Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 4 juli 2022, nr. 32354116, houdende de wijziging van de Regeling afwijkende inschrijving hoger onderwijs COVID-19 teneinde de afwijkende inschrijving mogelijk te maken voor het studiejaar 2022–2023

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 7.37e, zesde lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluit:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE REGELING AFWIJKENDE INSCHRIJVING HOGER ONDERWIJS COVID-19

De Regeling afwijkende inschrijving hoger onderwijs COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt ‘studiejaar 2021–2022’ vervangen door ‘studiejaar 2022–2023’.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 7.37d, eerste lid, onderdeel a of b’ vervangen door ‘artikel 7.37e, eerste lid, onderdeel a of b’.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 7.37d, eerste lid, aanhef en onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 7.37e, eerste lid, aanhef en onderdeel b’, wordt ‘1 september 2021’ telkens vervangen door ‘1 september 2022’ en wordt ‘studiejaar 2021–2022’ telkens vervangen door ‘studiejaar 2022–2023’.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘artikel 7.37d, zesde lid, onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 7.37e, zesde lid, onderdeel b’.

2. In onderdeel b wordt ‘artikel 7.37d, eerste lid, onderdeel a of b’ vervangen door ‘artikel 7.37e, eerste lid, onderdeel a of b’.

D

Na artikel 4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4a. Overgangsrecht

De artikelen 2, 3 en 4, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Regeling afwijkende inschrijving studiejaar 2022–2023, blijven van toepassing op een inschrijving op grond van artikel 7.37d, eerste lid, aanhef en onderdeel a of b.

Artikel 4b. Omhangbepaling

Deze regeling berust mede op artikel 7.37e van de wet.

E

In artikel 5, tweede lid, wordt ‘1 september 2022’ vervangen door ‘1 september 2023’.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL III CITEERTITEL

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling afwijkende inschrijving studiejaar 2022–2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

TOELICHTING

I. Algemeen

Met hogescholen, universiteiten en het toeleverend onderwijs zijn ook voor het studiejaar 2022–2023 afspraken gemaakt over het toelaten van (aspirant-)studenten die door COVID-19 in de knel komen in de doorstroom naar en binnen het hoger onderwijs, doordat zij door COVID-19 niet kunnen voldoen aan de instroomeisen, bijvoorbeeld vanwege het niet doorgaan van onderwijs en examens. Deze afspraken zijn op hoofdlijnen gelijkluidend aan de afspraken die gemaakt zijn voor het studiejaar 2020–2021 en 2021–2022. Met het wetsvoorstel tijdelijke afwijkende voorwaarde voor inschrijving voor het studiejaar 2022–2023 in verband met COVID-19, waarmee het tijdelijke artikel 7.37e is toegevoegd aan de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW), wordt een juridische grondslag gecreëerd op basis waarvan instellingen uitvoering kunnen geven aan de afspraken die zijn opgenomen in het servicedocument hoger onderwijs. Het wetsvoorstel regelt de wettelijke bevoegdheid voor onderwijsinstellingen om (aspirant-)studenten die vanwege de uitbraak van COVID-19 nog niet aan alle vooropleidingseisen of toelatingseisen voldoen in te schrijven voor het hoger onderwijs, en uit te schrijven van de betreffende opleiding indien de student niet alsnog aan de eisen voldoet op een daartoe vastgestelde datum. Voor de uitvoering van de bevoegdheid van het instellingsbestuur, stelt het instellingsbestuur eigen beleid vast in lijn met het servicedocument hoger onderwijs. Onderhavige regeling betreft de uitwerking van artikel 7.37e, zesde lid, van de wet, dat de mogelijkheid geeft regels te stellen over de nadere voorwaarden voor inschrijving (onderdeel a) en over de onderwerpen waarop het door de instelling gevoerde beleid voor de inschrijving in ieder geval betrekking dient te hebben (onderdeel b).

Nadere voorwaarden afwijkende inschrijving

Artikel 7.37e van de wet heeft betrekking op de (aspirant-)student die per 1 september 2022 of een ander regulier instroommoment wil worden ingeschreven voor een opleiding in het hoger onderwijs, maar die ten gevolge van de uitbraak van COVID-19 niet heeft kunnen voldoen aan de vooropleidingseisen (in geval van een associate degree- of een bacheloropleiding) of de toelatingseisen (in geval van een masteropleiding) van de opleiding. In de onderhavige regeling wordt bepaald in welke gevallen het niet kunnen voldoen aan de eisen, het gevolg is van de uitbraak van COVID-19. Het moet gaan om (aspirant-)studenten die niet aan de eisen hebben kunnen voldoen doordat onderwijs niet kon worden verzorgd, een stage niet kon worden voltooid, dan wel één of meerdere examens, tentamens, of toetsen niet konden worden afgenomen, vanwege overheidsmaatregelen in verband met COVID-19.

De mogelijkheid om ingeschreven te worden voor een opleiding in het hoger onderwijs zonder bij aanvang van de opleiding aan de vooropleidingseisen te voldoen, kan zowel doorstroom binnen het hoger onderwijs als naar het hoger onderwijs betreffen. Instroom in het hoger onderwijs betreft in dit geval vooral de doorstroom van het mbo naar het hbo. Doorstroom binnen het hoger onderwijs is mogelijk op verschillende manieren. Zo is het voor een instelling mogelijk om een wo-student te laten starten met een masteropleiding, terwijl het vereiste bachelordiploma nog niet is behaald. Onder andere het niet doorgang vinden van een fysieke les, bijvoorbeeld vanwege de lockdown van 19 december 2021 tot en met 14 januari 2022, en het vervolgens oplopen van vertraging, bijvoorbeeld vanwege het behalen van een onvoldoende resultaat voor een toets, kan een reden zijn voor (wo-)instellingen om een student alvast in te schrijven voor een masteropleiding.

Het kan in algemene zin ook gaan om (aspirant-)studenten die tijdens of reeds vóór de overheidsmaatregelen een studievertraging hebben opgelopen, maar deze vanwege de overheidsmaatregelen niet meer konden inhalen, doordat bijvoorbeeld het hertentamen niet kon worden afgenomen. De term ‘toetsen’ in de zin van artikel 3, eerste lid, van de onderhavige regeling omvat alle wijzen waarop een (aspirant-)student kan worden gevraagd aan te tonen dat hij voldoet aan de instroomeisen waarvan op grond van artikel 7.37e, eerste lid, van de wet kan worden afgeweken. Het kan dus ook gaan om toetsen die geen onderdeel zijn van een (voor)opleiding, zoals de toelatingstoets om te kunnen instromen in de lerarenopleiding. Voorts kan het nog voorkomen dat de eindexamens in het voortgezet onderwijs, gelet op de specifieke maatregelen in het studiejaar 2021–2022 die betrekking hebben op de afname van deze eindexamens, samenvallen met de af te nemen toelatingstoetsen voor de lerarenopleiding basis onderwijs. Mocht dat het geval zijn en de (aspirant-)studenten daardoor in redelijkheid niet kunnen deelnemen aan de toelatingstoets, dan heeft het instellingsbestuur de bevoegdheid om in dit geval ook alvast tot inschrijving over te gaan en de (aspirant-)student de gelegenheid te bieden deze toets alsnog af te leggen gedurende de eerste maanden van de lerarenopleiding basisonderwijs.

Artikel 7.37e van de wet geeft instellingen de bevoegdheid om (aspirant-)studenten in te schrijven en betreft dus geen verplichting daartoe. De instelling beoordeelt of het niet voldoen aan de eisen het gevolg is van COVID-19 en of de student over een voldoende kennis- en vaardighedenniveau beschikt om de opleiding te kunnen starten en binnen de bepaalde termijn zijn studievertraging in kan halen. In het servicedocument hoger onderwijs zijn over deze beoordeling en onderlinge samenwerking afspraken gemaakt tussen het aanleverend en ontvangend onderwijs, die hierbij leidend zijn. Voor onder meer de overgang van mbo naar hbo, is afgesproken dat de instelling waar de betreffende leerling of student vertraging heeft opgelopen een onderbouwd afrondingsadvies aan de student opstelt. Verondersteld mag worden dat de betreffende instelling slechts een positief afrondingsadvies geeft aan studenten van wie de studievertraging het gevolg is van COVID-19 en in gevallen waarin de instelling van mening is dat de student deze studievertraging binnen de gestelde termijn kan inhalen.

Nadere voorwaarden afwijkende inschrijving internationale studenten

De bevoegdheid in artikel 7.37e, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet geeft voor wat betreft internationale (aspirant-)studenten aan instellingen de bevoegdheid de studenten die nog niet aan alle toelatingseisen voldoen als gevolg van COVID-19, in te schrijven voor een masteropleiding. Beoogd is om een voorziening te bieden voor de groep studenten die al voornemens was een (vervolg)studie in Nederland te gaan doen, en vaak het traject daartoe ook al gestart heeft, maar door de huidige omstandigheden onverwacht niet aan de toelatingseisen kan voldoen. Instelling kunnen deze studenten alsnog de gelegenheid geven om hun voorgenomen studie in Nederland te starten.

In deze regeling wordt voor de groep internationale studenten die op het moment van inschrijving (nog) niet in Nederland verblijven, aanvullend geregeld dat zij alleen ingeschreven kunnen worden zonder dat zij aan alle toelatingseisen voldoen, wanneer zij op 1 september 2022 (zullen) beschikken over de benodigde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een machtiging tot voorlopig verblijf, of wanneer de instelling als erkend referent namens hen vóór 1 september 2022 de aanvraag voor de benodigde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend. Deze voorwaarde geldt eveneens met betrekking tot de inschrijving met ingang van een ander regulier instroommoment tijdens het studiejaar 2022–2023 dan 1 september 2022. Deze voorwaarde geldt alleen voor de internationale (aspirant-)student die op grond van artikel 7.37e van de wet wordt ingeschreven, niet voor internationale (aspirant-)studenten die voldoen aan de toelatingseisen en gebruik maken van de reguliere route om zich voor een masteropleiding in te schrijven.

Het doel van deze nadere voorwaarde voor inschrijving is dat de inschrijving van internationale studenten op grond van artikel 7.37e van de wet beperkt blijft tot die groep die ook tijdig kan starten aan de desbetreffende opleiding. Om te kunnen starten is immers tijdig een verblijfsvergunning nodig. Zonder deze nadere voorwaarde zouden ook studenten die na 1 september 2022 nog besluiten naar Nederland te willen komen in aanmerking komen voor inschrijving zonder dat ze aan de toelatingseisen voldoen. Dit is onwenselijk, omdat niet kan worden gegarandeerd dat de verblijfsvergunning in die gevallen verstrekt kan worden bij aanvang van de opleiding of binnen een redelijke termijn na aanvang van de opleiding. Met de voorwaarde dat per 1 september 2022 de verblijfsvergunning of machtiging tot voorlopig verblijf moet zijn ontvangen of zijn aangevraagd, wordt de tijdige ontvangst van de verblijfsvergunning of machtiging tot voorlopig verblijf wel geborgd. Als uitzondering geldt hierop een nadere regulier instroommoment, veelal 1 februari 2023. Wel is het zo dat dan nog steeds sprake moet zijn van het niet voldoen aan de toelatingseisen vanwege maatregelen in verband met COVID-19.

Net als voor internationale studenten die voldoen aan de toelatingseisen en gebruik maken van de reguliere route om zich voor een masteropleiding in te schrijven, dient de instelling bij de inschrijving van een internationale student op grond van artikel 7.37e, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet, bewijsstukken in de administratie op te nemen, waaruit voldoende blijkt dat de student toelaatbaar is gebleken tot de opleiding (art. 4.29, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000).

Instellingsbeleid afwijkende inschrijving

Instellingen stellen voor de toepassing van artikel 7.37e van de wet beleid vast. Dit was voor het studiejaar 2020–2021 en 2021–2022 ook het geval, maar dan op grond van het toen geldende artikel 7.37c en artikel 7.37d van de wet. Met onderhavige regeling worden, net als voor het studiejaar 2020–2021 en 2021–2022, in het belang van de studeerbaarheid en de rechtsbescherming voor de student, twee onderwerpen voorgeschreven waarop het beleid met betrekking tot de inschrijving in ieder geval betrekking dient te hebben.

In de eerste plaats is dat de studeerbaarheid van het onderwijsprogramma van de student. De student zal tijdens het volgen van de opleiding waarvoor hij of zij wordt ingeschreven, binnen de gestelde termijn alsnog moeten voldoen aan de vooropleidings- of toelatingseisen. Dat kan betekenen dat onderdelen van een voorgaande opleiding nog moeten worden afgerond of een bepaalde toets, praktijkonderdeel of examen nog moet worden gehaald. Hierin schuilt het risico dat toets- en tentamenmomenten van beide opleidingen op hetzelfde moment plaatsvinden, of dat de aanwezigheidsplicht op de ene opleiding, de student belemmert zijn studievertraging in te halen bij de andere opleiding. Om dit te voorkomen, dient het instellingsbestuur vast te leggen hoe hiermee aan de opleiding waarvoor de student wordt ingeschreven, rekening wordt gehouden. Dit kan bijvoorbeeld door vast te leggen dat indien een student aangeeft in de knel te komen op dit vlak, de hogeronderwijsinstelling zal voorzien in een oplossing die de studeerbaarheid voor de student waarborgt. Het ligt in de rede dat de instelling in geval van een student die nog een opleiding in het buitenland dient af te ronden om alsnog aan de toelatingseisen te kunnen voldoen, hier extra aandacht aan besteedt.

Wanneer een instelling ertoe besluit om een internationale student middels afwijkende inschrijving wegens COVID-19 voor de masteropleiding in te schrijven, is een gesprek met de (aspirant-) student over de wijze waarop de achterstand (op afstand) ingehaald kan worden op zijn plaats. Het kan hier immers gaan om studenten die, om hun bacheloropleiding in het thuisland af te ronden, nog één of enkele vakken moeten afronden. De Nederlandse instelling kan in dit geval bijvoorbeeld bij de instelling waar de aspirant-student de vooropleiding doet, verifiëren of dat er mogelijkheden zijn voor de student om de onderwijsverplichtingen aan de buitenlandse opleiding online af te ronden. Voor internationale studenten doet zich immers een ingrijpende situatie voor wanneer zij na een jaar niet de achterstand hebben ingehaald. Zij zouden dan de opleiding in Nederland moeten staken en terugkeren naar hun thuisland. Die situatie moet zoveel mogelijk voorkomen worden, door internationale studenten vooraf goed te informeren over de afwijkende inschrijving op grond van artikel 7.37e van de wet en hetgeen bij een dergelijke inschrijving van hen wordt verwacht, alsmede door bij aanvang van de opleiding te komen tot goede afspraken hierover tussen de instelling in Nederland en de student.

Een tweede onderwerp waar het beleid van het instellingsbestuur betrekking op dient te hebben is het informeren van de (aspirant-)student over de termijn waarbinnen hij alsnog dient te voldoen aan de vooropleidings- of toelatingseisen. Dit om ervoor te zorgen dat de student goed geïnformeerd is over hetgeen van hem wordt verwacht en niet wordt verrast door een eventuele uitschrijving. Het kan zo zijn dat het een student buiten zijn of haar schuld om niet lukt om binnen de gestelde termijn aan de eisen te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een tentamen of herkansing wordt uitgesteld tot voorbij de vastgestelde termijn. De student dient dit zelf tijdig te signaleren en kenbaar te maken bij de instelling die hem voorwaardelijk heeft toegelaten. Het instellingsbestuur kan besluiten om op basis van artikel 7.37e, vierde lid, van de wet, af te zien van de beëindiging van de inschrijving, indien de beëindiging zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De inschrijving van de student wordt in ieder geval beëindigd, indien niet alsnog voor aanvang van het nieuwe studiejaar (vóór 1 september 2023) aan de eisen wordt voldaan.

Regeldruk

In paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zijn de regeldrukeffecten in kaart gebracht. Uit deze regeling volgen zelfstandig geen regeldrukeffecten.

Reacties internetconsultatie

Een ontwerp van deze wijzigingsregeling is gepubliceerd op internetconsultatie.nl van 2 mei tot en met 30 mei 2022. Er zijn gedurende de consultatie zes reacties ingediend, waarvan vijf openbare reacties. De ingediende reacties hebben niet tot aanpassing van de wijzigingsregeling geleid.

In twee openbare reacties geven studenten aan dat zij staan positief staan tegenover de mogelijkheid om komend studiejaar toegelaten te kunnen worden tot het hoger onderwijs terwijl nog niet aan alle vooropleidingseisen is voldaan als gevolg van COVID-19. Daarnaast zijn er twee reacties ingediend waarin wordt verzocht de regeling niet in te laten gaan. Deze verzoeken worden gedaan vanwege de ervaring met de doorstroom van nog niet gediplomeerde mbo’ers naar het hbo. Om komend studiejaar de doorstroom van deze groep verder te verbeteren zijn er afspraken gemaakt tussen het mbo en het hbo. Deze afspraken gaan onder andere over de afrondingsadviezen en de haalbaarheid van het combineren van twee opleidingen. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in het servicedocument hoger onderwijs van 10 mei 2022 (versie 15). Een vijfde reactie op de wijzigingsregeling betreft een opmerking dat ook de kwaliteit van het hoger onderwijs gegarandeerd moet zijn als (aspirant-)studenten toegelaten worden tot het hoger onderwijs terwijl nog niet aan alle toelatings- en opleidingseisen is voldaan.

Gevolgen DUO

Een conceptversie van deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan DUO met het verzoek een uitvoeringstoets hierover uit te brengen. DUO geeft aan dat aan deze wijzigingsregeling voor DUO geen uitvoeringsconsequenties verbonden zijn.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Gelet op het feit dat ten tijde van de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling geen mogelijkheid meer bestond om op grond van artikel 7.37d WHW tot inschrijving over te gaan is gekozen om middels een wijziging van het studiejaar tot uitdrukking te brengen dat de regeling betrekking heeft op het studiejaar 2022–2023.

Artikel I, onderdeel B

De inschrijving van studenten die nog niet volledig voldoen aan de nadere vooropleidings- of toelatingseisen wordt in studiejaar 2022–2023 gebaseerd op artikel 7.37e WHW. Om die reden zijn de verwijzingen naar artikel 7.37d WHW vervangen door verwijzingen naar artikel 7.37e WHW. Voorts zijn de data geactualiseerd en is tot uitdrukking gebracht dat de regeling ook van toepassing is op eventuele andere door het instellingsbestuur vastgestelde reguliere inschrijfmomenten dan 1 september 2022.

Artikel I, onderdeel C

Het instellingsbestuur is net als in het studiejaar 2021–2022 gehouden beleid vast te stellen. Deze verplichting is voor het studiejaar 2022–2023 gebaseerd op artikel 7.37e WHW.

Artikel I, onderdeel D

Er wordt voorzien in overgangsrecht voor de situatie dat na inwerkingtreding van onderhavige wijzigingsregeling nog inschrijvingen plaatsvinden voor het studiejaar 2021–2022 op grond van artikel 7.37d WHW. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat bij een opleiding van een rechtspersoon voor hoger onderwijs regulier gestart kan worden per 1 augustus 2022.

Voor de volledigheid is eveneens voorzien in een omhangbepaling, hoewel sprake is van automatische omhang, doordat eenzelfde delegatiegrondslag geïntroduceerd wordt in artikel 7.37e WHW, wordt volledigheidshalve in de gewijzigde regeling aangegeven dat de gewijzigde regeling eveneens berust op artikel 7.37e WHW.

Artikel I, onderdeel E

Artikel 7.37e WHW vervalt met ingang van 1 september 2023. De regeling betreft een uitwerking van de uit dit artikel voortvloeiende bevoegdheid en kan om die reden eveneens per 1 september 2023 komen te vervallen.

Artikel II

Deze wijzigingsregeling treedt in werking de dag na plaatsing in de Staatscourant. Gelet op de spoedeisendheid verbonden aan het onderwerp wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Bovendien heeft het voor de doelgroep (de onderwijsinstellingen en de aspirant-studenten) een bijzonder voordeel, namelijk op een zo kort mogelijke termijn zekerheid krijgen over het inschrijvingsregime voor het studiejaar 2022–2023.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Naar boven