TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
De urgentie om de verkeersveiligheid te verbeteren blijft onverminderd hoog. De daling
van het aantal verkeersdoden stagneert en het aantal verkeersgewonden neemt toe. Op
gemeentelijke en provinciale wegen vallen veruit de meeste slachtoffers (circa 80%).
Het Rijk heeft daarom een investeringsbedrag gereserveerd van € 500 miljoen tot 2030
om een impuls te geven aan de verkeersveiligheid van wegen in beheer van gemeenten,
provincies en waterschappen. Het Rijk draagt met dit geld voor maximaal 50% bij aan
maatregelen die de verkeersveiligheid verbeteren.
De rijksbijdrage wordt via verschillende tranches ingezet. Een eerste tranche is al
in 2020 beschikbaar gesteld (de Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen
2020–2021). Deze regeling geeft invulling aan de tweede tranche. Ten opzichte van
de Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2020–2021 zijn, mede op basis
van de evaluatie van die regeling, enkele wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste
wijziging betreft de wijze van verdeling van de middelen (art. 5). Gekozen is voor
een verdeling op basis van het aantal kilometer wegen in beheer van een gemeente,
provincie of waterschap. Daarnaast wordt in onderhavige regeling een koppeling gelegd
met de risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s verkeersveiligheid (art. 7). Ook zijn
enkele maatregelen toegevoegd aan de menukaart (bijlage 1).
Basis van de regeling vormt, conform de Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen
2020–2021, de zogeheten menukaart van (kosten-) effectieve en risico-gestuurde infrastructurele
maatregelen. Deze menukaart is in 2020 opgesteld mede op grond van de maatregelen
uit de factsheet ‘Snel van start met effectieve maatregelen’1 en de factsheet ‘Investeren in verkeersveiligheid: vijf maatregelen om het fundament
op orde te krijgen’2. Deze maatregelen dragen effectief bij aan:
-
• de doelstellingen van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) 2030;
-
• het duurzaam veiliger inrichten van gemeentelijke, provinciale en waterschapswegen
en fietspaden;
-
• de aanpak van de belangrijkste risico’s binnen het verkeerssysteem en de bescherming
van kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals (oudere) fietsers.
Ten opzichte van de menukaart van de Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen
2020–2021 is een aantal nieuwe maatregelen toegevoegd. Het gaat om de volgende maatregelen:
-
− de aanleg van een vrijliggend fietspad of een vrijliggend fiets-/bromfietspad op een
60 km/u weg;
-
− de aanleg van een ongelijkvloerse fietsoversteek (binnen en buiten de bebouwde kom).
Het gaat hierbij zowel om de aanleg van een onderdoorgang als een brug;
-
− de aanleg van fietsstraten;
-
− het volwaardig afwaarderen van een 80 km/uur weg naar een 60 km/uur weg;
-
− het aanbrengen van verlichting.
Voor de maatregel 'uitvoeren van gesloten verharding van fietsstroken en -paden’ zijn
de mogelijkheden uitgebreid, door in de kostenkengetallen ook het vervangen van de
verharding van een fietspad mee te nemen.
In het SPV 2030 is afgesproken dat wegbeheerders risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s
opstellen. Bij de aanvraag dient te worden aangegeven dat er een dergelijke risicoanalyse
aanwezig is en voorts of er een uitvoeringsagenda verkeersveiligheid aanwezig is dan
wel een planning voor een uitvoeringsagenda. Op dit moment beschikt minder dan 50%
van de gemeenten over een dergelijke uitvoeringsagenda3. Mocht er daarom nog geen uitvoeringsagenda beschikbaar zijn, dan kan bij indiening
van de aanvraag worden aangegeven wanneer de uitvoeringsagenda gereed zal zijn. In
de regeling wordt gesproken over ‘uitvoeringsagenda’, daaronder wordt ook een uitvoeringsprogramma
verkeersveiligheid verstaan.
Streefdatum voor het opstellen van een uitvoeringsagenda is 31 december 2023. Een
risicoanalyse en uitvoeringsagenda kunnen ook in regionaal verband worden opgesteld.
Er worden geen eisen gesteld aan de risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s. Meer informatie
over risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s is te vinden op www.kennisnetwerkSPV.nl.
De bijdrage aan provincies en gemeenten, al dan niet via de Vervoerregio Amsterdam
(VRA) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) (hierna gezamenlijk genoemd:
Vervoerregio’s), geschiedt door middel van een specifieke uitkering; voor waterschappen
via een subsidie. Voor een rijksbijdrage komen alleen maatregelen zoals vermeld in
de menukaart bij deze regeling in aanmerking.
Over de uitvoering van de regeling vindt regelmatig overleg plaats met IPO, VNG, de
Unie van Waterschappen en de Vervoerregio’s.
Verhouding tot bestaande regelgeving
Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet
subsidies I en M, het Kaderbesluit subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: de Awb), de Wet Mobiliteitsfonds, de Financiële-verhoudingswet en de Regeling
informatieverstrekking sisa. Daarnaast zijn de Wet op het BTW-compensatiefonds en
de staatssteunregels van belang voor de onderhavige regeling.
Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Awb, Financiële-verhoudingswet
en de Regeling informatieverstrekking sisa
Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen en subsidies verstrekt voor
de realisering van infrastructurele maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten.
In artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat
titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is op de aanspraak op financiële
middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend
voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.
Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van artikel 4:21, derde lid, van
de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing is op financiële middelen
die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld,
zoals de ontvangers, bedoeld in deze regeling. Om die reden is titel 4.2 van de Awb
van toepassing op deze regeling. Hierin zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn
of kunnen zijn voor de ontvangers, zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling)
en 4:57 Awb (terugvordering). Voorts is een aantal artikelen van het Kaderbesluit
subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard.
Naast de onderhavige regeling zijn derhalve ook het Kaderbesluit subsidies I en M
en de verleningsbeschikking van belang.
Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt, is naast
de Kaderwet subsidies I en M, het Kaderbesluit subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet
van toepassing. In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording
van de specifieke uitkering geregeld. Tevens is voor de verantwoording van de waterschappen
aangesloten bij de verantwoordingsbepalingen van de Regeling informatieverstrekking
sisa.
Wet Mobiliteitsfonds
Per 1 juli 2021 is de Wet Mobiliteitsfonds in werking getreden. De specifieke uitkeringen
en subsidies op grond van deze regeling vallen onder artikel 6, tweede lid, onderdeel
a, Wet Mobiliteitsfonds. In artikel 7, eerste lid, van de Wet Mobiliteitsfonds is
bepaald dat onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet, op subsidies
die verstrekt worden ten laste van het fonds de Kaderwet subsidies I en M van toepassing
is.
Deze regeling is voorgehangen bij de Tweede Kamer, zoals bepaald in artikel 7, vierde
lid, van de Wet Mobiliteitsfonds (zie hierna onder ‘Voorhangprocedure’).
Wet op het BTW-compensatiefonds
De activiteiten waarvoor een rijksbijdrage kan worden verstrekt, kunnen activiteiten
zijn waarover de ontvangers omzetbelasting verschuldigd zijn. Voor zover de ontvanger
een gemeente, een provincie of een vervoerregio is, geldt dat omzetbelasting in bepaalde
gevallen door de ontvanger van de rijksbijdrage in aftrek kan worden gebracht of het
kan de ontvanger recht geven op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. In dat
geval komt de omzetbelasting niet in aanmerking voor vergoeding via een rijksbijdrage.
Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De ontvangers
krijgen een rijksbijdrage voor de aanleg van openbaar en algemeen toegankelijke infrastructuur
die voordeel oplevert voor de samenleving als geheel. Ten aanzien van openbaar toegankelijke
infrastructuur heeft de Europese Commissie overwogen dat geen sprake is van beïnvloeding
van het handelsverkeer tussen de lidstaten of vervalsing van de mededinging (mededeling
staatssteun overwegingen 211 en 212). Voorts wordt de bouw en exploitatie van openbare
infrastructuur geacht geen economische activiteit te zijn maar een algemene maatregel
van overheidsbeleid (mededeling staatssteun overweging 201).
Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun
verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars of degenen die de infrastructuur
aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien de
begunstigde de aanbestedingsregels volgt.
Lasteneffecten
De rijksbijdrage is wat betreft de provincies, gemeenten en vervoerregio’s vormgegeven
in de voor hen bekende methodiek van het provincie- en gemeentefonds en de SiSa-verantwoording.
Voor de waterschappen is aangesloten bij het verantwoordingsregime zoals opgenomen
in de Regeling informatieverstrekking sisa. Daarvoor is gekozen om de verantwoordingsregimes
voor alle overheden analoog en zo lastenluw mogelijk te houden.
Dit leidt tot de minste administratieve lasten voor de medeoverheden alsmede tot minder
uitvoeringslasten voor de rijksoverheid.
Gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen
De onderhavige regeling brengt geen rechtstreekse verandering in de rechten en plichten
van burgers, bedrijven en instellingen en heeft ook geen grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Overeenkomstig het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie is internetconsultatie
daarom achterwege gebleven4. Om dezelfde reden is deze regeling ook niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing
regeldruk (ATR).
Consultatie
De regeling is voorgelegd aan IPO, VNG, de Unie van Waterschappen en de Vervoerregio’s.
Op basis daarvan zijn de regeling en toelichting op onderdelen aangescherpt.
Voorhangprocedure
Een ontwerp van deze regeling is in het kader van de verplichte voorhangprocedure
op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds voorgelegd aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal. De door de Kamer gestelde vragen zijn bij brief
van 27 mei 2022 beantwoord.5 Dit heeft verder niet geleid tot aanpassing van de regeling.
Inwerkingtreding en einde looptijd
De regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2022. Hiermee wordt afgeweken
van het beleid inzake invoeringstermijnen, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van
de Aanwijzingen voor de regelgeving. Van deze minimuminvoeringstermijn is afgeweken
omdat daarmee ongewenste publieke nadelen worden voorkomen, die bij uitstel van de
inwerkingtreding zouden kunnen ontstaan.
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat deze regeling
van toepassing blijft op een rijksbijdrage die voor die datum op grond van deze regeling
is verstrekt.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit artikel zijn enkele definities opgenomen. Omdat de financiële bijdrage van
het Rijk voor sommige ontvangers een specifieke uitkering is en voor andere ontvangers
een subsidie, is er voor de overkoepelende term rijksbijdrage gekozen.
Ontvangers van een rijksbijdrage zijn gemeenten die niet tot een van de Vervoerregio’s
behoren, provincies, Vervoerregio Amsterdam, Metropoolregio Rotterdam Den Haag en
waterschappen. Gemeenten die aan een van de Vervoerregio’s deelnemen dienen een aanvraag
in bij de vervoerregio waaraan ze deelnemen en mogen geen zelfstandige aanvraag rechtstreeks
bij de minister indienen. Ze hebben dus geen rechtstreekse relatie met de minister
op grond van deze regeling. De reden om naast het begrip ‘ontvanger’ ook de term ‘aanvrager’
expliciet te definiëren is om te voorkomen dat er misverstanden zouden ontstaan over
welke partijen een aanvraag kunnen indienen. Het begrip cofinanciering betekent hier
dat de ontvanger ten minste 50% van de (uitvoerings- en infrastructurele) kosten van
de maatregelen zelf of met de eventuele externe financiering door andere partijen
tezamen financiert en het Rijk maximaal de andere 50% als rijksbijdrage verstrekt.
Artikel 2. Kaderbesluit subsidies I en M
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M worden artikelen
van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling
voor het verlenen van rijksbijdragen aan rechtspersonen die krachtens publiek recht
zijn ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies
voor alle ontvangers worden aangehouden.
De bepalingen in het Kaderbesluit subsidies I en M die op de uitvoering van deze regeling
van overeenkomstige toepassing zijn, zijn de volgende: de artikelen 6, eerste lid
(subsidiabele kosten), 10, vierde lid, onder a tot en met d en f (aanvraag), 11, 12,
onder b, c, en i (afwijzingsgronden), 14, eerste en vierde lid (subsidieverstrekking),
17, eerste lid, onder a tot en met c en e en f, en tweede lid, 18 en 21 (verplichtingen).
Deze artikelen worden, waar nodig, hieronder nader toegelicht in de toelichting op
de specifieke artikelen.
Artikel 3. Doel
Met deze regeling wordt een impuls gegeven aan de door het Rijk en de medeoverheden
gewenste risicogestuurde aanpak op het gebied van verkeersveiligheid door het financieel
stimuleren van het nemen of versnellen van kosteneffectieve en risicogestuurde verkeersveiligheidsbevorderende
maatregelen op het onderliggende wegennet.
Artikel 4. Kosten die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage
Gelet op artikel 2 is artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M
van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat voor de rijksbijdrage alleen in aanmerking
komen de gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de maatregelen.
In het eerste lid van artikel 4 is omschreven voor welke maatregelen een rijksbijdrage
kan worden verstrekt: alleen de kosten voor de realisatie van de maatregelen die in
bijlage 1 bij deze regeling zijn opgenomen. Het gaat om uitvoeringskosten, zoals de
diensten van een aannemer en infrastructurele kosten, zoals betontegels (tweede lid).
Voorbereidingskosten zoals ontwerp- en onderzoekskosten worden niet vergoed door de
rijksbijdrage.
In het derde lid zijn de kosten omschreven die niet in aanmerking komen voor een rijksbijdrage,
zoals reguliere onderhoudswerkzaamheden, grondaankopen en btw, voor zover deze btw
niet op een andere wijze (via het BTW-compensatiefonds of verrekening) gecompenseerd
kan worden, of maatregelen waarvoor reeds een subsidie van het Rijk is verstrekt.
Maatregelen waarvoor al een volledige dekking is te vinden in de begroting voor 2022–2023
van de ontvanger zijn ook uitgesloten van een rijksbijdrage. Doel van de regeling
is om een impuls te geven aan extra maatregelen.
Artikel 5. Plafond en wijze van verdeling
Het totaal beschikbare budget voor deze regeling bedraagt in totaal € 100 miljoen,
inclusief btw. Het plafond, genoemd in dit artikel, is het maximale bedrag dat beschikbaar
wordt gesteld voor het verstrekken van een rijksbijdrage op basis van deze regeling.
Dit bedrag is inclusief compensabele omzetbelasting die naar het BTW-compensatiefonds
wordt overgemaakt na honorering van een aanvraag.
Aanvragen van bovengenoemde aanvragers onder de onderhavige regeling worden exclusief
btw verwacht. Bij aanvragen van waterschappen wordt verwacht dat alleen de niet voor
verrekening in aanmerking komende btw wordt opgenomen, conform het bepaalde in artikel
4, derde lid, onder g.
De minister verdeelt, na toetsing van de aanvragen, het beschikbare rijksbudget over
de aanvragen. De decentrale overheden kunnen aanspraak maken op een vooraf vastgesteld
maximum bedrag als aandeel van het beschikbare rijksbudget. De verdeelsleutel hiervoor
is het aantal kilometer wegen in beheer van gemeenten, provincies en waterschappen.
De verdeling van het beschikbare rijksbudget is gemaakt op basis van gegevens uit
het Nationaal Wegenbestand, hierna NWB. In het NWB zijn van alle wegen in Nederland,
opgedeeld in wegvakken, diverse wegkenmerken opgenomen, zoals de rijrichting, ligging
en wegbeheerder. De peildatum is 3 februari 2022, de meest recente peildatum bij het
bepalen van de plafonds (zoals opgenomen in bijlage 2). Meer informatie over het NWB
is te vinden op www.nationaalwegenbestand.nl. Het procentuele aandeel van het aantal kilometer wegen in beheer door gemeenten,
provincies en waterschappen is bepalend voor het aandeel van het rijksbudget dat bestemd
is voor de betreffende aanvrager. Dit aandeel, opgenomen in bijlage 2 van de regeling,
wordt echter niet al bij voorbaat toegekend aan de ontvanger. Het is slechts het maximum
waar aanspraak op gemaakt kan worden.
Artikel 6. Hoogte van de rijksbijdrage
De rijksbijdrage wordt verstrekt op basis van cofinanciering en kan maximaal 50% van
de uitvoerings- en infrastructurele kosten van maatregelen dekken. De rijksbijdrage
per ontvanger kan nooit meer zijn dan de in bijlage 2 opgenomen maximale bedragen.
Artikel 7 Aanvraag tot verlening
Het eerste lid vermeldt dat de rijksbijdrage wordt verstrekt op aanvraag. Elke aanvrager
dient uiterlijk op 1 oktober 2022 één aanvraag in waarin alle gewenste maatregelen
worden genoemd (derde en vierde lid). Aanvragen van gemeenten die deel uitmaken van
een vervoerregio worden uitsluitend bij de betreffende vervoerregio ingediend. Dit
betekent dat deze gemeenten geen extra individuele aanvraag rechtstreeks bij de minister
mogen indienen.
De aanvraag dient te geschieden via een door de minister ter beschikking gesteld aanvraagformulier
(tweede lid). Een aanvraag kan alleen in behandeling worden genomen indien het aanvraagformulier
volledig is ingevuld. Het aanvraagformulier is te vinden op www.investeringsimpulsSPV.nl.
Gelet op artikel 2 is op de aanvraag artikel 10, vierde lid, onderdelen a tot en met
d en f, van het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Deze onderdelen
zijn opgenomen in het aanvraagformulier. Dat betekent dat het aanvraagformulier in
ieder geval de volgende informatie bevat:
-
− een overzicht van de maatregelen waarvoor een rijksbijdrage wordt aangevraagd;
-
− een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de maatregelen waarvoor een rijksbijdrage
wordt gevraagd een bijdrage leveren aan het in artikel 3 vermelde doel;
-
− een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de maatregelen
waarvoor een rijksbijdrage wordt aangevraagd;
-
− een tijdplanning van de activiteit;
-
− het bankrekeningnummer waarop de rijksbijdrage dient te worden gestort, inclusief
een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.
Naast deze informatie bevat het aanvraagformulier tevens informatie over de locaties
van de te realiseren maatregelen, de huidige verkeerssituatie aldaar inclusief een
toelichting op de wijze waarop de maatregel de verkeerssituatie zal verbeteren en
de kans op verkeersongevallen verkleint, alsmede de realisatiedatum (vijfde lid, onder
a tot en met c).
Bij de aanvraag dienen voorts een risicoanalyse en een uitvoeringsagenda aanwezig
te zijn (vijfde lid, onder d en e). Mocht er nog geen uitvoeringsagenda beschikbaar
zijn, dan kan bij de indiening van de aanvraag worden aangegeven wanneer de uitvoeringsagenda
wel gereed is. In de regeling wordt gesproken over ‘uitvoeringsagenda’, daaronder
wordt ook een uitvoeringsprogramma verkeersveiligheid verstaan.
De aanvragers kunnen voor het bepalen van de kosten van de verschillende maatregelen
gebruik maken van de berekeningen in het rapport Kostenkengetallen menukaart investeringsimpuls
verkeersveiligheid (2022–2023). Dit rapport is uiterlijk 1 juli 2022 te vinden op
www.investeringsimpulsSPV.nl. Bij de beoordeling van de aanvragen houdt het Ministerie van IenW rekening met deze
kostenkengetallen. De aanvragers ontvangen een besluit binnen dertien weken na de
sluitingstermijn (zie ook de toelichting bij artikel 8).
De begroting die bij de aanvraag wordt ingediend geeft inzicht in de cofinanciering
en bevat uitsluitend een specificatie van de uitvoerings- en infrastructurele kosten
per maatregel (zesde lid).
Afwijzingsgronden
Gelet op artikel 2 van deze regeling, zijn de artikelen 11 en 12, aanhef en onder
b, c en i, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat
betekent dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag als:
-
− de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels;
-
− onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager de activiteiten kan financieren;
-
− het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de in deze regeling gestelde
termijn kunnen worden voltooid;
-
− de kosten die in aanmerking komen voor de rijksbijdrage niet aannemelijk of redelijk
zijn.
Artikel 8. Verlening
Gelet op artikel 2 is artikel 14, eerste en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies
I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de beschikking tot verlening
van de rijksbijdrage wordt gegeven binnen dertien weken na afloop van de aanvraagperiode.
Het houdt ook in dat als een beschikking niet binnen die termijn kan worden gegeven,
deze termijn eenmaal met dertien weken kan worden verlengd. In de regeling is bepaald
dat de aanvragen uiterlijk op 1 oktober 2022 worden ingediend. De beschikking tot
verlening wordt uiterlijk op 15 december van dat jaar afgegeven. Bij verlenging van
de verleningstermijn wordt de beschikking tot verlening uiterlijk op 16 maart van
het volgende kalenderjaar afgegeven. In de beschikking tot verlening van de rijksbijdrage
wordt expliciet het bedrag vermeld dat wordt afgedragen aan het BTW-compensatiefonds.
Zie ook de toelichting op artikel 4.
Artikel 9. Bevoorschotting en betaling
Een voorschot wordt ambtshalve verleend, gelijktijdig met de beschikking tot verlening
van de rijksbijdrage. Bij het besluit tot verlening van de rijksbijdrage wordt een
voorschot van 100% van het totaal aangevraagde bedrag uitgekeerd, De betaling geschiedt
waar mogelijk binnen 6 weken na verlening, maar uiterlijk op 1 april 2023.
Artikel 10. Voorwaardelijke verlening
In artikel 10 wordt een begrotingsvoorbehoud als bedoeld in artikel 4:34 van de Awb
geregeld. Een eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet binnen vier weken
na het aannemen van de betreffende begrotingswet worden gedaan.
Artikel 11. Verplichtingen ontvanger
De ontvanger mag de rijksbijdrage uitsluitend besteden aan de realisatie van de maatregelen
waarvoor die wordt verstrekt, en moet alle maatregelen hebben afgerond op 31 december
2027. Deze datum is een uiterste datum.
Daarnaast zijn, gelet op artikel 2, de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onder a
tot en met c, en e en f en tweede lid, 18 en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en
M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de ontvanger:
-
− voldoet aan de verplichtingen die aan de rijksbijdrage zijn verbonden en dat aantoont
op een in deze regeling aangegeven wijze;
-
− op verzoek van de minister de gevraagde medewerking verleent aan een door de minister
ingesteld evaluatieonderzoek;
-
− medewerking verleent aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de maatregelen,
tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
-
− onverwijld mededeling doet aan de minister zodra aannemelijk is dat:
-
a. de maatregelen waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen
worden verricht; of
-
b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal
worden voldaan.
De minister kan bij de verleningsbeschikking nadere verplichtingen opleggen. Ook kan
hij op verzoek ontheffing verlenen van de verplichting de maatregelen uit te voeren
overeenkomstig de omschrijving in de beschikking in geval van vertraging, essentiële
wijziging of stopzetting van de maatregelen.
Artikel 12. Verantwoording
Verantwoording van de besteding van de rijksbijdrage geschiedt voor provincies, gemeenten
en Vervoerregio’s volgens de voor hen bekende SiSa-systematiek. Om de verantwoording
over de subsidies die een waterschap als aanvrager ontvangt zoveel mogelijk op dezelfde
wijze te laten plaatsvinden, is in artikel 12, tweede lid, bepaald dat de verantwoording
voor waterschappen geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de Regeling informatieverstrekking
sisa. Dat betekent dat, net als gemeenten, provincies en Vervoerregio’s, ook de waterschappen
via de bekende SiSa-systematiek hun verantwoording kunnen indienen. Hierdoor is een
separate verantwoording niet meer nodig. Een aparte accountantsverklaring op grond
van artikel 4:79, derde lid, van de Awb wordt omwille van de gelijkheid tussen de
aanvragers, alle overheidsorganisaties, niet vereist. Hierdoor worden de administratieve
lasten voor de waterschappen verlaagd.
Artikel 13. Vaststelling van de rijksbijdrage
Na afronding van de maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt of in ieder
geval na afloop van de uiterste termijn om die maatregelen af te ronden beslist de
minister aan de hand van de verantwoording over de vaststelling van de rijksbijdrage.
Deze kan op een lager bedrag (waaronder op nihil) worden vastgesteld als de maatregelen
niet volgens plan zijn uitgevoerd of niet aan de andere verplichtingen of voorwaarden
van de verlening is voldaan (artikel 4:46 van de Awb).
Als de rijksbijdrage op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan het te veel betaalde
bedrag op grond van artikel 4:57 van de Awb worden teruggevorderd. Dit geldt ook als
de verleningsbeschikking wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de rijksbijdrage
wordt gewijzigd (artikel 4:48 van de Awb).
Terugvordering kan plaatsvinden tot vijf jaren na de vaststelling van de rijksbijdrage
(artikel 4:57, vierde lid, van de Awb).
Artikel 14. Evaluatieverslag
Zoals aangegeven in het algemeen deel van deze toelichting, is subsidietitel 4.2 van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing op deze regeling. Daarmee is ook
de evaluatieverplichting uit artikel 4:24 van die wet van toepassing.
Op grond van artikel 4:24 van de Awb moet voor subsidies die worden verstrekt op grond
van een wettelijke regeling minstens een keer in de vijf jaar een verslag worden gepubliceerd
over de doeltreffendheid en de effecten van die subsidies in de praktijk. Artikel 14
van deze regeling bevat de uiterste datum om het evaluatieverslag te publiceren.
Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum
Hiervoor wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting onder het kopje
‘Inwerkingtreding en einde looptijd’.
Bijlage 1, bedoeld in artikel 4, eerste lid
Bijlage 1 bij deze regeling bevat de zogenaamde ‘menukaart’, een overzicht van de
maatregelen waarvoor de minister een rijksbijdrage kan verstrekken.
Bijlage 2, bedoeld in artikel 5, tweede lid, en artikel 6
Bijlage 2 bij deze regeling geeft een overzicht van de bedragen die per gemeente,
provincie en waterschap op grond van deze regeling ten hoogste beschikbaar zijn gesteld,
waarbij deze bedragen zijn gebaseerd op het aantal kilometer wegen in beheer van een
gemeente, provincie of waterschap.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers