Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 30 juni 2022, nr. 4068486 tot wijziging van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar in verband met enkele inhoudelijke wijzigingen met betrekking tot het boa beleid

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Besluit:

ARTIKEL I

A

1. In paragraaf 3.2 komt onderdeel d in de subparagraaf Criteria toekenning geweldmiddelen te vervallen en wordt de laatste alinea van die subparagraaf vervangen door:

Bij de beoordeling van een aanvraag kan, in samenhang met bovenstaande elementen genoemd onder a t/m c, de frequentie en mate waarin zich in het verleden situaties voorgedaan waarbij bewapening wenselijk was geweest, worden betrokken. Het belang van concrete informatie hieromtrent neemt toe, naarmate het verzochte geweldmiddel zwaarder wordt (meer letselpotentieel).

Indien de beantwoording van de bovenstaande vragen nog onvoldoende duidelijkheid geeft over de aanwezigheid van de noodzaak, kunnen aanvullende vragen naar de (on)mogelijkheid van politieassistentie en de aandacht bij de scholing van boa's voor het onderwerp sociale vaardigheden nog een nadere indicatie geven. Indien zich vaak situaties voordoen waarin het aanwenden van sociale vaardigheden en geweldsbeheersingstechnieken niet (meer) afdoende zijn, kan er aanleiding zijn voor het toekennen van geweldsmiddelen. De toekenning geldt voor het gehele opsporingsgebied van de boa. In bijlage A staan de politiebevoegdheden en de geweldsmiddelen nader omschreven inclusief aanvullende toekenningseisen per geweldsmiddel.

2. In paragraaf 3.3 komt de derde alinea te luiden:

Het oordeel over de betrouwbaarheid wordt zowel bij de initiële aanvraag als bij de verlengingsaanvraag in beginsel gebaseerd op de overgelegde Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) of in gevallen waarin dat vereist is met een VOG-politiegegevens (VOG-P). Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid op basis van de VOG of de VOG-P wordt justitiële en politiële informatie betrokken. Er is een specifiek screeningsprofiel voor (buitengewoon) opsporingsambtenaren aan de hand waarvan de screening plaatsvindt.1 Ter aanvulling op de VOG kan advies worden gevraagd aan de toezichthouder en/of de direct toezichthouder. Het uiteindelijke oordeel over de betrouwbaarheid van de boa baseert de Minister van Justitie en Veiligheid op de overgelegde VOG of VOG-P en, indien van toepassing, op eventuele aanvullende politiële informatie.

3. Aan het eind van paragraaf 3.5 wordt toegevoegd:

Naleving van vereisten gesteld in deze beleidsregels en het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

De direct toezichthouder en toezichthouder vervullen een belangrijke adviserende en toetsende rol binnen het stelsel. Om deze taak effectief te kunnen vervullen is het noodzakelijk dat zij worden voorzien van de informatie die – op basis van de bepalingen genoemd in het BBO en deze beleidsregels – aan hen dient te worden verstrekt. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om jaarverslagen, maar ook klachten, integriteitsschendingen en geweldsmeldingen die bij de (direct) toezichthouders dienen te worden gemeld.

Bij niet-naleving van de bepalingen uit deze beleidsregels dan wel het bepaalde in het BBO stelt de (direct) toezichthouder de boa-werkgever hiervan op de hoogte. Wanneer het niet naleven van deze bepalingen blijft aanhouden, kan onze Minister, op advies van de direct toezichthouder en toezichthouder, één of meer van de bevoegdheden genoemd in deze beleidsregels intrekken dan wel opschorten. De toezichthouder(s) betracht(en) (grote) terughoudendheid bij het uitbrengen van een dergelijk advies. Opschorting is mogelijk voor de duur van drie maanden en kan met maximaal drie maanden worden verlengd.

4. Paragraaf 4.1. komt te luiden:

4.1. Veilige publieke taak

Geweld en agressie tegen boa’s worden niet getolereerd. In de praktijk betekent dit dat boa’s effectief moeten kunnen optreden als zij worden geconfronteerd met agressie en geweld tijdens de uitoefening van hun publieke taak. Elke boa beschikt daarom optioneel over extra (politie)bevoegdheden en geweldsmiddelen voor de hieronder vermelde strafrechtartikelen, ten aanzien van domeinlijstnummer 24a in de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Bij de verdenking van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder 3° van het Wetboek van Strafrecht kunnen boa’s een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen opmaken van het door een buitengewoon opsporingsambtenaar overkomen geweld. Indien het optreden van de politie redelijkerwijs niet kan worden afgewacht, zijn de (ter plaatse) bij de heterdaad situatie betrokken boa’s (ten tijde van het incident) bevoegd een aanhouding te doen als opsporingsambtenaar en daarbij gebruik te maken van de aan hen toegekende politiebevoegdheden en geweldsmiddelen. Het is – in verband met de onafhankelijkheid van het onderzoek – uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een boa het volledige onderzoek in de onderhavige zaak gaat doen. Dit blijft een verantwoordelijkheid van de politie. De rol van slachtoffer en die van onderzoeker moeten gescheiden blijven. Het proces-verbaal van bevindingen zal in de praktijk altijd gepaard gaan met het doen van aangifte bij de politie van het geweld.

Boa’s mogen een volledig proces-verbaal opmaken voor onderzoeken in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die zijn opgenomen in onderdeel 24 van domein I van de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

5. In paragraaf 4.3 komt de vijfde volzin te vervallen en wordt na de vierde volzin ingevoegd:

De (direct) toezichthouders dienen actief te worden betrokken bij de inzet van boa’s. Voor wat betreft de aanvraag van werkgevers tot de toekenning van geweldsmiddelen aan boa’s wier opsporingsbevoegdheid strekt tot de in domein I opgenomen strafbare feiten, wordt de aanvraag vergezeld van:

  • a) Een veiligheidsplan, waarin de risico’s in relatie tot de taken en omstandigheden van de boa in kaart zijn gebracht. Hieruit moet tevens blijken dat boa’s niet worden ingezet in situaties met een voorzienbaar verhoogd veiligheidsrisico, zoals bij optredens tegen concentraties van grote groepen mensen en (in de regel) laat in de nacht in horeca- gebieden.

  • b) Een handhavingsarrangement, waarin concrete afspraken over de samenwerking tussen boa’s en de politie uiteen worden gezet. Hierin worden afspraken vastgelegd over eventuele gezamenlijke acties, de toegang tot het politiebureau, gezamenlijke briefings, informatie-uitwisseling en het overbrengen van aangehouden verdachten. Ook is duidelijk omschreven hoe boa’s zich uit risicovolle situaties dienen te onttrekken, waarbij de politie de situatie overneemt. Het inzetcriterium, zoals opgenomen in deze beleidsregels, is leidend bij het bepalen van de inzet van boa’s binnen een gemeente.

De toezichthouders betrekken het veiligheidsplan en het handhavingsarrangement in hun uiteindelijke advies op de hiervoor bedoelde aanvraag.

Bij wijze van proef kan ervoor worden gekozen om voor een kortere periode bepaalde geweldsmiddelen toe te kennen.

6. Paragraaf 6.1 komt te luiden:

6.1. Inzetcriterium

De boa Openbare ruimte heeft een breed pakket aan bevoegdheden waarmee het lokale veiligheidsbeleid gericht op de aanpak van overlast, kleine ergernissen en andere feiten die de leefbaarheid aantasten binnen de openbare ruimte, kan worden gehandhaafd. Toekomstige uitbreidingen van de domeinlijst dienen te voldoen aan de onderstaande cumulatieve criteria van het inzetcriterium.

  • A. Criteria met betrekking tot de afbakening van de te handhaven feiten die zich lenen voor de inzet van boa’s met het specialisme openbare ruimte:

    • Het te handhaven feit is aan te merken als overlast, verloedering of veiligheid voor zover dit laatste niet ziet op de openbare orde. Het gaat daarbij om overtredingen die de leefbaarheid aantasten en niet zien op de openbare orde.

    • Het te handhaven feit behelst geen duplicering van handhaving op grond van formele wetgeving.2

  • B. Criteria met betrekking tot de uitvoerbaarheid door boa’s met het specialisme openbare ruimte:

    • Het te handhaven feit betreft enkel die gevallen, waarbij geen sprake is van een te verwachten gevaarlijke, escalerende of gewelddadige setting (gevaarzetting).3

    • Het te handhaven feit is te constateren tijdens de surveillance van de boa (de boa dient aanwezig te zijn in de openbare ruimte).

    • Het te handhaven feit is in beginsel door eigen waarneming van de boa direct te constateren, niet zijnde uitsluitend waarnemingen door foto- en/of beeldmateriaal.

    • Het te handhaven feit is feitgecodeerd af te handelen. Voor zover het gaat om niet-feitgecodeerde zaken, gaat het om zaken die eenvoudig bewijsbaar zijn en niet zien op geweld, veelplegers, medepleging en/of aanzienlijke schade.

7. Onder vernummering van paragraaf 6.2 tot en met 6.4 tot paragraaf 6.3 tot en met 6.5 wordt na paragraaf 6.1 een paragraaf ingevoegd, luidende:

6.2. Verkeershandhaving

Het inzetcriterium betekent voor verkeershandhaving dat het te handhaven feit in de openbare ruimte enkel ongemotoriseerd rijdend verkeer betreft, tenzij het gaat om feiten vallend onder onderdeel 14 van Domein I van de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaren d.d. 1 november 2021, te weten de artikelen 4, 5, 6, 8, 10, 28, 57, 60 en 82 RVV, en artikel 62 RVV juncto bijlage I, hoofdstukken C (geslotenverklaring) en D (rijrichting), RVV. Handhaving op het negeren van een C- of D-bord is toegestaan in relatie tot de leefbaarheid, waaronder het tegengaan van overlast door sluipverkeer en het verbeteren van de leefbaarheid door bepaalde gebieden af te sluiten voor (vracht)auto’s, zoals de zogeheten milieuzones. Onder rijdend ongemotoriseerd verkeer worden rijdende voertuigen zónder kenteken verstaan.

8. Aan het eind van paragraaf 6.3 wordt toegevoegd:

Bekwaamheidseisen in relatie tot geweldmiddelen (domein I)

Naar aanleiding van de evaluatie opgeleverd in mei 2022 van een pilot4 met de korte wapenstok, gehouden in 10 gemeenten, is gebleken dat aanvullende eisen aan de opleiding en training van de deelnemende boa’s van grote toegevoegde waarde zijn. Op basis van de uitkomsten van deze pilot is derhalve besloten om de bekwaamheidseisen, die noodzakelijk waren voor deelname aan deze pilot, op te nemen in de deze beleidsregels.

De toekenning van een geweldmiddel aan een boa wiens opsporingsbevoegdheid strekt tot de in domein I opgenomen strafbare feiten geschiedt slechts indien wordt voldaan aan de volgende aanvullende bekwaamheidseisen:

  • een opleidingsniveau MBO-3 (Handhaving, Toezicht en Veiligheid) en;

  • minimaal 1 jaar relevante praktijkervaring.

Indien de (voornoemde) boa niet beschikt over het vereiste opleidingsniveau, kan worden volstaan met een relevante vervangende praktijkervaring van tenminste drie jaar.

De Stichting ExTH draagt zorg dat bij de permanente her- en bijscholing van de (voornoemde) boa tenminste de volgende elementen worden getoetst: gespreks- en benaderingstechnieken, conflictbeheersing, weerbaarheid, de-escalatie, oefencasussen en reflectie op praktijkgevallen.

9. In bijlage A van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar wordt ‘schietwapengebruik’ vervangen door ‘vuurwapengebruik’ en wordt ‘schietwapen’ vervangen door ‘vuurwapen’.

ARTIKEL IX

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2022.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 juni 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

TOELICHTING

Inleiding

Met deze wijziging van de beleidsregels boa wordt een aantal bepalingen gewijzigd. De wijzigingen betreffen deels redactionele wijzigingen in de tekst van de regeling zoals naamswijziging en tekstuele correcties. Daarnaast behelzen de wijzigingen enkele technische aanpassingen die onduidelijkheden voor de uitvoeringspraktijk moeten wegnemen en inhoudelijke wijzigingen die zien op een verandering in de het beleid of uitvoeringspraktijk.

Paragraaf 3.2

Op basis van de beleidsregels moet bij de beoordeling van de noodzaak tot het bewapenen van een boa onder andere worden betrokken: de frequentie en mate waarbij zich in het verleden situaties hebben voorgedaan waarbij bewapening wenselijk was geweest. De boa-werkgever dient daarbij aan te tonen dat sprake is van een toename van het aantal geweldsincidenten tegen de betreffende boa. Dit vereiste is echter te streng en staat een zuivere risico-inschatting in de weg. Daarnaast betekent een strikte toepassing van dit vereiste dat er telkens een toename van de hiervoor bedoelde situaties moet worden bewezen. Dit kan leiden tot de ongewenste uitkomst dat indien het aantal van de hiervoor bedoelde situaties gelijk blijft of af neemt, de aanvraag tot bewapening moet worden afgewezen.

Om de hiervoor genoemde onwenselijkheden aan te pakken wordt dit criterium aangepast. Informatie over de frequentie en mate waarin zich in het verleden situaties hebben voorgedaan kan, in samenhang met de andere genoemde factoren in paragraaf 3.2, worden betrokken bij de beoordeling van een aanvraag, maar is niet meer op voorhand doorslaggevend. Het belang van concrete informatie hieromtrent neemt toe, naarmate het verzochte geweldmiddel zwaarder wordt. Zo zal bij de aanvraag om te beschikken over een vuurwapen strenger worden gekeken naar beschikbare informatie hieromtrent dan bij de aanvraag om te beschikken over een korte wapenstok.

Paragraaf 3.3

Vanaf 1 juli 2022 verandert in bepaalde gevallen de procedure om de betrouwbaarheid van een (aanstaande) boa te toetsen bij de initiële of verlengingsaanvraag van een boa-akte. Als de akte strekt tot het verlenen van de bevoegdheid om geweld te gebruiken, dient vanaf genoemde datum een VOG-politiegegevens (VOG-p) in plaats van een reguliere VOG te worden overlegd. De VOG-P mag vooralsnog niet worden gebruikt om een akte zonder geweldsbevoegdheid aan te vragen. De reden hiervoor is dat nog niet is vastgesteld dat dit een proportionele inbreuk op de privacy van de aanvrager zou zijn. Mogelijk verandert dit in de toekomst, maar vooralsnog zal er dus sprake zijn van een duaal regime bij de toetsing van de betrouwbaarheid. De onderhavige aanpassing in de beleidsregels sluit aan bij het gebruik van de VOG-P in de gevallen waarbij dat vereist is.

Paragraaf 3.5

De direct toezichthouder en toezichthouder vervullen een belangrijke adviserende en toetsende rol binnen het stelsel. Om deze taak effectief te kunnen vervullen is het onder andere noodzakelijk dat zij worden voorzien van de informatie die – op basis van de bepalingen genoemd in het BBO en deze Beleidsregels – aan hen dient te worden verstrekt. Hierbij kan worden gedacht aan jaarverslagen, maar ook aan klachten, integriteitsschendingen en geweldsmeldingen die bij de (direct) toezichthouders dienen te worden gemeld. Ook dienen afspraken die in het kader van deze Beleidsregels tussen toezichthouders en boa-werkgevers worden gemaakt te worden nageleefd. In de praktijk is gebleken dat onduidelijkheid heerst over naleving van het gestelde in het BBO en de Beleidsregels. Hoewel de maatregelen zoals nu opgenomen in de Beleidsregels boa (te weten: het intrekken of opschorten van bevoegdheden) al mogelijk is op basis van de bestaande wet- en regelgeving, heerste er onduidelijkheid bij de toezichthouders en bij de Dienst Justis over de toepassing daarvan. Om die onduidelijkheid weg te nemen is een passage hierover opgenomen in de Beleidsregels.

Paragraaf 4.1

In een werkgroep met vertegenwoordigers van JenV, de politie, het OM en gemeenten is geconstateerd dat er onduidelijkheid is over hoe boa’s dienen te handelen wanneer zij worden geconfronteerd met agressie en geweld. Daarnaast is er behoefte aan meer bevoegdheden naast het opmaken van een proces-verbaal van bevindingen. Er is behoefte om een aanhouding te kunnen verrichten als opsporingsambtenaar en om daarbij gebruik te maken van de aan hen toegekende politiebevoegdheden en geweldsmiddelen. Paragraaf 4.1 (Veilige publieke taak) is aangepast om dit te verduidelijken.

Paragraaf 4.3

Aanvragen voor een geweldmiddel voor domein I-boa’s dienen vergezeld te worden van een veiligheidsplan en een handhavingsarrangement. In het veiligheidsplan worden de risico’s in relatie tot de taken en omstandigheden van de boa in kaart worden gebracht en in een handhavingsarrangement worden concrete afspraken over samenwerking tussen boa’s en de politie uiteengezet. Hoewel veel gemeenten reeds beschikken over een veiligheidsplan en handhavingsarrangement, is dat nog niet in alle gemeenten het geval. Het belang van dergelijke afspraken is evident wanneer het gaat om de veilige taakuitvoering door boa’s binnen een gemeente. Daarbij is het overigens ook van belang, dat afspraken die worden gemaakt in het kader van het veiligheidsplan en handhavingsarrangement worden nageleefd. Ook met betrekking tot de eventuele niet-naleving hiervan wordt gewezen op de mogelijkheid in het bepaalde onder de gewijzigde paragraaf 3.5 (toezicht op de boa).

Paragraaf 6.1

De term leefbaarheidscriterium is ingewisseld voor inzetcriterium. Aanvankelijk lag het accent vooral op de leefbaarheid. Inmiddels ligt de focus meer op uitvoerbaarheid, tevens in relatie tot gevaarzetting. Bovendien gaat het in de praktijk al jaren niet enkel meer over te handhaven feiten die zien op leefbaarheid.

Toekomstige uitbreidingen van de domeinlijst voor boa’s domein I dienen te voldoen aan het inzetcriterium en vervangen de criteria die zijn benoemd in de brief van 1 april 2014 ‘Voortgang samenhang toezicht en handhaving in de openbare ruimte’.

Binnen het toezicht en handhavingsdomein in de openbare ruimte worden drie afbakeningscriteria onderscheiden: leefbaarheid, veiligheid en openbare orde. Leefbaarheid is onmiskenbaar het terrein van de boa en openbare orde is onmiskenbaar het terrein van de politie. Veiligheid vormt het grijze gebied tussen leefbaarheid en openbare orde, waarbij sprake is van overlap dan wel discussie over afbakening inzet van boa’s en politie in de openbare ruimte. Om het criterium aan te scherpen is toegevoegd dat door boa’s te handhaven feiten niet zien op de openbare orde.

Bij het aspect ‘Het te handhaven feit behelst geen duplicering van handhaving op grond van formele wetgeving’ is de volgende zin verplaatst naar een voetnoot: ‘Bijv. het dealen van drugs wordt aangepakt op grond van de Opiumwet door de politie; het neveneffect – de overlast – kan door boa’s via de APV worden gehandhaafd.’ De reden hiervoor is het in lijn brengen van dit criterium met andere criteria, waarbij ook niet op een dergelijke wijze een nadere toelichting wordt gegeven op het criterium.

De term gevaarzetting is nadrukkelijk in het inzetcriterium opgenomen. De definitie gevaarzetting wordt toegelicht in het handelingsperspectief gevaarzetting, waarnaar wordt verwezen in de voetnoot bij paragraaf 6.1. Het handelingsperspectief is bedoeld voor alle partijen die onderdeel uitmaken van de lokale driehoek en boa’s zelf en fungeert als afwegingskader voor de werkgever bij de inzet van boa’s. Het handelingsperspectief is richtinggevend, omdat situaties in de praktijk verschillen door de specifieke context ter plaatse.

Het inzetcriterium is verder tekstueel verbeterd door het wegnemen van inconsequente formuleringen, het aanpassen van de zinsvolgorde en het groeperen van bepaalde passages.

Het aspect ‘Het te handhaven feit vraagt geen extra opleiding en apparatuur’ is geschrapt, omdat dit lokaal maatwerk in bepaalde gevallen zou beperken. Bovendien wordt inmiddels voorzien in extra opleiding voor boa’s op meerdere vlakken.

Paragraaf 6.2

Aangezien het nieuwe inzetcriterium invloed heeft op verkeershandhaving is paragraaf 6.2 Verkeershandhaving toegevoegd. De afbakening van verkeershandhaving is niet in de tekst van het inzetcriterium zelf vastgelegd, omdat het criterium algemeen moet blijven en wat dit betekent voor specifieke thema’s, daaruit voort moet vloeien. Door het inzetcriterium wordt verkeershandhaving door boa’s afgebakend tot ongemotoriseerd rijdend verkeer. Dit vanwege het feit dat overtredingen met gemotoriseerd rijdend verkeer al snel primair aan veiligheid en het strafrecht raken – het domein van de politie – en een grotere gevaarzetting met zich meebrengen. Ook is de handhaving op dit type feiten complexer omdat er sprake kan zijn van zaken als achtervolgingen, te hoge snelheid, beslag, invordering van het rijbewijs en rijden onder invloed. Er is gekozen voor een formulering zonder terugwerkende kracht, d.w.z. dat de afbakening niet geldt voor de feiten die reeds op domeinlijst I staan d.d. 1 november 2021, namelijk de artikelen 4, 5, 6, 8, 10, 28, 57, 60 en 82 RVV, en artikel 62 RVV juncto bijlage I, hoofdstukken C (geslotenverklaring) en D (rijrichting), RVV. Op deze manier wordt voorkomen dat deze bestaande zeer beperkte boa bevoegdheden rondom handhaving op rijdend gemotoriseerd verkeer verdwijnen, maar door het aangescherpte criterium worden deze ook niet uitgebreid. Het vastleggen van de eerdergenoemde afbakening laat nog wel ruimte voor toevoeging van overtredingen waarop boa’s kunnen handhaven aangaande ongemotoriseerd verkeer.

Paragraaf 6.3

Naar aanleiding van de evaluatie van een pilot met de korte wapenstok, gehouden in 10 gemeenten, is gebleken dat aanvullende eisen aan de opleiding en training van de deelnemende domein I-boa’s van grote toegevoegde waarde zijn. Op basis van de uitkomsten van deze pilot worden wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de bekwaamheidseisen. Deze eisen, waaronder de eis van een minimum opleidingsniveau (of vervangende relevante praktijkervaring) en één jaar praktijkervaring, waren noodzakelijk om te kunnen beschikken over de korte wapenstok in het kader van de pilot. Ook liet de evaluatie zien dat bijscholing op bepaalde onderwerpen, zoals gespreks- en benaderingstechnieken en conflictbeheersing, in de praktijk van grote waarde zijn gebleken bij de taakuitvoering van deze groep boa’s. De Stichting ExTH zal in de toekomst ervoor zorgen dat bij de permanente her- en bijscholing van deze groep op voornoemde elementen wordt getoetst.

Bijlage A

In bijlage A van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar staat abusievelijk de verouderde term ‘schietwapen’. Het is nimmer de bedoeling geweest om te regelen dat een boa een vuurwapen toegekend kan krijgen wanneer de redelijke verwachting bestaat dat deze boa of anderen worden geconfronteerd met het gebruik van of de dreiging met een schietwapen, zoals een luchtbuks of veerdrukwapen. Bedoeld is de toetsing aan de redelijke verwachting van een confrontatie met onmiddellijk vuurwapengebruik of een onmiddellijke dreiging met een vuurwapen en deze toetsing wordt ook in de praktijk gehanteerd. Daarom wordt in dit artikel geregeld dat ‘schietwapen’ telkens wordt vervangen door ‘vuurwapen’.

’s-Gravenhage, 30 juni 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

De screeningsprofielen voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een Verklaring Omtrent het Gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen zijn te vinden op https://www.justis.nl/producten/vog/vog-aanvragen/naar-welke-gegevens-wordt-gekeken/screeningsprofielen.aspx.

X Noot
2

Bijvoorbeeld het dealen van drugs wordt aangepakt op grond van de Opiumwet door de politie; het neveneffect – de overlast – kan door boa’s worden gehandhaafd

X Noot
3

De definitie gevaarzetting wordt toegelicht in het handelingsperspectief gevaarzetting, te vinden in Bijlage M van de Regeling Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Het handelingsperspectief is bedoeld voor alle partijen die onderdeel uitmaken van de lokale driehoek en boa’s zelf en fungeert als afwegingskader voor de werkgever bij de inzet van boa’s. Het handelingsperspectief is richtinggevend, omdat situaties in de praktijk verschillen door de specifieke context ter plaatse.

X Noot
4

Lakerveld, J.A. van en Lindeboom, G,J.: Evaluatie van de inzet en het gebruik van de korte wapenstok door buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s); Plato/Ockham IPS; WODC 2022.

Naar boven