de geplande en daadwerkelijke uitgevoerde werkzaamheden voor het betreffende jaar per activiteit;

  • b. een motivering van afwijkingen tussen geplande en daadwerkelijke uitgevoerde werkzaamheden;

  • c. een beschrijving per activiteit van de geplande en daadwerkelijk bereikte realisatie voor het betreffende jaar ten aanzien van de sectorale doelstellingen.

  • d. een motivering van afwijkingen tussen geplande en de daadwerkelijk bereikte realisatie; en

  • e. een beschrijving van de maatregelen die de producentenorganisatie neemt om alsnog de doelstellingen te kunnen bereiken.

Artikel 5.3.198.
  • 1. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties overlegt gelijktijdig met het jaarverslag over het voorlaatste jaar van de looptijd van het operationeel programma een evaluatie van het operationele programma met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. De evaluatie bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. een beschrijving van de geplande en daadwerkelijke gedurende de looptijd van het operationeel programma uitgevoerde projecten en activiteiten;

    • b. een motivering van afwijkingen tussen geplande en daadwerkelijke uitgevoerde projecten en activiteiten;

    • c. een beschrijving per project en activiteit van de geplande en gedurende de looptijd van het operationeel programma daadwerkelijk bereikte realisatie van de in het goedgekeurde operationele programma vastgestelde verwachte meetbare kwantificeerbaar resultaat;

    • d. motivering van afwijkingen tussen geplande en de daadwerkelijk kwantificeerbaar bereikte realisatie, bedoeld in onderdeel c;

    • e. een beschrijving van de kwantificeerbare bijdrage die de uitvoering van het operationeel programma gedurende haar looptijd geleverd heeft aan de realisatie van het operationeel programma, met name de sectorale doelstellingen;

    • f. een beschrijving van de begrote en daadwerkelijke benutting van het actiefonds gedurende de looptijd van het operationeel programma;

    • g. een motivering van afwijkingen tussen begrote en de daadwerkelijk bereikte benutting van het actiefonds; en

    • h. een beschrijving van de wijzigingen van het operationele programma als gevolg van de afwijkingen, bedoeld in onderdelen b, d en f.

  • 3. Indien de looptijd van een operationeel programma is verlengd door middel van een wijziging van het operationeel programma behoeft de evaluatie slechts éénmaal te worden uitgevoerd.

  • 4. Als onderdeel van de evaluatie beschrijft de producentenorganisatie welke lessen te trekken zijn om toekomstige operationele programma’s te verbeteren en welke wijzigingen in het lopende operationele programma moeten worden aangebracht.

Afdeling 5.3.5. Slotbepalingen
Artikel 5.3.199.
  • 1. Uitgaven voor investeringen in duurzame productiemiddelen die in het operationeel programma direct voorafgaande aan het eerste operationeel programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115 zijn opgenomen en in tranches ten laste van het actiefonds werden gebracht, kunnen worden opgenomen in het eerste operationele programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115.

  • 2. Projecten die zijn opgenomen in het operationeel programma direct voorafgaande aan het eerste operationeel programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115 en op grond van artikel 51, zesde lid van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 een looptijd hadden die de looptijd van het project overschrijdt, kunnen worden ingebracht in het eerste operationele programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115.

  • 3. De tranches, bedoeld in het eerste lid, hoeven niet te worden ingediend in het kader van een project.

Artikel 5.3.200.

Deze titel vervalt met ingang van 17 oktober 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 5.3.201.

De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op operationele programma’s die voldoen aan artikel 5, zesde lid, onderdeel c, van verordening 2021/2117. Voor deze operationele programma’s zijn de artikelen met betrekking tot erkenningen in deel 2 van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 niet langer van toepassing en gelden de artikelen met betrekking tot erkenningen in afdeling 5.2.1.

Titel 5.4. Sectorale interventie bijenteelt
Artikel 5.4.1. Begripsbepalingen
  • 1. In deze titel wordt verstaan onder:

    kennisinstelling:
    • a. in onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

    • b. andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs;

      • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld in onderdeel a, b of c, direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is; of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

    • e. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in de onderdelen a tot en met d;

    onderzoeksorganisatie:

    organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel ee, van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2014/C 198/01);

    uitvoeringsjaar:

    van 1 juli tot en met 30 juni.

  • 2. In afwijking van het eerste lid loopt het eerste uitvoeringsjaar van 1 januari tot en met 30 juni 2023.

Artikel 5.4.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan kennisinstellingen en onderzoeksorganisaties voor projecten op het gebied van kennisontwikkeling en kennisverspreiding die activiteiten omvatten betreffende goede imkerpraktijken of de bijengezondheid en de doorwerking naar de praktijk verbeteren.

  • 2. De projecten ondersteunen activiteiten die bijdragen aan de interventietypes, bedoeld in artikel 55, eerste lid onderdelen a en e, van verordening 2021/2115, en de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen c en f, van verordening 2021/2115.

  • 3. Onverminderd artikel 2.9, eerste lid, wordt een aanvraag om subsidie ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld format.

Artikel 5.4.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten minste € 125.000 en ten hoogste € 200.000 per project.

Artikel 5.4.4. Deelbetaling
  • 1. De minister verleent eenmaal per uitvoeringsjaar een deelbetaling.

  • 2. De deelbetaling bedraagt in het eerste uitvoeringsjaar ten hoogste € 40.000 en in andere uitvoeringsjaren ten hoogste € 80.000.

Artikel 5.4.5. Subsidiabele kosten
  • 1. Onverminderd artikel 23 en bijlage III van verordening 2022/126, komen voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit, als andere subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel d, in aanmerking:

    • a. reis- en verblijfkosten overeenkomstig de voorwaarden in artikel 5.4.6;

    • b. aanschaf van materialen overeenkomstig bijlage III, punt 7, van verordening 2022/126;

    • c. kosten derden, voor zover deze derden niet betrokken zijn bij de rangschikking van de aanvragen; en

    • d. personeelskosten aan de hand van een geldend uurtarief berekend overeenkomstig artikel 23, eerste lid, vierde alinea, van verordening 2022/126.

  • 2. De uitgavenposten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden onderbouwd door middel van minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan € 25.000 worden onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.

  • 4. Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot, wordt een begroting, in afwijking van het tweede lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegroting(en).

  • 5. Indien een begroting voor een uitgavenpost wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen wordt de keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting voldoende gemotiveerd.

Artikel 5.4.6. Berekening reis- en verblijfkosten
  • 1. Uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door medewerkers van de begunstigde zijn subsidiabel indien:

    • a. de kilometers zijn gemaakt in het kader van een in project opgenomen activiteit;

    • b. de vergoedingen daadwerkelijk aan de medewerker zijn uitbetaald; en

    • c. de vergoeding maximaal € 0,19 per kilometer bedraagt.

  • 2. Uitgaven voor vliegtickets voor buitenlandse dienstreizen, plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer en tickets voor veerboten zijn subsidiabel op basis van de economy class prijzen van deze tickets of plaatsbewijzen.

  • 3. Begunstigden kunnen voor uitgaven voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en in EU-lidstaten door medewerkers vergoedingen declareren voor de daadwerkelijk gemaakte kosten binnen de maxima van hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk.

  • 4. Kosten voor auto’s in eigendom van of geleased dan wel gehuurd door de begunstigde zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.4.7. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond per openstelling op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.4.8. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, is twee jaar en zes maanden na subsidieverlening.

Artikel 5.4.9. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11, beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt op basis van de rangschikking, bedoeld in artikel 5.4.10.

Artikel 5.4.10. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe aan de hand van de volgende criteria:

    • a. de mate van inhoudelijke diepgang, waaraan ten hoogste de volgende punten worden toegekend:

      • 1°. de doelstellingen zijn toepasselijk en duidelijk omschreven: ten hoogste 5 punten;

      • 2°. het voorstel bouwt voldoende voort op wetenschappelijke kennis: ten hoogste 16 punten;

      • 3°. de voorgestelde methode of aanpak om de doelstellingen te bereiken is duidelijk omschreven en realistisch: ten hoogste 5 punten;

      • 4°. de kwaliteit van de kennisinstelling of onderzoeksorganisatie is voldoende of er is voldoende kennis aanwezig bij de verschillende deelnemers waaronder medewerkers, projectcoördinatoren en partners: ten hoogste 5 punten;

      • 5°. het voorstel is voldoende creatief en heeft voldoende stimulerend potentieel: ten hoogste 5 punten;

    • b. de mate van relevantie voor de imkerpraktijk en potentiële impact van de activiteiten voor de imkerpraktijk, waaraan ten hoogste 45 punten worden toegekend;

    • c. de kwaliteit en efficiëntie van het voorstel, waaraan ten hoogste de volgende punten worden toegekend:

      • 1°. de kwaliteit en effectiviteit van het werkplan, inclusief de mate waarin de mensen en middelen worden ingezet, zijn voldoende om de doelstellingen en producten te realiseren: ten hoogste 2 punten;

      • 2°. de managementstructuren en procedures zijn voldoende, inclusief risico’s, ethische kwesties en omgang met gegevens om de activiteiten uit te voeren: ten hoogste 1 punt;

      • 3°. de complementariteit van de deelnemers is voldoende zodat de onderzoeksgroep of het samenwerkingsverband de noodzakelijke expertise kan leveren: ten hoogste 2 punten;

      • 4°. de rolverdeling in het voorstel is duidelijk omschreven: ten hoogste 2 punten;

      • 5°. de budgettering van het projectplan is voldoende: ten hoogste 2 punten.

  • 2. Het aantal punten dat wordt behaald, betreft het totaal van de punten die op grond van de onderdelen a, b en c van het eerste lid worden toegekend. Het maximum aantal punten is 90.

  • 3. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4. In afwijking van artikel 2.6, tweede lid, rangschikt de minister indien aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a en b van het eerste lid.

Artikel 5.4.11. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 3. De subsidieontvanger dient jaarlijks, uiterlijk op 1 augustus, een tussenrapportage in bij de minister met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld format. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten, de behaalde deelresultaten en een verantwoording van de gedane uitgaven.

  • 4. In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling gelijktijdig in met de tussenrapportage, bedoeld in het derde lid.

Artikel 5.4.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 augustus 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

M

Na artikel 6.1a (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.1b Wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022

Na artikel 3 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a. Openstelling Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021

  • 1. Als perioden waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend krachtens de in kolom 1 genoemde titels van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 en de in kolom 2 genoemde artikelen van die regeling, in voorkomende gevallen verbijzonderd naar de in kolom 3 omschreven of aangeduide groepen van aanvragers, programma’s, projecten of aanvragen, en de in kolom 4 omschreven thema’s of programmalijnen, worden vastgesteld de daarbij behorende perioden, genoemd in kolom 5. Aanvragen zijn tijdig ingediend indien zij op de genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

  • 2. Als subsidieplafond wordt per in kolom 5 genoemde periode het daarbij behorende in kolom 6 genoemde bedrag vastgesteld.

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    Instrument

    Artikel

    Groep

    Thema/programma

    Openstelling

    plafond

    Titel 5.3 Interventietypes in de sector groenten en fruit

    5.3.1

       

    17-10-2022 t/m 15-11-2022

    Plafond bepaald overeenkomstig de voorschriften in artikel 52 van verordening 2021/2115

    Titel 5.4 Interventietypes in de sector bijenteelt

    5.4.2

       

    01-08-2022 t/m 01-10-2022

    € 1.521.032

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 juli 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

1.1 Nieuw GLB

Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) regelt binnen welke kaders en doelstellingen de Europese Unie subsidie verstrekt aan landbouwers. Het GLB bestaat uit twee fondsen: het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) Het ELGF bestaat uit inkomensteun (rechtstreekse betalingen) en uit de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO).

Het GLB wordt elke zeven jaar opnieuw bekeken en waar nodig aangepast. Het vorige GLB liep van 2013 tot en met 2020 en is met twee jaar verlengd tot 31 december 2022. Vanaf 1 januari 2023 gaat het nieuwe GLB van start. Het nieuwe GLB bestaat uit drie basis verordeningen: verordening (EU) 2021/21151 (de Strategische GLB Plan-verordening), verordening (EU) 2021/21162 (de horizontale verordening met betrekking tot financiering, beheer en monitoring van het GLB) en verordening (EU) 2021/21173 (de GMO verordening). Daarnaast zijn er diverse gedelegeerde verordeningen en uitvoeringsverordeningen. Het nieuwe GLB is op hoofdlijnen op drie punten anders dan het oude GLB: (1) nieuwe ambities, (2) het opstellen van één Nationaal Strategisch plan en (3) nieuw prestatiemodel.

Nieuwe ambities

Het nieuwe GLB gaat toekomstbestendig boeren sterker belonen. Met subsidies gericht op agrariërs die zich inspannen om de omslag te maken naar een nieuw soort landbouw. Dit betekent dat het GLB een ander karakter krijgt. Veel blijft behouden, maar het zwaartepunt verschuift. De inzet wordt doelgerichter. Er komt meer nadruk op het belonen van duurzaamheid en ondersteunen van een gebiedsgerichte aanpak. Er komt een versterkte inzet op groenblauwe diensten, investeren in moderniseren en verduurzamen, samenwerken, innoveren en kennisverspreiden en voorlichten.

Nationaal Strategisch Plan (NSP)

Binnen de Europese kaders mogen lidstaten zelf invulling geven aan de Europese GLB doelstellingen die de lidstaten uitwerken in nationale plannen. In het nieuwe GLB zijn alle GLB-interventies samengebundeld in één Nationaal Strategish Plan (hierna: NSP). Voorheen waren dit aparte plannen: voor het ELGF (eerste pijler) een Nationale Strategie voor toepassing van de sectorale interventies Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor groenten en fruit en het plattelandsprogramma (POP3) voor plattelandsinterventies uit het Elfpo (tweede pijler). Het nieuwe GLB vraagt de lidstaten om een integrale aanpak in één NSP.

De Europese ‘Strategische Plan-verordening’, verordening (EU) 2021/2115, vormt de basis van alle Nationale Strategische Plannen die de Europese lidstaten hebben opgesteld. De Strategische Plan-verordening kent drie algemene doelen op economisch, ecologisch en maatschappelijk gebied:

  • a) bevordering slimme, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector ten behoeve van de voedselzekerheid voor lange termijn;

  • b) ondersteuning en versterking van de milieubescherming, met inbegrip van biodiversiteit, en klimaatactie;

  • c) versterking sociaaleconomische structuur plattelandsgebieden.

Deze drie algemene doelen zijn onderverdeeld in negen specifieke doelstellingen (artikel 6, eerste lid, van verordening 2021/2115), kortgezegd:

  • a) leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector;

  • b) vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven;

  • c) verbetering van de positie van de landbouwers in de waardeketen;

  • d) matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en duurzame energie te bevorderen;

  • e) bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen;

  • f) tot stand brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten en instandhouding van habitats en landschappen;

  • g) aantrekken en behouden van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

  • h) bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden;

  • i) beter inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, vermindering van voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, en bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Daarnaast is er nog een horizontale doelstelling die ziet op het moderniseren van de landbouw en de plattelandsgebieden door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing. De interventies die ingezet kunnen worden om de GLB-doelen te bereiken zijn beschreven in hoofdstukken II (Rechtstreekse betalingen), III (Bepaalde sectoren) en IV (Plattelandsontwikkeling).

In het NSP van Nederland staat beschreven hoe de Europese middelen uit de twee Europese fondsen ELGF en Elfpo in Nederland worden ingezet voor het verder verbeteren van de duurzame ontwikkeling van landbouw, voedsel en plattelandsgebieden. De keuzes die gemaakt zijn, volgen uit een SWOT-analyse en een behoeftenanalyse onder stakeholders. Nederland is verplicht om de sectorale interventies groenten en fruit en bijenteelt uit te voeren. Lidstaten zijn vrij om plattelandsinterventies te kiezen en Nederland heeft gekozen voor de interventies: milieu en klimaatverbintensisen (Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer), investeringen, vestigingssteun jonge landbouwers, risicobeheersinstrument (Brede weersverzekering), samenwerking, kennisuitwisseling en LEADER. Het NSP wordt uitgevoerd door zowel het Rijk als de provincies. Daarnaast zijn ook de waterschappen, via de provincies, nauw betrokken. De minister is verantwoordelijk voor de ELGF-regelingen (inkomensregelingen, ecoregelingen, sectorale regelingen) en de landelijke plattelandsinterventies. De provincies zijn verantwoordelijk voor Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb), LEADER en de provinciale plattelandsinterventies.

Prestatiemodel

Het nieuwe GLB geeft met het nieuwe prestatiemodel (new delivery model) lidstaten meer vrijheid in de uitvoering en controlesystematiek. Eerder werd in de uitvoering uitgegaan van het voldoen aan vereisten (compliance) en het controleren hierop. Risico’s werden benaderd als een gevaar voor onrechtmatige besteding van publieke middelen. In het nieuwe GLB ziet de uitvoering toe op het leveren van prestaties (perfomance). Het uitgangspunt dat de financiële belangen van de EU moeten worden gewaarborgd en rechtmatige betalingen moeten plaatsvinden blijft hetzelfde. In het NSP wordt uitgegaan van een verantwoord vertrouwen van de aanvrager en controles zijn gekoppeld aan risicoanalyses. In de uitvoering wordt nadrukkelijk gestreefd naar vereenvoudiging. Dit uit zich in uniforme werkwijzes bij diverse subsidieregelingen. Het RUS/USK (Raamwerk voor Uitvoering Subsidies/Uniform Subsidiekader) is hiervoor het kader. Ook wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van Vereenvoudigde Kostenopties (VKO’s).

1.2 Uitvoering geven aan nieuwe GLB in de REES 2021 en in andere uitvoeringsregelgeving

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (verder: REES 2021) bevat uitvoeringsbepalingen ten aanzien van de Europese structuur- en investeringsfondsen: het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (the European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund; hierna: EMFAF) en het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling (hierna: EFRO). Meer generieke bepalingen omtrent de fondsen zijn opgenomen in verordening 2021/10604.

Verordening 2021/1060 is slechts deels van toepassing op Elfpo en niet op sectorale interventies (artikel 2, tweede lid, van verordening 2021/2115 bepaalt dat artikelen 19, 28 (m.u.v. eerste alinea, onderdeel c), 29 tot en met 34, 46 en 48 van toepassing zijn op het Elfpo). Hoewel verordening 2021/1060 niet zonder meer van toepassing is op het Elfpo en de sectorale interventies, kunnen de lidstaten wel besluiten om sommige bepalingen hiervan toe te passen in het kader van de nationale beleidsruimte waarover zij bij de uitvoering van het nieuwe GLB beschikken. Zo bevat bijvoorbeeld artikel 44, tweede lid, onderdeel c, van verordening 2021/2115 expliciet de mogelijkheid voor de lidstaten om gebruik te maken van voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke interventietypes gelden. De GLB verordeningen bevatten bovendien deels vergelijkbare bepalingen met verordening 2021/1060. Daarom is er aanleiding om de REES 2021 dienovereenkomstig te wijzigen om uitvoering te kunnen geven aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

De bepalingen uit de GLB verordeningen zijn onverkort van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. De regels omtrent subsidieverstrekking worden grotendeels door de Europese verordeningen voorgeschreven, voor het GLB met name in verordening 2021/2116. Ter uitvoering van de GLB verordeningen worden de bevoegde autoriteiten aangewezen in de Regeling uitvoering NSP GLB 2023-2027. De rechtstreekse betalingen worden net zoals voorheen geregeld in een aparte regeling onder de Landbouwwet. Aangezien zowel plattelandsinterventies als sectorale interventies zijn uitgewerkt in één NSP en beide onder het nieuwe prestatiemodel vallen is er voor gekozen om beide interventies op te nemen in de REES 2021. In het vorige GLB stonden de plattelandsinterventies al in de REES, maar de sectorale interventie groenten en fruit nog in een aparte regeling, de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018.

Op twee punten vult de onderhavige regeling de GLB verordeningen aan:

Ten eerste bevat de regeling regels over de vraag welke kosten in welke vorm voor subsidie in aanmerking komen (subsidiabiliteit). Op grond van artikel 59, eerste lid, van verordening 2021/2116 stellen lidstaten alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere maatregelen vast die nodig zijn om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen, inclusief effectieve toepassing van de vastgestelde subsidiabiliteitscriteria. Artikel 86, eerste lid, van verordening 2021/2115 bepaalt dat ELGF- en Elfpo-uitgaven slechts subsidiabel zijn wanneer de EC het NSP heeft goedgekeurd. Ter uitvoering van het NSP worden de in het NSP opgenomen maatregelen en interventies nader uitgewerkt in juridische bindende voorschriften in de REES 2021.

Ten tweede worden regels gesteld om de subsidieverstrekking van de fondsen aan te laten sluiten bij het Nederlandse bestuursrecht. Enkele voorbeelden zijn het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening, de criteria om afwijzend op een aanvraag te beslissen en de wijze van verdeling van het subsidieplafond over de subsidieaanvragen (hoofdstuk 4, titels 4.1 en 4.2, van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb).

2. Inhoud op hoofdlijnen

2.1 Structuur REES 2021

Op hoofdlijnen wordt aangesloten bij de algemene opzet van de REES 2021. Deze opzet is vergelijkbaar met die onder het vorige GLB in de REES. Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen die op alle structuurfondsen van toepassing zijn, zoals algemene begripsbepalingen. Hoofdstuk 2 bevat bepalingen omtrent subsidieverstrekking door de Minister. Het betreft bepalingen over het indienen van aanvragen, het verlenen van subsidie en het vaststellen van subsidie. In een aantal gevallen worden afwijkingen of aanvullingen opgenomen van de hoofdstukken 1 en 2 voor het GLB. Dit komt doordat de bepalingen niet aansluiten bij de GLB verordeningen of doordat de regels van het RUS/USK worden gevolgd. Met de omslag naar het prestatiemodel biedt het nieuwe GLB meer ruimte om nationale subsidiekaders, zoals het RUS/USK, toe te passen. In lijn met de uitgangspunten van het RUS/USK wordt er daarom voor gekozen het RUS/USK zoveel mogelijk toe te passen, behalve waar de Europese verordeningen zich daartegen verzetten.

Het nieuwe hoofdstuk 5 van de REES 2021 ziet op subsidieregels voor het GLB. In tegenstelling tot de REES gaat het niet alleen om bepalingen voor Elfpo (plattelandsinterventies) maar ook bepalingen voor ELGF (sectorale interventies). In titel 5.1 worden algemene bepalingen opgenomen die alleen voor GLB relevant zijn. Het blijft echter mogelijk om per subsidietitel af te wijken van de algemene bepalingen. Dat zal vooral gebeuren bij bepalingen die alleen op plattelandsinterventies of alleen voor sectorale interventies van toepassing zijn. In titels 5.2 tot en met 5.4 staan de sectorale interventies uitgewerkt. In titels 5.5 en verder komen de plattelandsinterventies. Deze titels worden de komende tijd gefaseerd opgenomen in de REES 2021.

2.2 RUS/USK en voorschotten

Het raamwerk uitvoering subsidies (RUS) is de gestandaardiseerde manier waarop de rijksoverheid subsidieregelingen uitvoert. Het is een bindend raamwerk voor subsidieverstrekking dat overal binnen de rijksoverheid moet worden toegepast. Het raamwerk geeft nadere invulling aan de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, ook wel bekend als het Uniform Subsidiekader (USK). De volgende principes liggen ten grondslag aan het USK: proportionaliteit, sturing op prestatie en hoofdlijnen, uniformering en vereenvoudiging, verantwoord vertrouwen en risicoacceptatie. Het RUS bevat drie uitvoeringsvarianten die op het USK zijn gebaseerd:

  • 1. RUS1: subsidies tot € 25.000,–. De beoordeling is licht en vindt bij voorkeur geautomatiseerd plaats. Bij RUS1a vindt verlening en vaststelling tegelijkertijd plaats. Bij RUS1b wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.

  • 2. RUS2: subsidies van € 25.000,– tot € 125.000,–. Bij de subsidievaststelling wordt alleen vastgesteld of de prestatie is geleverd.

  • 3. RUS3: subsidies vanaf € 125.000,–. Hierbij vindt een integrale verantwoording van de prestatie en de kosten plaats. Uitsluitend voor deze variant is een controleverklaring toegestaan.

Voor elke uitvoeringsvarianten gelden andere (rapportage)verplichtingen. Dit is uitgewerkt in artikelen 5.1.9 tot en met artikel 5.1.11. Zie verder ook de artikelsgewijze toelichting.

Het RUS/USK is ook van toepassing op Europese subsidies, tenzij dat in strijd is met Europese regelgeving. Voor het GLB is met name van belang dat de GLB verordeningen afwijkende voorschriften bevatten voor voorschotten en deelbetalingen en dat dat onderdeel van het RUS/USK niet worden gevolgd. Het RUS/USK maakt 100% bevoorschotting mogelijk voor RUS1 maar de GLB verordeningen staan dat niet toe. Artikel 44 van verordening 2021/2116 bepaalt voor welke interventies voorschotten betaald kunnen worden. Voor de REES 2021 is relevant dat dit artikel bepaalt dat het mogelijk is om maximaal 50% voorschotten te betalen voor plattelandsinterventies als bedoeld in artikelen 73 (m.b.t. (niet) productieve investeringen) en 77 (m.b.t. samenwerking) van verordening 2021/2115. Voor andere dan de genoemde plattelandsinterventies is het verlenen van voorschotten op grond van artikel 44 van verordening 2021/2116 niet mogelijk. Gelet op artikel 44, vierde lid, van verordening 2021/2116 is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarmee het mogelijk wordt om voorschotten te betalen voor sectorale interventies, maar dit is vooralsnog niet gebeurd. Voor de sectorale interventies groenten en fruit gelden vooralsnog de artikelen 11 en 12 van verordening 2017/892.

3. Sectorale interventie groenten en fruit (titels 5.2 en 5.3)

3.1. Aanleiding en doelstellingen

Deze subsidiemodule strekt tot uitvoering van de Europese regelgeving inzake de strategische plannen die de lidstaten opstellen in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB), dat loopt van 2023 tot en met 2027. De basis hiervoor is gelegd in verordening (EU) 2021/2115 met aanvullende eisen in verordening (EU) 2022/126. In deze verordeningen is aangegeven dat elke lidstaat met erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit verplicht is interventietypes in deze sector in te richten. Deze subsidiemodule betreft het onderdeel sectorale interventie groenten en fruit.

Eind 2021 heeft lidstaat Nederland een Nationaal Strategisch Plan (NSP) ter goedkeuring ingediend bij de EU, die de kaders biedt voor de Nederlandse uitvoering van de sectorale interventie groenten en fruit. In een Observation Letter heeft de EU in maart voorstellen voor aanpassingen in het plan opgenomen. In juli 2022 dient Nederland een aangepast plan in, dat opnieuw aan de EU wordt voorgelegd. Pas na goedkeuring door de EU is het NSP van Nederland definitief. De onderhavige subsidiemodule is opgezet op basis van de ingediende concepten en is onder voorbehoud van goedkeuring door de EU. Aanwijzingen van de Europese Commissie, voordat goedkeuring verleend wordt, kunnen leiden tot aanpassingen van deze subsidiemodule.

Met het nieuwe GLB wil de Europese Commissie het GLB meer resultaatgericht en marktgericht maken, het aanzetten tot modernisering en duurzaamheid, inclusief economische, maatschappelijke, ecologische en klimatologische duurzaamheid van de landbouw-, bosbouw- en plattelandsgebieden, en het helpen verminderen van de administratieve lasten voor de begunstigden die uit de wetgeving van de Unie voortvloeien.

Het nieuwe GLB gaat toekomstbestendig boeren sterker belonen. Om dat algemene doel te bereiken zijn negen specifieke doelstellingen geformuleerd: drie economische, drie klimaat en drie sociale doelstellingen. Voor de sectorale interventie groenten en fruit zijn daarnaast elf sectorale doelstellingen opgenomen die bijdragen aan deze specifieke doelstellingen van het GLB.

Vier van de sectorale doelstellingen zijn verplicht voor producentenorganisaties om na te streven met hun operationeel programma. Het zijn de doelstellingen concentratie van het aanbod, onderzoek en ontwikkeling, duurzaam produceren en bijdragen tot matigen van klimaatverandering. Producentenorganisaties zijn vrij om te kiezen welke van de overige doelstellingen zij willen nastreven.

3.2. Wijzigingen Europese en nationale regelgeving

Voor de sector groenten en fruit is de Europese regelgeving op de volgende punten aangepast. Verordening 1308/2013 is in december 2021 gewijzigd middels verordening 2021/2117, maar blijft grotendeels bestaan. Tegelijkertijd zijn er in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nieuwe verordeningen vastgesteld. Het gaat om verordening 2021/2115, waarin regels voor de nationale strategische plannen zijn opgenomen. En om verordening 2021/2116, waarin enkele horizontale onderwerpen worden geregeld, zoals de financiering, het beheer en de monitoring van het GLB.

In januari 2022 is verordening 2022/126 vastgesteld, waarin aanvullingen staan op verordening 2021/2115, die specifiek van belang zijn voor de sectorale interventie groenten en fruit. Tegelijkertijd is verordening 2022/127 vastgesteld, dat een aanvulling is op verordening 2021/2116.

In september 2022 zal naar verwachting verordening 2017/892 door de Europese Commissie in zijn geheel ingetrokken worden. Als gevolg hiervan zal er meer ruimte zijn voor nationale invulling op bijvoorbeeld het gebied van controles en sancties. Later dit jaar zal de commissie naar verwachting publiceren welke artikelen van verordening 2017/891 worden ingetrokken.

Gelet op het groot aantal wijzigingen in de Europese regelgeving, is voor de nationale regelgeving ervoor gekozen om de nieuwe module op te nemen in de REES 2021. Zo wordt duidelijk tot uiting gebracht dat op elk nieuw operationeel programma dat in 2022 of daarna wordt ingediend dezelfde regels van toepassing zijn. Producentenorganisaties kunnen er echter voor kiezen een lopend operationeel programma voort te zetten onder de oude regeling, tot het einde van de looptijd van hun operationeel programma. De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 blijft daarom vooralsnog bestaan naast de onderhavige, nieuwe subsidiemodule. Ook kunnen producentenorganisaties er voor kiezen om het lopende programma over te zetten naar de nieuwe regelgeving. Dan is deze subsidiemodule van toepassing.

In de nationale regelgeving, die uitvoering geeft aan de sectorale interventie groenten en fruit, zijn nadere voorschriften opgenomen met betrekking tot de erkenning en het lidmaatschap van producentenorganisaties, het actiefonds en het operationeel programma, de aanvraag en het verlenen van steun en de administratieve verplichtingen. De nationale regelgeving met betrekking tot sancties wordt later gepubliceerd. De Europese regelgeving vereist dat het bereiken van de gekozen sectorale doelstellingen gemonitord wordt met resultaatindicatoren. Om lidstaat Nederland in staat te stellen de Europese Unie te informeren over de voortgang hierin dienen de producentenorganisaties regelmatig data aan te leveren. De inrichting van resultaatindicatoren en welke informatie door de producentenorganisaties aangeleverd moet worden wordt later dit jaar vastgesteld en in deze subsidiemodule geïntegreerd.

Voor wat betreft de uit te voeren administratieve controles en controles ter plaatse zijn in vergelijking met de oude regeling in de nieuwe regeling de controles minder gericht op de rechtmatigheid van de subsidies, maar meer op de doelmatigheid ervan. Het uitgangspunt is verantwoord vertrouwen. De regeling valt onder de kaders van RUS/USK niveau 3.

3.3. Nieuwe subsidiemodule sectorale interventie groenten en fruit

In de nieuwe regeling is er weinig veranderd op het gebied van de erkenningen. De inrichting van de operationele programma’s is daarentegen wel veranderd. De afgelopen anderhalf jaar heeft op bestuurlijk niveau regelmatig afstemming plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de sector groenten en fruit over de te maken keuzes ten behoeve van de sectorale interventie groenten en fruit voor de periode 2023 tot 2027. Deze afstemming betrof de sectorale doelstellingen, de algemene eisen aan de operationele programma’s en de subsidiabele activiteiten.

Voor de structuur van de operationele programma’s is gekozen om grotendeels de bestaande opzet aan te houden. Die begint met een toekomstvisie en een analyse van de sterke en zwakke punten (SWOT-analyse) van de producentenorganisatie. Op basis daarvan kiest de producentenorganisatie welke sectorale doelstellingen nagestreefd worden en onderbouwt de keuzen. Verder moet het operationeel programma per doelstelling meetbare resultaten bevatten.

Aan de hand van de gekozen sectorale doelstellingen formuleert de producentenorganisatie projecten en neemt daarin passende activiteiten op die in deze subsidiemodule open zijn gesteld. De activiteiten zijn gegroepeerd per sectorale doelstelling en er wordt onderscheid gemaakt tussen investeringen en overige kosten, inclusief personeelskosten. Een bepaalde activiteit kan onder verschillende doelstellingen zijn opengesteld, soms met afwijkende voorwaarden. Per project geeft de producentenorganisatie aan op welke wijze de activiteiten bijdragen aan de realisatie van de gekozen doelstellingen.

Door de structuur van de operationele programma’s worden de producentenorganisaties gedwongen te verantwoorden dat de in het operationeel programma opgenomen subsidiabele activiteiten bijdragen aan het collectief belang van de organisatie en dat de activiteiten onderdeel zijn van een ook in de tijd coherent geheel. Om het collectieve karakter van het operationele programma te borgen moet het programma ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd, inclusief de systematiek van de bijdragen van de leden aan het actiefonds dat dient ter financiering van het programma en dat voor 50%, en in voorkomend geval voor 60%, 80% of 100% met EU-steun wordt gevuld. Verder legt de producentenorganisatie verantwoording af aan de algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma gedurende het voorgaande uitvoeringsjaar, met name over de investeringen die in dat jaar zijn gedaan.

3.4. Verplichte doelstellingen

Een producentenorganisatie is verplicht ten minste 15% van de uitgaven te besteden aan milieu en klimaatdoelstellingen, zoals opgenomen onder de sectorale doelstellingen die zijn genoemd in artikel 46, onderdelen e en f, van verordening 2021/2115. Ook dient het operationeel programma drie of meer acties te omvatten die verband houden met milieu en klimaat.

Daarnaast is het verplicht ten minste 2% van de uitgaven te besteden aan onderzoek en ontwikkeling, zoals opgenomen onder sectorale doelstelling d van artikel 46 van verordening 2021/2115.

Verder mogen de uitgaven voor het uit de markt nemen, het groen oogsten en het niet oogsten van producten niet meer uitmaken dan één derde van de totale uitgaven.

Ten slotte dient er minimaal één activiteit in het operationeel programma zijn opgenomen die gekoppeld is aan de sectorale doelstelling van concentratie van het aanbod, zoals opgenomen onder doelstelling b van verordening 2021/2115.

3.5. Steunpercentages

In artikel 52 van verordening 2021/2115 wordt bepaald wat de maximale steun is. Deze bedraagt:

  • a. 4,1% van de waarde van de afgezette productie voor een producentenorganisatie;

  • b. 4,6% van de waarde van de afgezette productie voor een unie van producentenorganisaties en

  • c. 5% van de waarde van de afgezette productie voor een transnationale producentenorganisatie of een transnationale unie van producentenorganisaties.

Voornoemde percentages mogen worden overschreden met maximaal 0,5%, mits het bedrag waarmee wordt overschreden gedekt wordt door uitgaven die betrekking hebben op:

  • onderzoek (sectorale doelstelling d)

  • milieu (sectorale doelstelling e)

  • klimaat (sectorale doelstelling f)

  • afzetbevordering (sectorale doelstelling h)

  • verhoging van de consumptie (sectorale doelstelling i)

  • crisis (sectorale doelstelling j)

Het subsidiebedrag bedraagt niet meer dan 50% van de daadwerkelijke uitgaven. Op verzoek van een producentenorganisatie wordt dit maximum verhoogd tot 60% voor een operationeel programma of een gedeelte daarvan, indien minstens een van de volgende punten van toepassing is.

  • indien een transnationale producentenorganisatie acties op het gebied van:

    • concentratie van het aanbod (sectorale doelstelling b); en

    • milieu (sectorale doelstelling e); en

    • klimaat (sectorale doelstelling f)

    uitvoert op het grondgebied van twee of meer lidstaten, dan komen de betreffende activiteiten in aanmerking voor 60%.

  • Indien één of meer producentenorganisaties zijn betrokken bij interventies die door samenwerkende branches in een productieketen worden uitgevoerd, dan komen de betreffende activiteiten in aanmerking voor 60%

  • Indien het operationele programma betrekking heeft op uitsluitend biologische productie, dan komt het gehele operationele programma in aanmerking voor 60%.

  • Indien een producentenorganisatie voor het eerst een operationeel programma uitvoert, komt het gehele programma in aanmerking voor 60%. Dit geldt niet voor nieuw erkende producentenorganisaties die al eerder erkend zijn geweest.

  • Indien het operationele programma interventies omvat die verband houden met:

    • Onderzoek en ontwikkeling (sectorale doelstelling d)

    • Milieu (sectorale doelstelling e)

    • Klimaat (sectorale doelstelling f)

    • Verhoging van de consumptie (sectorale doelstelling i) en

    • Crisis (sectorale doelstelling j)

Dan komen de betreffende activiteiten in aanmerking voor 60%.

  • Indien het een operationeel programma betreft dat voor het eerst wordt uitgevoerd door een producentenorganisatie die het resultaat is van een fusie tussen twee of meer erkende producentenorganisaties, dan komt het gehele programma in aanmerking voor 60%.

In de volgende gevallen kan het percentage worden verhoogd tot 80%:

  • In het geval van onderzoek (sectorale doelstelling d), als de uitgaven voor onderzoek ten minste 5% van de uitgaven van een operationeel programma dekken, worden de activiteiten die betrekking hebben op onderzoek voor 80% EU gefinancierd.

  • In het geval van milieu en klimaat, als de uitgaven voor milieu (sectorale doelstelling e) en klimaat (sectorale doelstelling f) ten minste 20% van de uitgaven van een operationeel programma dekken, worden de activiteiten die betrekking hebben op milieu en klimaat voor 80% EU gefinancierd.

Voor de volgende activiteiten geldt een subsidiepercentage van 100%:

  • Gratis uitreiking van uit de markt genomen producten aan de voedselbank. Dit mits de hoeveelheden uit de markt genomen groenten en fruit niet meer bedragen dan 5% van het volume van de producentenorganisatie.

  • Coaching van producentenorganisaties in lidstaten waar de gemiddelde organisatiegraad minder dan 20% bedraagt of het coachen van individuele producenten.

4. Sectorale interventie bijenteelt (titel 5.4)

In het nieuwe GLB zijn lidstaten verplicht om in het NSP interventies in de bijenteeltsector op te nemen (artikel 43, tweede lid, verordening 2021/2115). De lidstaten moeten daarbij ten minste één van de specifieke GLB doelstellingen en interventietypes kiezen (artikelen 54 en 55 van verordening 2021/2115).

De afgelopen jaren lag het accent van de maatregelen binnen het Nederlandse (nationale) bijenteeltprogramma onder (EU) verordening 1308/2013 en verordening 2015/1368 met name op wetenschappelijk onderzoek naar de honingbij. Er is daarnaast in toenemende mate maatschappelijke zorg over negatieve effecten van bijenteelt op de biodiversiteit (bijvoorbeeld rondom natuurgebieden).

Gelet op deze ontwikkelingen ontstaat de behoefte om met de interventies binnen de bijenteelt de kennis (bij Nederlandse imkers) over goede imkerpraktijken en bijengezondheid te verhogen en de kennisverspreiding te faciliteren. In het NSP is daarom gekozen om als specifieke doelstellingen het verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen en het tot stand brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies (artikel 6, eerste lid, onderdelen c en f, verordening 2021/2115) na te streven. Onderzoeks- en kennisinstellingen hebben veel actuele kennis die kan worden ingezet om de komende jaren de honingbijhouderijpraktijken (imkeren) in de bijenteeltsector te verbeteren. Daarom is gekozen voor de interventietypes ten aanzien van adviesdiensten en samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van onderzoeksprogramma’s op het gebied van de bijenteelt en de producten van de bijenteelt (artikel 55, eerste lid, onderdelen a en e, van verordening 2021/2115). Deze regeling biedt het raamwerk voor het verstrekken van subsidies aan Nederlandse kennisinstellingen en onderzoeksorganisaties voor projecten op het gebied van kennisontwikkeling en kennisverspreiding door middel van projecten die activiteiten omvatten betreffende goede imkerpraktijken of de bijengezondheid en daarbij doorwerking naar de praktijk verbeteren.

5. Regeldruk

Titel 5.3 Sectorale interventie groenten en fruit

Voor de regeldrukeffecten van deze subsidiemodule is gekeken naar de wijzigingen in de administratieve en uitvoeringslasten voor producentenorganisaties ten opzichte van de huidige module en alleen voor zover die wijzigingen kunnen worden toegeschreven aan nationale keuzes. Wanneer een verplichting rechtstreeks voortvloeit uit de Europese regelgeving zijn de eventuele effecten op de lasten die met de Europese verplichting gemoeid gaan niet opgenomen in de regeldrukberekening.

Voor de regeldrukberekening is er een vergelijking gemaakt met de voorheen geldende regels in de Regeling Uitvoering GMO groenten en fruit 2018. Ten opzichte van de oude regeling neemt de regeldruk in de nieuwe regeling af met in totaal 14.400 euro per deelnemende producentenorganisatie. In 2022 nemen zeven producentenorganisaties deel aan de huidige regeling. De verwachting is dat in 2023 zich één nieuwe producentenorganisatie hierbij zal aansluiten. In het onderstaande zal verder worden toegelicht in welke wijzigingen de regeldrukeffecten zich bevinden.

Op het gebied van de erkenningsvereisten zijn er in de nieuwe regeling nauwelijks wijzigingen doorgevoerd, waardoor de administratieve en uitvoeringslasten op dit onderdeel niet veranderen. Dit geldt voor alle erkende producentenorganisaties. Er zijn nu 2 producentenorganisaties die wel erkend zijn, maar geen lopend operationeel programma hebben. Voor deze producentenorganisaties verandert er niets in de lastendruk.

Voor erkende producentenorganisaties die wel een operationeel programma hebben lopen, maar besluiten om niet over te stappen naar de nieuwe regeling, verandert er voor wat betreft de operationele programma’s ook niets aan de regeldruk. De administratieve en uitvoeringslasten voor producentenorganisaties, die wel overstappen naar de nieuwe regeling, veranderen wel.

In artikel 6, lid 3, van verordening 2021/2115 staat dat de lidstaten passende maatregelen dienen te treffen ter vermindering van de administratieve lasten en dat zij zorgen voor een eenvoudigere uitvoering van het GLB. Bij de totstandkoming van deze nationale regeling is dit punt vanaf het begin in het afstemmingsoverleg met de sector concreet meegenomen als aandachtspunt, waarbij aan de sector gevraagd is hiervoor input aan te leveren. De aangedragen verbeteringen zijn afgewogen en voor zover mogelijk opgenomen in de regeling.

In de nieuwe regeling zijn enkele nieuwe activiteiten opgenomen als subsidiabel, die nieuw zijn en daarmee een verzwaring van de administratieve lasten. Het betreft op hoofdlijnen de carbon footprint, duurzaam bodembeheer, preventie van voedselverspilling en een fytosanitair preventieplan. Daar tegenover staan activiteiten die vervallen zijn of vereenvoudigd zijn zoals ICT-systemen, nieuwbouw en verbouw, onderzoek in crisispreventie, gebruiksadministratie en instandhouding. Per saldo leidt dit niet tot wijzigingen in de regeldruk.

Het aantal documenten dat door de producentenorganisaties ingediend moet worden is verminderd. Het is niet langer nodig dat zij alle informatie standaard moeten aanleveren, maar de informatie wordt nu steekproefsgewijs opgevraagd. Hetzelfde geldt voor het opvoeren van facturen. Het vervallen van de noodzaak om alles te uploaden in het uitvoeringsplatform verlicht de regeldruk met ongeveer 40 uur per producentenorganisatie. Dat komt neer op een lastenverlichting van 2.400 euro.

De rapportageverplichtingen zijn eveneens verminderd. Waar voorheen elk kwartaal een rapportage ingediend moest worden, zullen in de nieuwe regeling gedurende het jaar alleen financiële overzichten gevraagd worden. De rapportage bij de jaarlijkse subsidieaanvraag blijft wel verplicht. De accountantsverklaringen bij deelbetalingen, die een producentenorganisatie nu ieder kwartaal indient, komen te vervallen. Dat leidt tot een lastenverlichting van 4.000 euro per kwartaal, hetgeen overeenkomt met een verlichting van de lastendruk van 12.000 euro per producentenorganisatie. Als alle producentenorganisaties overstappen naar de nieuwe regeling, dan geldt dat voor zeven producentenorganisaties.

Titel 5.4 Sectorale interventie bijenteelt

De administratieve lasten voor deze subsidiemodule bedragen naar verwachting € 182.000 voor de totale subsidieperiode (2023 – 2027). Dit betreft circa 6% van het totale budget van de regeling en betreft de kosten die de begunstigden naar verwachting voor de aanvraag van projectvoorstellen moeten doen. Dit is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 7 projectvoorstellen per realisatieperiode worden ingediend. Voor deze som is uitgegaan dat een potentiële begunstigde 100 uur nodig heeft om een goed projectvoorstel uit te werken, voor te bereiden en (eventueel met externe partijen) af te stemmen, bijvoorbeeld voor het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten. Bij een voor onderzoekers representatief uurtarief van € 130 resulteert dit in € 13.000 per voorstel. Dit resulteert in € 91.000 per openstellingsperiode. Met twee openstellingsperioden komt het totale bedrag op € 182.000. Het totale subsidiebedrag bedraagt ongeveer € 2.950.000 (595.000 per jaar). De ingeschatte administratieve kosten komen daarmee op circa 6% (€ 182.000 van € 2.950.000).

6. Consultatie

Voor de verschillende subsidieregelingen zijn verschillende relevante partijen geconsulteerd. De gehele regeling is voorgelegd aan de Maatschappelijke Begeleidingsgroep GLB-NSP. De sectorale interventie groenten en fruit is afgestemd met de sector groenten en fruit. Enerzijds heeft regelmatig afstemming plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de producentenorganisaties. Anderzijds heeft aan het begin en het eind van het proces afstemming plaatsgevonden met een brede vertegenwoordiging uit de sector. Deze bestond uit vertegenwoordigers van de producentenorganisaties, provincies en belangenbehartigers. De inhoud voor de sectorale interventie bijenteelt is afgestemd met de Nederlandse vertegenwoordigende organisaties op het gebied van bijenhouderij (het imkeren). Dit zijn vertegenwoordigers van verschillende verenigingen, specifiek de Nederlandse Bijenhoudersvereniging (NBV), Imkers Nederland (IN), Biodynamische Imkers (BD) en Beroepsvereniging Nederlandse Imkers (BVNI).

7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is de uitvoerder van de REES 2021 subsidies. RVO.nl is uitvoerig betrokken bij het opstellen van de subsidies.

Titel 5.3 Sectorale interventie groenten en fruit

De uitvoeringslasten voor deze subsidieregeling zullen per saldo gelijk zijn aan de lasten van de afgelopen jaren. Bij het opstellen van de regeling is de uitvoering kritisch bekeken en zijn overbodige lasten weggelaten. De rapportageverplichtingen zijn verminderd. Waar voorheen elk kwartaal een rapportage ingediend moest worden, zullen in de nieuwe regeling gedurende het jaar alleen financiële overzichten gevraagd worden. Voor de uitvoering betekent dit een verlichting van de beoordelingen bij de kwartaaldeclaraties. Daar staat tegenover dat de verwachting is dat het aantal deelnemende producentenorganisaties zal uitbreiden van de huidige zeven naar acht á negen. Dat heeft extra beoordelingen op het gebied van erkenningen en operationele programma’s tot gevolg.

Titel 5.4 Sectorale interventie bijenteelt

De uitvoeringslasten voor deze subsidieregeling bedragen € 150.000 voor de totale subsidieperiode, dit is een kleine 10 procent van het totale budget van deze regeling, en bevat de beoordeling van de aanvragen, de uitvoering en tussen- en eindverantwoordingen. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat er in tegenstelling tot de afgelopen jaren niet één maar 7 aanvragen worden ingediend en er ongeveer 5 aanvragen kunnen worden gehonoreerd.

8. Staatssteun

Op grond van artikelen 145 en 146 van verordening 2021/2115, zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Voor zover een subsidiemodule past binnen de kaders van de GLB verordeningen en het goedgekeurde NSP en ziet op agrarische activiteiten is er dus geen sprake van staatssteun. Concreet betekent dit dat enkel bij steun die wordt verleend aan anderen dan agrarische ondernemingen of voor andere dan agrarische activiteiten of producten een staatssteuntoets aan de orde is. Dit zal naar verwachting met name voor de plattelandsinterventies die zien op investeringen (voor zover niet puur gericht op agrarische producten) of samenwerking (waarbij ook andere dan agrarische ondernemingen betrokken zijn) relevant kunnen zijn. De uitwerking van deze interventies zal in een later stadium plaatsvinden.

De op grond van titel 5.4. aan kennisinstellingen en onderzoeksorganisaties te verstrekken steun voor interventies met betrekking tot de bijenteelt vormt geen staatssteun omdat het bij deze activiteiten (kennisontwikkeling en kennisverspreiding) naar hun aard in beginsel niet om economische activiteiten gaat.

Bovendien komt de kennisontwikkeling en kennisverspreiding primair ten goede aan de bijensector en valt daarmee binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU.

De voor deze subsidiemodules benodigde middelen zijn pas beschikbaar nadat de Europese Commissie het NSP heeft goedgekeurd. Enkele subsidieregelingen worden alvast opengesteld in afwachting van deze goedkeuring. Na het indienen van de subsidieaanvraag kunnen boeren desgewenst voor eigen risico al beginnen met de voorbereiding. Pas na de goedkeuring van het NSP kunnen beschikkingen worden afgegeven en kunnen boeren kosten gaan declareren.

9. Notificatie

Titel 5.3 (sectorale interventie groenten en fruit) bevat bepalingen met betrekking tot subsidies voor de aanschaf van belichtingsinstallaties. Met deze bepalingen wordt het beleid rondom belichting in lijn gebracht met het nationale beleid zoals beschreven in titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV- subsidies (RNES) over Energie-efficiëntie glastuinbouw. De thans voorgestelde bepalingen kunnen gebracht worden onder de module van de RNES, waarbij voor de glastuinbouw subsidie voor (bepaalde vormen van) LED-verlichting mogelijk werd gemaakt. Die bepalingen zijn vanwege mogelijke technische voorschriften genotificeerd bij de Commissie in het kader van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Op die notificatie, met nummer 2021/328/NL, zijn destijds geen opmerkingen ontvangen.

10. Inwerkingtreding en overgangsrecht

10.1 Algemeen

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. De inwerkingtreding van deze regeling wijkt af van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden die volgt uit het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Volgens dit kabinetsbeleid kan een uitzondering worden gemaakt indien het implementatie van een Europese verordening betreft en wanneer de doelgroep daarbij gebaat is.

De REES 2021 is de opvolger van de Regeling Europese EZK- en LNV- subsidies (REES) die uitvoering geeft aan de plattelandsinterventies in de programmaperiode 2014-2020 (deze periode is verlengd tot 2023). Artikel 154, eerste lid, van verordening (EU) 2021/2115 bepaalt dat verordening 1305/2013 tot en met 31 december 2025 van toepassing is op de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s uit hoofde van verordening 1305/2013. De verordening is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op uitgaven die door de begunstigden zijn gedaan en door het betaalorgaan in het kader van die plattelandsontwikkelingsprogramma’s zijn betaald tot en met 31 december 2025. hoofdstuk 4 van de REES blijft daarom vooralsnog bestaan als hoofdstuk 5 van de REES 2021 in werking is getreden. In de afzonderlijke subsidiemodules van dat hoofdstuk REES is overigens voorzien in een specifieke vervaltermijn, zodat deze modules hoe dan ook een einddatum kennen.

Enkele subsidieregelingen worden alvast opengesteld in afwachting van de goedkeuring van het NSP. Na het indienen van de subsidieaanvraag kunnen boeren desgewenst voor eigen risico al beginnen met de voorbereiding. Pas na de goedkeuring van het NSP kunnen beschikkingen worden afgegeven en kunnen boeren kosten gaan declareren.

10.2 Sectorale interventie groenten en fruit

Deze module treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in de Staatscourant en is van toepassing op operationele programma’s die aanvangen op of na 1 januari 2023 én op operationele programma’s die reeds bestonden en zijn aangepast of omgezet overeenkomstig artikel 5, zesde lid, van verordening 2021/2117 (zie artikel 5.3.1, tweede lid). De voorgaande Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 wordt met deze nieuwe module in de REES 2021 ingetrokken, maar blijft van toepassing op reeds bestaande operationele programma’s die voldoen aan artikel 5, zesde lid, onderdeel c, van verordening 2021/2117. Dit artikel biedt producentenorganisaties de mogelijkheid om hun operationele programma tot het einde ervan te laten doorlopen onder de oude voorwaarden. Alleen de artikelen met betrekking tot erkenningen zijn voor alle operationele programma’s hetzelfde geregeld in afdeling 5.2.1 (deze artikelen komen inhoudelijk op hetzelfde neer als die in de vorige regeling omdat de Europese verordeningen op dit punt ongewijzigd zijn).

II. Artikelen

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1.1)

In artikel 1.1 worden twee GLB verordeningen in de begripsbepalingen opgenomen. Verordening 2021/2115 bevat bepalingen over het NSP en verordening 2021/2116 horizontale bepalingen.

Onderdeel B (artikel 1.2)

Ook voor het GLB geldt de cumulatiebepaling in artikel 1.2 dat indien al subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is.

Onderdeel C (artikel 1.5)

Voor het GLB geldt ook dat op grond van de verordening 2021/2116 (artikelen 56, 57 en 59, eerste lid, onderdeel e) lidstaten onverschuldigde betalingen zo nodig met rente dienen terug te vorderen. Op grond van dit artikel is duidelijk welk rentepercentage moet worden toegepast in geval van terugvordering op basis van artikel 4:57 van de Awb, artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies of de toepasselijke GLB verordening. Daarnaast wordt bepaald over welke periode de rente moet worden berekend.

Onderdeel D (artikel 1.6)

Ook voor plattelandsinterventies worden beleidsregels vastgesteld voor financiële correcties in de opvolger van de Beleidsregel verlagen subsidie POP. Voor sectorale interventies is de sanctionering in de REES 2021 vastgelegd.

Onderdeel E (artikel 1.8)

Artikel 1.8 met betrekking tot instandhouding betreft een vertaalslag van de Europese eis tot instandhouding van de gesubsidieerde activiteit, bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, naar het nationale subsidierecht. Het komt er op neer dat indien er sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering de subsidieontvanger verplicht is de investering gedurende vijf jaar na eindbetaling gebruiksklaar in stand te houden, tenzij er sprake is van een investering door een MKB-bedrijf of er sprake is van een investering die leidt tot door een MKB bedrijf gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt. Deze instandhoudingsplicht is vergelijkbaar met artikel 71 van verordening 1303/2013 die voor alle structuurfondsen gold. Alhoewel in de nieuwe GLB verordeningen geen vergelijkbare verplichting is opgenomen is er geen reden is om af te wijken van de oude GLB systematiek. Dit betekent dat de instandhoudingsverplichting alleen ziet op een investering in infrastructuur of een productieve investering en daarmee beperkter is dan voor de andere structuurfondsen. Ook in het nieuwe GLB is de instandhoudingsverplichting in die gevallen van belang om een lange termijn bijdrage van de investeringen voor de begunstigde en de doelstelling van het fonds te borgen.

Onderdeel F (artikel 2.1)

Hoofdstuk 2 van de REES 2021 is ook van toepassing op het GLB hoofdstuk 5 van de REES 2021.

Onderdeel G (artikel 2.1a)

Dit onderdeel bevat begripsbepalingen die relevant zijn voor de wijziging in onderdeel J met betrekking tot artikel 2.11, tweede lid, onderdeel g (nieuw), van de REES 2021.

Onderdeel H (artikel 2.2)

Artikel 2.2 bepaalt dat de minister subsidie kan verstrekken voor activiteiten die passen binnen het NSP.

Onderdeel I (artikel 2.9)

Bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129 bevat voor begunstigden van uit het Elfpo gefinancierde interventies, uitgezonderd areaal- en diergebonden interventies, een (met artikel 50, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, van verordening 2021/1060 vergelijkbare) verplichting om duidelijk te maken dat steun is verleend uit het NSP. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de steun uit Elfpo zichtbaar is tijdens communicatieactiviteiten over de uitvoering van het project of de investering. Bij communicatieactiviteiten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vermelding op de website van de subsidieontvanger of zijn sociale media. Deze eis is verwerkt in de artikelen 2.9, vijfde lid, onderdeel a, onder 6°, en zevende lid, 2.17, eerste lid, onderdeel b, en 2.19, vierde lid, onderdeel c. Zie ook artikel 5.1.6 (nieuw) en bijbehorende toelichting.

Onderdeel J (artikel 2.11)

Artikel 2.11 bevat de algemene afwijzingsgronden die van toepassing zijn op alle subsidiemodules die zijn opgenomen in hoofdstukken 3 en 5 van de REES 2021. Er worden twee afwijzingsgronden toegevoegd. In artikel 2.11 wordt opgenomen dat een onderneming in moeilijkheden niet in aanmerking komt voor subsidie. Voor de definitie van ‘onderneming in moeilijkheden’ wordt verwezen naar de landbouwvrijstellingsverordening5 en de visserijvrijstellingsverordening6 waarin een uitgebreide definitie is opgenomen. Daarnaast wordt er geen subsidie verleend aan een onderneming tegen wie nog een bevel tot terugvordering uitstaat zoals bedoeld in de landbouwvrijstellingsverordening en de visserijvrijstellingsverordening. Deze grond is opgenomen om te voorkomen dat de cumulatie van de onrechtmatig gegeven steun met de op grond van deze regeling verstrekte staatssteun zou leiden tot een onverenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt.7

Onderdeel K (artikel 2.15)

In artikel 2.15 zijn de algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen. Op grond van bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129 (vergelijkbaar met artikel 49, zesde lid, van verordening 2021/1060) moet de beheersautoriteit waarborgen dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid, ook op het niveau van de begunstigden, beschikbaar wordt gesteld op verzoek van instellingen, organen of agentschappen van de Europese Unie en dat de Europese Unie een niet-exclusief, onherroepelijk, recht met vrijstelling van royalty's wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken. Om aan deze eis te kunnen voldoen wordt in artikel 2.15, derde lid, van deze regeling, de verplichting opgenomen voor de subsidieontvanger om het materiaal ten behoeve van communicatieactiviteiten ter beschikking te stellen aan de Minister.

Onderdeel L (hoofdstuk 5)

In de REES 2021 wordt een nieuw hoofdstuk 5 opgenomen met betrekking tot ELGF en ELFPO subsidies. In titel 5.1 staan de algemene bepalingen. In de daarop volgende titels staan bepalingen voor de specifieke sectorale interventies en plattelandsinterventies.

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

Artikel 5.1.1 van deze regeling bevat begripsbepalingen die alleen relevant zijn voor het GLB. Het eerste lid ziet op begripsbepalingen die voor heel hoofdstuk 5 relevant zijn. Het begrip voorschot wordt toegelicht in de toelichting bij artikelen 5.1.5 en 5.1.6.

het tweede lid betreft begripsbepalingen die alleen op de sectorale interventie groenten en fruit ziet. Onder de definities zijn ten opzichte van de voorgaande regeling enkele definities toegevoegd of gewijzigd, zoals꞉

  • biologische productie: de verwijzing naar de relevante verordening is aangepast naar verordening 2018/848. Vaak moet in deze regeling aangetoond worden dat er sprake is van biologische productie door middel van een certificaat van de Stichting Skal. In dat geval wordt daaronder tevens verstaan een andere erkende instantie die overeenkomstig Hoofdstuk V van verordening 2018/848 is erkend dan wel is erkend in andere landen van de Unie op grond van artikel 46 van die verordening.

  • dochteronderneming: door een wijziging van artikel 13 van verordening 2017/891 is de definitie van dochteronderneming gewijzigd. Onder de term dochteronderneming wordt elke entiteit in een keten van dochterondernemingen verstaan. Dat onder de voorwaarde dat die dochterondernemingen voldoen aan het vereiste van 90% als bedoeld in artikel 31, lid 7 van verordening 2022/126. In deze subsidiemodule is de term kleindochter daarom vervallen. Waar in deze regeling wordt gesproken over dochteronderneming, wordt onder deze term ook een kleindochter verstaan.

  • gedeeltelijke betaling: in de voorgaande regeling werd voor de definitie van gedeeltelijke betaling verwezen naar artikel 12 van verordening 2017/892. Naar verwachting wordt deze verordening eind dit jaar ingetrokken. Vooruitlopend op de intrekking is in deze module een definitie opgenomen;

  • sectorale doelstelling: voor interventies die worden geïmplementeerd door operationele programma’s heeft de Unie aanvullend op de specifieke doelstellingen sectorale doelstellingen geformuleerd. Producentenorganisaties kunnen deze door middel van een operationeel programma nastreven. Enkele van deze sectorale doelstellingen zijn verplicht.

Daarnaast zijn een aantal definities aangepast naar aanleiding van wijzigingen in de Europese regelgeving.

Artikel 5.1.2. Subsidiabele kosten & Artikel 5.1.3. Loonkosten

Artikelen 5.1.2 en 5.1.3. zijn gereserveerd om aan te geven hoe bij het nieuwe GLB wordt omgegaan met subsidiabele kosten en berekening van loonkosten en eigen arbeid.

Artikel 5.1.4. Informatieverplichtingen en artikel 5.1.5 Terugvordering samenwerkingsverband

Artikel 5.1.4 geeft uitvoering aan artikel 44 van verordening 2022/1288dat lidstaten verplicht om er voor te zorgen dat de begunstigden in de steunaanvragen en betalingsaanvragen de informatie verstrekken die nodig is voor hun identificatie, waaronder in ieder geval de naam van het samenwerkingsverband, de namen van de penvoerder en overige deelnemers en het btw- of fiscaal identificatienummer van de entiteit en indien van toepassing de (uiteindelijke) moedermaatschappij en dochterondernemingen. In artikel 5.1.4, eerste lid, wordt deze informatie opgevraagd bij de subsidieaanvraag.

Artikel 5.1.4., tweede lid, gaat over het uitbetaling aan een samenwerkingsverband en artikel 5.1.5 gaat over de situatie waarin een subsidie teruggevorderd moet worden bij een samenwerkingsverband. Gelet op artikel 2.9, zesde lid, van deze regeling wordt een aanvraag tot subsidieverlening bij een samenwerkingsverband ingediend door de penvoerder. Bij de aanvraag moeten stukken worden overlegd waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is deze administratieve handelingen namens de andere deelnemers aan het samenwerkingsverband uit te voeren (artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, onder 5°). In artikel 5.1.4., tweede lid, wordt voor het GLB geregeld dat in aanvulling daarop de deelnemers de penvoerder moeten machtigen om namens hen de subsidie te ontvangen. De penvoerder verdeelt vervolgens de subsidie over de deelnemers. Daarnaast regelt het artikel 5.1.5 dat ingeval van terugvordering van onverschuldigde betaling de deelnemers aansprakelijk zijn voor hun eigen inbreng. Terugvordering kan overeenkomstig artikel 4:57 Algemene wet bestuursrecht voor zover artikel 7, vierde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies dat toelaat.

Bij een terugvordering zijn de deelnemers van het samenwerkingsverband aansprakelijk voor het deel van de subsidie dat aan hen is toebedeeld. Dat betekent dat de penvoerder de subsidie ontvangt, maar niet hoofdelijk aansprakelijk is voor alle, eventuele, onverschuldigd betaalde voorschotten en/of onverschuldigd betaalde subsidiebedragen. Om deze werkwijze goed te organiseren, zal in de subsidiebeschikkingen opgenomen moeten worden hoe de subsidie wordt verdeeld over de deelnemers. Daarbij is het van belang dat een samenwerkingsverband bij de verleningsaanvraag, bijvoorbeeld in een samenwerkingsovereenkomst, van te voren vastlegt wie, welke kosten gaat maken. Bij het gebruik van vereenvoudigde kostenopties (VKO’s) die berekend worden met behulp van percentages, zoals overige kosten of loonkosten, moet van te voren worden aangegeven hoe deze kosten worden toegerekend aan de deelnemers. In het geval er sprake is van een vordering en binnen het samenwerkingsverband is afgeweken van de onderlinge verdeling dient dit aantoonbaar gemaakt te worden. Dit is nodig omdat de uiteindelijke verdeling inzichtelijk te krijgen. De verdeling vindt plaats via de penvoerder nadat de beschikking is verstuurd en er is uitbetaald aan de penvoerder. Voorafgaand aan het besluit tot vorderen zal een zienswijze gevraagd worden. Dat is ook het moment dat het samenwerkingsverband kan aangeven of ze zijn afgeweken van de afspraken over de verdeling.

Artikel 5.1.6. Communicatieactiviteiten

De beheersautoriteit moet er gelet op artikel 5 van verordening 2022/129 voor zorgen dat begunstigden het logo overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129 gebruiken bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie. Aangezien deze verplichting niet rechtstreeks geldt voor de subsidieontvanger (in tegenstelling tot artikel 47 van verordening 2021/1060 waar de verplichting wel rechtstreeks geldt), is het nodig om deze bepaling als een algemene verplichting voor de subsidieontvanger op te nemen in deze regeling.

In het tweede lid is opgenomen dat de verplichtingen ten aanzien van communicatieactiviteiten (in artikelen 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, 2.17, eerste lid, onderdeel b, 2.19, vierde lid, onderdeel c,) niet van toepassing zijn op sectorale interventies. Deze verplichtingen zijn gelet op bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129 alleen van toepassing op begunstigden van uit het Elfpo gefinancierde interventies, uitgezonderd areaal- en diergebonden interventies.

Artikelen 5.1.7. Bevoorschotting en 5.1.8. Deelbetaling

Artikel 5.1.7 gaat over het verstrekken van voorschotten en artikelen 2.14 en 5.1.8 op het verstrekken van deelbetalingen. Deelbetalingen zien op het betalen van gedeclareerde kosten of geleverde (deel)prestaties en komen ook voor bij de andere structuurfondsen en zijn daarom algemeen geregeld in hoofdstuk 2. Binnen het GLB is het ook mogelijk dat een voorschot wordt betaald, dat wil zeggen dat er sprake is van voorfinanciering vóór het uitvoeren van het project of voordat concrete activiteiten zijn verricht. Een project wordt geacht te zijn gestart op het moment dat een deelbetaling wordt toegekend. De minister verstrekt het voorschot in één keer ambtshalve.

Een voorschot – in de betekenis die hieraan binnen het GLB wordt toegekend – kan niet worden omgezet in een deelbetaling. Vanaf het moment waarop een deelbetaling plaatsvindt kunnen geen voorschotten meer worden verstrekt. De som van het voorschot en de deelbetaling is gezamenlijk ten hoogste 90% van de verleende subsidie. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten en deelbetalingen), uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

Artikel 44 van verordening 2021/2116 bepaalt voor welke interventies voorschotten betaald kunnen worden. Voor de REES 2021 is relevant dat artikel 44, derde lid, van verordening 2021/2116 het mogelijk maakt om maximaal 50% voorschotten te betalen voor plattelandsinterventies als bedoeld in artikelen 73 (m.b.t. (niet) productieve investeringen) en 77 (m.b.t. samenwerking) van verordening 2021/2115. Voor andere dan de genoemde plattelandsinterventies is het verlenen van voorschotten op grond van artikel 44 van verordening 2021/2116 niet mogelijk. Gelet op artikel 44, vierde lid, van verordening 2021/2116 is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarmee het mogelijk wordt om voorschotten te betalen voor sectorale interventies, maar dit is vooralsnog niet gebeurd. Voor de sectorale interventies groenten en fruit gelden artikelen 11 en 12 van verordening 2017/892.

Een rekenvoorbeeld voor een plattelandsinterventie met een investering, bijvoorbeeld de aanschaf van een stalvloer. Hiervoor verstrekt de minister ambtshalve 50% van de verleende subsidie aan voorschotten. Een deelbetaling is daarnaast nog mogelijk tot 90% van de verleende subsidie, maar bestrijkt enkel het bedrag waarvoor geen voorschot is verstrekt. Dus pas nadat de subsidieontvanger voor meer dan 50% aan uitgaven heeft gedeclareerd kan een deelbetaling worden verstrekt. Indien voor 50% van de verleende subsidie declaraties zijn ingediend zal de deelbetaling nog 15% van de verleende subsidie betreffen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag, 10% van de verleende subsidie, uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

Artikelen 5.1.9 tot en met artikel 5.1.11. Subsidieverplichting en subsidievaststelling

In deze artikelen wordt de wijze van subsidieverstrekking geregeld aan de hand van de verschillende subsidiearrangementen zoals die zijn vastgelegd in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking:

  • 1. subsidies lager dan € 25.000 (RUS 1);

  • 2. subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (RUS 2);

  • 3. subsidieverstrekking van € 125.000 of meer (RUS 3).

Artikel 5.1.9 ziet op subsidies lager dan € 25.000 (RUS 1). Kenmerk daarvan is dat deze subsidies worden verstrekt in de vorm van een vast bedrag (lump sum). Daarbij wordt de subsidie ofwel direct vastgesteld (RUS 1a) ofwel ambtshalve vastgesteld op een in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven moment (RUS 1b) (artikel 5.1.9, eerste lid). In deze gevallen geldt de «high trust»-gedachte in sterke mate en wordt een minimum aan verantwoording gevraagd (artikel 5.1.9, tweede lid: de tussenrapportage uit artikel 2.18 en andere informatieverplichtingen bij de vaststelling uit artikel 2.19 zijn niet van toepassing; de administratieve verplichtingen uit artikel 2.17 zijn wél van toepassing op RUS1 zodat – indien nodig – de administratie kan worden opgevraagd ter bescherming van de financiële belangen van de Unie (artikel 59 van verordening 2021/2116)). Als de subsidie niet direct wordt vastgesteld (RUS 1b) is de subsidieontvanger wel verplicht melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan (artikel 2.15, eerste en tweede lid; zie voor RUS 1a: zie artikel 5.1.9, derde lid) én om desgevraagd op van tevoren in de beschikking of in de desbetreffende subsidiemodule aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (artikel 5.1.9, vierde lid). De eerstgenoemde verplichting strekt er vooral toe om de subsidieverstrekking nog tijdig te kunnen bijsturen, bijvoorbeeld in de vorm van het lager vaststellen van de subsidie of het maken van nadere afspraken over de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Als niet wordt voldaan aan deze meldingsplicht kan achteraf met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken omdat de subsidieontvanger wist en behoorde te weten dat de subsidievaststelling onjuist was. Ten aanzien van de als tweede genoemde verplichting kan worden opgemerkt dat alleen desgevraagd hoeft te worden aangetoond dat de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan. De minister zal slechts steekproefsgewijs van deze bevoegdheid gebruik maken. Van belang is verder nog dat het begrip «aantonen» inhoudt dat meer wordt gevraagd dan «aannemelijk maken»; de minister dient ervan overtuigd te zijn dat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de activiteiten en dat is voldaan aan de verplichtingen. Aan het niet kunnen voldoen aan deze verplichting zullen consequenties worden verbonden; in de regel zal de subsidie op nihil worden vastgesteld.

Voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (RUS 2) wordt aangesloten bij de REES 2021 artikelen. Daarvoor geldt dat een vast bedrag (lump sum) of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid wordt verstrekt. Bij de verstrekking van deze subsidies wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan. Verschil met subsidies lager dan € 25.000 is dat in dit geval standaard moet worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Alhoewel voor RUS2 in beginsel geen administratieplicht geldt (aanwijzing 13 van de aanwijzingen voor subsidieverstrekking) is op RUS2 GLB artikel 2.17 wél van toepassing zodat – indien nodig – de administratie kan worden opgevraagd ter bescherming van de financiële belangen van de Unie (artikel 59 van verordening 2021/2116).

Artikel 5.1.10 ziet op de subsidieverstrekking van € 125.000 of meer (RUS 3). Die subsidie wordt verstrekt in de vorm van een maximumbedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid. Voor RUS3 geldt in aanvulling op de verplichtingen van RUS2 dat wel gevraagd kan worden naar rekening en verantwoording moet worden afgelegd over de uitgaven en inkomsten en dat een door een account opgesteld stuk kan worden vereist (aanwijzing 9, eerste lid, geldt niet voor RUS3). Er wordt aangesloten bij de systematiek uit artikel 50, tweede lid, onderdeel c, en zesde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies: in de betreffende subsidiemodule kan worden bepaald dat bij subsidies die meer bedragen dan € 125.000 een controleverklaring of een rapport van feitelijke bevindingen wordtvereist als aanvullende zekerheid bij de financiële verantwoording van de subsidieontvanger. Een rapport van bevindingen richt zich op een waarneming van feiten en omstandigheden. Niet bij alle subsidieverstrekkingen die meer bedragen dan € 125.000 is een controleverklaring noodzakelijk om voldoende aanvullende zekerheid te krijgen en kan worden volstaan met een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant. Waar een dergelijk rapport voldoende zekerheid biedt, betekent dit voor de subsidieontvanger een verlaging van de administratieve lasten. Voor deze eenvoudigere en goedkopere verantwoording kan bijvoorbeeld worden gekozen indien de kosten waarop de subsidie betrekking heeft, goed te voorspellen of eenvoudig te verantwoorden zijn en de prestatie eenvoudig objectief is vast te stellen.

Uit artikel 5.1.11 volgt dat bij in een subsidiemodule kan worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een «lichter» arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken. Bij subsidies van € 25.000 of meer kan ook het arrangement worden toegepast voor subsidie tot € 25.000 en hetzelfde geldt voor het arrangement voor subsidies van € 25.000-€ 125.000. Dat kan ook worden toegepast op subsidies van € 125.000 of meer. Het zal daarbij gaan om subsidies waarbij sprake is van geringe risico’s (blijkend uit een risicoanalyse), bijvoorbeeld vanwege de bekendheid van of ervaring met de subsidieontvanger in het verleden. Ook deze bepaling is gebaseerd op de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Aanwijzingen 7, derde lid, en 12, derde lid). Een keuze voor een lichter arrangement moet uiteraard wel goed worden gemotiveerd.

Omgekeerd is ook voorzien in de mogelijkheid om een ‘zwaarder’ arrangement toe te passen. Deze mogelijkheid kan zo nodig dienen om de financiële belangen van de Unie beter te kunnen waarborgen. Een keuze hiervoor zal in voorkomende gevallen uiteraard ook moeten worden gemotiveerd.

Artikel 5.1.12. Informatieverplichting openbaarmaking subsidiegegevens

Vanaf 2005 zijn jaarlijks alle subsidiegegevens van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) openbaar gemaakt. Nederland is verplicht deze gegevens openbaar te maken, op basis van artikel 98 van Verordening (EU) 2021/2116. De subsidiegegevens worden over ieder boekjaar (van 16 oktober (jaar t-1) tot en met 15 oktober (jaar t)) openbaar gemaakt, uiterlijk op 31 mei (jaar t+1).

Artikel 5.1.13. Bevoegdheden minister sectorale interventie groenten en fruit

Dit artikel ziet op de sectorale interventie groenten en fruit (titels 5.2 en 5.3 van de REES 2021). Deze subsidiemodule geeft uitvoering aan de sectorale interventie groenten en fruit, zoals opgenomen in hoofdstuk III van verordening 2021/2115. Daarnaast geeft deze module invulling aan de erkenningseisen voor producentenorganisaties in de sector groenten en fruit. Deze volgen uit verordening 1308/2013.

Titel 5.2. Producentenorganisaties in de sector groenten en fruit (artikelen 5.2.1-5.2.32)

Afdeling 5.2.1. Erkenningen (artikelen 5.2.1.-5.2.32)

§1. Erkenningsvereisten
§1.1. Rechtspersoonlijkheid (artikel 5.2.1)

In artikel 5.2.1 is geregeld waar de rechtspersoonlijkheid van een producentenorganisatie uit blijkt. Dit is relevant voor de erkenning van een producentenorganisatie overeenkomstig artikel 154 van verordening 1308/2013.

§1.2. Lidmaatschap (artikelen 5.2.2-5.2.5)

In de artikelen 5.2.2 tot en met 5.2.5 staan de voorschriften met betrekking tot het lidmaatschap van een producentenorganisatie. Een lid moet een producent zijn als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van verordening 2017/891. Dit houdt in dat holdings-, beheermaatschappijen en dergelijke niet als lid kunnen worden aangemerkt. Artikel 5.2.3, eerste lid, bepaalt het minimum aantal leden en de minimale waarde van de afzetbare productie. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 154, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 en de artikelen 5 en 9 van verordening 2017/891. Op grond van artikel 5 van verordening 2017/891 zijn lidstaten verplicht een minimumaantal leden vast te stellen voor de erkenning van producentenorganisaties. Ingevolge artikel 9 van verordening 2017/891 moeten lidstaten daarnaast in elk geval voor producentenorganisaties met een operationeel programma een minimumwaarde van de afzetbare productie vaststellen. Ingevolge artikel 5.2.3 van de module geldt deze waarde ook voor de erkenning van producentenorganisaties zonder operationeel programma. Het tweede lid van artikel 5.2.3 strekt ertoe te voorkomen dat entiteiten worden opgericht uitsluitend met het oog op de voorschriften over het minimumaantal leden of over maximumpercentage stemmen. Indien de minister in redelijkheid vermoedt dat dit het geval is, kunnen meerdere entiteiten gezamenlijk worden aangemerkt als één lid. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de situatie waarin één natuurlijke persoon meerdere rechtspersonen bezit, opricht of doet oprichten zonder dat daarvoor andere redenen zijn dan de in deze module vastgestelde percentages voor aantal leden en stemmen.

Op grond van 5.2.4, derde lid, moeten de producentenorganisaties in de statuten een uiterste datum bepalen waarop een lid zijn lidmaatschap kan opzeggen die moet liggen tussen 30 juni en 1 oktober van het voorafgaande jaar. De statutaire datum laat onverlet dat het lid zijn lidmaatschap ook al veel eerder mag opzeggen, bijvoorbeeld op 1 maart; de opzegging gaat echter pas in op 1 januari van het jaar volgend op de opzegging. Indien een lid opzegt na de in de statuten opgenomen datum, gaat de opzegging pas in op 1 januari van het tweede jaar na opzegging.

Door middel van artikel 5.2.5 wordt invulling gegeven aan artikel 16 van verordening 2017/891 waarin de lidstaat de mogelijkheid wordt gegeven om niet-producerende leden als lid van een producentenorganisatie aan te merken. Een niet-producerend lid is een producent van groenten of fruit die meer dan een jaar geen producten teelt waarvoor de producentenorganisatie is erkend. Deze leden worden afzonderlijk geadministreerd en zijn uitgesloten van stemming inzake het operationele programma of het actiefonds.

§1.3. Verplichtingen voor producentenorganisaties [5.2.6-5.2.19]

De artikelen 5.2.6 tot en met 5.2.19 betreffen de verplichtingen voor producentenorganisaties. Het gaat hier om de oprichtingsformaliteiten, activiteiten van leden, opstellen van controle- en sanctievoorschriften en administratieve verplichtingen voor de leden, vermogensvereisten, kantoorruimte, personeel, bepaling van verkoopvoorwaarden (waaronder verkoopprijzen) en uitbesteding van activiteiten.

In artikel 5.2.7 wordt bepaald dat, om belangenconflicten te voorkomen, leden van het bestuur of de Raad van Commissarissen van een producentenorganisatie of functionarissen van een producentenorganisatie die betrokken zijn bij het verkoopbeleid, geen afnemer of een functionaris van een afnemer mogen zijn van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend.

In artikel 5.2.8 wordt bepaald dat producentenorganisaties hun leden in hun statuten moeten verbieden activiteiten te ontplooien die het vermoeden doen ontstaan dat producten buiten de producentenorganisatie om worden verkocht. Het verbod hoeft zich niet uit te strekken tot activiteiten betreffende verkoop buiten de producentenorganisatie om waarvoor op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 toestemming is verleend. Dit betreft de mogelijkheid voor producentenorganisaties om hun leden toestemming te verlenen om een uitzondering te maken op de plicht om hun volledige productie via de producentenorganisatie af te zetten.

Het is de kerntaak van de producentenorganisatie om voor de producten waarvoor zij is erkend de producten te verkopen en daarbij de verkoopprijzen en -voorwaarden vast te stellen. Leden mogen hierin geen actieve rol spelen. Deze kerntaak kan worden ondermijnd indien leden tevens direct of indirect afnemer zijn. Daarom is in artikel 5.2.10 opgenomen dat leden opgave moeten doen van belangen in handelsondernemingen en zo nodig aantonen dat zij geen rol spelen bij het bepalen van de verkoopvoorwaarden en de verkoopprijzen.

Artikel 5.2.11, eerste lid, betreft de controle door de producentenorganisatie op de naleving van de statuten door de leden. Het tweede en derde lid gaan nader in op de controle op de naleving van de leveringsplicht uit artikel 160 van verordening 1308/2013. Het vierde lid zorgt ervoor dat het door de teler verstrekte overzicht inzake zijn productie en de in- en verkoop van producten beoordeeld wordt door een accountant door middel van een COS 4400 onderzoek. Het vijfde en zesde lid werkt dit COS 4400 onderzoek nader uit. Het zevende lid regelt de jaarlijkse evaluatie van het controlesysteem door de producentenorganisatie. Deze evaluatie betreft onder meer het systeem voor controle op de naleving van de leveringsplicht (artikel 160 van verordening 1308/2013) en van het voorschrift dat productie die wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie voor eigen rekening en risico van de producentenorganisatie of een lid heeft plaatsgevonden (artikel 5.2.34, eerste lid) van deze subsidiemodule). De evaluatie betreft het geheel aan maatregelen om de voorschriften te controleren, en dient mede te gebeuren aan de hand van de uitkomsten van het in het vierde lid bedoelde accountantsonderzoek. De betrouwbaarheid en effectiviteit van het controlesysteem kan onder meer worden geëvalueerd door te bezien of door de accountant geconstateerde overtredingen door de producentenorganisatie al geconstateerd waren of geconstateerd hadden moeten worden. Van de evaluatie wordt een verslag gemaakt dat door de algemene vergadering moet worden besproken en geaccordeerd.

Met artikel 5.2.12 wordt beoogd te verzekeren dat producentenorganisaties de naleving van de verplichtingen die zij in haar statuten aan haar leden opleggen ter uitvoering van het vereiste van concentratie van aanbod en afzet, als bedoeld in artikel 160 van verordening 1308/2013 ook daadwerkelijk afdwingen door handhavend op te treden in het geval deze verplichtingen niet worden nageleefd. Daarom zijn de eisen die worden gesteld aan het sanctieregime van de producentenorganisatie in het geval van niet naleving van de statuten door een lid beperkt tot voorschriften die de producentenorganisatie op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013, artikel 12 van verordening 2017/891 en de artikelen 5.2.8 tot en met 5.2.11 van deze module in haar statuten moet opnemen. De voorwaarden waaronder de producentenorganisatie toestemming, als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891, mag verlenen zijn nader uitgewerkt in artikel 5.2.22 van de module. Op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013, waar artikel 12 van verordening 2017/891 een uitzondering op maakt, zijn de leden echter wel verplicht zich te houden aan de voorwaarden waaronder de producentenorganisatie de toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891 heeft verleend. Niet naleving van deze voorwaarden vormt een niet naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 en leidt tot toepassing van de sanctievoorschriften die de producentenorganisatie op grond van artikel 5.2.12 moet opnemen in de statuten. Deze sanctievoorschriften houden in dat bij een eerste overtreding ten minste een schriftelijke waarschuwing wordt gegeven, bij een tweede soortgelijke overtreding binnen vijf jaar vanaf het moment van de eerste overtreding ten minste een boete wordt opgelegd en bij drie of meer soortgelijke overtredingen binnen vijf jaar royement volgt. In het tweede lid is voorgeschreven dat producentenorganisaties alle geconstateerde overtredingen van hun leden en aan hen opgelegde sancties administreren en deze administratie ten minste zeven jaar bewaren.

Artikel 7, onderdeel a, van verordening 2017/891 schrijft voor dat producentenorganisaties ten minste moeten beschikken over personeel, infrastructuur en uitrusting om onder andere kennis te hebben over de productie van hun leden. Daarom wordt in artikel 5.2.13 minimaal een deugdelijk en accuraat systeem van areaalenquêtes en aanvoerprognoses voorgeschreven.

Artikel 5.2.14 bepaalt dat de producentenorganisatie over een volledige beschrijving van de interne organisatie en van de administratieve en interne beheersing van bepaalde zaken moet beschikken. In deze beschrijving moet minimaal zijn opgenomen wie de werkzaamheden, wanneer en met welke middelen (ICT-systemen, formulieren etc.) hoe vaak uitvoert en welke beheersmaatregelen zijn genomen. Dit geldt ook voor unies van producentenorganisaties, voor zover zij de genoemde onderdelen behartigen.

Artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 bepaalt dat een producentenorganisatie in staat moet zijn om haar werk naar behoren te verrichten, vanuit het oogpunt van duur, efficiëntie, personele, materiele en technische ondersteuning van haar leden, alsook vanuit haar kerntaak concentratie van het aanbod. Hiertoe is het noodzakelijk dat een producentenorganisatie beschikt over voldoende solvabiliteit. Daartoe is in artikel 5.2.15 bepaalt dat een producentenorganisatie moet beschikken over een redelijk niveau van vermogen en liquiditeit en dat een negatief vermogen binnen één kalenderjaar moet worden aangevuld.

Artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 bepaalt dat de producentenorganisatie voldoende bewijs levert dat zij in staat is haar werk naar behoren te kunnen verrichten. Om aan deze eis invulling te kunnen geven schrijft artikel 5.2.16 voor dat een producentenorganisatie over een eigen kantoorruimte moet beschikken. Deze ruimte moet herkenbaar zijn als het kantoor van de producentenorganisatie en mag niet de ingang hebben in een ruimte van afnemer of een lid. Deze kantoorruimte moet in eigendom zijn of worden gehuurd door de producentenorganisatie of een dochteronderneming. Voorts is ter invulling van deze eis in artikel 5.2.17 bepaald dat de financieel administratieve werkzaamheden verricht moeten worden door personeel van de producentenorganisatie (inclusief uitzendkrachten).

Ingevolge artikel 11 van verordening 2017/891 betreft de hoofdactiviteit van een producentenorganisatie de concentratie van het aanbod en de afzet van producten van de leden waarvoor zij is erkend. Artikel 5.2.18 van de module strekt tot uitvoering hiervan. Ook indien de producentenorganisatie verkoopactiviteiten uitbesteedt als bedoeld in artikel 13 van verordening 2017/891, geldt artikel 5.2.18. Echter, indien de producentenorganisatie verkoopactiviteiten laat uitvoeren door een dochteronderneming als gedefinieerd in de begripsbepalingen of door een unie van producentenorganisaties, wordt dit ingevolge artikel 13, tweede lid, van verordening 2017/891 niet als uitbesteding beschouwd maar als uitvoering door de producentenorganisatie zelf. In dat geval gelden de verplichtingen van artikel 5.2.18 voor de dochteronderneming of unie van producentenorganisaties. De producentenorganisatie zal wel vast moeten leggen dat de dochteronderneming de verkoopactiviteiten uitvoert, net zoals de producentenorganisatie schriftelijk moet vastleggen wie er binnen de organisatie met de verkoop belast is indien de producentenorganisatie zelf de verkoopactiviteiten uitvoert.

Artikel 5.2.19 betreft de uitbesteding van werkzaamheden door een producentenorganisatie. Artikel 13 van verordening 2017/891 bepaalt dat de producentenorganisatie verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de uitbestede activiteiten en stelt regels over het beheer, de controle en het toezicht met betrekking tot de uitbesteding. Ter uitvoering daarvan bepaalt het derde lid van artikel 5.2.19 dat de producentenorganisatie aan de hand van schriftelijke bewijsstukken moet aantonen op welke wijze de met de uitbestede werkzaamheden belaste entiteit wordt aangestuurd door, en verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie. Wanneer een producentenorganisatie verkoopactiviteiten uitbesteedt, moet zij op grond van het vierde lid aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aantonen dat er gedurende de periode waarin daadwerkelijk verkoop van het product plaatsvindt (de verkoopperiode), minimaal één maal per week overleg plaatsvindt over de te hanteren verkoopvoorwaarden, waaronder de verkoopprijs. Het zesde lid bepaalt welke activiteiten niet kunnen worden uitbesteed aan leden van de producentenorganisatie. Dit betreft de verkoop van producten van leden en het commercieel en budgettair beheer en de boekhouding. Van deze activiteiten is het onwenselijk dat zij worden uitgevoerd door de eigen leden. De in het zevende lid genoemde activiteiten mogen helemaal niet worden uitbesteed, omdat deze activiteiten de kern van het bestaan van de producentenorganisatie vormen. Dit betreft de controle op de naleving van de leveringsplicht (met uitzondering van het accountantsonderzoek), boekhouding, facturering en uitbetaling aan de leden en kennis van de productie van de leden. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van verordening 2017/891, wordt het uitvoeren van een activiteit door een dochteronderneming als gedefinieerd in de begripsbepalingen niet als uitbesteding aangemerkt, maar beschouwd als het verrichten van een activiteit door de producentenorganisatie zelf. Het zevende lid van artikel 5.2.19 van de module staat dus niet in de weg aan uitvoering door een dochteronderneming waarvan ten minste 90% van de aandelen of het kapitaal in handen is van één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelen van die organisaties.

§1.4. Eisen aan de statuten van producentenorganisaties (artikelen 5.2.20-5.2.22)

In de artikelen 5.2.20 tot en met 5.2.22 zijn voorschriften met betrekking tot de statuten opgenomen. Deze bepalingen geven nadere invulling aan artikel 153 van verordening 1308/2013. Ingevolge artikel 5.2.20 neemt een producentenorganisatie de doelstellingen op in de statuten. De volgende doelstellingen dienen, aanvullend op artikel 160 van verordening 1308/2013, expliciet in de statuten te zijn opgenomen:

  • te verzekeren dat de productie wordt gepland en op de vraag wordt aangepast, met name wat omvang en kwaliteit betreft;

  • het aanbod en de afzet van de producten van de leden te concentreren, ook via direct marketing;

  • de productiekosten en het rendement op investering om de normen met betrekking tot milieu te halen, te optimaliseren en de producentenprijzen te stabiliseren.

De producentenorganisatie is verplicht om de in de statuten opgenomen doelstellingen die betrekking hebben op de doelen die voor erkenning zijn voorgeschreven daadwerkelijk in de praktijk ten uitvoer te brengen. Dit dient de producentenorganisatie door middel van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen.

De statuten bevatten voorts bepalingen omtrent de stemverdeling. Artikel 153, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 bepaalt dat de statuten van een producentenorganisatie voorzien in voorschriften op grond waarvan de aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen. Artikel 17, tweede lid, van verordening 2017/891 bepaalt dat de lidstaten een maximumpercentage stemrechten vaststellen waarover elke natuurlijke persoon of rechtspersoon mag beschikken in een algemene vergadering van een producentenorganisatie. Ter uitvoering hiervan zijn in artikel 5.2.21 maximumpercentages stemrechten vastgesteld. Deze percentages gelden voor alle producentenorganisaties, ongeacht hun rechtsvorm. Er zijn dus geen rechtsvormen waarvoor deze percentages niet gelden omdat overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van verordening 2017/891 wordt aangenomen dat zij per definitie voldoen aan de democratische verantwoordingsplicht. De percentages hebben betrekking op een voltallige algemene vergadering, hieronder wordt verstaan het aantal stemmen dat op grond van de opkomst op de vergadering aanwezig is (inclusief volmachten). Het vierde lid van artikel 5.2.21 bepaalt het maximumpercentage aandelen dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon mag hebben in een producentenorganisatie. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 17, tweede lid, van verordening 2017/891. Het vijfde lid van artikel 5.2.21 stelt de maximale percentages stemrechten en aandelen vast bij unies van producentenorganisaties. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 18 van verordening 2017/891, dat artikel 17 van die verordening ook van toepassing verklaart voor unies van producentenorganisaties.

In de statuten dient eveneens ingevolge artikel 153, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 te worden opgenomen dat een producent zich per geproduceerd product slechts bij één producentenorganisatie kan aansluiten. Voorts bepaalt artikel 160 van verordening 1308/2013 dat de aangesloten producenten op grond van de statuten verplicht zijn om hun volledige productie via de producentenorganisatie af te zetten. Wel kan een lid overeenkomstig artikel 12 van verordening 2017/891 toestemming verleend worden een deel van de afzet anders te regelen. Op grond van artikel 12, eerste lid, van verordening 2017/891 kunnen producentenorganisaties de leden toestaan producten direct aan consumenten te verkopen voor persoonlijk gebruik, of zelf of via een andere door de producentenorganisatie aangewezen producentenorganisatie producten te verkopen als het daarbij gaat om een hoeveelheid of een waarde die marginaal is ten opzichte van de hoeveelheid of waarde van de betreffende producten die de eigen producentenorganisatie verkoopt of om producten die vanwege hun kenmerken of de in hoeveelheid of waarde beperkte productie door de leden niet onder de normale handelsactiviteiten van de eigen producentenorganisatie vallen. Met producten die vanwege hun kenmerken normaliter niet onder de handelsactiviteiten van de producentenorganisatie vallen worden bedoeld producten die niet onder het gebruikelijke productassortiment van de producentenorganisatie vallen, terwijl deze producten wel onderwerp zijn van de erkenning, of producten welke gewoonlijk wel door de producentenorganisatie worden verkocht, maar door teeltmethode of variëteit afwijken van het gangbare productenpakket.

Ingevolge artikel 5.2.22 kan die toestemming alleen worden verleend indien de mogelijkheid daartoe in de statuten is opgenomen en moet de toestemming met het oog op de controleerbaarheid jaarlijks schriftelijk en per individueel geval worden verleend, voordat gebruik wordt gemaakt van de uitzondering. Artikel 12, tweede lid, van verordening 2017/891 schrijft voor dat de toestemming in beginsel beperkt moet blijven tot maximaal 25% van het totale volume of de totale waarde van de verhandelbare productie van het desbetreffende lid. Dit om te voorkomen dat een lid de mogelijkheid krijgt om een aanzienlijk deel van zijn productie buiten de producentenorganisatie om te verhandelen en daarmee afbreuk doet aan het vereiste van concentratie van aanbod en afzet. Lidstaten wordt echter ook de mogelijkheid geboden om in bepaalde gevallen producentenorganisaties toe te staan hun leden een ontheffing van de leveringsplicht te verlenen tot maximaal 40%. Een aantal producentenorganisaties heeft specifieke producten en rassen ontwikkeld die onder licentie van de betrokken producentenorganisatie mogen worden geteeld en verkocht. Bij overstap naar een andere producentenorganisatie behoudt een teler in veel gevallen wel zijn teeltlicentie maar blijven de verkooprechten voor de betrokken producten en rassen bij de producentenorganisatie die de licentiehouder is. Om verkoop van dergelijke producten, die uit de aard der zaak via de licentie-houdende producentenorganisatie moet geschieden, niet te frustreren is in het vijfde lid van artikel 5.2.22 gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

§2. Aanvraag, verlening en beëindiging erkenning (artikelen 5.2.23-5.2.26)

De procedure van aanvraag en verlening van een erkenning van een producentenorganisatie staat in de artikelen 5.2.23, 5.2.24, en 5.2.25. Deze artikelen zijn een nadere invulling van artikel 154 van verordening 1308/2013 en artikel 7 van verordening 2017/891. Allereerst is in artikel 5.2.23 opgenomen dat een producentenorganisatie moet aantonen dat zij voldoet aan de op grond van de artikelen 152, 153, 154 en 155 van verordening 1308/2013 en de in titel 5.2. van deze subsidiemodule gestelde eisen.

Artikel 5.2.24, eerste lid bevat een opsomming van de stukken die een producentenorganisatie dient te overleggen bij de erkenningsaanvraag, waaronder een opgave van de waarde van de afzetbare productie. In het eerste lid, onderdeel d, wordt met het meerjarenplan niet het meerjarenplan van het operationeel programma bedoelt maar een algemene beschrijving van de missie, visie en doelstellingen van de producentenorganisatie. Uit de in het eerste lid, onderdeel k genoemde procuratieregeling blijkt de bevoegdheid van medewerkers om te handelen namens de organisatie, in het in onderdeel l bedoelde autorisatieschema is vastgelegd welke medewerker welke bevoegdheid heeft en de parafenlijst dient er toe om te kunnen controleren of een paraaf van een medewerker authentiek is. In overeenstemming met artikel 8, eerste lid, van verordening 2017/891 is de referentieperiode voor het vaststellen van de waarde van de afzetbare productie met het oog op de erkenning die is bepaald in artikel 5.2.24, derde lid, dezelfde als in artikel 5.2.33 is bepaald met het oog op het maximum aan financiële bijstand. Voor een nieuwe erkenning wordt uitgegaan van de waarde van de afgezette productie in die referentieperiode van de op 1 januari van het jaar waarin erkenning wordt gevraagd aangesloten producenten.

Op grond van artikel 154, vierde lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 neemt de minister binnen vier maanden na de indiening van een erkenningsverzoek een besluit, mits alle nodige bewijsstukken zijn bijgevoegd. Om te voorkomen dat na het opvragen van de ontbrekende bewijsstukken de termijn van vier maanden opnieuw gaat lopen, is in artikel 5.2.25 bepaald dat het opvragen van nadere stukken in plaats daarvan een opschortende werking heeft.

Artikel 5.2.26 betreft het wijzigen en beëindigen van een erkenning. Het op verzoek wijzigen en beëindigen van een erkenning kan uitsluitend per 1 januari, in verband met de administratieve complexiteit die een tussentijdse wijziging of beëindiging met zich brengt voor de berekening van de waarde van de afgezette productie. Voorafgaand aan de wijziging van een erkenning dient onderzocht te worden of nog aan de erkenningsvoorwaarden wordt voldaan. Met het oog daarop dient een aanvraag tot wijziging van de erkenning uiterlijk op 1 september te worden ingediend. Daarmee wordt voor wijzigingen aangesloten bij de termijn van maximaal 4 maanden die artikel 154, vierde lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 stelt voor het nemen van een besluit over een nieuw erkenningsverzoek. Artikel 36 van verordening 2017/891 regelt de financiële gevolgen van onder meer vrijwillige beëindiging van de erkenning. Met het oog op de uitvoering van dat artikel bepaalt artikel 5.2.26 dat een verzoek tot beëindiging uiterlijk op 1 december moet worden gedaan. Omdat artikel 36 van verordening 2017/891 alleen betrekking heeft op operationele programma’s is in het vijfde lid bepaald dat een producentenorganisatie zonder operationeel programma op ieder moment de erkenning kan beëindigen.

§3. Informatie- en rapportageverplichtingen (artikelen 5.2.27-5.2.28)

De artikelen 5.2.27 en 5.2.28 betreffen de informatie- en rapportageverplichtingen met betrekking tot de interne organisatie van de producentenorganisatie. Met deze verplichtingen wordt de controle op de naleving ondersteund en wordt mogelijk gemaakt dat de lidstaat voldoet aan haar informatieverplichting aan de Europese Commissie.

§4. Erkenning van unies van producentenorganisaties (artikelen 5.2.29-5.2.31)

In de artikelen 5.2.29, 5.2.30 en 5.2.31 staat de procedure voor de erkenning van een unie van producentenorganisaties ter invulling van artikel 156 van verordening 1308/2013 en artikel 19 van verordening 2017/891.

In artikel 5.2.30, eerste lid, staat dat bepaalde artikelen van overeenkomstige toepassing zijn, tenzij de aan tenzij de aangesloten producentenorganisaties zelf invulling aan de betreffende artikelen hebben gegeven. Uit het tweede lid is blijkt welke artikelen van overeenkomstige toepassing zijn, tenzij voor de unie van producentenorganisaties een afwijkende regeling is opgenomen. Hier worden ook transnationale (unies van) producentenorganisaties onder verstaan.

§5. Niet naleving van erkenningscriteria (artikel 5.2.32)

Artikel 5.2.32 betreft de opschorting van een erkenning. Ingevolge artikel 59 van verordening 2017/891 zendt de minister na constatering van niet-naleving van de erkenningscriteria aan de producenteorganisatie een aanmaningsbrief met daarin de geconstateerde tekortkoming, de vereiste corrigerende maatregelen en de termijnen waarbinnen die maatregelen moeten worden genomen. Als de maatregelen niet tijdig worden genomen, wordt de erkenning opgeschort. De termijn van de opschorting gaat onmiddellijk in na het verstrijken van de termijn voor het nemen van de corrigerende maatregelen. Gelet daarop bepaalt artikel 5.2.32 dat de erkenning van rechtswege wordt opgeschort na het verstrijken van de termijn voor het nemen van corrigerende maatregelen, tenzij de minister schriftelijk meedeelt dat de niet-naleving tijdig is gecorrigeerd.

Afdeling 5.2.2. Actiefonds en waarde afgezette productie

§1. Waarde afgezette productie (artikelen 5.2.33-5.2.38)

De artikelen 5.2.33 tot en met 5.2.38 geven voorschriften voor het vaststellen van de waarde van de afgezette productie per jaar. Hierbij wordt een referentieperiode vastgesteld en wordt aangegeven hoe met afzet van nieuwe en uitgetreden leden wordt omgegaan.

Voor de waarde van de afgezette productie wordt gekeken naar de waarde tijdens de referentieperiode van de producenten die zijn aangesloten op 1 januari van het uitvoeringsjaar waarvoor de steun wordt gevraagd. Artikel 5.2.33 bepaalt de referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afgezette productie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van verordening 2022/126. Deze is bepaald op het kalenderjaar twee jaar voorafgaande aan het uitvoeringsjaar waarvoor de waarde van de afgezette productie wordt gebruikt. Producentenorganisaties kunnen hierdoor bij de indiening van een operationeel programma of een wijziging voor de komende jaren al rekening houden met de maximale steun.

De waarde van de afgezette productie is één van de criteria voor de maximaal te ontvangen steun van de Unie. Ingevolge artikel 52 van verordening 2021/2115 is de financiële steun van de Unie beperkt tot 4,1% van de waarde van de door elke producentenorganisatie op de markt afgezette productie, 4,5% van de waarde van de door elke unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie en 5% van de waarde van de door elke transnationale producentenorganisatie of transnationale unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie. Indien het extra budget wordt ingezet voor de in artikel 52 van verordening 2021/2115 genoemde sectorale doelstellingen kan de beperking met 0,5 procentenpunten worden verhoogd.

De waarde van de afgezette productie wordt berekend op basis van de door de producentenorganisatie en haar aangesloten producenten geproduceerde groenten en fruit waarvoor de producentenorganisatie is erkend op 1 januari van het uitvoeringsjaar. In geval van een unie van producentenorganisaties betreft het de door de unie en haar aangesloten producentenorganisaties afgezette productie. De waarde van de afgezette productie kan ook worden berekend in het stadium ‘af dochteronderneming’. In het geval van uitbesteding omvat de waarde van de afgezette productie de toegevoegde economische waarde van de activiteit die de producentenorganisatie heeft uitbesteed.

Artikel 5.2.34 stelt aanvullende regels over de berekening van de waarde van de afgezette productie. Zo bepaalt het eerste tot en met het derde lid wat wel en niet onder de productie van de leden valt. Kernbegrip daarbij is het begrip ‘productie voor eigen rekening en risico’, zoals in de begripsbepalingen gedefinieerd. In beginsel is degene die het product op zijn eigen areaal teelt en opgeeft bij de Gecombineerde Opgave (GO) en die het product zaait en verzorgt de teler (degene voor wiens rekening en risico geteeld wordt) en wordt de waarde van het product dat deze teler via de producentenorganisatie afzet in de waarde afgezette productie opgenomen, ook wanneer dit een halfgewas, veldgewas danwel houtverkoop betreft. In principe verkrijgt deze teler het gewas nooit via een koopovereenkomst, er kan eventueel wel sprake zijn van deelteeltovereenkomst, contractteelt, pacht of huur. De koper van het halfgewas, veldgewas dan wel koop op hout is over het algemeen geen producent maar een handelaar.

Hiervan kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken als wordt aangetoond dat de feitelijke teler een andere is dan degene die het gewas opgeeft bij de GO, oorspronkelijk heeft gezaaid of gedeeltelijk heeft verzorgd. De feitelijke teler zal dan bijvoorbeeld aan moeten tonen dat het uitgangsmateriaal, de gewasverzorging en de oogst daadwerkelijk voor zijn rekening zijn; dat hij feitelijk een producent is zal ook uit de aard van het bedrijf en de bedrijfsmiddelen moeten blijken.

Artikel 5.2.34, vijfde lid, bepaalt ter uitvoering van artikel 31, zesde lid, van verordening 2022/126 dat in het stadium ‘af producentenorganisatie’ ook de kosten van verpakkingsmateriaal worden meegerekend, voor zover deze aan de afnemer zijn gefactureerd. In het zesde lid is bepaald dat in de waarde van de afgezette productie geen transportkosten mogen zijn opgenomen. Dit betreft zowel de kosten van het transport naar afnemers als de transportkosten van het transport naar de producentenorganisatie of tussen locaties van de producentenorganisaties. Dit betreft de kosten die door de producentenorganisatie zijn gemaakt en die blijken uit de administratie van de producentenorganisatie. Transport voor rekening van een aangesloten producent valt hier niet onder. Op grond van artikel 31, negende lid, van verordening 2022/126 mogen door een verzekering uitgekeerde vergoedingen voor afname van de productie als gevolg van een natuurramp, weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of plagen in het kader van oogstverzekeringsacties of gelijkwaardige acties worden meegeteld in de waarde van de afgezette productie. Het zevende lid van artikel 5.2.34 bepaalt dat dit alleen uitkeringen betreft die zijn gedaan aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of aan de leden.

Het achtste lid regelt de niet-gerealiseerde omzet (openstaande debiteuren). Van de debiteuren die op het moment van de definitieve opgave van de waarde van de afgezette productie nog openstaan, is het onwaarschijnlijk dat deze nog geïnd kunnen worden. Daarom mogen deze niet worden meegeteld in de waarde van de afgezette productie. Het negende lid geeft aan dat crediteringen van omzet (terugbetalingen aan afnemers) verdisconteerd moeten worden in de WAP-opgave en wel op het moment zoals crediteringen gebruikelijk in de boekhouding worden verwerkt. In het tiende lid wordt tenslotte geregeld dat verkopen van product aan een lid of aan een lid verbonden partijen, indien het betreffende lid of de verbonden partij deze producten zelf heeft geproduceerd.

De artikelen 5.2.35 tot en met 5.2.36 regelen hoe wordt omgegaan met de afzet van nieuwe leden. De waarde van de afgezette productie van een nieuw lid die voorheen lid was van een andere producentenorganisatie kan door de nieuwe producentenorganisatie in aanmerking worden genomen indien de oude producentenorganisatie een overzicht verstrekt van de waarde van de voor dat lid afgezette producten. Indien deze waarde door de oude producentenorganisatie niet is meegerekend in de waarde van de afgezette productie of geen onderwerp is geweest van de desbetreffende accountantscontrole bij de oude producentenorganisatie, dient het lid aan de nieuwe producentenorganisatie zelf een overzicht te overleggen van de waarde van de afgezette productie per product, geverifieerd door een externe accountant. Dit geldt ook voor nieuwe leden die voorheen niet bij een andere erkende producentenorganisatie waren aangesloten. De opgave als bedoeld in artikel 5.2.36, lid 1, onder b betreft niet alleen de waarde van de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend. Ook moeten deze leden opgave doen van mogelijk eerdere lidmaatschappen van producentenorganisaties ter controle van de voorwaarde dat de waarde van de afgezette productie niet eerder bij een andere producentenorganisatie aan een subsidieaanvraag ten grondslag mag hebben gelegen.

Alleen de waarde van producten waarvoor de producentenorganisatie op 1 januari van het uitvoeringsjaar is erkend mogen worden opgenomen in de waarde afgezette productie van het betreffende uitvoeringsjaar.

§2. Beheer van het actiefonds (artikelen 5.2.39-5.2.41)

In de artikelen 5.2.39 en 5.2.40 zijn voorschriften met betrekking tot het financieel beheer van het actiefonds opgenomen. In artikel 5.2.40, eerste lid, staat dat door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties voor het actiefonds een aparte bankrekening wordt geopend, een aparte grootboekrekening gereserveerd wordt, of een aparte kostenplaats wordt aangemaakt. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties legt de systematiek van berekening van de financiële bijdragen van de leden vast in haar statuten. De producentenorganisatie neemt in haar statuten op dat het actiefonds kan worden gevuld door middel van bijdragen op basis van bijvoorbeeld percentages van de omzet of een vast bedrag per kilogram. Op basis van deze systematiek stelt de producentenorganisatie jaarlijks de concrete bijdragen aan het actiefonds vast. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties is verplicht het besluit van de producentenorganisatie tot vaststelling van de bijdragen aan het actiefonds goed te laten keuren door de algemene vergadering. Uitgangspunt is dat de bijdragen in het actiefonds worden gestort in het lopende jaar. Indien sprake is van een tekort van het actiefonds kunnen ingevolge artikel 5.2.39, derde lid, door middel van een suppletieheffing verkregen bijdragen echter tot en met 1 april van het volgende jaar worden toegevoegd aan het actiefonds.

Artikel 5.2.41 regelt dat jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar de producentenorganisatie haar leden in een algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma informeert. Grotere investeringen moeten expliciet worden benoemd. Voor toepassing van deze bepaling worden combinaties van investeringen als één investering gezien (bijvoorbeeld een sorteerhal inclusief sorteermachines).

Afdeling 5.2.3. Operationele programma’s

§1. Eisen aan operationele programma’s (artikelen 5.2.42-5.2.47)

In artikel 5.2.42, eerste en tweede lid, zijn de sectorale doelstellingen opgenomen die producentenorganisaties met hun operationeel programma kunnen nastreven. Producentenorganisaties zijn daarbij op grond van het eerste lid verplicht om de strategische doelen concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten, afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering en bijdragen tot matiging van en aanpassing van klimaatverandering (artikel 46, aanhef en onderdelen b, e en f van verordening 2021/2115) op te nemen. Aan de onder e en f genoemde doelstellingen zijn in artikel 50, zevende lid van verordening 2021/2115 verplichte percentages gekoppeld. Een operationeel programma moet voor minimaal 15% betrekking hebben op milieu en klimaat en het programma moet minimaal drie of meer acties omvatten die verband houden met milieu en klimaat. Aan deze eisen moet over het totale meerjarige programma worden voldaan, deze gelden niet per jaar. Een zelfde voorwaarde geldt voor de doelstelling genoemd onder d, hier geldt een percentage van 2%. Voor het uit de markt nemen van producten, het groen oogsten van producten en het niet oogsten van producten geldt een maximum van één derde van de uitgaven. Dit maximum geldt wel per jaar.

De hoofdregel is dat het programma voor 50% door de Europese Unie wordt gefinancierd en voor 50% door de producentenorganisatie zelf. In een aantal gevallen is het mogelijk dat er een bijdrage van 60% van de Unie komt. Dit betreft onder andere activiteiten op het gebied van milieu, klimaat en onderzoek. Indien het operationeel programma voor 5% wordt aangewend voor onderzoek of voor 20% voor milieu en klimaat, dan wordt het EU-percentage verhoogd tot 80%. Deze percentages worden jaarlijks toegepast bij de vaststelling van de subsidie.

Daarnaast kunnen producentenorganisaties er voor kiezen om, in aanvulling hierop, tevens de andere in artikel 46 van verordening 2021/2115 genoemde sectorale doelstellingen na te streven. In artikel 5.2.42 is verder geregeld aan welke voorwaarden een operationeel programma moet voldoen.

Op grond van artikel 2.9 van de REES 2021 bevat een aanvraag om subsidie, en dus ook een operationeel programma, bepaalde informatie zoals gegevens over de subsidieaanvrager en een projectplan dat aan bepaalde eisen voldoet.

In artikel 5.2.43 is bepaald dat in aanvulling op de eisen aan de operationele programma’s die in de REES 2021 worden gesteld, een producentenorganisatie haar visie voor de toekomst dient te overleggen. Deze visie vormt, tezamen met de beschrijving van de uitgangssituatie, het uitgangspunt voor ieder operationeel programma. De visie van de producentenorganisatie bevat een beschrijving van het toekomstbeeld dat de producentenorganisatie heeft voor de producentenorganisatie en aan het eind van de looptijd van het operationele programma wil hebben gerealiseerd. In deze visie beschrijft de producentenorganisatie voor de gehele organisatie op een SMART geformuleerde wijze de uitgangssituatie en de doelen voor de organisatie als geheel met een duidelijk SMART geformuleerd resultaat over de situatie aan het einde van de looptijd van het operationeel programma.

Artikel 5.2.44 bepaalt dat de beschrijving van de uitgangssituatie een SWOT analyse dient te bevatten waaruit blijkt welke sectorale doelstellingen de producentenorganisatie met haar operationeel programma na wil streven. Deze SWOT analyse bevat in ieder geval een beschrijving en onderbouwing van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie. De SWOT analyse bevat tevens een beschrijving en onderbouwing van de kansen en bedreigingen voor de producentenorganisatie bij het realiseren van de in artikel 5.2.43 genoemde visie en de sectorale doelstellingen van de producentenorganisatie. De onderbouwing dient verifieerbaar te zijn, dat wil zeggen dat de producentenorganisatie de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen kan staven met objectieve bewijsstukken. Als een producentenorganisatie bijvoorbeeld als haar sterke punt het kennisniveau van de producentenorganisatie optekent, dan moet dit kunnen blijken uit het opleidingsniveau van de medewerkers. Voor de bedreigingen en kansen die de producentenorganisatie aangeeft kan verwezen worden naar externe artikelen of onderzoeken.

In artikel 5.2.45 wordt voorgeschreven welke informatie er per project moet worden verstrekt. Dit betreft onder meer een meetbare uitgangssituatie en een meetbaar resultaat ten aanzien van de sectorale doelstellingen. De uitgangssituatie betreft de situatie in het jaar voorafgaand aan het jaar van uitvoering. In onderdeel g van het eerste lid wordt ook een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen gevraagd. Dit houdt in dat dat de producentenorganisatie de meetbare resultaten uitsplitst naar meetbare tussenresultaten per jaar.

Per project bevat de informatie vervolgens een omschrijving van het project, een omschrijving van de wijze waarop het project naar verwachting zal bijdragen aan de realisatie van de sectorale doelstellingen en de subsidiabele activiteiten die in het kader van het project worden ingezet om bepaalde resultaten te realiseren. De producentenorganisatie kan daarbij kiezen uit de activiteiten die in deze module subsidiabel zijn gesteld. Ook bevat de informatie een onderbouwing van de subsidiariteit van de activiteiten en uitgavenposten. Dit houdt in dat de producentenorganisatie moet onderbouwen dat de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd niet verder gaat dan noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken. ’Goldplating’ is niet toegestaan.

De begroting moet voorts worden onderbouwd en op verzoek van de minister worden overgelegd aan de hand van minimaal één kostenbegroting (bijvoorbeeld een offerte of factuur) per uitgavenpost. Voor het eerste jaar van het operationeel programma geldt dat deze kosten aan de hand van drie kostenbegrotingen moeten worden onderbouwd. Voor de vervolgjaren van het programma moeten deze kosten jaarlijks op het moment van het verzoek tot wijziging voor de volgende jaren worden onderbouwd door middel van minimaal drie kostenbegrotingen per uitgavenpost (tenzij de betreffende uitgavenpost ten behoeve van een eerder uitvoeringsjaar al door middel van drie kostenbegrotingen is onderbouwd). Indien een begroting voor een activiteit op grond van het voorgaande wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen, moet de keuze voor de kostenbegroting waarmee in de begroting is gerekend, voldoende worden gemotiveerd. Op de eis om de begroting per uitgavenpost met minimaal drie kostenbegrotingen te onderbouwen is een aantal uitzonderingen geformuleerd. Wanneer de begroting voor een uitgavenpost wordt geraamd op minder dan € 25.000 kan met één kostenbegroting worden volstaan. En wanneer een uitgavenpost aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot kan worden volstaan met de voor handen zijnde kostenbegroting(en). Een voorbeeld van een uitgavenpost die aantoonbaar niet door meer dan één partij kan worden uitgevoerd is bijvoorbeeld SKAL certificering, hiervoor is slechts één aanbieder. In gevallen waarin slechts een of twee kostenbegrotingen kunnen worden overgelegd omdat overige partijen weigeren een kostenbegroting op te maken, dient de producentenorganisatie daarvan over schriftelijke bewijsstukken te beschikken, bijvoorbeeld emailberichten. Tenslotte is de verplichting om over kostenbegrotingen te beschikken helemaal niet van toepassing op personeelskosten en uitgaven die worden gedaan in het kader van de maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheer, met uitzondering van uitgaven ten behoeve van afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten in het kader van crisispreventie en crisisbeheer.

De looptijd van een project is in artikel 5.2.45 bepaald op maximaal 7 jaar. Indien bij het einde van het operationeel programma de looptijd van het project nog niet is voltooid, kan het project in een volgend operationeel programma worden opgenomen.

Om het collectieve karakter van het operationele programma te borgen is in artikel 5.2.47 bepaald dat een operationeel programma of een verzoek tot wijziging van een operationeel programma door de algemene vergadering van de producentenorganisatie moet worden goedgekeurd. Daarbij dient de producentenorganisatie de algemene vergadering te informeren over de projecten die zijn opgenomen in het operationeel programma, inclusief de bedragen per project en boven een bepaalde grens de voorgenomen investeringen op locatie van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming of andere locaties, onder vermelding van het adres van de locaties. Voor toepassing van deze bepaling worden combinaties van investeringen als één investering gezien (bijvoorbeeld een sorteerhal inclusief sorteermachines).

§2. Indienen en wijzigen operationele programma (artikelen 5.2.48 tot en met 5.2.50)

In paragraaf 2 zijn de bepalingen over indiening en het wijzigen van operationele programma’s opgenomen.

In artikel 5.2.48 is bepaald wanneer nieuwe operationele programma’s worden ingediend (tweede lid). Daarnaast wordt de subsidie jaarlijks voor het komende uitvoeringsjaar verleend (derde lid). De indieningsdatum voor deze verzoeken is ook opgenomen in artikel 5.2.48. In 2022 wordt hier van afgeweken (vierde lid). Artikel 5.2.49 betreft wijzigingen in operationele programma’s voor volgende jaren.

In artikel 5.2.50, tweede lid, is bepaald welke wijzigingen er tussentijds (gedurende het uitvoeringsjaar) mogen worden gedaan in een operationeel programma. Onverwijlde meldingen van tussentijdse wijzigingen kunnen alleen toekomstige wijzigingen betreffen en geen retroactieve werking hebben. De producentenorganisatie kan vanaf het moment dat de melding is gedaan op eigen rekening en risico met de wijziging aanvangen. In artikel 5.2.50, derde lid staan de eisen die worden gesteld aan de onderbouwing van een wijziging. De producentenorganisatie moet onder meer gemotiveerd aangeven wat de gevolgen van de wijziging zijn voor de uitvoering van het operationeel programma, om te voorkomen dat de wijziging afbreuk doet aan de doelen van het operationeel programma. In het derde lid wordt ten aanzien van wijzigingen met als doel een uitgavenpost of activiteit toe te voegen aan een operationeel programma bepaald dat de producentenorganisatie gemotiveerd moet aantonen waarom de wijziging noodzakelijk is. Het begrip noodzakelijk wordt hier hetzelfde uitgelegd als het begrip subsidiariteit bij artikel 5.2.45. In geval van het toevoegen van een activiteit moet bovendien gemotiveerd worden aangegeven hoe deze bijdraagt aan het project. Indien een uitgavenpost of activiteit wordt toegevoegd, zijn ingevolge het vijfde lid de bepalingen van artikel 5.2.45, derde lid, en 5.2.46, tweede tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

§3. Algemene voorschriften voor subsidiabele uitgaven
§3.1. Algemeen (artikel 5.2.51)

In artikel 5.2.51 is bepaald dat de uitgaven, bedoeld in paragraaf 3, subsidiabel zijn indien zij op grond van afdeling 5.3.2 subsidiabel worden gesteld.

§3.2. Personeelskosten (artikelen 5.2.52-5.2.55)

In artikel 5.2.52 is opgenomen welke personeelskosten subsidiabel zijn. Daaronder vallen ook de arbeidskosten van leden (onderdeel c). Voor deze leden is in artikel 5.2.53 een forfaitair tarief vastgesteld van € 40 per uur.

Om invulling te geven aan artikel 23, eerste lid, derde alinea van verordening 2022/126, is in artikel 5.2.54 opgenomen dat er een volledige urenregistratie moet worden bijgehouden. Met volledige urenregistratie wordt bedoeld dat indien een werknemer een aanstelling heeft voor 40 uur per week, in de urenregistratie ook 40 uur per week wordt verantwoord.

In artikel 5.2.55 is bepaald hoe de uurtarieven moeten worden berekend. Deze berekening volgt uit artikel 23 van Verordening 2022/126 en wordt uitgevoerd door de werkelijke salarissen te delen door 1.720 uur. In geval van deeltijd of indien een medewerker niet het gehele jaar in dienst is geweest wordt de 1.720 uur naar rato toegepast.

§3.3. Duurzame productiemiddelen (artikelen 5.2.56-5.2.72)

In paragraaf 3.3. staan de algemene eisen die aan investeringen in duurzame productiemiddelen worden gesteld. Zo geeft artikel 5.2.57 uitvoering aan artikel 24 van verordening 2022/126. Dit houdt in dat de producentenorganisatie een investering voor minimaal 50% moet aanwenden voor GMO-product van leden. Deze verplichting geldt voor de gehele instandhoudingstermijn. De producentenorganisatie toont het gebruik van het duurzame productiemiddel jaarrond aan met behulp van gebruiksadministraties per investering, tenzij de producentenorganisatie het gebruik op andere wijze aantoont ten genoegen van de Minister.

In het geval van nieuwbouw of verbouw zijn investeringen in elementaire voorzieningen als afwatersystemen, riolering, aansluiting op waterleiding en aansluiting op systemen voor datacommunicatie, die worden gezien als onmisbare elementen, in artikel 5.2.59 subsidiabel gesteld. Onmisbare elementen zijn voorzieningen waar zonder nieuwbouw of verbouw niet kan worden gebruikt voor het doel waarvoor het in het operationeel programma is opgenomen. Bijvoorbeeld in het geval in het gebouw producten met watersorteerders worden gesorteerd, dan is het noodzakelijk dat het gebouw op de waterleiding is aangesloten.

In artikel 5.2.62 is geregeld dat duurzame productiemiddelen eigendom moeten zijn van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming. Voor bomen en meerjarige planten geldt dit niet, maar moet ingevolge artikel 5.2.63, derde lid, wel de opbrengst worden geleverd aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming. Een andere uitzondering volgt uit punt 8 van bijlage III van verordening 2022/126 en betreft huur. Het is mogelijk om als alternatief voor koop te huren (zie ook artikel 5.2.72). Ingevolge artikel 5.2.62 zijn duurzame productiemiddelen die worden gefinancierd door meerdere erkende producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties subsidiabel naar rato van het aandeel van de financiering in dit productiemiddel. Indien duurzame productiemiddelen worden gekocht en daarbij een recht van opstal wordt gevestigd, zijn slecht de kosten van de duurzame productiemiddelen, en niet de uitgaven die verband houden met het recht van opstal, subsidiabel.

In artikel 5.2.63 zijn voorschriften omtrent het eigendom van duurzame productiemiddelen opgenomen. Ter uitvoering van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2022/126 wordt onder meer bepaald dat in het kader van de operationele programma’s verworven duurzame productiemiddelen in eigendom en bezit van de begunstigde blijven tot ten minste vijf jaar vanaf het moment waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking is gesteld. Voor duurzame productiemiddelen waarvan de fiscale afschrijvingsperiode korter is dan vijf jaar geldt een instandhoudingsperiode die gelijk is aan de fiscale afschrijvingsperiode.

Omdat in geval van houderschap door een lid geen sprake kan zijn van bezit van hetzelfde duurzame productiemiddel door de producentenorganisatie, bepaalt artikel 5.2.63, vierde lid, dat in die situatie de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties slechts eigenaar hoeft te zijn gedurende de instandhoudingstermijn.

Indien een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochteronderneming duurzame productiemiddelen verkoopt zonder deze te vervangen, wordt de Uniesteun die is betaald om de investering in duurzame productiemiddelen te financieren teruggevorderd ingevolge artikel 11, negende lid, van verordening 2022/126. Deze steun wordt artikel 11, negende lid, van verordening 2022/126 door de minister gerecupereerd naar evenredigheid van het aantal volledige maanden dat resteert tot het einde van de op grond van artikel 5.2.63 geldende instandhoudingstermijn. Het teruggevorderde bedrag wordt teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF). Artikel 5.2.65 bepaalt in aanvulling hierop dat in geval duurzame productiemiddelen verloren gaan door een incident waartegen de producentenorganisatie zich heeft verzekerd, de verzekeringsuitkering wordt gerecupereerd en afgedragen aan het ELGF indien de producentenorganisatie de verzekeringsuitkering niet gebruikt om de verloren gegane duurzame productiemiddelen te vervangen. Als het bedrag dat zou worden berekend indien de duurzame productiemiddelen niet verloren zouden zijn gegaan maar verkocht lager uitvalt dan de verzekeringsuitkering, wordt dat bedrag door de minister gerecupereerd.

Artikel 5.2.64 bepaalt dat duurzame productiemiddelen in geval van een producentenorganisatie moeten worden herplaatst bij de producentenorganisatie of een dochteronderneming of een lid van de producentenorganisatie. In geval van een unie van producentenorganisaties moeten de duurzame productiemiddelen worden herplaatst op een locatie van de unie van producentenorganisaties, een aangesloten producentenorganisatie, een dochteronderneming van een van beiden of een lid van een aangesloten producentenorganisatie. In geval van terugvordering wordt de restwaarde door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties teruggevorderd en toegevoegd aan het actiefonds. De terugvordering dient in werking te zijn gesteld binnen 2 maanden na uittreding van het lid of de producentenorganisatie, het is niet noodzakelijk dat binnen die termijn ook het gehele bedrag van de restwaarde is geïnd. De restwaarde wordt bepaald naar rato van het aantal resterende volledige maanden van de instandhoudingstermijn. Door terugvordering van de restwaarde kan dit bedrag alsnog worden besteed ten gunste van de doelen van het operationeel programma. Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties geen operationeel programma uitvoert op het moment dat de restwaarde wordt toegevoegd aan het actiefonds, kan het teruggevorderde bedrag niet worden besteed. Indien dit ook in de volgende twee jaren het geval is, wordt het gedeelte van de restwaarde dat is gefinancierd met uniesteun, gerecupereerd zodat dit bedrag kan worden teruggestort in het ELGF.

Artikel 11, tweede lid, van verordening 2022/126 bepaalt dat investeringen in duurzame productiemiddelen via het actiefonds gefinancierd mogen worden in één bedrag of in identieke tranches. In het operationeel programma wordt aangegeven welke wijze van financiering wordt gekozen en wat de verdeling van de tranches is. Deze tranches betreffen identieke bedragen per jaar en kunnen niet worden gewijzigd. Een tranche kan bij een aanvraag tot deelbetaling in één keer worden opgenomen. Artikel 5.2.66 bepaalt dat indien een investering in identieke tranches via het actiefonds wordt gefinancierd, de subsidieaanvraag voor de eerste tranche pas kan worden gedaan nadat de laatste factuur is ontvangen

Artikel 5.2.72 regelt de subsidiabiliteit van huur van duurzame productiemiddelen als alternatief voor koop. Omdat het gaat om huur in plaats van koop, is dit alleen subsidiabel indien koop subsidiabel zou zijn. Ingevolge punt 8 van bijlage II van verordening 2022/126 is huur als alternatief voor koop bovendien alleen subsidiabel indien dit economisch verantwoord is en met goedkeuring van de lidstaat. De huur is beperkt in tijd tot de instandhoudingstermijn.

§3.4. Overige kosten (artikelen 5.2.73-5.2.77)

De artikelen 5.2.73 tot en met 5.2.77 geven de algemene voorwaarden voor overige kosten. In artikel 5.2.74 zijn voorschriften opgenomen omtrent uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door leden en medewerkers van de producentenorganisatie. De reiskostencomponent van het uurloon van medewerkers in dienst van de producentenorganisatie of diens dochterondernemingen zijn in dit kader niet subsidiabel, dit volgt uit de limitatieve opsomming in artikel 5.2.55, tweede lid, van de elementen die in het subsidiabele uurtarief kunnen worden opgenomen. In het eerste lid, onderdeel d, is bepaalt dat de kilometervergoeding maximaal de overeenkomstig hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk vastgestelde hoge reiskostenvergoeding bedraagt. Voor reizen in andere lidstaten geldt in het geval van kilometervergoeding hetzelfde tarief als in het binnenland. Voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en EU-lidstaten door medewerkers en aangesloten leden kunnen producentenorganisatie een vergoeding verstrekken voor de daadwerkelijk gemaakte kosten, binnen de maxima van hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk.

Artikel 5.2.75, eerste lid, bepaalt dat overige kosten op het gebied van ICT subsidiabel zijn voor zover deze ICT voorzieningen ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kunnen worden toegerekend aan deze activiteiten.

Titel 5.3. Interventietypes in de sector groenten en fruit

Afdeling 5.3.1. Algemene bepalingen (artikelen 5.3.1-5.3.6)

Artikel 5.3.1. ziet op de subsidieverstrekking. Op aanvraag (middels een operationeel programma) verstrekt de minister subsidie aan erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit voor het uitvoeren van een door de minister goedgekeurd operationeel programma. Het betreft alle operationele programma’s die onder het nieuwe GLB vallen dus zowel operationele programma’s die op of na 1 januari 2023 starten als operationele programma’s die reeds onder het oude GLB bestonden en zijn aangepast of vervangen door een nieuw operationele programma overeenkomstig artikel 5, zesde lid, onderdelen a en b, van verordening 2021/2117.

Ingevolge artikel 5.3.2 wordt de hoogte van de Europese subsidie bepaald overeenkomstig artikel 52 van verordening 2021/2115. Subsidiabel zijn kosten die op grond van afdeling 5.3.2. subsidiabel worden gesteld (artikel 5.3.3).

De verdeling van het subsidieplafond wijkt af van de wijze van verdelen zoals omschreven in artikel 2.4. In afwijking daarvan verdeelt de minister het subsidieplafond overeenkomstig de voorschriften in artikel 52 van verordening 2021/2115.

De realisatietermijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, van de REES 2021 is voor de operationele programma’s overeenkomstig artikel 50, tweede lid, van verordening 2021/2115 ten minste drie en ten hoogste zeven jaar (artikel 5.3.5).

Artikel 5.3.6 bepaalt dat de minister binnen 13 weken na datum van de aanvraag een beschikking geeft op een aanvraag om subsidie.

Afdeling 5.3.2. Subsidiabele activiteiten en sectorale doelstellingen
§1. Algemeen (artikelen 5.3.7-5.3.9)

In artikel 5.3.7. is geregeld dat de activiteiten die zijn opgenomen in paragraaf 2 tot en met paragraaf 12 van afdeling 5.3.2 kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstellingen. Voor elke sectorale doelstelling is in deze afdeling een aparte paragraaf opgenomen met daarin de activiteiten die kunnen worden ingezet (en subsidiabel zijn gesteld) in het kader van desbetreffende sectorale doelstelling. Vervolgens zijn (voor zover relevant) de paragrafen opgedeeld in investeringen in duurzame productiemiddelen en overige kosten. Onder overige kosten vallen in de meeste gevallen ook personeelskosten. Verschillende activiteiten komen terug bij meerdere sectorale doelstellingen. Voor zover relevant worden deze apart besproken in deze toelichting.

Een activiteit is een specifieke activiteit of een specifiek instrument ter verwezenlijking van een bepaalde sectorale doelstelling.

De uitvoering van het operationeel programma van een producentenorganisatie wordt op grond van artikel 51 van verordening 2021/2115 gefinancierd door een door de producentenorganisatie voor dat doel opgericht actiefonds. Dit fonds wordt gefinancierd met bijdragen van de producentenorganisatie en haar leden en met communautaire financiële steun. Uitgaven die subsidiabel zijn gesteld mogen voor 100% van de subsidiabele uitgaven worden gefinancierd uit het actiefonds, tenzij een forfaitair tarief is bepaald.

Cumulatie van steun op grond van deze regeling met steun uit andere subsidieregelingen is niet toegestaan.

Artikel 5.3.9 bepaalt, ter uitvoering van artikel 12 van verordening 2022/126, onder welke voorwaarden activiteiten in afdeling 5.3.2, paragraaf 6 en 7 bijdragen aan de agromilieuklimaatdoelstellingen. Op grond van het eerste lid, onderdeel a moet de producentenorganisatie het verwachte voordeel en extra effect van een activiteit in verband met agromilieuklimaatdoelstellingen ex ante aantonen. Ook is een producentenorganisatie verplicht om een herzieningsclausule in het operationeel programma op te nemen. Dit om er voor te zorgen dat het programma kan worden aangepast bij wijziging van de toepasselijke opgelegde normen, eisen of verplichtingen.

In het geval van investeringen in duurzame productiemiddelen moet de producentenorganisatie ex ante kunnen aantonen dat er een reductie van ten minste 15% kan worden gerealiseerd in het gebruik van productiemiddelen die niet hernieuwbare natuurlijk hulpbronnen zijn of een mogelijke bron van milieuvervuiling zijn. De 15% kan ook betrekking hebben op de uitstoot van lucht-, bodem- of water verontreinigende stoffen in het productieproces of in de productie van afval. Deze reductieeis geldt niet voor de biologische productie voor zover het meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen betreft. Dit omdat in de biologische productie per definitie geen chemische meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.

§2. Productieplanning en -organisatie (artikelen 5.3.10-5.3.35)

In deze paragraaf zijn activiteiten opgenomen die kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling productieplanning en -organisatie, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel a, van verordening 2021/2115.

Zo zijn in artikel 5.3.11 uitgaven voor de aanschaf van LED belichtingsinstallatie subsidiabel gesteld, indien voldaan wordt aan de voorwaarden in het eerste lid. Dit betreft een initiële investering in belichting. Vervanging van SON-T door LED-belichting is opgenomen in de artikelen 5.3.75 en 5.3.123. Het betreft hier uitsluitend LED. Hybride belichting (een combinatie van LED-verlichting en SON-T) in een zelfde kascompartiment is niet toegestaan, ook niet als de SON-T zonder subsidie is aangekocht. Het is wel mogelijk dat in het ene kascompartiment LED wordt gebruikt en in het andere SON-T. Onder kascompartiment wordt een onderdeel van een kas verstaan dat zelfstandig als eenheid gestuurd wordt voor het klimaat. Dit om een gefaseerde introductie van LED te faciliteren. Onder het eerste lid, onderdeel b, bestaat de voorwaarde dat gedurende de instandhoudingstermijn de energie die wordt gebruikt voor deze installatie een duurzaam karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Onder duurzaam wordt bijvoorbeeld verstaan energie opgewekt door middel van zon, water, wind of geothermie. Belichtingsinstallaties zullen over het algemeen bij een lid en niet op een centrale locatie van de producentenorganisatie worden geplaatst.

In titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV- subsidies over Energie-efficiëntie glastuinbouw zijn nadere voorwaarden gesteld waaraan de LED-belichting moet voldoen. Het gaat onder andere om eisen aan het geïnstalleerd vermogen, hoeveelheid licht, het spectrum (golflengte) van het licht en de wijze waarop dit bepaald moet worden

In artikel 5.3.12 worden uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten subsidiabel gesteld.

Investeringen in kwaliteitszorgsystemen als bedoeld in onderdeel c, zijn bijvoorbeeld investeringen voor het innovatief sorteren door middel van camera’s. De investeringen in lange en korte bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties en vriescellen omvatten mede controlled atmosphere bewaring en trafovoorzieningen.

In artikel 5.3.14 zijn uitgaven voor het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning subsidiabel gesteld. Deze activiteit omvat tevens systemen voor warehousemanagement.

In artikel 5.3.18 zijn uitgaven voor investeringen in ICT customer relationship management subsidiabel gesteld. Indien de investering wordt geplaatst op het terrein van een lid, zijn de uitgaven slechts subsidiabel indien de producentenorganisaties kan aantonen dat het bij het lid geplaatste systeem integraal onderdeel uitmaakt van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

In artikel 5.3.19. zijn uitgaven voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet subsidiabel gesteld.

In artikel 5.3.22 zijn uitgaven subsidiabel gesteld die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de belichtingsinstallatie.

In artikel 5.3.34 zijn uitgaven voor het opleiden van personeel om te komen tot een verhoging van de kwalificatie van het personeel of het versterken van de interne professionalisering subsidiabel gesteld. Deze activiteiten zijn evenwel slechts subsidiabel indien het gaat om de kosten van respectievelijk opleidingen voor personeel en inhuur van externen voor activiteiten op het gebied van afzet, logistiek, kwaliteit, milieubescherming, teelttechniek, crisispreventie en risicobeheer en fytosanitair bewustzijn. Onder opleidingen ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden worden bijvoorbeeld cursussen over tekstverwerking (Word) of Excel verstaan.

§3. Concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten (artikelen 5.3.36-5.3.50)

In deze paragraaf zijn activiteiten opgenomen die kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel b, van verordening 2021/2115.

In artikel 5.3.41 zijn uitgaven voor investeringen in sorteer- en verpakcentra, distributiecentra; verwerkingscentra; fustopslag en sorteer- en verpakkingslijnen subsidiabel gesteld. Ten opzichte van de vorige versie van de regeling is het niet meer verboden om oude centra te vervangen of om standaard sorteer- en verpakkingslijnen te vervangen. In de vorige versie waren eveneens een met een sorteerlijn geïntegreerd aanvoerprognosesysteem uitgesloten. Deze zijn nu wel subsidiabel onder diverse artikelen met betrekking tot ICT.

Artikel 5.3.42 betreft investering in horizontale en verticale samenwerking en ziet op de overname van aandelen. Deze activiteit is evenwel slechts subsidiabel onder de voorwaarden genoemd in punt 10 van Bijlage III van verordening 2022/126. Dat wil zeggen dat investeringen in aandelen van ondernemingen rechtstreeks moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma. Als extra voorwaarde is gesteld dat producentenorganisaties in het geval van overname van aandelen een due dilligence-onderzoek heeft laten uitvoeren. Dit is een analyse van een onderneming op economische, juridische, fiscale en financiële omstandigheden om zo de risico’s van de overname in beeld te brengen en de waarde van de aandelen te bepalen.

In artikel 5.3.43. zijn uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek, marktontwikkeling en marketing subsidiabel gesteld. Deze uitgaven omvatten onder meer onderzoeken en paneldata.

Ook artikel 5.3.49 betreft uitgaven voor de versterking van de horizontale en verticale samenwerking, dit artikel ziet op de juridische kosten en administratiekosten en de kosten van haalbaarheidsstudies.

§4. Verbetering van het concurrentievermogen (artikelen 5.3.51-5.3.65)

In deze paragraaf zijn activiteiten opgenomen die kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verbetering van het concurrentievermogen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel c, van verordening 2021/2115.

In de artikelen 5.3.52 en 5.3.53 zijn de algemene voorwaarden opgenomen die gelden voor alle investeringen in en uitgaven voor overige kosten voor ICT.

In de artikelen 5.3.59 en 5.3.64 worden investeringen in meerjarig plantgoed en bomen en uitgaven voor licenties subsidiabel gesteld. Als voorwaarde geldt dat de producentenorganisatie het exclusieve recht heeft op het ras of variëteit. Dit betreft niet een absolute exclusiviteit, maar bijvoorbeeld de exclusiviteit ten behoeve van een bepaald geografisch gebied, een bepaalde afzetmarkt, een bepaalde afnemer, etc.

Artikel 5.3.65 bepaalt dat in het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten uitsluitend de door de organisatie van de bijeenkomst in rekening gebrachte kosten subsidiabel zijn. Hiermee worden eventuele vergoedingen aan leden en kosten van personeel van de producentenorganisatie uitgesloten van subsidie.

§5. Onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productiemiddelen (artikelen 5.3.64-5.3.71)

In deze paragraaf zijn activiteiten opgenomen die kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productiemethoden, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel d, van verordening 2021/2115.

In de artikelen 5.3.65 tot en met 5.3.69 zijn algemene voorwaarden opgenomen voor activiteiten op het gebied van onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productiemiddelen. Als aan deze voorwaarden is voldaan kan een activiteit subsidiabel zijn als uitgave voor duurzaam productiemiddel of onder uitgaven voor overige kosten.

Bij toegepast onderzoek wordt bestaande wetenschappelijke kennis toegepast op het analyseren en oplossen van praktijkproblemen. De resultaten zijn direct toepasbaar in de praktijk. Het gaat hier om het onderzoek in de experimentele fase. Het onderzoek wordt systematisch en planmatig uitgevoerd.

Praktijk onderzoek heeft als doel om een concreet beschreven probleem in de praktijk op te lossen. Het onderzoek moet gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe producten, producteigenschappen, technieken. Praktijkonderzoek zal veelal het vervolg zijn op toegepast onderzoek.

Bij een ontwikkelingsproject wordt een technisch nieuw product of (teelt)productieproces ontwikkeld. Er zijn (teelt)technische risico’s of onzekerheden of het beoogde eindresultaat haalbaar is.

Uitbesteding aan kennisinstituten of onderzoeksbedrijven is mogelijk, mits aangetoond kan worden dat zij gecertificeerd zijn of voldoende toegerust zijn om kwalitatief goed onderzoek uit te voeren. Bijvoorbeeld aan de hand van deskundigheid, faciliteiten, capaciteit, ervaring of publicaties op het gewenste onderzoeksgebied. Ook voor onderzoekers, via uitbesteding of niet, geldt dat zij over voldoende opleiding, expertise en ervaring moeten beschikken om het voorgenomen onderzoek uit te kunnen voeren.

Samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling tussen producentenorganisaties is mogelijk. Indien het een samenwerking betreft met niet-erkende producentenorganisaties, dan dienen de erkende producentenorganisaties in de meerderheid te zijn. Niet-erkende producentenorganisaties moeten agrarische ondernemingen zijn en de kosten moeten naar rato onderling verdeeld zijn.

Samenwerking van producentenorganisaties met leveranciers of veredelaars is mogelijk, indien aangetoond kan worden dat er sprake is van een co-creatie en beide partijen een eigen, onderscheidbare inbreng in het onderzoek of de ontwikkeling hebben, die niet louter gebaseerd is op een financiële verbintenis. Met de uitsluiting van private maatschappelijke organisaties worden geen commerciële bedrijven bedoeld.

Onder eerste uitrol van een nieuw ontwikkeld product wordt verstaan het voor het eerst in de praktijk uitzetten van een product op experimentele basis (5.3.67). Uitgaven voor bijvoorbeeld extra teeltbegeleiding (boven de normale teeltbegeleiding) kunnen hieronder vallen. De kosten van marktintroductie vallen hier niet onder.

Aangezien onderzoek en ontwikkeling een nieuwe en verplichte doelstelling betreft kan de minister nadere voorwaarden stellen.

§6. Afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering (artikelen 5.3.74-5.3.117)

In deze paragraaf zijn activiteiten opgenomen die kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering, als bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel e, van verordening 2021/2115.

In artikel 5.3.75 zijn uitgaven voor de vervanging van bestaande belichtingsinstallaties door LED-belichtingsinstallaties subsidiabel gesteld. Omdat LED-belichting ten opzichte van SON-T een energiebesparing oplevert is de vervanging, in tegenstelling tot de in artikel 5.3.11 bedoelde initiële investering, onder deze doelstelling geplaatst. Het betreft hier uitsluitend LED. Hybride belichting (een combinatie van LED-verlichting en SON-T) in een zelfde kascompartiment is niet toegestaan, ook niet als de SON-T zonder subsidie is aangekocht. Het is wel mogelijk om in het geval van gecombineerde belichting de SON-T te vervangen door LED. Ook is het wel mogelijk dat in het ene kascompartiment LED wordt gebruikt en in het andere SON-T. Onder kascompartiment wordt een onderdeel van een kas verstaan dat zelfstandig als eenheid gestuurd wordt voor het klimaat. Dit om een gefaseerde introductie van LED te faciliteren. Onder het eerste lid, onderdeel b, bestaat de voorwaarde dat gedurende de instandhoudingstermijn de energie die wordt gebruikt voor deze installatie een duurzaam karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Onder duurzaam wordt bijvoorbeeld verstaan energie opgewekt door middel van zon, water, wind of geothermie. Belichtingsinstallaties zullen over het algemeen bij een lid en niet op een centrale locatie van de producentenorganisatie worden geplaatst.

In titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV- subsidies over Energie-efficiëntie glastuinbouw zijn nadere voorwaarden gesteld waaraan de LED-belichting moet voldoen. Het gaat onder andere om eisen aan het geïnstalleerd vermogen, hoeveelheid licht, het spectrum (golflengte) van het licht en de wijze waarop dit bepaald moet worden

Ingevolge artikel 5.3.77 zijn uitgaven voor investeringen in het gebruik van reststromen subsidiabel, bijvoorbeeld een CO2-netwerk en aansluitingen voor CO2-opslag. Onder kosten in verband met voorzieningen voor de (tijdelijke) opslag van CO2 op het teeltbedrijf vallen ook voorzieningen waarbij de CO2 per vrachtauto wordt aangevoerd.

Artikel 5.3.78, derde lid, betreft subsidiabele uitgaven voor investeringen in het kader van een totaalconcept in het geval van gesloten en semi-gesloten kassystemen. Deze uitgaven zijn dus niet als losse onderdelen subsidiabel. De uitgaven dienen een combinatie te zijn van bepaalde, genoemde, systemen of installaties. Bij een totaalconcept kan worden gedacht aan het programma ‘Kas als Energiebron’ of ‘Het nieuwe telen’ maar het laat ook de ruimte voor nieuwe programma’s. In een (semi-)gesloten kassysteem worden zonne-energie en andere natuurlijke ‘buitenomstandigheden’ in combinatie met de voorzieningen in de kas optimaal benut voor verwarming, koeling, beperking van het warmteverlies, ontvochtiging en CO2-gebruik. Onderdeel h van het derde lid betreft aquifers. In onderdeel i gaat het om bepaalde schermen waarbij de energiebesparing een doekeigenschap is. Het gaat hier niet om schermen die lichtdoorlatend of lichtafschermend zijn, want die zijn wettelijk of teeltkundig gangbaar of verplicht. Die schermen zijn dan ook in het zevende lid niet subsidiabel gesteld. Ingevolge het zevende lid zijn daarnaast onder meer investeringen in warmte- en koudebuffering, en warmtebuffertanken, niet subsidiabel.

Artikel 5.3.79 betreft subsidiabele uitgaven voor investeringen in innovatieve en emissiebeperkende gewasbeschermingsapparatuur die tot doel hebben om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen te verminderen of te voorkomen. Als apparatuur voor UV-licht ter bestrijding van schimmelziekten zijn zowel vaste opstellingen als UV belichtingswagens subsidiabel, Ook transportsystemen voor het verplaatsen van UV-belichtingsapparatuur naar de volgende rij of afdeling zijn subsidiabel, mits deze systemen onderdeel zijn van de investering. Bij precisie mechanische onkruidbestrijdingsapparatuur kan men denken aan vinger- en torsiewieders; bijbehorende controlesystemen kunnen mechanisch, op basis van automatische rij herkenning of GPS gestuurd zijn.

Artikel 5.3.81 betreft uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water van gewasbeschermingsmiddelen voorafgaand aan lozing. In het Activiteitenbesluit Milieubeheer is aangegeven dat tot 2027 drainwater alleen geloosd mag worden, mits niet meer dan een per gewas bepaalde hoeveelheid stikstof en fosfaat per hectare geloosd wordt. Om lozing te voorkomen kan men het drainwater zuiveren van natrium en chloride. Installaties daarvoor zijn subsidiabel. Als drainwater geloosd wordt en de stikstof- en fosfaatnorm overschreden wordt, dan zal het drainwater gezuiverd moeten worden voor lozing. Installaties die meer dan de wettelijke hoeveelheden verwijderen zijn volledig subsidiabel. Dat is opgenomen in artikel 5.3.82. In artikel 5.3.85 zijn uitgaven voor investeringen van apparatuur behorende bij biostimulanten in het kader van geïntegreerde gewasbescherming subsidiabel gesteld. Het betreft hier de investeringen voor toediening van de biostimulanten zoals bedoeld in artikel 5.3.105.

Artikel 5.3.86 bepaalt dat de aankoop van investeringen voor lage emissie apparatuur voor precisie bemesting subsidiabel is.

Teelt uit de grond als bedoeld in artikel 5.3.87, tweede lid, is niet beperkt tot het gelijknamige onderzoeksprogramma maar verwijst naar alle technieken waar mee groenten en fruit worden geteeld zonder dat er contact wordt gemaakt tussen het water en nutriënten en de bodem.

In artikel 5.3.93 zijn uitgaven voor investeringen bij substraatteelt ter verbetering van de waterkwaliteit bij de bron subsidiabel gesteld indien bedoeld om de emissie van (vervuild) recirculatiewater te voorkomen.

Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan: investeringen in omgekeerde osmose voor ontzouting van water bij de bron ten behoeve van recirculatie in de substraatteelt of het actief beluchten van water door middel van een beluchtings- en ontgassingstoren ter voorkoming van zuurstofloos water en ontstaan van slijmvormende biomassa. Uitgaven voor afdekzeilen van bassins en silo’s voor wateropslag zijn niet subsidiabel.

In artikel 5.3.97 zijn investeringen ten behoeve van het opstellen van berekeningen van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk of een levenscyclusanalyse subsidiabel gesteld. Onder een CO2 voetafdruk wordt verstaan de totale uitstoot van broeikasgassen veroorzaakt door de productie van groenten en fruit, uitgedrukt als koolstofdioxide-equivalent. Onder een levenscyclusanalyse wordt een methode verstaan om de totale milieubelasting van een product te bepalen gedurende de hele levenscyclus, dat wil zeggen: winning van de benodigde grondstoffen, productie, transport, gebruik en afvalverwerking. De daarvoor benodigde investeringen en de investeringen die bijvoorbeeld nodig zijn om te komen tot een productduurzaamheidsrapportage zijn subsidiabel. Dit betreft investeringen in ICT en meetapparatuur.

In artikel 5.3.105 zijn de specifieke kosten voor biostimulanten subsidiabel gesteld. Bepaalde stoffen, mengsels en micro-organismen, aangeduid als biostimulanten voor planten, vormen geen inputs van nutriënten als zodanig, maar stimuleren wel de natuurlijk voedingsprocessen van planten. Indien dergelijke producten als enige doel hebben het gebruik van nutriënten door de plant efficiënter te maken, de tolerantie voor abiotische stress en de kwaliteitskenmerken te verbeteren, of de beschikbaarheid van in de bodem of in de rhizosfeer vastgehouden nutriënten te vergroten, hebben zij in wezen meer gemeen met bemestingsproducten dan met de meeste categorieën gewasbeschermingsmiddelen. Hun werking vormt een aanvulling op die van meststoffen en is bedoeld om de efficiëntie van die meststoffen te vergroten zodat de dosering van nutriënten kan worden verlaagd. Indien biostimulanten voorzien van een CE-markering zijn de specifieke kosten subsidiabel. Een CE-markering geeft aan dat het product voldoet aan de wettelijke eisen.

Ten aanzien van biologische mest en compost in artikel 5.3.107 geldt dat door Skal op biologische bedrijven toegelaten groencompost, niet afkomstig van biologische landbouwbedrijven, niet in aanmerking wordt genomen, omdat de specifieke kosten daarvan verwaarloosbaar zijn. Om de biologische oorsprong van de mest en compost aan te tonen beschikt de producentenorganisatie over een factuur, een afleverbon waarop is vermeld het Skal-nummer van het landbouwbedrijf (of -bedrijven) waarvan de mest en compost afkomstig is en het Skal-certificaat van het betrokken landbouwbedrijf (of -bedrijven) of indien het certificaat niet voorhanden is een lijst van Skal-gecertificeerde landbouwbedrijven en Skal-nummers. Onder opgewerkte dierlijke mest in onderdeel b van het eerste lid wordt een concentraat verstaat dat afkomstig is uit een dunne fractie.

In artikel 5.3.108 zijn de uitgaven van duurzaam bodembeheer in het kader van groenbemesting opgenomen. Onder groenbemesting valt onder andere het telen van planten op een stuk grond om deze vervolgens onder te ploegen of te mulchen. Dit om het percentage organische stof en het stikstofgehalte in de bodem te verhogen. Of ter verbetering van de bodemstructuur en het tegengaan van bodemerosie.

In artikel 5.3.116 worden de overige kosten en de personeelskosten voor de in artikel 5.3.97 bedoelde CO2 voetafdruk of levenscyclusanalyse subsidiabel gesteld. Dit betreft de registratie en vastlegging van de benodigde indicatoren om bijvoorbeeld te komen tot een producentenpaspoort. Indien noodzakelijk zijn ook de kosten van advies en externe audits subsidiabel. De kosten om de resultaten (bijvoorbeeld een product duurzaamheidsrapportage) te communiceren komen eveneens voor steun in aanmerking.

§7. bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering (artikelen 5.3.118-5.3.129)

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel f, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.119 betreft subsidiabele uitgaven voor investeringen in duurzame energie die een reductie van het energieverbruik geven, zoals zonnepanelen, zonnecollectoren, windmolens, aardwarmte en batterijen voor tijdelijke opslag van energie. Behoudens warmte-krachtkoppeling installaties (of de revisie daarvan) en biobrandstofbranders op locatie die niet subsidiabel zijn is het mogelijk ook andere innovatieve investeringen in duurzame energie in een project op te nemen.

Aan artikel 5.3.121 is toegevoegd ten opzichte van de vorige regeling technieken in het ontvochtigen van kaslucht.

In artikel 5.3.123 zijn uitgaven voor de vervanging van bestaande belichtingsinstallaties door LED-belichtingsinstallaties subsidiabel gesteld. Omdat LED-belichting ten opzichte van SON-T een energiebesparing oplevert is de vervanging, in tegenstelling tot de in artikel 5.3.11 bedoelde initiële investering, onder deze doelstelling geplaatst. Het betreft hier uitsluitend LED. Hybride belichting (een combinatie van LED-verlichting en SON-T) in een zelfde kascompartiment is niet toegestaan, ook niet als de SON-T zonder subsidie is aangekocht. Het is wel mogelijk om in het geval van gecombineerde belichting de SON-T te vervangen door LED. Ook is het wel mogelijk dat in het ene kascompartiment LED wordt gebruikt en in het andere SON-T. Onder kascompartiment wordt een onderdeel van een kas verstaan dat zelfstandig als eenheid gestuurd wordt voor het klimaat. Dit om een gefaseerde introductie van LED te faciliteren. Onder het eerste lid, onderdeel b, bestaat de voorwaarde dat gedurende de instandhoudingstermijn de energie die wordt gebruikt voor deze installatie een duurzaam karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Onder duurzaam wordt bijvoorbeeld verstaan energie opgewekt door middel van zon, water, wind of geothermie. Belichtingsinstallaties zullen over het algemeen bij een lid en niet op een centrale locatie van de producentenorganisatie worden geplaatst.

In titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV- subsidies over Energie-efficiëntie glastuinbouw zijn nadere voorwaarden gesteld waaraan de LED-belichting moet voldoen. Het gaat onder andere om eisen aan het geïnstalleerd vermogen, hoeveelheid licht, het spectrum (golflengte) van het licht en de wijze waarop dit bepaald moet worden.

In artikel 5.3.127 worden in onderdeel a) bodembedekkers subsidiabel gesteld. Dit betreft onder meer het inzaaien van gewas om verstuiving te voorkomen of het toepassen van een product dat over de bodem kan worden gespoten zodat het bodemdeeltjes kan binden, waardoor de wind er geen vat op kan krijgen. Papiercellulose, zoals genoemd in onderdeel b) is een organisch restproduct uit de papier industrie dat een groot aandeel water bevat. Nadat de papiercellulose opgedroogd is vorm dit een korst die zorgt voor een bescherming tegen bodemerosie en windschade.

§8. verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten (artikelen 5.3.129-5.3.155)

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel g, van verordening 2021/2115.

In artikel 5.3.41. worden investeringen in meerjarig plantgoed en bomen mogelijk gemaakt, mits dat de producentenorganisatie het exclusieve recht heeft op dit ras of variëteit. Dit betreft niet een absolute exclusiviteit, maar bijvoorbeeld de exclusiviteit ten behoeve van een bepaald geografisch gebied, een bepaalde afzetmarkt, een bepaalde afnemer, etc.

In artikel 5.3.146 zijn uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de borging van een nieuw product of concept geregeld. De kosten voor certificering van keurmerken voor bestaande producten en concepten zijn onder deze activiteit niet subsidiabel.

In artikel 5.3.153 worden uitgaven voor licenties subsidiabel gesteld. Als voorwaarde geldt dat de producentenorganisatie het exclusieve recht heeft op het ras of variëteit. Dit betreft niet een absolute exclusiviteit, maar bijvoorbeeld de exclusiviteit ten behoeve van een bepaald geografisch gebied, een bepaalde afzetmarkt, een bepaalde afnemer, etc.

§9. Afzetbevordering en marketing van producten (artikelen 5.3.156-5.3.165)

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling afzetbevordering en marketing van producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel h, van verordening 2021/2115 (artikel 5.3.166) Ingevolge artikel 23, eerste lid, laatste alinea, van verordening 2022/126 mogen voor wat betreft deze sectorale doelstelling de uitgaven die worden gedaan in het kader van administratieve en personeelskosten die rechtstreeks door de begunstigden worden gedragen, niet meer dan 50% van de totale kosten van de interventie bedragen.

Het onderzoek, bedoeld in artikel 5.3.158, vierde lid, onderdeel e, ziet onder meer op trends, klanttevredenheid, de onderliggende behoeften van klanten en het imago van de sector.

In artikel 5.3.159, eerste lid, worden uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom bewerkte en verwerkte producten subsidiabel gesteld. Voor zover het gaat om de ontwikkeling van nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarkt en de ontwikkeling van ondersteunende voedingsproducten en niet voedingsproducten zijn deze uitgaven, op grond van het tweede lid, slechts subsidiabel als het verwerkte product direct, zonder verdere verwerking, door consumenten kan worden geconsumeerd en niet wordt verwerkt in ingrediënten ten behoeve van de voedselindustrie. Voor zover het gaat om de ontwikkeling van nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarkt is in het tweede lid voorts bepaald dat ontwikkeling van nieuwe verpakkingen voor het verse product slechts subsidiabel is indien deze nieuwe verpakkingen rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.

In artikel 5.3.160, eerste lid, zijn uitgaven voor generieke afzetbevordering subsidiabel gesteld. Bij publieksevenementen als bedoeld in onderdeel b, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan evenementen als de Floriade. Bij doelgroepen als bedoeld in onderdeel d, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan schoolgaande kinderen. Bij websites en social media als bedoeld in onderdeel g, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan apps en Facebook. In het tweede lid zijn de niet subsidiabele uitgaven opgesomd. In onderdeel a worden activiteiten op het gebied van verkoop van producten genoemd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het opnemen van bestellingen, het leveren en de allocatie van het product, het maken van prijsafspraken ten aanzien van producten van niet-leden of waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend. In onderdeel c worden de kosten van het gratis verstrekken van producten niet subsidiabel gesteld. Dit omvat tevens de kosten van ‘twee voor de prijs van één acties’. In onderdeel e worden uitgaven voor sponsoring aangemerkt als niet subsidiabel. Dit betreft bijvoorbeeld de sponsoring van sportverenigingen.

In artikel 5.3.161 zijn uitgaven voor marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen subsidiabel gesteld. Het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement, bedoeld in onderdeel g omvat tevens het voorafgaande onderzoek. In het tweede lid zijn de niet subsidiabele uitgaven opgesomd.

§10. Verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit (artikelen 5.3.166-5.3.170)

In deze paragraaf zijn activiteiten opgenomen die kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel i, van verordening 2021/2115.

In artikel 5.3.167, eerste lid, zijn uitgaven voor generieke afzetbevordering subsidiabel gesteld. Bij publieksevenementen als bedoeld in onderdeel b, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan evenementen als de Floriade. Bij doelgroepen als bedoeld in onderdeel d, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan schoolgaande kinderen. Bij websites en social media als bedoeld in onderdeel g, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan apps en Facebook. In het tweede lid zijn de niet subsidiabele uitgaven opgesomd. In onderdeel a worden activiteiten op het gebied van verkoop van producten genoemd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het opnemen van bestellingen, het leveren en de allocatie van het product, het maken van prijsafspraken ten aanzien van producten van niet-leden of waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend. In onderdeel c worden de kosten van het gratis verstrekken van producten niet subsidiabel gesteld. Dit omvat tevens de kosten van ‘twee voor de prijs van één acties’. In onderdeel e worden uitgaven voor sponsoring aangemerkt als niet subsidiabel. Dit betreft bijvoorbeeld de sponsoring van sportverenigingen.

In artikel 5.3.168 zijn uitgaven voor marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen subsidiabel gesteld. Het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement, bedoeld in onderdeel g omvat tevens het voorafgaande onderzoek. In het tweede lid zijn de niet subsidiabele uitgaven opgesomd.

§11. Crisispreventie en risicobeheer (artikelen 5.3.171-5.3.188)

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling crisispreventie en risicobeheer, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel j, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.172 gaat over de uitgaven ten behoeve van onderlinge fondsen. Naast de uitgaven om een onderling fonds op te richten zijn ook de aanvullingen van het onderlinge fonds na de compensatie van aangesloten producenten wier inkomen ten gevolge van ongunstige marktomstandigheden ernstig is gedaald subsidiabel. Ten opzichte van de vorige regeling is dit uitgebreid met de aanvullingen als gevolg van de compensatie voor inkomensverlies als gevolg van het rooien van het gewas als gevolg van ziekten en plagen subsidiabel gesteld. Ook nieuw ten opzichte van de vorige regeling is dat de initiële vulling van het onderlinge fonds subsidiabel is.

Het derde lid geeft invulling aan het begrip inkomensdaling. Dit is een daling van het gemiddelde inkomen van meer dan 20%. Verder is in het derde lid verduidelijkt dat de onderlinge fondsen uitsluitend mogen worden aangewend ter compensatie van inkomensverliezen als gevolg van ongunstige marktomstandigheden, ter compensatie van onevenredig gestegen grondstofprijzen met meer dan 20% of ter compensatie van inkomensverlies na het rooien als gevolg van ziekten en plagen.

Er is gekozen om niet te werken met definities van ongunstige marktomstandigheden of van ziekten en plagen. Ook is niet gekozen om te werken met minimumbedragen waardoor het onderlinge fonds wordt geactiveerd. Daar tegenover staat een verplichting voor de producentenorganisatie om de ongunstige marktomstandigheden of de gestegen grondstofprijzen te motiveren en aan te tonen. Dit is opgenomen in het vierde lid. Nieuw daaraan is toegevoegd de fytosanitaire noodzaak.

Het vijfde lid biedt waarborgen dat het onderlinge fonds alleen wordt aangewend voor de doeleinden waarvoor het is opgericht. Zo is bepaald dat het fonds moet worden opgericht door middel van een notariële akte en het voornemen tot het oprichten van het fonds en de ontwerpakte door de algemene vergadering moet worden goedgekeurd (zesde lid).

In artikel 5.3.173, tweede lid, zijn de producten opgenomen waarvoor de activiteiten van het uit de markt nemen van producten zijn opengesteld. Dit betreft de aangewezen groenten en fruit, met de in het artikel genoemde GN codes. In het geval van een crisis kan de minister besluiten om deze lijst uit te breiden, deze bevoegdheid is opgenomen in het derde lid. In het vierde lid zijn overeenkomstig artikel 27, eerste lid van verordening 2022/126 toegestane bestemmingen aangewezen.

In artikel 5.3.179, eerste lid, zijn de producten opgenomen waarvoor de activiteiten van het groen oogsten en niet oogsten van producten zijn opengesteld. Dit betreft dezelfde producten als onder artikel 5.3.173, tweede lid: tomaten, niet-scherpsmakende pepers (paprika’s), bloemkool en broccoli, komkommers, appelen, peren, aardbeien en aubergines met de in het artikel genoemde GN codes. Uitgaven voor het groen oogsten en niet oogsten van percelen beplant met appel- of perenbomen zijn ingevolge artikelen 5.3.180 en 5.3.181 niet subsidiabel als het gaat om aanplant jonger dan 2 jaar, omdat bij jonge aanplant de productie, en daarmee het verlies, gering is.

Artikel 5.3.184 bepaalt de toegestane bestemmingen voor een groen geoogst of vernietigd gewas. In het vierde lid is bepaald dat met afnemers en transporteurs schriftelijke overeenkomsten gesloten moeten worden.

Artikel 5.3.185 betreft de subsidiabiliteit van oogst- en productieverzekeringen. De uitgaven voor oogstverzekeringen zijn alleen subsidiabel indien zij betrekking hebben op het deel van de polis dat betrekking heeft op gewasschade als gevolg van weersomstandigheden, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen en daadwerkelijk betaald zijn. Het vijfde lid bepaalt als gevolg van artikel 18, tweede alinea, van verordening 2022/126, dat oogst- en productieverzekeringen geen betrekking op verzekeringsuitkeringen die meer dan 100% van het door de producent geleden inkomensverlies dekken, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere steun- of verzekeringsregelingen voor het verzekerde risico.

In artikel 5.3.186 is voorts bepaald dat uitgaven van personeelskosten en reis- en verblijfkosten voor begeleiding van andere producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van verordening 1308/2013 zijn erkend of uitgaven voor coaching van individuele producenten, als bedoeld in artikel 47, tweede lid onderdeel j, van verordening 2021/2115 subsidiabel zijn indien voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 13 van verordening 2022/126. Ingevolge artikel 13, vijfde lid, van verordening 2022/126 mogen deze activiteiten niet worden uitbesteed.

§12. verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk (artikelen 5.3.189-5.3.191)

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel k, van verordening 2021/2115.

De artikelen 5.3.190 en 5.3.191 betreffen activiteiten en investeringen ten behoeve van het beschermen van de gezondheid van medewerkers op de werkvloer bij de uitbraak van besmettelijke humane ziekten.

Afdeling 5.3.3. Subsidieaanvraag en gedeeltelijke betalingen (artikelen 5.3.192-5.3.198)

In artikel 5.2.45, derde lid, is voorgeschreven dat het operationeel programma per subsidiabele activiteit een begroting moet bevatten. Aan de hand hiervan wordt de redelijkheid van kosten getoetst. In verband daarmee bepaalt artikel 5.3.192 dat een afwijking van de begroting voor een uitgavenpost, bijvoorbeeld doordat een andere leverancier is gekozen, moet worden gemotiveerd in de subsidieaanvraag.

In artikel 5.3.193 is bepaald dat de subsidieaanvraag jaarlijks op 1 april moeten worden ingediend, vergezeld van een overzicht van de per project en activiteit gevraagde subsidie en de detailstaat declaratie. Operationele programma’s worden uitgevoerd in jaarperioden die lopen van 1 januari tot en met 31 december. Uitgangspunt is dan ook dat uitgaven worden betaald en in de subsidieaanvraag worden opgenomen in het jaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd, tenzij in deze module anders is bepaald. Om rekening te houden met activiteiten die in de laatste periode van het jaar worden afgerond, bepaalt artikel 5.3.194, tweede lid, dat uitgaven nog kunnen worden betaald tot en met 31 maart van het jaar volgend op het jaar van uitvoering. Dit laat onverlet dat de uitgaven worden opgenomen in de subsidieaanvraag die betrekking heeft op het jaar van uitvoering van de activiteit.

In artikel 5.3.195 wordt een controle door een extern account voorgeschreven. Deze moet gebruik maken van een door de minister vastgesteld model.

Op grond van artikel 5.3.196 kan worden verzocht om gedeeltelijke betaling. Een verzoek om gedeeltelijke betaling betreft slechts een gedeelte van het jaar en is gelimiteerd op ten hoogste 80% van de reeds gerealiseerde uitgaven. Deze verzoeken gaan vergezeld van een financiële rapportage en een detailstaat declaratie.

Afdeling 5.3.4. Rapportageverplichtingen (artikelen 5.3.197-5.3.198)

De artikelen 5.3.197 en 5.3.198 betreffen de verplichtingen met betrekking tot de diverse rapportages die de producentenorganisaties jaarlijks moeten indienen.

Ingevolge artikel 5.3.197 moeten producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties met een operationeel programma, jaarverslagen indienen over de uitvoering van hun operationele programma’s. Deze jaarverslagen worden ingediend samen met de subsidieaanvragen. Artikel 5.3.197 stelt eisen aan de inhoud van de jaarverslagen. In de jaarverslagen wordt informatie opgenomen over onder meer de bereikte (tussen)resultaten en over ondervonden problemen.

Artikel 5.3.198 betreft de evaluatie van het operationele programma. Het verslag van de evaluatie wordt bij het jaarverslag over het voorlaatste jaar van de uitvoering van het operationele programma gevoegd. Artikel 5.3.198 stelt regels over de inhoud van dit verslag. Als apart aandachtspunt bepaalt het vierde lid dat het verslag een beschrijving moet bevatten van de lessen die de producentenorganisatie uit de evaluatie van haar operationeel programma heeft getrokken en welke gevolgen die hebben voor zowel het lopende als een toekomstig operationeel programma.

Afdeling 5.3.5. Slotbepalingen (artikel 5.3.189-5.3.202)

Artikel 5.3.199 regelt het overgangsrecht voor bestaande gevallen. Als hoofdregel geldt dat een nieuwe regeling onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat een nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Artikel 5.3.199 maakt hierop een aantal specifieke uitzonderingen.

In het eerste lid van 5.3.199 is bepaald dat voor investeringen in duurzame productiemiddelen die zijn opgenomen in het operationeel programma direct voorafgaande aan zijn opgenomen en in tranches ten laste van het actiefonds werden gebracht, kunnen worden opgenomen in het eerste operationele programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115. Dit houdt in dat het is toegestaan om investeringen waarvan de afschrijvingstermijn langer loopt dan de duur van het operationele programma, ook in een volgend operationeel programma op te nemen (artikel 11, tweede lid, van verordening 2022/126). Als voorwaarde daarbij geldt dat die uitgaven zijn opgenomen in een operationeel programma dat direct voorafgaat aan het eerste operationeel programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115 en dat de uitgaven in het oude programma al in tranches ten laste van het actiefonds moeten zijn gebracht. Om te voorkomen dat de producentenorganisatie bij toepassing van het derde lid op praktische problemen stuit, is in het derde lid bepaald dat deze tranches niet in een project hoeven te worden opgenomen.

Het tweede lid van 5.3.189 bepaalt dat projecten die zijn opgenomen in het operationeel programma direct voorafgaande aan het eerste operationeel programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115 en op grond van artikel 51, zesde lid van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 een looptijd hadden die de looptijd van het project overschrijdt, kunnen worden ingebracht in het eerste operationele programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115. Dit houdt in dat producentenorganisaties de projecten mee kunnen nemen naar een nieuw operationeel programma, mits dit binnen de kaders van het nieuwe GLB past.

Op grond van artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 dient deze subsidieregeling uiterlijk na vijf jaar te vervallen. Er is daarom voor gekozen om deze titel vijf jaar na de datum van de eerste openstelling te laten vervallen.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in de Staatscourant. Op dat moment wordt de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 ingetrokken, maar blijft de regeling (met uitzondering van de bepalingen met betrekking tot erkenningen) van toepassing op oude programma’s (zie artikel 5, zesde lid, onderdeel c, van verordening 2021/2117). De nieuwe regeling is van toepassing op operationele programma’s die aanvangen op of na 1 januari 2023 én die reeds bestonden en worden aangepast of vervangen in lijn met het nieuwe GLB (artikel 5, zesde lid, onderdelen a en b, van verordening 2021/2117).

Titel 5.4. Sectorale interventie bijenteelt

Artikel 5.4.1. begripsbepalingen

In artikel 5.4.1 zijn, in aanvulling op de horizontale begripsbepalingen, een aantal begrippen omschreven die voor de subsidieregeling van belang zijn.

De begrippen kennisinstelling en onderzoeksorganisatie zijn in dit artikel omschreven. Kennisinstellingen en onderzoeksorganisaties zijn potentiële aanvragers voor een subsidie onder deze module. Ter verduidelijking is aangegeven wat ten behoeve van deze subsidiemodule onder deze begrippen wordt verstaan.

Daarnaast is het begrip uitvoeringsjaar omschreven. Een uitvoeringsjaar van een project loopt van 1 juli tot en met 30 juni, met uitzondering van het eerste uitvoeringsjaar, wat loopt van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.

Artikel 5.4.2. Subsidieaanvraag

In het eerste lid van artikel 5.4.2 is aangegeven dat de minister op aanvraag subsidie verstrekt aan Nederlandse kennisinstellingen en onderzoeksorganisaties. De subsidie wordt verleend ten behoeve van projecten op het gebied van kennisontwikkeling en kennisverspreiding die activiteiten omvatten betreffende goede imkerpraktijken of de bijengezondheid en de doorwerking naar de praktijk verbeteren. In artikel 2.9 van de REES 2021 is aangegeven aan welke eisen de aanvraag ten algemene moet voldoen.

In het tweede lid van artikel 5.4.2 is aangegeven dat de projecten waarvoor subsidie is verleend activiteiten moeten ondersteunen voor de interventietypes, bedoeld in artikel 55, eerste lid onderdeel a en e, van verordening 2021/2115, en de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c en f, van verordening 2021/2115.

De subsidieregeling wordt opengesteld in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022. De eerste openstelling zal zijn van 1 augustus 2022 tot en met 1 oktober 2022.

Artikel 5.4.3. Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie is ten minste € 125.000 en ten hoogste € 200.000 per project. Er is gekozen voor een minimaal en maximaal bedrag per project om zo voor meerdere projecten subsidie te kunnen verlenen.

Bij de subsidiemodule is sprake van cofinanciering. Uit bijlage X bij verordening 2021/2115 blijkt dat de bijdrage van de Europese Unie € 295.172 bedraagt per begrotingsjaar. De financiering komt voor 50% van de Europese Unie en voor 50% vanuit nationale bijdragen. Dit is opgenomen in het Nationaal Strategisch Plan en hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 39 van verordening 2022/126.

Artikel 5.4.4. Deelbetaling

In dit artikel is geregeld dat de minister eenmaal per uitvoeringsjaar een deelbetaling verleent. het bedrag voor de deelbetaling voor het eerste uitvoeringsjaar bedraagt ten hoogste € 40.000 en voor het tweede en derde jaar elk ten hoogste € 80.000. Hiervoor is gekozen om het beschikbare budget over de jaren te spreiden

Artikel 5.4.5. subsidiabele kosten

In deze bepaling is aangegeven voor welke activiteiten subsidie op grond van deze titel verstrekt kan worden. Aangesloten is bij afdeling 2 en bijlage II en III van verordening 2022/126, dat de basis vormt voor wat (niet) subsidiabel is. In de regeling wordt dit nader ingevuld. Reis- en verblijfkosten zijn subsidiabel voor zover de uitgaven in overeenstemming zijn met artikel 5.4.6. Aanschaf van materialen is subsidiabel overeenkomstig bijlage III, punt 7, van verordening 2022/126. Kosten derden zijn subsidiabel onder de voorwaarde dat de betreffende derden niet betrokken zijn geweest bij de rangschikking van de aanvragen. Personeelskosten zijn subsidiabel, en worden aan de hand van een geldend uurtarief berekend, overeenkomstig artikel 23, eerste lid, vierde alinea, van verordening 2022.

In het tweede lid is opgenomen dat aanschaf van materialen en kosten derden moeten worden onderbouwd door middel van minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen. In het derde en vierde lid zijn enkele uitzonderingen op het tweede lid opgenomen voor specifieke situaties.

Artikel 5.4.6. Berekening reis- en verblijfkosten

In artikel 5.4.6 is de berekening van subsidiabele reis- en verblijfkosten opgenomen. In het artikel zijn voorschriften opgenomen omtrent uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto, evenals voorschriften voor verblijfskosten voor dienstreizen.

Artikel 5.4.7. Verdeling subsidieplafond

De verdeling van het subsidieplafond vindt ingevolge artikel 5.4.7 plaats op volgorde van rangschikking van de aanvragen per openstelling.

Artikel 5.4.8. Realisatietermijn

Uit artikel 2.11, tweede lid onderdeel b, van de REES 2021 volgt dat de minister een aanvraag tot subsidieverlening afwijst voor zover het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een in de REES 2021 gestelde termijn kunnen worden voltooid.

In artikel 5.4.8 is aangegeven dat de realisatietermijn van een project twee jaar en zes maanden is.

De projecten worden uitgevoerd in jaarperioden. Het uitvoeringsjaar loopt van 1 juli tot en met 30 juni, met uitzondering van het eerste jaar, wat loopt van 1 januari tot en met 30 juni.

Artikel 5.4.9. Afwijzingsgronden

In artikel 5.4.9 is in aanvulling op artikel 2.11 als afwijzingsgrond opgenomen dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag voor subsidieverlening indien er minder dan 30 punten zijn behaald. Andere afwijzingsgronden volgen uit artikel 2.11, bijvoorbeeld indien het aannemelijk is dat de activiteiten in strijd zijn met de toepasselijke wettelijke voorschriften.

Artikel 5.4.10. Rangschikkingscriteria

De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op volgorde van rangschikking van de aanvragen per openstelling (overeenkomstig art. 2.4 van de REES 2021). Uit het derde lid volgt dat een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate een aanvraag meer punten is toegekend op basis van de in het eerste lid bepaalde criteria. Met deze subsidiemodule wordt beoogd dat er projecten gestart worden om binnen de bijenteelt de kennis (bij Nederlandse imkers) over goede imkerpraktijken en bijengezondheid te verhogen en kennisverspreiding op dit onderwerp te faciliteren. De rangschikkingscriteria zijn opgesteld om projecten die in meerdere mate invulling geven aan deze doelstellingen voorrang te geven boven andere projecten.

Om de doelstellingen met het nieuwe bijenteeltprogramma te realiseren is het essentieel dat de projecten voldoende relevantie hebben voor de Nederlandse imkerpraktijk en bijdragen aan kennisverspreiding. Daarom worden ingediende projectvoorstellen voorgelegd aan vertegenwoordigers op het gebied van de bijenteelt om de mate van relevantie voor de imkerpraktijk en potentiële impact van de activiteiten voor de imkerpraktijk per voorstel te beoordelen. Deze beoordeling wordt meegewogen bij de uiteindelijke rangschikking (eerste lid, onderdeel b).

In onderstaande tabel zijn de selectiecriteria en de maximaal te behalen punten samengevat:

Selectiecriterium

Maximaal aantal punten

De mate van inhoudelijke diepgang

36

De mate van relevantie voor en impact op de imkerpraktijk

45

De kwaliteit en efficiëntie van het voorstel

9

Totaal

90

In het geval dat er aanvragen zijn waaraan een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a en b van het eerste lid. Dit is in afwijking van artikel 2.6, tweede lid, waarin is geregeld dat bij gelijke beoordeling gerangschikt wordt door middel van loting (vierde lid).

Artikel 5.4.11. Verplichtingen subsidieontvanger

In artikel 2.15 van de REES 2021 is aangegeven aan welke algemene verlichtingen de subsidieontvanger moet voldoen. In artikel 2.17 van de REES 2021 is aangegeven aan welke administratieve verplichtingen de subsidieontvanger moet voldoen

In het eerste en tweede lid is in aanvulling hierop een verplichting opgenomen voor de subsidieontvanger on medewerking te verlenen aan een evaluatie van de effecten van de op grond van deze subsidiemodule gesubsidieerde activiteiten. De verplichting geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling en voor zover deze medewerking redelijkerwijs verlangd kan worden.

De subsidieontvanger dient uiterlijk op 1 augustus een tussenrapportage in bij de minister (derde lid). In deze tussenrapportage worden tussentijdse resultaten en de projectvoortgang beschreven in relatie tot het projectplan.

Artikel 5.4.12. Vervaltermijn

Op grond van artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 dient deze subsidieregeling uiterlijk na vijf jaar te vervallen. Aangezien de subsidieregeling ingevolge artikel II voor het eerst op 1 augustus 2022 wordt opengesteld, is ervoor gekozen om deze titel vijf jaar na de datum van de eerste openstelling te laten vervallen, dus met ingang van 1 augustus 2027.

Onderdeel M (artikel 6.1b. Wijziging ROES 2022)

De subsidiemodules worden opengesteld in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022. Voor de sectorale interventie groenten en fruit is de eerste openstelling van 17 oktober 2022 tot en met 15 november 2022. Het plafond wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften in artikel 52 van verordening 2021/2115. Voor de sectorale interventie bijenteelt is de eerste openstelling van 1 augustus 2022 tot en met 1 oktober 2022. Voor de gehele projectperiode (twee en een half jaar) is het subsidieplafond bepaald op € 1.521.032.

Artikel II (inwerkingtreding)

Zie paragraaf 10 van het algemeen deel van de toelichting.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer


X Noot
1

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435)

X Noot
2

Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435)

X Noot
3

Verordening (EU) 2021/2117 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (PbEU 2021, L 435)

X Noot
4

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231).

X Noot
5

Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193).

X Noot
6

Verordening (EU) Nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 369).

X Noot
7

Arrest van het Gerecht van 13 september 1995, ECLI:EU:T:1995:160 (TWD t. Commissie), punten 53-63.

X Noot
8

verordening 2022/128: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie (PbEU 2022, L 20);

Naar boven