Besluit van 23 juni 2022, nr. 2022001365 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Gooise Meren krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Schil Naardermeer)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een inpassingsplan

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale staten van Noord-Holland (hierna verzoeker) hebben Ons bij besluit van 13 september 2021, kenmerk 43B-2021 verzocht om ten name van Provincie Noord-Holland over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende zaken in de gemeente Gooise Meren, begrepen in het onteigeningsplan Schil Naardermeer. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het inpassingsplan Schil Naardermeer.

Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben bij brief van 18 oktober 2021, kenmerk 848517/1658664, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Bij brief van 15 november 2021, kenmerk 848517/1737791, hebben gedeputeerde staten van Noord-Holland Ons te kennen gegeven dat in de onteigeningslijst, behorende bij voornoemd besluit van 13 september 2021, sprake is van een kennelijke verschrijving waardoor de in de lijst vermelde kadastrale grootte van grondplannummer 3 gecorrigeerd dient te worden. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het inpassingsplan Schil Naardermeer van de provincie Noord-Holland, verder te noemen: het inpassingsplan. Het inpassingsplan is voorbereid volgens de procedure van paragraaf 3.6.2 van de wet ruimtelijke ordening (provinciale coördinatieregeling) en is op 13 september 2021 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Holland. Tegen dit besluit tot vaststelling van het inpassingsplan zijn beroepen ingediend. Omdat het inpassingsplan volgens de provinciale coördinatieregeling is vastgesteld, is artikel 3.36b van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing en kan de dagvaarding in de gerechtelijke procedure al geschieden zonder dat het inpassingsplan onherroepelijk is. De rechtbank doet in die procedure echter niet eerder uitspraak over de onteigening dan nadat het betreffende onderdeel van het inpassingsplan onherroepelijk is.

Aan de onroerende zaken is de bestemming Natuur en de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 16 december 2021 tot en met 26 januari 2022 in de gemeente Gooise Meren en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Gooise Meren van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 15 december 2021 openbaar kennis gegeven in het Gemeenteblad.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

Het natuurgebied Naardermeer is aangewezen als Natura 2000-gebied en is begrensd als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Rondom het Naardermeer ligt de zogenaamde Schil Naardermeer die eveneens begrensd is als Natura 2000 en als NNN. Dit gebied is van groot belang als hydrologische en ecologische buffer rondom het Naardermeer. Voorwaarde voor het goed functioneren van deze buffer zijn een hoogwaardige inrichting en beheer als natuurgebied met een hoger waterpeil dan nu het geval is. Tevens moet in de Schil Naardermeer de negatieve invloed van bedrijfsmatige agrarische activiteiten worden teruggedrongen. De realisatie van het project Schil Naardermeer is de verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Holland. Het inpassingsplan voorziet in het flexibel verhogen van het waterpeil op de betreffende gronden en deze in te richten als veenmoeras en vochtig hooiland. Het inpassingsplan maakt het uitvoeren van de benodigde maatregelen planologisch mogelijk.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het inpassingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan. Ook het ‘Watergebiedsplan Naardermeer en omliggende schil’, vastgesteld door waterschap Amstel, Gooi en Vecht op 8 juli 2021, verschaft inzicht in de wijze van planuitvoering.

Voor de verwerving van de betreffende gronden, als onderdeel van de realisatie van het NNN, heeft de provincie Noord-Holland budget beschikbaar. Over de inrichtingskosten zijn bestuurlijke afspraken gemaakt in een samenwerkingsovereenkomst die is gesloten tussen de projectpartners Vereniging Natuurmonumenten, het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de provincie Noord-Holland.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het inpassingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de provincie Noord-Holland de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben provinciale staten van Noord-Holland tot het onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat volgens de planning op 1 augustus 2024 met de werkzaamheden zal worden gestart, die eind 2024 afgerond zullen zijn. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. De heer A.M. Hoogeveen, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 2 en mevrouw M.J.F. Fritschij, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 3, verder te noemen: reclamanten 1;

Buiten de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarvoor een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 2. De heer J.J. Oostwouder, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 1, verder te noemen: reclamant 2.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 14 februari 2022 gehouden digitale hoorzitting. Reclamanten hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijze

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren brengen, samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben Wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze gegeven.

De zienswijze van reclamanten 1

1.1

Reclamanten stellen dat het vaststellen van het ontwerponteigeningsplan prematuur is, omdat het minnelijk overleg voor de aankoop van hun percelen nog loopt. Bovendien wijzen zij er op dat het inpassingsplan nog niet onherroepelijk is en reclamanten tegen het PIP beroep hebben ingesteld. Zij achten het onjuist als nu al het koninklijk besluit wordt vastgesteld, zelfs als daarin voorwaarden worden gesteld die zien op het tijdstip waarop een dagvaarding ingevolge artikel 18 van de Onteigeningswet kan worden uitgebracht.

Ad. 1.1

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

In het bijzonder merken Wij op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat verzoeker heeft getracht enerzijds om de onroerende zaak die nodig is voor de uitvoering van het Inpassingsplan minnelijk te verwerven. Verzoeker heeft gesprekken gevoerd met reclamanten over verwerving van de bij hen in eigendom zijnde percelen en op 7 januari 2021 en 17 juni 2021 biedingsbrieven aan reclamanten verzonden. Anderzijds heeft verzoeker in het kader van het minnelijk overleg met reclamanten gesproken over een mogelijke grondruil en de medewerking van verzoeker aan de herbestemming van een opstal buiten het plangebied. Uit de stukken blijkt dat verzoeker positief tegenover de herbestemming staat en dat daarover met onder meer de gemeente in gesprek is. Dit blijkt onder meer uit (telefoon-)gesprekken die gevoerd zijn op 5 augustus 2019, 2 oktober 2019, 13 november 2019, 13 juli 2020, 25 augustus 2020, 9 november 2020, 21 december 2020, 9 juni 2021, 28 september 2021, 17 en 18 november 2021 en 27 januari 2022.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaak minnelijk te verwerven. Op het moment van de start van de procedure stond voldoende vast dat nog niet met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. De urgentie van de uitvoering van het werk laat evenwel geen vertraging toe in de aanwijzing ter onteigening van het voor realisering van het Inpassingsplan benodigde perceel. Dientengevolge blijft de aanwijzing ter onteigening van het perceel van reclamanten noodzakelijk. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

Het onderdeel van de zienswijze van reclamanten over hun beroep tegen het inpassingsplan is planologisch van aard. De planologische aspecten kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Voor het starten van een administratieve onteigeningsprocedure krachtens artikel 78 van de onteigeningswet is niet vereist dat het bedoelde plan onherroepelijk is. Zoals hiervoor onder ‘planologische grondslag’ is vermeld, is in dit geval het inpassingsplan volgens de provinciale coördinatieregeling vastgesteld en is artikel 3.36b van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De dagvaarding in de gerechtelijke procedure kan dan al geschieden zonder dat het inpassingsplan onherroepelijk is. De rechtbank doet in die procedure echter niet eerder uitspraak over de onteigening dan nadat het betreffende onderdeel van het inpassingsplan onherroepelijk is.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamant 2

2.1

Reclamant stelt in een aantal documenten dat hij bezwaar maakt tegen de onteigening omdat de aangeboden ruilgronden alleen maar nadelige effecten voor hem hebben, er geen termijn gesteld is voor het indienen van een zienswijze, het in de openbare kennisgeving vermeldde e-mailadres onjuist is en dat hij het niet eens is met het feit dat tijdens de onderhandelingen die lopend zijn de onteigeningsprocedure wordt opgestart omdat hij zich daardoor onder druk gezet voelt.

Ad 2.1

Reclamant heeft eerst op 1 februari 2022 per e-mailbericht een zienswijze ingediend, dat hij later heeft aangevuld. Wij stellen vast dat reclamant daarmee buiten de termijn van de ter inzage legging van het ontwerp koninklijk besluit, die liep van 16 december 2021 tot en met 26 januari 2022, een zienswijze heeft ingediend. Wij hebben reclamant hier in een e-mailbericht van 1 februari 2022 op gewezen. Daarbij hebben Wij onder meer gewezen op de persoonlijke kennisgeving en toelichting die hem op 7 december 2021 is toegezonden. Daarin staat onder meer vermeld ‘Het ontwerp koninklijk besluit en het onteigeningsplan liggen ter inzage vanaf 16 december 2021 tot en met 26 januari 2022. Belanghebbenden kunnen gedurende de hiervoor genoemde periode schriftelijk of mondeling hun zienswijzen op het ontwerp koninklijk besluit naar voren brengen. In het kader van deze procedure is een hoorzitting gepland. Deze is uitsluitend bedoeld voor degenen die in hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt dat zij gebruik willen maken van de mogelijkheid om te worden gehoord’. Evenwel hebben Wij gemeend reclamant toch voor de hoorzitting uit te moeten nodigen om hem de gelegenheid te geven uit te leggen waarom hij van mening is dat hij wel tijdig een zienswijze heeft ingediend. Reclamant heeft hier gebruik van gemaakt. Uit zowel de zienswijze als de mondelinge toelichting van reclamant zijn geen nieuwe inzichten dan wel rechtvaardigingen naar voren gekomen, die maakten dat Wij de door de reclamant te laat ingediende zienswijze alsnog in behandeling dienden te nemen. Wij hebben de zienswijze op grond van het bovenstaande dan ook inhoudelijk buiten behandeling gelaten.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het inpassingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de Provincie Noord-Holland de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de provincie Noord-Holland tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 21 maart 2022, nr. RWS-2022/8532, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van provinciale staten van Noord-Holland van 13 september 2021, kenmerk 43B-2021;

gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 18 oktober 2021, kenmerk 848517/1658664;

gelezen de brief van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 15 november 2021, kenmerk 848517/1737791,

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 15 juni 2022, no. W04.22.0046/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 21 juni 2022, nr. RWS-2022/18478, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het inpassingsplan Schil Naardermeer van de provincie Noord-Holland ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Gooise Meren en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 23 juni 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening, H.M. de Jonge

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Schil Naardermeer

VERZOEKENDE INSTANTIE: Provincie Noord-Holland

 

Kadastraal bekend als gemeente Naarden

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m²)

Kadastrale grootte (m²)

Sectie en nr.

Ten name van

1

2

3

Geheel

5.450

Geheel

58.120

7.500

6.585

H 23

H 27

H 176

Johannes Jacobus Oostwouder, Naarden

Arnoldus Maria Hoogeveen, Naarden

Monica Johanna Francisca Fritschij, Naarden

Naar boven