TOELICHTING
1. Aanleiding wijzigingsregeling
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tijdelijk wet Groningen (hierna: de wet)
wordt aan de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het
Groningenveld of de gasopslag bij Norg, een heffing opgelegd:
-
• ter bestrijding van alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken
en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde en zevende lid, van de wet, met uitzondering
van de kosten die verband houden met de bezoldiging van de leden van het Instituut
Mijnbouwschade Groningen (hierna: IMG) en de huisvestingskosten van het IMG (onderdeel
a),
-
• ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en
bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, achtste lid, van de wet, indien deze kosten gemaakt
zijn ten behoeve van vergoeding van schade als bedoeld in de wet (onderdeel b); en
-
• ter compensatie van het rentevoordeel dat de exploitant ondervindt als gevolg van
de afhandeling van schade door het IMG (onderdeel c).
In artikel 15, derde lid van de wet is bepaald dat de hoogte van de heffing bij ministeriële
regeling wordt vastgesteld. De heffing zelf wordt vervolgens door de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat door middel van een heffingsbesluit opgelegd aan
de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld
of de gasopslag bij Norg.
De hoogte van de heffing over het derde kwartaal van 2020 is op 2 december 2020 vastgelegd
in de Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet Groningen 2020. In deze
wijzigingsregeling wordt de hoogte van de heffing over het vierde kwartaal van 2020
vastgelegd. In het vierde kwartaal wordt onderscheid gemaakt tussen de hoogte van
de heffing voor de kosten van afhandeling van schade door waardedaling en fysieke
schade. Omdat dit het laatste kwartaal van het boekjaar betreft worden in de hoogte
van de heffing eventuele correcties op het derde kwartaal meegenomen. In de toelichting
bij de Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet Groningen 2020 was al opgemerkt
dat de kosten betreffende het rentevoordeel over het derde kwartaal van 2020 worden
vastgesteld bij de definitieve heffing over het uitvoeringsjaar 2020, hetgeen met
deze wijzigingsregeling gebeurt. Daartoe bestaat het bedrag dat voor artikel 15, eerste
lid, onderdeel c, van de wet wordt vastgesteld uit de kosten betreffende het rentevoordeel
voor het derde en het vierde kwartaal tezamen.
2. Hoogte van de heffing
De hoogte van de heffing die aan de exploitanten wordt opgelegd, wordt bepaald door
twee factoren. In de eerste plaats door de heffingsgrondslag; de hoogte van de kosten
en het rentevoordeel, bedoeld in de onderdelen a tot en met c van artikel 15, eerste
lid, van de wet. In de tweede plaats wordt de hoogte van de heffing bepaald door de
verdeling van die kosten over de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van
gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg.
2.1. Gemaakte kosten
In artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet
Groningen 2020 worden met deze wijzigingsregeling de kosten waarvoor over het vierde
kwartaal van het uitvoeringsjaar 2020 een heffing wordt opgelegd vastgesteld op € 165.865.612,35
(fysieke schade) en € 180.357.548,60 (waardedaling). Deze bedragen betreffen tezamen
alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld
in artikel 2, derde en zevende lid, van de wet (artikel 15, eerste lid, onderdeel
a, van de wet).
Van de mogelijkheid die artikel 2, achtste lid, van de wet biedt om bij algemene maatregel
van bestuur aanvullende taken en bevoegdheden aan het IMG op te dragen is in het vierde
kwartaal van het uitvoeringsjaar 2020 geen gebruik gemaakt. Dit heeft derhalve niet
geleid tot kosten.
2.2. Rentevoordeel
De NAM ondervindt een rentevoordeel als gevolg van de afhandeling van schade door
het IMG (artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van de wet). Aan het eind van elk uitvoeringskwartaal
wordt de hoogte van de rente en het bedrag waarover het berekend wordt bepaald. Het
rentevoordeel voor het derde kwartaal over uitvoeringsjaar 2020 is vastgesteld op
€ 52.845,35. Voor het vierde kwartaal van uitvoeringsjaar 2020 is het rentevoordeel
vastgesteld op € 534.730,26. Dit leidt tot een totaal van € 587.575,61.
2.3. Verdeling over exploitanten
Naast de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM) is ook Energie Beheer
Nederland B.V. (hierna: EBN) door de rechter aangemerkt als exploitant van een mijnbouwwerk
ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld (Hoge Raad, 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278,
r.o. 2.5.3 en 2.5.4 en Rechtbank Noord Nederland, 21 oktober 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3553,
r.o. 2.3.4 en 2.3.6). Dit betekent dat moet worden vastgesteld op welke wijze de in
artikel 1, eerste lid, van deze regeling vastgestelde heffing over de exploitanten
moet worden verdeeld.
In artikel 1, tweede lid, van deze regeling wordt de heffing over de exploitanten,
NAM en EBN, verdeeld, waarbij de gemaakte kosten voor 100% aan NAM in rekening worden
gebracht (en voor 0% aan EBN). Dit omdat op basis van de Overeenkomst van Samenwerking
van 27 maart 1963 de uitgaven van de maatschap Groningen tussen EBN en NAM gedeeld
worden in de verhouding 40:60. Dit betekent dat EBN aan NAM 40% van de door NAM ten
behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld gemaakte kosten vergoedt. Voor de
gasopslag Norg zijn vergelijkbare afspraken gemaakt. De uitgaven ten behoeve van de
gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg omvatten ook de uitgaven
van NAM aan de afhandeling van schade en daarmee de uitgaven aan de heffing die op
grond van artikel 15, eerste lid, van de wet wordt opgelegd. Dit rechtvaardigt een
verdeling waarbij ook de kosten gemaakt over het vierde kwartaal van 2020 voor 100%
aan NAM in rekening worden gebracht.
3. Regeldruk
Deze regeling brengt geen afzonderlijke regeldruk met zich voor burgers of ondernemingen.
Wel kunnen de betrokken exploitanten, NAM en EBN, tegen een aan hen geadresseerd heffingsbesluit
bezwaar en beroep instellen. Die regeldrukeffecten vloeien evenwel niet voort uit
deze wijzigingsregeling of de bestaande regeling, maar uit de Tijdelijke wet Groningen
zelf. Als regeling die slechts de vaststelling van een (heffings)tarief vaststelt,
is deze regeling uitgezonderd van de regel dat een regeling vooraf ter toetsing aan
het Adviescollege toetsing regeldruk moet worden voorgelegd.
4. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie van de regeling
in de Staatscourant. Hiermee wordt zowel voor wat betreft het moment van inwerkingtreding
als de minimum invoeringstermijn afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten.
Een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de regeling is noodzakelijk omdat zowel
de exploitanten als de Staat belang hebben bij het voorkomen van financieel nadeel
dat ontstaat bij het later in rekening brengen van alle kosten gemaakt in verband
met de uitvoering van de taken en bevoegdheden van het IMG. Er is daarom gekozen om
gedurende het uitvoeringsjaar periodiek de gemaakte kosten in rekening te brengen.
Deze regeling sluit daarmee aan bij vaste momenten waarop het IMG een financiële rapportage
over een uitvoeringsjaar oplevert aan de minister. Om deze reden wordt afgeweken van
het beleid van vaste verandermomenten en treedt deze regeling in werking met ingang
van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief