TOELICHTING
1. Inleiding
Om te zorgen dat starters en middeninkomens sneller een woning kunnen vinden, maakte
het kabinet in de Miljoenennota 2022 en in het regeerakkoord in totaal € 1,25 miljard
extra vrij voor de voortzetting van de Woningbouwimpuls (hierna: Wbi). Het Besluit
Woningbouwimpuls 2020 en de onderliggende ministeriële regeling, de Regeling Woningbouwimpuls
2020, zijn bedoeld om de bouw van betaalbare woningen te stimuleren in schaarstegebieden,
inclusief de financiering van de daarvoor nodige infrastructuur, het opvangen van
de potentiële gevolgen van de stikstofuitspraak voor de woningbouw en het zorgdragen
voor een kwalitatief goede leefomgeving. De focus van het instrument blijft onverminderd
om in heel het land de snelheid en continuïteit van realisatie te bevorderen, het
aandeel betaalbare woningen te vergroten en de woningbouwproductie meerjarig hoog
te houden.
In het Programma Woningbouw1 is aangekondigd dat, alvorens een volgende tranche wordt opengesteld, eerst uitgezocht
wordt wat de gevolgen zijn van de verwerking van het coalitieakkoord, het Programma
Woningbouw, Kamermoties en beleidswensen op de projecten die we nog kunnen verwachten
en de doelmatigheid van de Regeling en het Besluit Woningbouwimpuls 2020. Inmiddels
zijn die onderzoeken afgerond, en op grond van de resultaten daarvan wordt in deze
wijzigingsregeling de Regeling Woningbouwimpuls 2020 aangepast. Hieronder volgt een
toelichting op de wijzigingen (of in het geval van de betaalbaarheid: een toelichting
waarom er juist geen wijziging is doorgevoerd).
2. Inhoud
2.1 Kleine gemeenten
In het Programma Woningbouw staat dat kleine gemeenten ook de mogelijkheid moeten
krijgen om gebruik te maken van de Wbi, indien de gemeenten bij een project aanlopen
tegen een tekort. Daarbij is het belangrijk om de uitvoerbaarheid voor zowel de aanvrager
als de beoordelaar in het oog te houden, alsmede kansrijkheid van projecten indien
besloten wordt tot het indienen van een aanvraag. In de huidige opzet kunnen ‘kleine
gemeenten’ een aanvraag voor de Wbi indienen voor projecten van tenminste 200 woningen
(grote gemeenten: 500 woningen), als deze gemeente minder dan 50.000 inwoners heeft
en is gelegen in woningmarktgebieden met een bovengemiddeld (>75%) aantal kleine gemeenten.
Het adviesbureau Stec Groep heeft onderzocht of deze insteek passend is voor ‘kleine
gemeenten’.
Uit analyses2 blijkt dat met name gemeenten tot 50.000 inwoners in hun plannen nauwelijks projecten
hebben met 500 woningen of meer. Een verlaging van de minimale projectomvang van 500
naar 200 woningen zou deze gemeenten kunnen helpen om vaker in aanmerking te komen
voor een aanvraag, zonder dat dit naar verwachting direct leidt tot een enorme groei
van het totaalaantal aanvragen in de 4e tranche.
Om de Wbi toegankelijker te maken voor kleinere gemeenten, is in deze regeling de
volgende wijziging opgenomen. Voor kleine gemeenten is de ondergrens van de projectomvang
verlaagd naar 200. Bij de onderhavige uitwerking wordt een gemeente als ‘klein’ aangemerkt
als het minder dan 50.000 inwoners telt op basis van de laatst beschikbare door het
CBS vastgestelde cijfers over bevolkingsaantallen per gemeente op het moment dat het
aanvraagtijdvak wordt aangekondigd in een besluit van de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Minister).
De splitsing in groepen gemeenten zoals die was opgenomen voor de derde tranche van
de Wbi, namelijk de splitsing op grond van in welk functioneel woningmarktgebied een
gemeente valt, is komen te vervallen. Na de vijfde tranche zal worden bekeken of de
wijziging heeft geleid tot het vergroten van de toegankelijkheid van het instrument.
Met betrekking tot de toegankelijkheid van de Wbi voor kleinere gemeenten wordt benadrukt
dat het voor gemeenten reeds mogelijk is om een aanvraag in te dienen waarvan de onderdelen
van het bouwproject niet geografisch naast elkaar gelegen zijn. Dit is binnen de kaders
van ‘een afgebakend projectgebied’, als gedefinieerd in artikel 1, onderdeel b, van
het Besluit Woningbouwimpuls 2020 al mogelijk. Er dient onderbouwd sprake te zijn
van twee van de daar genoemde types samenhang binnen het project, maar dat kunnen
dus ook een financiële samenhang in combinatie met een organisatorische samenhang
zijn. In de aanvraagdocumentatie zal de toelichting ten aanzien van de projectafbakening
worden aangepast, zodat hier breder invulling aangegeven kan worden. Tevens is het
onder dezelfde voorwaarden mogelijk voor gemeenten om een gezamenlijke aanvraag in
te dienen, waarbij één van de gemeenten als penvoerder fungeert. Deze gemeenten werken
voor deze projecten dan samen in één organisatie met gezamenlijke financiën. Er moeten
dan goede afspraken zijn tussen die gemeenten, en in het geval de ene gemeente middelen
die afkomstig zijn uit de specifieke uitkering ontvangt van de andere gemeente, dan
berust de verplichting van het aanleveren van de verantwoordingsinformatie bij de
ontvangende gemeente op grond van artikel 17a, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet.
De motie Grinwis3 verzoekt de regering ook de vierde tranche van de Wbi beschikbaar te maken voor het
bevorderen en versnellen van betaalbare woningbouw in kleine(re) kernen, bijvoorbeeld
door de provincies deze projecten te laten bundelen en namens de betreffende gemeenten
een aanvraag te doen. De wens om provincies projecten te laten bundelen en namens
betreffende gemeenten een aanvraag te doen is lastig vorm te geven binnen het huidige
Besluit Wbi. De Raad van State heeft in haar advies op het Besluit Woningbouwimpuls
2020 benadrukt dat gemeenten bij het aanvraagproces niet afhankelijk gemaakt mogen
worden van (de medewerking van) provincies in verband met hun autonomie aangaande
het decentraliseerde woningmarktbeleid, dat past niet in het wettelijk stelsel zoals
we dat toen hadden en ook nu nog hebben. Indien bundeling moet plaatsvinden via provincies
ontstaat die afhankelijkheid toch. Provincies kunnen wel hun steun of bijdrage leveren
aan gemeenten die een Wbi-aanvraag willen doen. Met het verlagen van de projectomvang
voor alle gemeenten met minder inwoners en het benadrukken van de mogelijkheid om
kleinere projecten te bundelen wordt invulling gegeven aan de motie, binnen de wettelijke
mogelijkheden.
2.2 Betaalbaarheid
In het Programma Woningbouw blijft de betaalbaarheid voorop staan. In het programma
is evenwicht gezocht tussen voldoende ruimte voor zowel sociale huur, middenhuur als
koopwoningen onder de NHG-grens. Daarbij ligt extra nadruk op de lange(re) termijn
betaalbaarheid van deze woningen én op de regionale afwegingen om maatwerk te leveren.
De opgave voor betaalbaarheid zal per regio anders uitpakken. De motie Bisschop4 verzoekt om, middels het verhogen van de betaalbaarheidsgrens5 van 50%, te verhogen, zodat meer betaalbare woningen gebouwd kunnen worden met de
ondersteuning vanuit de Wbi. Deze motie ligt in lijn met het programma, maar gemeenten
geven aan dat het verhogen van de betaalbaarheidsgrens te veel ruimte bij gemeenten
wegneemt om op projectniveau afwegingen te kunnen maken. Niet elke locatie of wijk
vraagt om een hoog aandeel betaalbare woningbouw. Uit analyse6, blijkt dat een aanpassing zou leiden tot een hoger publiek tekort, met name in gebieden
waar de opgave zeer hoog is en daarmee de haalbaarheid van projecten verder onder
druk zet. Het verhogen van de betaalbaarheidsgrens zou daarmee een onbedoelde rem
zetten op het doelbereik terwijl de urgentie onverminderd hoog is. Alles overwegende
blijft de betaalbaarheidsgrens ongewijzigd. Wel worden in het komende jaar bindende
afspraken gemaakt tussen Rijk en gemeenten over het nog te ontwikkelen (betaalbare)
woningbouwprogramma op lokaal niveau. Deze, op de regio’s toegesneden afspraken moeten
optellen tot de nationale doelstelling van twee derde betaalbare woningbouw. Wanneer
elke gemeente de kans heeft gehad om onderdeel uit te maken van een regionale woondeal,
zal ook de mogelijkheid worden bezien om het sluiten van deze regionale woondeals
te verwerken in de Wbi.
2.3 Maximum aantal aanvragen
Nieuw is de voorwaarde dat een gemeente ten hoogste drie aanvragen kan indienen in
een aanvraagtijdvak. Met het vergroten van de toegankelijkheid voor het indienen van
een aanvraag, is de verwachting dat er meer projecten aangedragen worden7. Daarom is de bedoeling van deze bepaling om tot op zekere hoogte te sturen op een
eerlijke en regionale spreiding van middelen, omdat anders de situatie dreigt dat
bijvoorbeeld grote gemeenten veel aanvragen kunnen indienen, terwijl kleinere gemeenten
dat niet kunnen. Daarbij helpt deze bepaling de focus te behouden voor gemeenten en
houdt het de regeling werkbaar. Immers, wanneer het aantal aanvragen stijgt en de
beschikbare middelen gelijk blijven neemt de onderlinge concurrentie tussen projecten
toe, zonder dat er netto meer betaalbare woningen worden toegevoegd.
2.4 Voorschot
Voorheen was opgenomen dat de Minister een voorschot van 100% op de specifieke uitkering
kon uitbetalen als sprake was van één van drie toen geregelde situaties die zicht
gaven op actie van de ontvangende gemeente ten behoeve van de start van het project.
In de praktijk wordt altijd een voorschot van 100% uitbetaald, en werkte deze bepaling
enkel verwarrend voor gemeenten. Actie van de gemeente op korte termijn wordt geborgd
door de voorwaarde dat de start van de bouw binnen afzienbare tijd moet opstarten
(binnen 3 jaren de eerste bouwwerkzaamheden) en ook door de toets op het subcriterium
hardheid binnen het hoofdcriterium effectiviteit in het beoordelingskader.
De bepaling die in de praktijk voor verwarring zorgde en geen meerwaarde bleek te
hebben is daarom vervangen door de duidelijke bepaling dat er altijd een voorschot
van 100% wordt uitbetaald.
2.5 Beoordelingskader
Ook het beoordelingskader is op onderdelen aangepast. De aanpassingen moeten ervoor
zorgen dat het kader duidelijker en beter toepasbaar is. Ook zorgen de aanpassingen
ervoor dat het kader in het vervolg beter kan inspelen op actuele (beleids)ontwikkelingen.
Hierna volgt per criterium een toelichting op de wijzigingen.
Criterium 1 Noodzaak van de bijdrage
Onder het eerste subcriterium ‘Realiteitsgehalte tekort’ wordt de indicator ‘Omvang
financieel tekort’ weggehaald omdat deze er dubbel in stond. Daarnaast wordt de indicator
onder het subcriterium ‘Regionaal belang’ aangepast. Het onderbouwen van het regionale
belang van het project bleek in eerdere tranches weinig onderscheidende informatie
te geven. In het vervolg zal alleen getoetst worden of er regionale en provinciale
afstemming heeft plaatsgevonden.
Criterium 2 Effectiviteit van het project
In lijn met het Programma Woningbouw, komt er in het beoordelingskader meer nadruk
te liggen op het betaalbare programma en de langere termijn betaalbaarheid. Dat betekent
dat het eerste subcriterium ‘Kwantiteit en kwaliteit van de woningen’ wordt aangepast
naar ‘Kwantiteit en kwaliteit van het betaalbare woningbouwprogramma’. In die lijn
wordt de indicator ‘Eisen aan het oppervlak’ verplaatst naar het derde subcriterium
(kwaliteit van de leefomgeving).
Het tweede subcriterium is ‘Hardheid: zekerheid tijd realiseren van woningen’. Dit
blijft onverminderd belangrijk, omdat de bouw van de eerste woning binnen het project
binnen drie jaar moet starten. Het aantal indicatoren bij dit subcriterium wordt teruggebracht
van zeven naar vijf indicatoren, omdat een aantal indicatoren dubbelt. Verder wordt
ter verduidelijking van het doel de indicator ‘Tempo realisatie uitgedrukt als gewogen
gemiddelde oplever- of startbouw moment’ aangepast naar ‘Mate van continuïteit van
de bouwstroom’, omdat deze indicator duidelijker en beter te operationaliseren is.
De indicatoren van het derde en laatste subcriterium ‘Kwaliteit van de leefomgeving’
zijn aangepast zodat beter kan worden ingespeeld op toekomstige beleidskaders, bijvoorbeeld
over klimaatadapatie en de energietransitie. Momenteel ontbreken er nog duidelijke
toetsingskaders voor klimaatadaptatie of duurzaamheid, maar wanneer die beschikbaar
komen, kunnen zij eenvoudig worden geïmplementeerd in het beoordelingskader.
Criterium 3 Efficiëntie van het project
De aanpassingen aan het derde criterium zijn beperkt. De indicator ‘Het financieel
tekort als % van de totale investeringskosten’ onder het subcriterium ‘Proportionaliteit
van de gevraagde bijdrage’ is aangepast naar ‘Het financiële tekort als % van het
totaal aan investeringskosten gerelateerd aan het project die niet toerekenbaar zijn’.
Met deze aanpassing kan in de beoordeling beter rekening gehouden worden met de totale
investering, zowel de toerekenbare kosten als de niet toerekenbare kosten, die een
gemeente doet voor een project. Uit diverse evaluatiegesprekken met gemeenten blijkt
namelijk dat daar tot nu toe weinig aandacht voor was. Het subcriterium ‘Indirecte
effecten’ is in de eerste drie tranches weinig onderscheidend gebleken, daarom wordt
het anders geformuleerd. In plaats van ‘De mate waarin de opgevoerde activiteiten
direct bijdragen aan het realiseren van woningen buiten het project’, wordt voortaan
alleen gevraagd om een onderbouwing, indien de in de aanvraag opgevoerde activiteiten
leiden tot een netto toevoeging van woningen buiten het project. Deze aanpassing zorgt
voor een focus in de beoordeling. In plaats van de van brede indirecte effecten te
beoordelen die weinig onderscheidend zijn gebleken, wordt voortaan alleen gekeken
naar de netto toevoeging van woningen buiten het projectgebied. De verwachting is
dat deze focus wel onderscheidend is.
Criterium 4 Urgentiescore
Het subcriterium ‘Omvang van de woningbouwopgave’ wordt voortaan op basis van de relatieve
regionale bouwopgave vastgesteld (de bouwopgave als aandeel van de huidige woningvoorraad),
in plaats van op basis van de absolute regionale bouwopgave. Voor de indeling in functionele
woningmarktgebieden is het rapport Inventarisatie Plancapaciteit van ABF Research8 als basis gebruikt. Met deze rapportage wordt de Tweede Kamer elk half jaar geïnformeerd
over de plancapaciteit aan woningen en de verwachte woningbehoefte. Omdat de woningmarkt
een regionale markt is, wordt de inventarisatie uitgevoerd op het niveau van provincies,
woningwetregio’s, functionele woningmarktgebieden en woondealregio’s. Van deze vier
schaalniveaus biedt het functionele woningmarktgebied het beste inzicht in waar de
tekorten zich voordoen. De 31 functionele woningmarktgebieden zijn ingedeeld op samenhang
van onderlinge verhuisbewegingen. Vanwege de regionale aard is het niet wenselijk
om de woningbouwopgave per gemeente te bezien. De andere genoemden regionale perspectieven
zijn minder geschikt om de woningbouwopgave te bepalen, omdat die voortkomen uit bestuurlijke
afspraken (woondealregio’s) of de kernwerkgebieden van corporaties vaststellen (woningwetregio’s).
Met de wijziging van ‘absoluut’ naar ‘relatief’ wordt de druk per woningmarkgebied
leidend.
Bij het bepalen van de urgentiescore krijgen functionele woningmarktgebieden nog steeds
een score tussen de 2 en 8 punten, maar de indeling krijgt meer nuancering die aansluit
op de actuele lokale opgave. In plaats van functionele woningmarktgebieden in te delen
in drie klassen (hoog-midden-laag), wordt voortaan gebruikgemaakt van een schaal tussen
2 en 8 die continu is verdeeld. De indeling in drie klassen zorgt voor grote onderlinge
verschillen op de ‘zaagranden’ van de verschillende klassen. Een continue verdeling
van scores voorkomt grote verschillen op die zaagranden. De urgentiescore wordt vastgesteld,
conform artikel 7, op basis van de regionale woningbouwopgave op basis van de door
de Minister in het kader van de in de meest actuele ‘staat van de woningmarkt’ gepubliceerde
cijfers over het tekort aan woningen.
Lijst met urgentiescore per functioneel woningmarktgebied
Woningmarktgebieden
|
Urgentie score met relatieve ranking
|
Alkmaar
|
4,5
|
Amsterdam
|
8
|
Den Haag
|
8
|
Ede
|
7,5
|
Eindhoven
|
7
|
Groningen
|
3,5
|
Leiden
|
5
|
Nijmegen
|
5,5
|
Rotterdam
|
6
|
Utrecht
|
7,5
|
Amersfoort
|
6,5
|
Apeldoorn
|
5
|
Arnhem
|
5,5
|
Breda
|
5
|
Gouda
|
6
|
Lelystad
|
7
|
’s-Hertogenbosch
|
6,5
|
Tilburg
|
7
|
Venlo
|
4
|
Zwolle
|
4,5
|
Doetinchem
|
3
|
Dordrecht
|
3,5
|
Emmen
|
2
|
Enschede
|
3
|
Heerenveen
|
4
|
Leeuwarden
|
3
|
Maastricht
|
2,5
|
Middelburg
|
2,5
|
Oss
|
6
|
Roosendaal
|
4
|
Sittard
|
2
|
Lijst gemeenten per functioneel woningmarktgebied
1. Groningen
|
Hardenberg
|
9. Doetinchem
|
Appingedam
|
Hellendoorn
|
Aalten
|
Delfzijl
|
Kampen
|
Doetinchem
|
Groningen
|
Ommen
|
Winterswijk
|
Loppersum
|
Raalte
|
Oude IJsselstreek
|
Veendam
|
Staphorst
|
Oost Gelre
|
Schiermonnikoog
|
Zwolle
|
Bronckhorst
|
Assen
|
Elburg
|
Montferland
|
Aa en Hunze
|
Hattem
|
|
Noordenveld
|
Oldebroek
|
10. Arnhem
|
Tynaarlo
|
De Wolden
|
Arnhem
|
Midden-Drenthe
|
Twenterand
|
Doesburg
|
Midden-Groningen
|
Zwartewaterland
|
Duiven
|
Het Hogeland
|
|
Renkum
|
Westerkwartier
|
6. Enschede
|
Rheden
|
|
Almelo
|
Rozendaal
|
2. Leeuwarden
|
Borne
|
Westervoort
|
Ameland
|
Enschede
|
Zevenaar
|
Harlingen
|
Haaksbergen
|
Lingewaard
|
Leeuwarden
|
Hengelo
|
Overbetuwe
|
Terschelling
|
Losser
|
|
Vlieland
|
Oldenzaal
|
11. Nijmegen
|
Tytsjerksteradiel
|
Tubbergen
|
Beuningen
|
Dantumadiel
|
Wierden
|
Druten
|
Súdwest-Fryslân
|
Hof van Twente
|
Heumen
|
Waadhoeke
|
Rijssen-Holten
|
Nijmegen
|
Noardeast-Fryslân
|
Dinkelland
|
Wijchen
|
|
Berkelland
|
West Maas en Waal
|
3. Heerenveen
|
|
Berg en Dal
|
Achtkarspelen
|
7. Lelystad
|
Bergen (L.)
|
Heerenveen
|
Zeewolde
|
Gennep
|
Ooststellingwerf
|
Noordoostpolder
|
Mook en Middelaar
|
Opsterland
|
Urk
|
|
Smallingerland
|
Ermelo
|
|
Weststellingwerf
|
Harderwijk
|
|
Westerveld
|
Putten
|
12. Ede
|
Steenwijkerland
|
Nunspeet
|
Barneveld
|
De Fryske Marren
|
Dronten
|
Buren
|
|
Lelystad
|
Ede
|
4. Emmen
|
|
Scherpenzeel
|
Stadskanaal
|
8. Apeldoorn
|
Tiel
|
Coevorden
|
Deventer
|
Wageningen
|
Emmen
|
Apeldoorn
|
Renswoude
|
Hoogeveen
|
Brummen
|
Rhenen
|
Pekela
|
Epe
|
Veenendaal
|
Borger-Odoorn
|
Heerde
|
Woudenberg
|
Oldambt
|
Lochem
|
Neder-Betuwe
|
Westerwolde
|
Voorst
|
|
|
Zutphen
|
13. Amersfoort
|
5. Zwolle
|
Olst-Wijhe
|
Nijkerk
|
Meppel
|
|
Amersfoort
|
Dalfsen
|
|
Baarn
|
Amersfoort (Vervolg)
|
Gooise Meren
|
Leidschendam-Voorburg
|
Bunschoten
|
Haarlem
|
Pijnacker-Nootdorp
|
Leusden
|
Haarlemmermeer
|
|
Soest
|
Heemstede
|
20. Rotterdam
|
|
Hilversum
|
Barendrecht
|
14. Utrecht
|
Huizen
|
Brielle
|
Culemborg
|
Landsmeer
|
Capelle aan den IJssel
|
De Bilt
|
Laren
|
Hellevoetsluis
|
Bunnik
|
Oostzaan
|
Krimpen aan den IJssel
|
Houten
|
Ouder-Amstel
|
Maassluis
|
Montfoort
|
Purmerend
|
Ridderkerk
|
Utrecht
|
Uithoorn
|
Rotterdam
|
Wijk bij Duurstede
|
Velsen
|
Schiedam
|
IJsselstein
|
Zandvoort
|
Albrandswaard
|
Zeist
|
Zaanstad
|
Westvoorne
|
Nieuwegein
|
Hillegom
|
Vlaardingen
|
Woerden
|
De Ronde Venen
|
Lansingerland
|
Utrechtse Heuvelrug
|
Waterland
|
Zuidplas
|
Stichtse Vecht
|
Wormerland
|
Goeree-Overflakkee
|
Vijfheerenlanden
|
Wijdemeren
|
Nissewaard
|
|
|
Hoeksche Waard
|
15. Alkmaar
|
|
|
Alkmaar
|
|
21. Dordrecht
|
Bergen (NH.)
|
17. Gouda
|
Alblasserdam
|
Beverwijk
|
Lopik
|
Dordrecht
|
Castricum
|
Alphen aan den Rijn
|
Gorinchem
|
Enkhuizen
|
Gouda
|
Hardinxveld-Giessendam
|
Heemskerk
|
Nieuwkoop
|
Hendrik-Ido-Ambacht
|
Dijk en Waard
|
Oudewater
|
Papendrecht
|
Heiloo
|
Waddinxveen
|
Sliedrecht
|
Den Helder
|
Bodegraven-Reeuwijk
|
Zwijndrecht
|
Hoorn
|
Krimpenerwaard
|
Molenlanden
|
Medemblik
|
|
|
Opmeer
|
18. Leiden
|
22. Middelburg
|
Schagen
|
Katwijk
|
Borsele
|
Texel
|
Leiden
|
Goes
|
Uitgeest
|
Leiderdorp
|
Hulst
|
Drechterland
|
Lisse
|
Kapelle
|
Stede Broec
|
Noordwijk
|
Middelburg
|
Koggenland
|
Oegstgeest
|
Reimerswaal
|
Hollands Kroon
|
Voorschoten
|
Terneuzen
|
|
Zoeterwoude
|
Veere
|
|
Teylingen
|
Vlissingen
|
16. Amsterdam
|
Kaag en Braassem
|
Schouwen-Duiveland
|
Eemnes
|
|
Noord-Beveland
|
Aalsmeer
|
19. Den Haag
|
Sluis
|
Amstelveen
|
Delft
|
|
Amsterdam
|
Den Haag
|
23. Roosendaal
|
Blaricum
|
Rijswijk
|
Tholen
|
Bloemendaal
|
Wassenaar
|
Bergen op Zoom
|
Diemen
|
Zoetermeer
|
Rucphen
|
Almere
|
Westland
|
Steenbergen
|
Edam-Volendam
|
Midden-Delfland
|
Woensdrecht
|
Roosendaal (Vervolg)
|
27. Oss
|
Roermond
|
Halderberge
|
Boekel
|
Venlo
|
Roosendaal
|
Oss
|
Venray
|
Moerdijk
|
Gemert-Bakel
|
Weert
|
|
Landerd
|
Horst aan de Maas
|
24. Breda
|
Bernheze
|
Leudal
|
Baarle-Nassau
|
Meierijstad
|
Maasgouw
|
Breda
|
Land van Cuijk
|
Roerdalen
|
Etten-Leur
|
|
Peel en Maas
|
Geertruidenberg
|
|
|
Oosterhout
|
|
30. Sittard
|
Zundert
|
28. Eindhoven
|
Landgraaf
|
Drimmelen
|
Asten
|
Beek
|
Alphen-Chaam
|
Best
|
Brunssum
|
Altena
|
Deurne
|
Heerlen
|
|
Eersel
|
Kerkrade
|
25. Tilburg
|
Eindhoven
|
Simpelveld
|
Dongen
|
Helmond
|
Stein
|
Gilze en Rijen
|
Nuenen c.a.
|
Voerendaal
|
Goirle
|
Oirschot
|
Echt-Susteren
|
Hilvarenbeek
|
Someren
|
Sittard-Geleen
|
Loon op Zand
|
Son en Breugel
|
Beekdaelen
|
Oisterwijk
|
Valkenswaard
|
|
Tilburg
|
Veldhoven
|
31. Maastricht
|
Waalwijk
|
Waalre
|
Maastricht
|
|
Heeze-Leende
|
Meerssen
|
26. ’s Hertogenbosch
|
Laarbeek
|
Vaals
|
Maasdriel
|
Reusel-De Mierden
|
Valkenburg aan de Geul
|
Zaltbommel
|
Cranendonck
|
Gulpen-Wittem
|
Boxtel
|
Bergeijk
|
Eijsden-Margraten
|
Haaren
|
Bladel
|
|
's-Hertogenbosch
|
Geldrop-Mierlo
|
|
Heusden
|
|
|
Sint-Michielsgestel
|
29. Venlo
|
|
Vught
|
Beesel
|
|
West Betuwe
|
Nederweert
|
|
3. Beschikbaar budget
De concrete hoogte van het uitkeringsplafond in een aanvraagtijdvak wordt op grond
van artikel 4, eerste lid, van het Besluit Woningbouwimpuls 2020 uiterlijk 6 weken
voor aanvang ervan bekendgemaakt. Deze paragraaf gaat over het totale op dit moment
voorziene budget en niet over de concrete hoogtes van uitkeringsplafonds van aanvraagtijdvakken.
Voor de uitkeringen en voor de kosten van de uitvoering van de Wbi is in totaal € 2.250.000.000
gereserveerd. De middelen zijn in principe beschikbaar in de jaren tot en met 2032,
maar afhankelijk van de hoeveelheid en de kwaliteit van de aanvragen kunnen de middelen
ook eerder of later uitgeput zijn. In de eerste drie tranches van de Woningbouwimpuls
is € 854 miljoen besteed aan gehonoreerde projecten, € 15 miljoen aan uitvoeringskosten
en is € 131 mln. gereserveerd voor andere trajecten die betaalbare woningbouw tot
doel hebben. Daarmee zijn de beschikbare middelen van € 1 miljard voor de eerste drie
tranches woningbouwimpuls besteed.
In het coalitieakkoord en in de begrotingsbehandeling 2021 is in het totaal € 1,25
miljard extra beschikbaar voor de woningbouwimpuls. In totaal is € 1.187,5 miljoen
daarvan beschikbaar voor de specifieke uitkeringen aan gemeenten die voldoen aan de
voorwaarden en procedures genoemd in het besluit en deze regeling. Een deel dat bedrag
wordt geschort in het BTW compensatiefonds. De hoogte daarvan wordt bepaald aan de
hand van de aanvraagdocumentatie. Voor de vierde en vijfde tranche is er reeds € 522
miljoen overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties. De rest van de middelen is opgenomen op de Aanvullende Post van
de begroting van het Ministerie van Financiën.
De overheveling van het restant van de middelen vergt nadere besluitvorming conform
artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet en zal op basis van een realistisch kasritme
geschieden. Dit wordt bepaald aan de hand van de projecten die gemeenten in de pijplijn
hebben. Ook biedt de regeling flexibiliteit waardoor het mogelijk is om, indien de
omstandigheden daarom vragen, een deel van de middelen onder specifiekere of meer
generieke voorwaarden ten goede te laten komen van woningbouwprojecten gericht op
betaalbare woningen. Aanvullend is cumulatief maximaal € 12,5 miljoen beschikbaar
voor de uitvoering en € 50 miljoen voor de capaciteit van het voortzetten van deze
regeling. De raming van de uitvoeringskosten worden jaarlijks herzien. Indien de uitvoeringskosten
lager uitvallen dan verwacht, dan wordt het vrijgekomen bedrag toegevoegd aan het
beschikbare budget voor specifieke uitkeringen.
De hoogte van het nog resterende uitkeringsplafond wordt jaarlijks aangepast aan de
actuele loon- en prijsontwikkelingen. De basis voor de systematiek zijn de onafhankelijke
indices voor loon- en prijsontwikkelingen van het Centraal Planbureau die elk jaar
in het voorjaar volgen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) en in augustus uit de
Macro Economische Verkenning (MEV). Deze indices zijn gebaseerd op de lonen en prijzen
in de markt en zijn niet beïnvloedbaar door de overheid. De indexatie van het uitkeringsplafond
wordt definitief vastgesteld bij Voorjaarsnota. De loon- en prijsuitkering komt niet
ten goede aan een indexatie van reeds uitgekeerde specifieke uitkeringen.
4. Regeldruk
Vanwege de verlaging van de eis van het minimale aantal woningen voor kleine gemeenten
zullen meer gemeenten een aanvraag kunnen doen, maar zij zijn daartoe niet verplicht.
De gemeente is aanvrager, er zijn geen gevolgen op het terrein van administratieve
lasten voor burgers en bedrijven. De verantwoording over de besteding van de middelen
loopt via SiSa waardoor de administratieve lasten voor gemeenten zo beperkt mogelijk
blijven. Het indienen van een aanvraag zal een eenmalige inspanning vergen. Het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
5. Consultatie
Een ontwerp van deze regeling is van 24 mei 2022 tot 21 juni 2022 in openbare internetconsultatie
geconsulteerd. In het totaal zijn er 13 consultatiereacties ontvangen. Verschillende
medeoverheden maar ook particulieren en koepelorganisaties zoals de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Woonbond hebben een reactie
ingezonden. Gemeenten hebben daarnaast in diverse fasen meegedacht en input geleverd
bij de voorbereiding.
Vrijwel alle partijen onderschrijven het belang om de Woningbouwimpuls voort te zetten.
De reacties richten zich op het verlagen van de minimale projectomvang voor kleine
projecten(?) (<50.000 inwoners) en de urgentiescore. De reacties gaan daarnaast ook
over onderwerpen die niet ter consultatie zijn gebracht, zoals de cofinanciering.
In onderstaande paragrafen worden de reacties gebundeld per onderwerp behandeld.
5.1. Bundeling van aanvragen
De suggestie om provincies en gemeenschappelijke regelingen een aanvraag in te laten
dienen die betrekking heeft op meerdere gemeenten.
De Raad van State heeft in haar advies op het Besluit Woningbouwimpuls 2020 benadrukt
dat gemeenten bij het aanvraagproces niet afhankelijk gemaakt mogen worden van (de
medewerking van) provincies, omdat dat niet past in het wettelijk stelsel en onderlinge
verhoudingen. Het is voor provincies wel mogelijk om een gebundelde aanvraag te coördineren,
maar de formele indiening vindt plaats via een gemeente.
In tegenstelling tot een provincie kan een Gemeenschappelijke Regeling namens een
gemeente of meerdere betrokken gemeenten een aanvraag indienen, mits het mandaat van
de gemeenschappelijke regeling het toestaat. Bij het bundelen van aanvragen dient
er aandacht te zijn voor het aantonen van de samenhang van het project.
5.2. 200 woningen-grens
De suggestie om de Woningbouwimpuls (onder voorwaarden) toegankelijk te maken voor
projecten kleiner dan 200 woningen of om de 200 woningen-grens niet alleen voor kleine
gemeenten (<50.000 inwoners) te laten gelden.
De middelen voor de woningbouwimpuls zijn beperkt en in de woningbouw snel besteed.
Daarom wordt er met de Woningbouwimpuls geselecteerd op projecten die een substantiële
bijdrage kunnen leveren aan het woningtekort in Nederland, zowel binnen- als buitenstedelijk,
binnen en buiten de Randstad, en in grotere en kleinere gemeenten. Uit verschillende
enquêtes blijkt dat gemeenten wel een aanvraag hadden willen indienen, maar geen aanvraag
hebben ingediend, omdat ze niet konden voldoen aan de vereiste voor de minimale projectomvang.
BZK heeft een nadere analyse laten uitvoeren naar de projectomvang in relatie tot
de ‘pijplijn’: de groep aan projecten die potentieel in aanmerking komt. Uit deze
analyse, maar ook uit de ervaringen uit de eerste drie tranches, blijkt dat er ruim
voldoende potentiele grote(re) projecten zijn om de primaire doelen van de Wbi te
bereiken: sneller meer betaalbare woningen realiseren.
Aanvullend is er de wens om de toekenning van de middelen voldoende te spreiden, waarbij
ook een deel van de middelen aan kleine gemeenten toekomt. Uit de analyse blijkt dat
de minimale projectomvang van 500 woningen voor gemeenten met minder dan 50.000 inwoners
doorgaans te hoog is. Voor deze gemeenten wordt in de regeling om die reden een uitzondering
gemaakt. Uit de analyse blijkt verder dat van alle andere gemeenten verwacht mag worden
dat zij, bijvoorbeeld via bundeling van projecten, in staat te zijn om tot (grotere)
projecten te komen die een substantiële bijdrage leveren aan het inlopen van het woningtekort.
Een verdere verlaging van de minimale projectomvang of een verruiming van het aantal
gemeenten waar de 200-grens voor geldt, doet afbreuk aan de effectiviteit van het
instrument. Daarbij zou dit ook het ontwerp van de instrument raken: de Woningbouwimpuls
biedt ruimte voor maatwerk voor complexe gebiedsontwikkelingen en daar zijn de aanvraagprocedure,
de aanvraagdocumentatie en het beoordelingsproces op ingericht. Dit is een intensief
proces voor zowel aanvragers als beoordelaars. Dit proces is niet proportioneel en
niet uitvoerbaar indien de projectomvang verder naar beneden wordt bijgesteld.
Binnen aan jaar zal het effect van de wijziging tegen het licht gehouden worden en
wordt bezien of verdere bijsturing in volgende tranches nodig is.
Voor gemeenten waarvoor een minimale projectomvang van 500 woningen blijft gelden,
biedt deze tranche overigens ook de mogelijkheid om meerdere projecten te bundelen.
Bundeling van niet-geografisch aaneengesloten gebieden is mogelijk mits de samenhang
op andere onderdelen wordt aangetoond. In dat geval gaat het om financiële en organisatorische
samenhang binnen het project, waarbij moet worden aangetoond in welke mate financiële
verevening mogelijk is en om de uitvoerkingskracht te onderbouwen. De bundelingsmogelijkheid
geeft gemeenten de mogelijkheid om aanvragen in te dienen voor projecten die op zichzelf
niet voldoende omvang hebben maar wel belangrijk zijn voor de eigen regio.
Tot slot zijn er voor kleinere woningbouwprojecten andere instrumenten beschikbaar
zoals de transformatiefaciliteit, de regeling aandachtsgroepenen en ondersteuning
van het expertteam woningbouw van de RVO. Voor gemeenten met leefbaarheidsproblematiek
of een vervangingsvraagstuk wordt een aanpak uitgewerkt in het programma leefbaarheid
en veiligheid.
5.3. Maximeren aanvragen
De suggestie om het aantal aanvragen per gemeente, per tranche niet te maximeren.
Het maximeren van het aantal aanvragen dat een gemeente per tranche mag indienen is
een gevolg van de analyse van Stec (Bron). Die analyse laat zien dat, indien het bundelen
van verschillende projectgebieden om tot één aanvraag te komen gangbaar wordt, er
een grote hoeveelheid aanvragen verwacht kan worden. Met een groot aantal aanvragen
daalt de slagingskans fors. Om een te groot aantal aanvragen te voorkomen is er gekozen
om preventief het maximaal aantal aanvragen te maximeren.
Op basis van de ervaringen uit de eerste drie tranches is gekomen tot een maximum
van drie aanvragen per gemeente in één tranche. In eerdere tranches is dit ook het
maximale aantal gehonoreerde projecten binnen één gemeente geweest. Verder lijkt het
niet nodig om voor kleine(re) gemeenten een andere grens te kiezen. Let wel; het betreft
het maximum aantal aanvragen van één indienende gemeente in één tranche. Het betreft
geen maximering van het totaal aantal aanvragen voor de volgende tranches of het aantal
projecten dat kan worden gebundeld.
5.4. Urgentiescore
De suggestie om de methode om de urgentiescore te bepalen aan te passen door bijv.
niet de woningmarktgebieden te gebruiken of naar de absolute i.p.v. de relevante opgave
te kijken.
Diverse partijen, waaronder de VNG, wijzen op de dat de bepaling om tot urgentiescore
te komen niet (meer) passend is en suggereren om een andere methodiek te gebruiken.
De urgentiescore is bedoeld om rijksmiddelen in te zetten daar waar de druk het hoogst
is. Om die druk te bekijken wordt per functioneel woningmarktgebied de woningbouwopgave
bepaald. De indeling in functionele woningmarktgebieden indeling leent zich goed voor
het hier beoogde beleidsdoel, omdat de 31 functionele woningmarktregio’s zijn ingedeeld
op samenhang van de woningmarkt. Hiervoor is onder andere gekeken naar onderlinge
verhuisbewegingen. Omdat woningmarkten regionale markten zijn, in de zin dat een woning
in een bepaalde gemeente voor een huishouden vaak vervangbaar is met een woning in
een buurgemeente, omdat bijvoorbeeld de oriëntatie naar de gemeente waar het werk
zit gelijk is, is het niet wenselijk om de woningbouwopgave op een andere manier te
bezien. De gegevens voor de functionele woningmarkt bestaan uit een aggregatie van
de gemeentelijke cijfers.
De uitbreidingsbehoefte relatief tot huidige voorraad geeft wel aan hoeveel schaarste
er in dat gebied is. Los van substitutie-effecten, heeft een gebied relatief veel
woningzoekenden en relatief weinig woningen om hen in te huisvesten. Met deze benadering
kiezen we de mate van woningschaarste dus als indicator voor druk.
5.5. Beoordelingskader
De suggesties die gedaan zijn om criteria en/of indicatoren in het beoordelingskader
anders te wegen, bijvoorbeeld meer punten toe te kennen aan een hoger sociaal programma
of de efficiëntie van de bijdrage minder zwaar mee te tellen.
Het beoordelingskader bestaat uit de vier criteria noodzaak, effectiviteit, efficiëntie
en urgentie. Gezien de relevantie van alle criteria is er geen reden om de gelijke
weging tussen de vier criteria te wijzigen. De toetsingscommissie maakt een afweging
tussen de verschillende elementen binnen het criteria. Daarbij wordt gekeken naar
hoe de verschillende kenmerken van het project bijdragen aan de doelen van de Woningbouwimpuls.
De lokale omstandigheden van projecten verschillen sterk waardoor het vastleggen van
een verdere puntenverdeling geen recht zou doen aan regionale verschillen. De subcriteria
en indicatoren in het beoordelingskader moeten voldoende houvast bieden om alle projecten
te beoordelen, passend bij de context van het project.
5.6. Betaalbaarheidsgrens
De suggestie om de betaalbaarheidsgrens van 50% te verhogen of aanvullende voorwaarden
te stellen aan een verplichtaandeel sociale huurwoningen.
Diverse partijen, waaronder IPO en de Woonbond, betreuren het feit dat het betaalbaarheidsvereiste
niet is verhoogd ten opzichte van de eerste drie tranches. Lokale omstandigheden verschillen
echter sterk waardoor het in het ene geval wenselijk is om meer sociale huurwoningen
toe te voegen en in het andere geval wenselijk is om vooral voor het middensegment
te bouwen en verhuisbewegingen te beïnvloeden. Er zal dan ook geen nadere afdwingbare
invulling van de 50%-betaalbaarheidseis worden opgenomen. Tegelijkertijd laten de
reacties zijn dat er bij medeoverheden en koepelorganisaties voldoende urgentie is
om de betaalbaarheidsafspraken die in de Woondeals worden afgesproken te halen.
Als een gemeente er in een aanvraag voor kiest om meer betaalbare woningen toe te
voegen en deze langdurig betaalbaar te houden dan wordt dit in positieve zin betrokken
bij de beoordeling. Daarmee is niet gezegd dat een hoger betaalbaarheidspercentage
per definitie tot de hoogste score leidt, omdat het altijd context- en contentafhankelijk
is.
5.7. Cofinanciering
De suggestie om de cofinancieringseis van 50% te verlagen naar bijvoorbeeld 25%.
Diverse medeoverheden en koepelorganisaties wijzen erop dat het niet altijd lukt om
aan de cofinancieringeis te voldoen. Toch is het belangrijk om vast te houden aan
een gedeelde financiële inzet. Met de woningbouwimpuls draagt het Rijk bij aan het
aan het versneld beschikbaar maken door gemeenten van woningbouwlocaties en het intensiever
bebouwen van die locaties, gericht op het vergroten van het aandeel betaalbare woningen.
Zonder Woningbouwimpuls zouden medeoverheden zelf verantwoordelijk zijn voor de volledige
financiering van de publiek onrendabele top. Een cofinancieringsvereiste zorgt voor
een gedeelde betrokkenheid. Aangezien plannen binnen afzienbare tijd tot uitvoering
moeten komen, is de cofinancieringseis een deugdelijk middel om die hardheid en betrokkenheid
te waarborgen.
Het aanpassen van (de hoogte van) de cofinancieringsvereiste past niet binnen de voorwaarde
van additionaliteit die het kabinet bij aankondiging van de Woningbouwimpuls heeft
genoemd. Bovendien kan dan met dezelfde middelen een minder aantal projecten geholpen
worden bij het oplossen van het financiële knelpunt. Dit strookt niet met het doel
van de Woningbouwimpuls om bij te dragen aan meer en sneller realiseren van betaalbare
woningen.
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste
verandermomenten en het vereiste van een minimuminvoeringstermijn van drie maanden.
De uitzondering is mogelijk op grond van Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onderdeel a,
van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Er is reeds gecommuniceerd dat het aanvraagtijdvak
in augustus zal openen en daar gaan gemeenten van uit.
Bovendien geldt dat gemeenten ten minste 6 weken de tijd krijgen tussen publicatie
van deze regeling en het openen van een nieuw aanvraagtijdvak. De Minister neemt ook
een besluit waarin de periode van het aanvraagtijdvak en de hoogte van het uitkeringsplafond
van dat aanvraagtijdvak worden bekendgemaakt. Ook daarvoor geldt dat dit ten minste
6 weken voorafgaand aan het openen van dat aanvraagtijdvak gebeurt.
Zo hebben gemeenten dus in ieder geval 6 weken voorbereidingstijd voor het indienen
van een aanvraag, gerekend vanaf het moment van de publicatie van deze regeling en
het genoemde besluit.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge