Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 1 juni 2022, nr. WJZ/ 22144285 tot wijziging van de Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet Groningen 2020

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 15, derde lid, van de Tijdelijke wet Groningen;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan de tabel in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet Groningen 2020 wordt een rij toegevoegd, luidende:

1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020

Artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de wet

€ 165.865.612,35 voor fysieke schade

€ 180.357.548,60 voor waardedaling

Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de wet

€ 0

Artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van de wet

€ 587.575,61

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 1 juni 2022

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

TOELICHTING

1. Aanleiding wijzigingsregeling

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tijdelijk wet Groningen (hierna: de wet) wordt aan de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg, een heffing opgelegd:

  • ter bestrijding van alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde en zevende lid, van de wet, met uitzondering van de kosten die verband houden met de bezoldiging van de leden van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: IMG) en de huisvestingskosten van het IMG (onderdeel a),

  • ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, achtste lid, van de wet, indien deze kosten gemaakt zijn ten behoeve van vergoeding van schade als bedoeld in de wet (onderdeel b); en

  • ter compensatie van het rentevoordeel dat de exploitant ondervindt als gevolg van de afhandeling van schade door het IMG (onderdeel c).

In artikel 15, derde lid van de wet is bepaald dat de hoogte van de heffing bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. De heffing zelf wordt vervolgens door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat door middel van een heffingsbesluit opgelegd aan de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg.

De hoogte van de heffing over het derde kwartaal van 2020 is op 2 december 2020 vastgelegd in de Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet Groningen 2020. In deze wijzigingsregeling wordt de hoogte van de heffing over het vierde kwartaal van 2020 vastgelegd. In het vierde kwartaal wordt onderscheid gemaakt tussen de hoogte van de heffing voor de kosten van afhandeling van schade door waardedaling en fysieke schade. Omdat dit het laatste kwartaal van het boekjaar betreft worden in de hoogte van de heffing eventuele correcties op het derde kwartaal meegenomen. In de toelichting bij de Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet Groningen 2020 was al opgemerkt dat de kosten betreffende het rentevoordeel over het derde kwartaal van 2020 worden vastgesteld bij de definitieve heffing over het uitvoeringsjaar 2020, hetgeen met deze wijzigingsregeling gebeurt. Daartoe bestaat het bedrag dat voor artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van de wet wordt vastgesteld uit de kosten betreffende het rentevoordeel voor het derde en het vierde kwartaal tezamen.

2. Hoogte van de heffing

De hoogte van de heffing die aan de exploitanten wordt opgelegd, wordt bepaald door twee factoren. In de eerste plaats door de heffingsgrondslag; de hoogte van de kosten en het rentevoordeel, bedoeld in de onderdelen a tot en met c van artikel 15, eerste lid, van de wet. In de tweede plaats wordt de hoogte van de heffing bepaald door de verdeling van die kosten over de exploitanten van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg.

2.1. Gemaakte kosten

In artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling hoogte heffing Tijdelijke wet Groningen 2020 worden met deze wijzigingsregeling de kosten waarvoor over het vierde kwartaal van het uitvoeringsjaar 2020 een heffing wordt opgelegd vastgesteld op € 165.865.612,35 (fysieke schade) en € 180.357.548,60 (waardedaling). Deze bedragen betreffen tezamen alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde en zevende lid, van de wet (artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de wet).

Van de mogelijkheid die artikel 2, achtste lid, van de wet biedt om bij algemene maatregel van bestuur aanvullende taken en bevoegdheden aan het IMG op te dragen is in het vierde kwartaal van het uitvoeringsjaar 2020 geen gebruik gemaakt. Dit heeft derhalve niet geleid tot kosten.

2.2. Rentevoordeel

De NAM ondervindt een rentevoordeel als gevolg van de afhandeling van schade door het IMG (artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van de wet). Aan het eind van elk uitvoeringskwartaal wordt de hoogte van de rente en het bedrag waarover het berekend wordt bepaald. Het rentevoordeel voor het derde kwartaal over uitvoeringsjaar 2020 is vastgesteld op € 52.845,35. Voor het vierde kwartaal van uitvoeringsjaar 2020 is het rentevoordeel vastgesteld op € 534.730,26. Dit leidt tot een totaal van € 587.575,61.

2.3. Verdeling over exploitanten

Naast de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM) is ook Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN) door de rechter aangemerkt als exploitant van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld (Hoge Raad, 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.5.3 en 2.5.4 en Rechtbank Noord Nederland, 21 oktober 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3553, r.o. 2.3.4 en 2.3.6). Dit betekent dat moet worden vastgesteld op welke wijze de in artikel 1, eerste lid, van deze regeling vastgestelde heffing over de exploitanten moet worden verdeeld.

In artikel 1, tweede lid, van deze regeling wordt de heffing over de exploitanten, NAM en EBN, verdeeld, waarbij de gemaakte kosten voor 100% aan NAM in rekening worden gebracht (en voor 0% aan EBN). Dit omdat op basis van de Overeenkomst van Samenwerking van 27 maart 1963 de uitgaven van de maatschap Groningen tussen EBN en NAM gedeeld worden in de verhouding 40:60. Dit betekent dat EBN aan NAM 40% van de door NAM ten behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld gemaakte kosten vergoedt. Voor de gasopslag Norg zijn vergelijkbare afspraken gemaakt. De uitgaven ten behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg omvatten ook de uitgaven van NAM aan de afhandeling van schade en daarmee de uitgaven aan de heffing die op grond van artikel 15, eerste lid, van de wet wordt opgelegd. Dit rechtvaardigt een verdeling waarbij ook de kosten gemaakt over het vierde kwartaal van 2020 voor 100% aan NAM in rekening worden gebracht.

3. Regeldruk

Deze regeling brengt geen afzonderlijke regeldruk met zich voor burgers of ondernemingen. Wel kunnen de betrokken exploitanten, NAM en EBN, tegen een aan hen geadresseerd heffingsbesluit bezwaar en beroep instellen. Die regeldrukeffecten vloeien evenwel niet voort uit deze wijzigingsregeling of de bestaande regeling, maar uit de Tijdelijke wet Groningen zelf. Als regeling die slechts de vaststelling van een (heffings)tarief vaststelt, is deze regeling uitgezonderd van de regel dat een regeling vooraf ter toetsing aan het Adviescollege toetsing regeldruk moet worden voorgelegd.

4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie van de regeling in de Staatscourant. Hiermee wordt zowel voor wat betreft het moment van inwerkingtreding als de minimum invoeringstermijn afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de regeling is noodzakelijk omdat zowel de exploitanten als de Staat belang hebben bij het voorkomen van financieel nadeel dat ontstaat bij het later in rekening brengen van alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden van het IMG. Er is daarom gekozen om gedurende het uitvoeringsjaar periodiek de gemaakte kosten in rekening te brengen. Deze regeling sluit daarmee aan bij vaste momenten waarop het IMG een financiële rapportage over een uitvoeringsjaar oplevert aan de minister. Om deze reden wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten en treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

Naar boven