Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 28 juni 2022, nr. WJZ/ 22270300, tot vaststelling van de hoogte van de heffing op grond van artikel 15, derde lid, van de Tijdelijke wet Groningen voor het uitvoeringsjaar 2021

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 15, derde lid, van de Tijdelijke wet Groningen;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. De hoogte van de heffing, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet, wordt voor het uitvoeringsjaar 2021 vastgesteld op:

    1 januari 2021 tot en met 31 december 2021

    Artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de wet

    € 313.882.695,07

    voor waardedaling

    Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de wet

    € 0

    Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van de wet

    € 444.045,10

    voor waardedaling

  • 2. De heffing wordt volgens de volgende verdeelsleutel in rekening gebracht aan de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg:

    • a. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.: 100%;

    • b. Energie Beheer Nederland B.V.: 0%.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet Groningen 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 juni 2022

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

TOELICHTING

1. Aanleiding vaststellingsregeling

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tijdelijke wet Groningen (hierna: de wet) wordt aan de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg, een heffing opgelegd:

  • ter bestrijding van alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde en zevende lid, van de wet, met uitzondering van de kosten die verband houden met de bezoldiging van de leden van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: IMG) en de huisvestingskosten van het IMG (onderdeel a),

  • ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, achtste lid, van de wet, indien deze kosten gemaakt zijn ten behoeve van vergoeding van schade als bedoeld in de wet (onderdeel b); en

  • ter compensatie van het rentevoordeel dat de exploitant ondervindt als gevolg van de afhandeling van schade door het IMG (onderdeel c).

In artikel 15, derde lid, van de wet is bepaald dat de hoogte van de heffing bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. De heffing zelf wordt vervolgens door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat door middel van een heffingsbesluit opgelegd aan de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg.

In de wet is niet nader gespecificeerd op welke wijze de heffing wordt opgelegd. Dit betekent dat de vormgeving van de heffing vrij is. Voor uitvoeringsjaar 2021 is ervoor gekozen om eerst een regeling te publiceren waarin de hoogte van de kosten voor afhandeling van schade door waardedaling wordt vastgesteld, zodat op korte termijn het heffingsbesluit voor waardedaling 2021 kan worden genomen. De heffingsgrondslag voor de kosten van het IMG voor de afhandeling van andere typen schade over uitvoeringsjaar 2021 zal door middel van een wijziging aan deze regeling worden toegevoegd.

2. Hoogte van de heffing

De hoogte van de heffing die aan de exploitanten wordt opgelegd, wordt bepaald door twee factoren. In de eerste plaats door de heffingsgrondslag; de hoogte van de kosten en het rentevoordeel, bedoeld in de onderdelen a tot en met c van artikel 15, eerste lid, van de wet. In de tweede plaats wordt de hoogte van de heffing bepaald door de verdeling van die kosten over de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg.

2.1. Gemaakte kosten

In artikel 1, eerste lid, van deze regeling, wordt de hoogte van de heffing voor waardedaling over het uitvoeringsjaar 2021 vastgesteld op € 313.882.695,07. Dit bedrag betreft alle kosten gemaakt voor waardedaling in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde en zevende lid, van de wet (artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de wet).

2.2. Rentevoordeel

De Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM) ondervindt een rentevoordeel als gevolg van de afhandeling van schade door het IMG (artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van de wet). Aan het eind van elk uitvoeringskwartaal wordt de hoogte van het rentevoordeel en het bedrag waarover het berekend wordt bepaald. Het rentevoordeel voor waardedaling over het uitvoeringsjaar 2021 is vastgesteld op € 444.045,10. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Rentevoordeel

 

Periode

Waardedaling

Eerste kwartaal 2021

€ 307.208,85

Tweede kwartaal 2021

€ 74.337,88

Derde kwartaal 2021

€ 41.077,02

Vierde kwartaal 2021

€ 21.421,35

Uitvoeringsjaar 2021

€ 444.045,10

2.3. Verdeling over exploitanten

Naast de NAM is ook Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN) door de rechter aangemerkt als exploitant van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld (Hoge Raad, 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.5.3 en 2.5.4 en Rechtbank Noord Nederland, 21 oktober 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3553, r.o. 2.3.4 en 2.3.6). Dit betekent dat moet worden vastgesteld op welke wijze de in artikel 1, eerste lid, van deze regeling vastgestelde heffing over de exploitanten moet worden verdeeld.

In artikel 1, tweede lid, van deze regeling wordt de heffing over de exploitanten, NAM en EBN, verdeeld, waarbij de gemaakte kosten voor 100% aan NAM in rekening worden gebracht (en voor 0% aan EBN). Dit omdat op basis van de Overeenkomst van Samenwerking van 27 maart 1963 de uitgaven van de maatschap Groningen tussen EBN en NAM gedeeld worden in de verhouding 40:60. Dit betekent dat EBN aan NAM 40% van de door NAM ten behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld gemaakte kosten vergoedt. Voor de gasopslag Norg zijn vergelijkbare afspraken gemaakt. De uitgaven ten behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg omvatten ook de uitgaven van NAM aan de afhandeling van schade en daarmee de uitgaven aan de heffing die op grond van artikel 15, eerste lid, van de wet wordt opgelegd. Dit rechtvaardigt een verdeling waarbij ook de kosten gemaakt over het vierde kwartaal van 2020 voor 100% aan NAM in rekening worden gebracht.

3. Regeldruk

Deze regeling brengt geen afzonderlijke regeldruk met zich voor burgers of ondernemingen. Wel kunnen de betrokken exploitanten, NAM en EBN, tegen een aan hen geadresseerd heffingsbesluit bezwaar en beroep instellen. Die regeldrukeffecten vloeien evenwel niet voort uit deze wijzigingsregeling of de bestaande regeling, maar uit de Tijdelijke wet Groningen zelf. Als regeling die slechts de vaststelling van een (heffings)tarief vaststelt, is deze regeling uitgezonderd van de regel dat een regeling vooraf ter toetsing aan het Adviescollege toetsing regeldruk moet worden voorgelegd.

4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie van de regeling in de Staatscourant. Hiermee wordt zowel voor wat betreft het moment van inwerkingtreding als de minimum invoeringstermijn afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de regeling is noodzakelijk omdat zowel de exploitanten als de Staat belang hebben bij het voorkomen van financieel nadeel dat ontstaat bij het later in rekening brengen van alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden van het IMG. Er is daarom gekozen om gedurende het uitvoeringsjaar periodiek de gemaakte kosten in rekening te brengen. Deze regeling sluit daarmee aan bij vaste momenten waarop het IMG een financiële rapportage over een uitvoeringsjaar oplevert aan de Minister. Om deze reden wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten en treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

Naar boven