Beleidsregel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 juni 2022, nr. WJZ/ 22244757, houdende wijziging van de Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 90, eerste lid, van verordening nr. 1224/2009, artikel 42, tweede lid, in samenhang met artikel 3, tweede lid, van verordening nr. 1005/2008 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2020 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 16, tweede lid, artikel 17, eerste lid, of artikel 35, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden, waarbij wat betreft artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de verordening vangstmogelijkheden geldt dat indien de daarin voorgeschreven maaswijdte niet in acht is genomen, dit enkel leidt tot een ernstige inbreuk indien de afwijking van de in de desbetreffende bepaling voorgeschreven maaswijdte 4 millimeter of meer bedraagt.

2. Onderdeel f komt te luiden:

  • f. artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 15; en

    • 1°. bijlage V, deel B, punt 1.1;

    • 2°. bijlage VI, deel B, punt 1.1;

    • 3°. bijlage VII, deel B, punt 1.1; of

    • 4°. bijlage VIII, deel B, punt 1.1, van verordening 2019/1241,

    voor zover gehandeld wordt in strijd met het toepasselijke punt 1.1 van deel B van de desbetreffende bijlage bij die verordening doordat niet is voldaan aan een voorwaarde, vervat in dat punt 1.1 of in het met dat punt samenhangende punt 1.2 van deel B van de desbetreffende bijlage bij die verordening, of, wat betreft bijlage VI, deel B, doordat niet is voldaan aan een voorwaarde, vervat in punt 1.1, of het met dat punt samenhangende punt 1.2, 1.3 of 1.4 van deel B van die bijlage:

    • (i) die betrekking heeft op de te hanteren maaswijdte van het net of de kuil, of die inhoudt dat er een bepaald paneel of sorteerrooster of een bepaalde zeeflap wordt aangebracht of wordt gebruikt, waarbij ten aanzien van het niet voldoen aan deze voorwaarde geldt dat dit slechts dan leidt tot een ernstige inbreuk, indien:

      • 1°. de afwijking van de voor het net, de kuil, het paneel respectievelijk de zeeflap voorgeschreven maaswijdte 4 millimeter of meer bedraagt;

      • 2°. de voorgeschreven afmetingen of de voorgeschreven vorm van de mazen van het paneel, het sorteerrooster of de zeeflap niet in acht worden genomen;

      • 3°. voorgeschreven maximumafstand tussen de staven van het sorteerrooster niet in acht wordt genomen; respectievelijk indien

      • 4°. het desbetreffende paneel, sorteerrooster of de desbetreffende zeeflap geheel ontbreekt; of

    • (ii) die betrekking heeft op de samenstelling van de totale vangst, in levend gewicht, die na elke visreis wordt aangeland.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • k. artikel 16 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 10, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden Oostzee.

B

In artikel 15 worden, onder vervanging van ‘; of’ aan het slot van onderdeel c door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 11, eerste lid, artikel 13, eerste zin, artikel 15, of artikel 22 van de verordening vangstmogelijkheden;

  • f. artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 16, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden;

  • g. artikel 16 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 7, eerste lid of derde lid, of artikel 10, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden Oostzee; of

  • h. artikel 17, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 18 of artikel 5, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee.

C

Artikel 16, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. Als ernstige inbreuk als bedoeld artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel d, verordening nr. 1005/2008, wordt aangemerkt een overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met artikel 18, eerste lid, artikel 25, tweede lid, artikel 28, tweede lid, artikel, artikel 33, eerste lid, artikel 38, eerste lid, artikel 39, eerste zin, artikel 40, artikel 41, tweede lid, artikel 48, of artikel 56, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden.

ARTIKEL II

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 juni 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel, aanleiding en inhoud

De Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2020 (‘Beleidsregel’) bevatte diverse verwijzingen naar de verordening vangstmogelijkheden (als gedefinieerd in de Uitvoeringsregeling zeevisserij). Het ging daarbij om de verordening die de vangstmogelijkheden voor 2020 bevatte1.

Inmiddels is er een nieuwe verordening vangstmogelijkheden vastgesteld, waarin de vangstmogelijkheden voor 2022 zijn vervat2. De onderhavige wijziging van de Beleidsregel strekt ertoe de verwijzingen naar de verordening vangstmogelijkheden aan te passen, zodat deze aansluiten bij de verordening vangstmogelijkheden voor 2022. Verder is opnieuw kritisch gekeken of alle relevante bepalingen uit de verordening vangstmogelijkheden op grond van de beleidsregel al dan niet terecht – in beginsel – als ernstige inbreuk zijn aangemerkt. Voor zover niet reeds in de beleidsregel naar een specifieke bepaling in de verordening vangstmogelijkheden, de verordening vangstmogelijkheden Oostzee of de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee verwezen werd, en aldus een schending van de betreffende bepaling onbedoeld niet als ernstige inbreuk was aangemerkt, is dit door middel van de onderhavige wijziging hersteld.

II. ARTIKELEN

Onderdeel A (wijziging artikel 9 Beleidsregel: categorie ‘Gebruik van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften is’)

Artikel 9 van de Beleidsregel heeft betrekking op de categorie ernstige inbreuken ‘Gebruik van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften is’ (artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de IOO-verordening). Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vier punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

In de kern gaat het in de bepalingen die in dit artikel 9 van de Beleidsregel zijn genoemd, er om dat het in bepaalde gebieden verboden is om met bepaalde vistuigen te vissen (met een duiding van een specifieke vissoort waar dat verbod betrekking op heeft). Omdat de visserij in dat gebied op andere soorten dan de genoemde soort wel is toegestaan, en het verbod op gebruik van vistuigen niet op álle soorten vistuigen betrekking heeft, zijn de schendingen van deze artikelen niet onder de categorieën ernstige inbreuken van artikel 15 of 16 van de Beleidsregel gebracht (categorie ‘Vissen in een gesloten gebied, tijdens een gesloten seizoen, zonder of na volledige benutting quotum of onder gestelde dieptegrens’ respectievelijk de categorie ‘Gerichte visserij op bestand waarvoor vangstverbod of -moratorium geldt’). De focus ligt in deze bepalingen van de verordening vangstmogelijkheden (2022) op het te gebruiken vistuig, reden waarom deze bepalingen onder artikel 9 van de Beleidsregel zijn gebracht (categorie ‘Gebruik van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften is).

Artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Beleidsregel

In artikel 9, eerste lid, van de Beleidsregel is in de eerste plaats onderdeel a gewijzigd. Het eerste lid, onderdeel a, van artikel 9 van de Beleidsregel benoemt de bepalingen uit de verordening vangstmogelijkheden (2022) (in samenhang met de Uitvoeringsregeling zeevisserij) waarvan schending in beginsel als een ernstige inbreuk wordt beschouwd. Abusievelijk waren deze bepalingen aanvankelijk niet als zodanig aangewezen. Wat betreft de artikelen 16 en 17, houdende herstelmaatregelen voor kabeljauw in de Noordzee respectievelijk het Kattegat, staat echter vast dat de kabeljauwbestanden daar al jaren onder druk staan. Juist tegen die achtergrond zijn de specifieke beperkende voorschriften in deze Europese bepalingen opgenomen, met als doel de kabeljauwbestanden te doen herstellen. Schending van de betreffende voorschriften ondermijnt dat noodzakelijke herstel van deze soort. Gelet op de aard en strekking van deze potentiële schade aan het mariene milieu, wordt deze inbreuk in principe ernstig geacht.

Ten aanzien van artikel 17 van de verordening vangstmogelijkheden (2022) is nog van belang dat voor zover seltra-paneel met vierkante mazen wordt gebruikt, dit paneel de voorgeschreven maaswijdte moet hebben. Indien de schending van artikel 17 er uit bestaat dat een seltra-paneel wordt gebruikt met een kleinere maaswijdte dan 300mm, dit slechts een ernstige inbreuk vormt indien de afwijking van de voorgeschreven maaswijdte 4mm of meer bedraagt. Dit is tot uitdrukking gebracht in het slot van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Beleidsregel.

Ook het in artikel 9, onderdeel a, van de Beleidsregel opgenomen artikel 35 van de verordening vangstmogelijkheden (2022) (in samenhang met de Uitvoeringsregeling zeevisserij) was abusievelijk aanvankelijk niet in de Beleidsregel benoemd. Dit artikel ziet op de ringzegenvisserij op geelvintonijn, grootoogtonijn en gestreepte tonijn in het zogeheten IATTC-verdragsgebied.

Voor deze vorm van visserij is in het IATTC gebied een sluitingsperiode ingesteld om de visserijsterfte van jonge grootoogtonijnen en geelvintonijnen te beperken. Deze maatregel heeft de Internationale Commissie voor instandhouding van de Atlantische tonijnen genomen op basis van wetenschappelijk advies en met toepassing van het voorzorgsprincipe. Schending van deze bepaling wordt in beginsel gezien als een ernstige inbreuk, nu dit de instandhouding van de soort ondermijnt en naar aard en strekking potentieel de nodige schade aan het mariene milieu impliceert.

Artikel 9, eerste lid, onderdeel f, van de Beleidsregel

In de tweede plaats is artikel 9, eerste lid, onderdeel f, van de Beleidsregel gewijzigd.

Hierin zijn diverse bepalingen uit verordening 2019/1241 (de zogenoemde verordening technische maatregelen3) (in principe) aangewezen als ernstige inbreuken. Verordening 2019/1241 is gewijzigd in die zin, dat enkele bepalingen uit de verordening vangstmogelijkheden voor 2021, die ook nog na 2021 van kracht waren gebleven, zijn opgenomen in de verordening technische maatregelen. Het gaat om het vroegere artikel 15 uit de verordening vangstmogelijkheden voor 2021 (houdende technische maatregelen voor kabeljauw en wijting in de Keltische Zee), het vroegere artikel 16 uit diezelfde verordening (houdende technische maatregelen Ierse Zee) en het vroegere artikel 17 uit die verordening voor 2021 (houdende technische maatregelen in het gebied ten westen van Schotland).

Die bepalingen zijn (zij het deels anders geformuleerd) opgenomen in Bijlage VI, deel B, bij de verordening technische maatregelen. Meer concreet is artikel 15 van de verordening vangstmogelijkheden 2021 opgenomen in Bijlage VI, deel B, onder 1.3 (1.3.1 en 1.3.2), is artikel 16 van de verordening vangstmogelijkheden 2021 verwerkt in Bijlage VI, deel B, onder 1.4.2, en is artikel 17 van de verordening vangstmogelijkheden 2021 opgenomen in bijlage VI, deel B, onder 1.4.1 bij verordening 2019/1241.

In feite zijn die technische maatregelen ten aanzien van de Keltische zee (kabeljauw en wijting)(1.3), de Ierse Zee (1.4.2) en het gebied ten westen van Schotland (1.4.1) thans in verordening 2019/1241 geformuleerd als uitzonderingen (op uitzonderingen) op de hoofdregel in Bijlage VI, deel B, onder 1.1 bij verordening 2019/2014. In dat laatstgenoemde onderdeel zijn namelijk de basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig opgenomen. Voor toepassing van de uitzonderingen op die basisnormen gelden allerlei voorwaarden, waaronder voorwaarden betreffende de selectief vistuig.

Tegen deze achtergrond is artikel 9, eerste lid, onderdeel f, van de Beleidsregel gewijzigd. In elk van de in dit onderdeel f genoemde bijlagen is in punt 1.1 namelijk een verplichting geformuleerd om vistuig met een bepaalde minimale maaswijdte te hanteren. In punt 1.2 in de desbetreffende bijlagen wordt in feite een uitzondering op die minimummaaswijdte geformuleerd. Aangegeven wordt dat de in de tabel genoemde kleinere maaswijdten mogen worden gebruikt, mits aan de daaraan gekoppelde voorwaarden is voldaan. Nieuw is nu dat in Bijlage VI, deel B, onder 1.3 en 1.4 dus óók dergelijke voorwaarden zijn opgenomen.

Deze voorwaarden onder 1.2, 1.3 respectievelijk 1.4, betreffen de vangstsamenstelling (maximumpercentage van bepaalde bijvangst, zoals van kabeljauw), het soort visserij (gerichte visserij op een bepaalde soort) en de selectiviteit van het vistuig. Bij deze laatste categorie gaat het om voorwaarden betreffende de maaswijdte van netten, kuilen, panelen en zeeflappen, de aanwezigheid van panelen, sorteerroosters of zeeflappen, of maximumafstanden tussen de staven van een sorteerrooster. Ook kennen de in onderdeel f opgenomen Europese bepalingen, anders dan die zijn opgenomen in onderdeel e van artikel 9, eerste lid, deze beleidsregel, de uitzonderingsvoorwaarde betreffende het gebruik van andere, door de Europese Commissie goedgekeurde selectiviteitswijzigingen.

Door de opzet van deze voorschriften en hun onderlinge verhouding, leidt een schending van een of meer van deze voorwaarden tot het volgende. Indien niet is voldaan aan de in punt 1.2 of, sinds deze wijziging van de Beleidsregel, de in punt 1.3 of 1.4 opgenomen voorwaarden, die gekoppeld zijn aan het gebruik van een bepaald vistuig met een bepaalde maaswijdte (welke maaswijdte dan kleiner is dan de in punt 1.1 voorgeschreven minimale maaswijdte), is daarmee ook niet voldaan aan de criteria die een uitzondering rechtvaardigen op de verplichting om een minimale maaswijdte ex punt 1.1 in acht te nemen. Schending van de voorwaarden leidt dus tot schending van die (hoofd-)verplichting in punt 1.1. Er wordt dan immers wél met een kleinere maaswijdte gevist dan is toegestaan op grond van punt 1.1, zonder dat aan de voorwaarden is voldaan die dat zouden rechtvaardigen.

Ingevolge dit artikel 9, onderdeel f, van de Beleidsregel leidt echter, anders dan bij onderdeel e, niet élke schending van élke voorwaarde tot een ernstige inbreuk. Er is namelijk alléén sprake van een ernstige inbreuk indien een voorwaarde geschonden is die:

  • (i) betrekking heeft op de te hanteren maaswijdte van het net of de kuil, of die inhoudt dat er een bepaald paneel of sorteerrooster of een bepaalde zeeflap wordt aangebracht of wordt gebruikt (met bepaalde afmetingen of vormen van de mazen); of

  • (ii) indien een voorwaarde geschonden is die betrekking heeft op de samenstelling van de totale vangst, in levend gewicht, die na elke visreis wordt aangeland.

Als de voorwaarde is geschonden betreffende het gebruik van andere selectiviteitswijzigingen die door lidstaten moeten zijn aangedragen en door de Europese Commissie moeten zijn goedgekeurd, dan leidt dit níet tot een ernstige inbreuk. Zolang de desbetreffende selectiviteitsbepalingen nog niet door de Europese Commissie goedgekeurd en vastgesteld, is immers niet kenbaar wat de desbetreffende voorwaarde inhoudt en in welk geval dus sprake is van een schending van die norm. Mede in het licht van het lex certa-beginsel, kan een schending van een nog vast te stellen voorwaarde derhalve niet op voorhand al als ernstige inbreuk worden aangemerkt. De beoordeling van de ernst

van de inbreuk kan en zal pas te zijner tijd, na vaststelling van de desbetreffende selectiviteitsvoorwaarde, plaatsvinden.

Daarbij geldt wel dat indien sprake is van een schending van de hierboven bedoelde voorwaarde onder (i), deze enkel kan leiden tot een ernstige inbreuk indien:

  • 1°. de afwijking van de voor het net, de kuil, het paneel respectievelijk de zeeflap voorgeschreven maaswijdte 4 millimeter of meer bedraagt;

  • 2°. de voorgeschreven afmetingen of vormen van de mazen van het paneel, het sorteerrooster of de zeeflap niet in acht worden genomen;

  • 3°. de voorgeschreven maximumafstand tussen de staven van het sorteerrooster niet in acht wordt genomen, respectievelijk indien

  • 4°. het desbetreffende paneel, sorteerrooster of de desbetreffende zeeflap geheel ontbreekt.

Schending van de hierboven onder (ii) bedoelde voorwaarde betreffende de vangstsamenstelling die een inbreuk impliceert van punt 1.1 of punt 2.1. van de desbetreffende bepaling in de bijlage bij verordening 2019/1241, wordt in principe zonder meer als ernstig beschouwd. Een dergelijke schending leidt tot een reëel risico op schade aan de biodiversiteit, hetgeen de kwalificatie ernstige inbreuk rechtvaardigt.

Artikel 9, eerste lid, onderdeel k, van de Beleidsregel

De laatste wijziging van artikel 9, eerste lid, van de Beleidsregel omvat de toevoeging van een nieuw onderdeel, onderdeel k. In dit nieuwe onderdeel is schending van artikel 10, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden Oostzee aangemerkt als ernstige inbreuk. Het gaat hierin om een verbod tot het gebruik van bepaald vistuig, met het oog op de instandhouding van de zeeforel- en zalmbestanden in bepaalde deelsectoren. Deze bestanden staan zeer onder druk. Een schending van deze beschermende bepaling (in samenhang met artikel 16 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij) moet gelet op de aard en (potentiële) schadelijke effecten daarvan, in principe worden aangemerkt als ernstige inbreuk.

Onderdeel B (wijziging artikel 15 Beleidsregel; categorie ‘Vissen in gesloten gebied, tijdens gesloten seizoen, zonder of na volledige benutting quotum of onder gestelde dieptegrens’)

Artikel 15 van de Beleidsregel heeft betrekking op de categorie ernstige inbreuken ‘Vissen in gesloten gebied, tijdens gesloten seizoen, zonder of na volledige benutting quotum of onder gestelde dieptegrens’, als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de IOO-verordening. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens

bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zes punten toegekend ingevolge het puntensysteem.

Via onderdeel B van deze wijzigingsbeleidsregel zijn aan artikel 15 van de Beleidsregel enkele nieuwe onderdelen toegevoegd (onderdelen e, f, g en h).

Artikel 15, onderdeel e, van de Beleidsregel

In artikel 15, onderdeel e, van de Beleidsregel is schending van artikel 11, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden (betreffende de zeebaarsvisserij) in principe aangemerkt als een ernstige inbreuk. De zeebaarsbestanden staan al geruime tijd onder druk, met het oog waarop concrete instandhoudingsmaatregelen zijn vastgesteld, zelfs voor de recreatievisserij (zie artikel 11, vijfde en zesde lid, van de verordening vangstmogelijkheden). Indien desondanks op zeebaars wordt gevist in de desbetreffende gebieden in bepaalde perioden, ondermijnt dit de instandhoudingsmaatregelen en bedreigt dit de zeebaarzen die gelet op hun kwetsbaarheid juist beschermd zouden moeten worden door de beperkingen en de sluitingen. Gelet op de aard en (potentiële) schadelijke effecten van dergelijke verboden visserijactiviteiten worden deze, voor zover het om niet-recreatieve visserij gaat, op voorhand als ernstige inbreuken aangemerkt.

In onderdeel e van artikel 15 van de Beleidsregel is nu ook artikel 13 van de verordening vangstmogelijkheden opgenomen als ernstige inbreuk. Het gaat in dat artikel, voor zover relevant voor de Beleidsregel, om een seizoenssluiting wat betreft de gerichte en incidentele visserij op Europese aal (Anguilla anguilla) in de beschreven gebieden (waarbij het aan de lidstaten is om de betreffende sluitingsperiode van drie maanden vast te stellen). Die sluiting is op basis van ICES-advies ingesteld vanwege de kritieke status van het bestand. Een inbreuk op het betreffende verbod wordt (wat betreft de niet-recreatieve visserij) gezien als een ernstige inbreuk, nu dit schadelijke effecten kan hebben op de instandhouding van deze soort.

Verder is onder artikel 15, onderdeel e, van de Beleidsregel ook artikel 15 van de verordening vangstmogelijkheden geschaard als ernstige inbreuk. Dat artikel omvat een gesloten visseizoen voor zandspieringen. Dit gesloten visseizoen is ingesteld om de paaiplaatsen te beschermen en vangsten van jonge zandspiering (Ammodytes spp.) te beperken. Ook hier geldt dat een inbreuk op het betreffende verbod wordt gezien als een ernstige inbreuk, nu dit zeer schadelijke effecten kan hebben op de instandhouding van deze soort.

Wat betreft de categorisering van deze ernstige inbreuk, wordt het volgende opgemerkt. Hoewel in artikel 15 van de verordening vangstmogelijkheden ook een beperking is opgenomen wat betreft het te gebruiken vistuig (naast de beperkingen qua visseizoen en visgebied), wordt een inbreuk op deze bepaling alsnog niet geschaard onder de categorie ernstige inbreuken ‘Gebruik van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften is’ (die in artikel 9 van de Beleidsregel zijn opgenomen).

De focus van deze verbodsbepaling omtrent zandspiering ligt immers veeleer op het seizoen dan op het vistuig, nu het genoemde vistuig (met de relatief kleine maaswijdte) in feite sowieso al uitsluitend geschikt is voor gerichte visserij op zandspiering. Daarmee zal zich in de praktijk geen scenario voordoen waarbij tijdens het verboden seizoen nog met ander vistuig wél op zandspiering zal worden gevist. Dit illustreert dat het vistuig niet de bepalende factor is in dit verbod, maar veeleer het gesloten seizoen. Gelet hierop is een inbreuk op deze bepaling onder artikel 15 van de Beleidsregel geschaard (categorie ernstige inbreuken ‘Vissen in gesloten gebied, tijdens gesloten seizoen, zonder of na volledige benutting quotum of onder gestelde dieptegrens’).

Artikel 15, onderdeel f, van de Beleidsregel

In het nieuwe onderdeel f van artikel 15 van de Beleidsregel is artikel 16, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden (in samenhang met artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij) opgenomen als bepaling waarvan schending in principe wordt gezien als ernstige inbreuk. Dat artikel bevat herstelmaatregelen voor kabeljauw in de Noordzee en beschrijft in het eerste lid, kort gezegd, de voor visserij op kabeljauw gesloten gebieden en de perioden waarin die sluitingen van toepassing zijn. De seizoenssluitingen zijn ingesteld ter bescherming van paaiende kabeljauw (in de Noordzee). Een schending van deze bepaling ondermijnt het herstel van het bestand en daarmee de instandhouding van de soort, en wordt gelet op deze schadelijke potentiële effecten aangemerkt als en ernstige inbreuk.

Artikel 15, onderdelen g en h, van de Beleidsregel

Daarnaast zijn via de nieuwe onderdelen g en h de schendingen van enkele bepalingen uit de verordening vangstmogelijkheden Oostzee en de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee aangemerkt als ernstige inbreuken.

Het gaat wat betreft de verordening vangstmogelijkheden Oostzee om bepalingen ter bescherming van paaiende kabeljauw, en voor de instandhouding van de zeeforel- en zalmbestanden in bepaalde deelsectoren. Al deze bestanden staan zeer onder druk. Een schending van deze bepalingen (in samenhang met artikel 16 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij), welke bepalingen gericht beogen deze bestanden te beschermen, moet gelet op de aard en (potentiële) schadelijke effecten daarvan, in principe worden aangemerkt als ernstige inbreuk.

Wat betreft de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee gaat het om gerichte bescherming, door middel van een sluitingsperiode, van tarbot en Europese aal. De periodieke sluitingen dienen om de tarbot respectievelijk de Europese aal gelegenheid te geven tot herstel. Ook hier geldt dat schending van deze bepalingen, gelet op de aard en potentiële schadelijke effecten daarvan (in samenhang met artikel 17 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij), als een ernstige inbreuk dienen te worden aangemerkt.

Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat hoewel deze bepalingen zonder meer gericht zijn op de bescherming van specifieke visbestanden, de betreffende bepalingen niet passen onder artikel 16 van de Beleidsregel (categorie ernstige inbreuken ‘gerichte visserij op een bestand waarvoor een moratorium of een visverbod geldt’). Anders dan op grond van de in artikel 16 van de Beleidsregel genoemde bepalingen namelijk het geval is, is de visserij op de soorten die via de bepalingen worden beschermd die in artikel 15 van de beleidsregel zijn ondergebracht, niet (nagenoeg) geheel verboden. De ernstige inbreuken die onder artikel 15 van de Beleidsregel worden geschaard, zijn inbreuken op bepalingen waarbij weliswaar de bescherming van een specifieke soort het doel kan zijn, maar waarbij – ook door de opzet en formulering van de desbetreffende EU-bepaling – de visserij op die soorten buiten het betreffende gesloten gebied, buiten het betreffende seizoen, mét toereikend quotum en boven een bepaalde dieptegrens is toegestaan. Er resteert op grond van de bepalingen in artikel 15 van de Beleidsregel met andere woorden de nodige ruimte om op die soorten te vissen, alleen bijvoorbeeld niet op bepaalde locaties of op bepaalde momenten. Die ruimte ontbreekt (nagenoeg) geheel op basis van de bepalingen die onder artikel 16 van de beleidsregel zijn geschaard. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de visserij op bepaalde soorten haaien en roggen.

Onderdeel C (wijziging artikel 16 Beleidsregel; categorie ‘Gericht vissen op een bestand waarvoor een moratorium of een visverbod geldt’)

De inbreuken genoemd in dit artikel 16 van de Beleidsregel worden gerekend tot de in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de IOO-verordening bedoelde categorie potentieel ernstige inbreuken (‘Gericht vissen op een bestand waarvoor een moratorium of een visverbod geldt’). Het gaat hier om schendingen van voorschriften met specifieke maatregelen (in principe zonder onderscheid naar vistuig of gebied) ter bescherming van hele bestanden die zodanig onder druk staan, dat daarop niet of nauwelijks gevist mag worden. Dat die bescherming feitelijk mede wordt geboden door de maatregelen te koppelen aan bepaalde gebieden, doet niet af aan het feit dat deze bepalingen zich primair richten op bescherming van een specifiek bestand; de focus niet zozeer ligt op het gebied. Dit temeer nu de gebieden waar de maatregelen betrekking op hebben, een zodanig grote omvang hebben (bijvoorbeeld hele verdragsgebieden van regionale visserijorganisaties), dat hier redelijkerwijs bijvoorbeeld niet van een gebiedssluiting kan worden gesproken. Het gaat in de kern dus niet om overtreding van verboden om te vissen in een gesloten gebied. Op grond van de genoemde bepalingen uit de verordeningen is het zonder meer of vrijwel geheel verboden is om bepaalde soorten te vissen.

In artikel 16 van de Beleidsregel is onderdeel a opnieuw vastgesteld. Hierin zijn de verwijzingen geactualiseerd, zodat thans wordt verwezen naar de meest recente verordening vangstmogelijkheden (2022).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer


X Noot
1

Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PbEU 2020, L 25).

X Noot
2

Verordening (EU) 2022/109 van de Raad van 27 januari 2022 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde

wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PbEU 2022, L 21).

X Noot
3

Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad.

Naar boven