TOELICHTING
Algemeen
Implementatie CCR-besluiten en verbeteringen
Het Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart (hierna:
CESNI) heeft op 13 oktober 2020, editie van 2021/1 van de Europese standaard tot vaststelling
van de technische voorschriften voor binnenschepen (hierna: ES-TRIN) goedgekeurd.
Vervolgens heeft de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (hierna: de CCR) tijdens
de vergadering van 2 en 3 december 2020 besloten dat de verdragspartijen met ingang
van 1 januari 2022 in hun wetgeving dienen te verwijzen naar editie 2021/1.
Met deze wijzigingsregeling is het op 2 en 3 december aangenomen protocol 2020-II
van de CCR geïmplementeerd in de Binnenvaartregeling (Bvr). In deze versie zijn, in
vergelijking met de ES-TRIN 2019/1, wijzigingen aangebracht in onderstaande onderdelen:
-
– veiligheidsafstand, vrijboord en diepgangsschalen;
-
– verlaging van de grenswaarden voor het door varende en stilliggende schepen voortgebrachte
geluid – draagbare blustoestellen;
-
– lithium-ion-batterijen;
-
– het ter beschikking stellen en het gebruik van individuele gehoorbeschermingsmiddelen;
-
– deuren in verblijven;
-
– elektrische bedrijfsruimte aan boord van passagiersschepen;
-
– de uitrusting van pleziervaartuigen;
-
– bunkering van vloeibaar gemaakt aardgas (LNG);
-
– verduidelijking ten aanzien van de geldigheid van het Uniecertificaat op de Rijn;
-
– toelating van bijzondere ankers met verminderde massa;
-
– overgangsbepalingen, in het bijzonder met betrekking tot ingebouwde brandblusinstallaties
en de voorstuwingsinstallaties van passagiersschepen;
-
– actualisering van de verwijzingen naar Europese en internationale normen; en
-
– diverse redactionele correcties in de verschillende talenversies.
Met onderhavige wijzigingsregeling is in de Bvr een verwijzing naar de nieuwe ES-TRIN
editie 2021/1 opgenomen. Het betreft de verwijzing in artikel 1.1, artikel 1.01, eerste
lid, van bijlage 1.1 en artikel 1.01 van bijlage 1.9.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in een aantal bijlagen beperkte wijzigingen
door te voeren en omissies te herstellen.
Herstel omissie bij gedeeltelijke implementatie Richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart
Op 23 februari 2022 is de Regeling gedeeltelijke implementatie richtlijn beroepskwalificaties
binnenvaart in werking getreden.1 Met deze regeling is Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad
van 12 december 2017 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart
en tot intrekking van de richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad (PbEU 2017,
L 345), gedeeltelijk geïmplementeerd. In artikel 7.11b van de Bvr is bepaald op welke
maritieme wateren een specifieke vergunning voor het varen op deze wateren benodigd
is. De implementatieregeling verwees echter naar de verkeerde wateren. Met de onderhavige
wijzigingsregeling wordt deze omissie hersteld. Omdat in de praktijk bij de uitgifte
van de specifieke vergunningen al werd uitgegaan van de juiste wateren, wordt aan
dit herstel terugwerkende kracht verleend. Het ontbreken van een juridische basis
voor de eerdere uitgiftes is met de onderhavige wijziging ongedaan maakt.
Brandblusinstallatie autoruim (bijlage 3.7)
De wijziging van bijlage 3.7 betreft het herstel van een omissie bij het invoeren
van de huidige binnenvaartwetgeving. In de oude regeling voor veerboten (Binnenschepenbesluit)
was de eis opgenomen dat er op de autodekken een brandblusinstallatie aanwezig moet
zijn. Met de invoering van de Binnenvaartregeling en de andere opzet van de bijlagen
was dit ten onrechte weggevallen. De onderhavige wijzigingsregeling heeft dit gecorrigeerd.
Erkenning Franse pleziervaarbewijzen
Van de Franse overheid is een verzoek ontvangen om erkenning op de Nederlandse wateren
van de door hen afgegeven pleziervaartbewijzen. De minister kan op grond van artikel
7.10 van de Binnenvaartregeling een bewijs van vaarbekwaamheid erkennen voor de vaart
op rivieren, kanalen en meren of voor de vaart op alle binnenwateren, voor zover het
bewijs naar zijn oordeel voldoende waarborg biedt voor het veilig voeren van een schip
op de betrokken wateren. Met de wijziging van bijlage 7.1 wordt het verzoek van de
Franse overheid gehonoreerd.
Het gaat om het ‘Permis de conduire les bateaux de plaisance au moteur’. Op dit Franse
vaarbewijs zijn een aantal opties van toepassing. Op de binnenwateren zijn dat:
-
– hetzij de optie ‘binnenwateren’, voor de vaart met een pleziervaartuig met een lengte
van minder dan 20 meter;
-
– hetzij de uitbreiding ‘grote pleziervaartuigen binnenwateren’ voor de vaart met een
pleziervaartuig met een lengte gelijk aan of groter dan 20 meter.
Daarnaast zijn er ook nog opties voor de maritieme wateren:
-
– ofwel de optie ‘kust’, voor navigatie tot 6 mijl van een schuilplaats;
-
– of de ‘offshore’ uitbreiding, voor navigatie verder dan 6 mijl van een schuilplaats.
De Nederlandse theoretische eisen die in het Besluit tot goedkeuring van de examenreglementen
en examenprogramma's voor de binnenvaart 2020 aan het klein vaarbewijs worden gesteld
komen grotendeels overeen met de door de Franse overheid aan de vaarbewijzen gestelde
eisen. In die Franse eisen zijn een theorie- en een praktijkexamen opgenomen. Dat
laatste examen moet minimaal drie en een half uur duren waarvan een kandidaat minstens
twee uur aan het roer moet staan.
De Franse opties voor de maritieme wateren komen overeen met de Nederlandse eisen
die aan het klein vaarbewijs II voor de vaart op alle binnenwateren worden gesteld.
De Franse optie heeft betrekking op het daadwerkelijk op zee varen (tot 6 mijl uit
de kust en offshore verder dan 6 mijl uit de kust), terwijl de Nederlandse eisen zien
op binnenwateren met een maritiem karakter zoals de Westerschelde, de Oosterschelde,
de Waddenzee, de Eems, de Dollard, het IJsselmeer, het IJmeer en het Markermeer met
uitzondering van de Gouwzee.
De wijziging zorgt ervoor dat een aanmerkelijk nadeel voor een private doelgroep wordt
voorkomen, namelijk de onmogelijkheid voor houders van een Frans vaarbewijs om op
de Nederlandse binnenwateren te varen. Met het vaarseizoen in het vooruitzicht en
het creëren van de mogelijkheid voor Franse watersporters om naar Nederland te komen,
is voor de publicatie en inwerkingtreding van deze wijziging van de vaste verandermomenten
afgeweken.
Gevolgen
De onderhavige wijziging van de Bvr leidt niet tot een verzwaring van de administratieve
lasten voor burgers en bedrijven.
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR).
Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen
omvangrijke gevolgen voor de regeldruk van burgers en bedrijven heeft.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) is belast met het toezicht op
en de handhaving van de Bvr. De wijziging van de Bvr is aan de ILT voorgelegd. Gelet
op de aard van wijzigingen en de beperkte impact ervan, heeft de ILT besloten geen
HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) uit te voeren.
Advisering en consultatie
Er heeft geen (internet)consultatie plaatsgevonden over deze wijzigingsregeling, omdat
er sprake is van strikte implementatie van een besluit van de CCR, het doorvoeren
van beperkte wijzigingen in enkele bijlagen en het herstel van enkele omissies. Consultatie
zal niet in betekenende mate kunnen leiden tot aanpassing van de wijzigingsregeling.
De wijzigingen brengen verder geen ingrijpende veranderingen in de rechten en plichten
van burgers en bedrijven met zich mee en zullen ook geen ingrijpende gevolgen hebben
voor de uitvoeringspraktijk.
Inwerkingtreding
De onderhavige regeling treedt in werking vanaf de dag na de dag van publicatie in
de Staatscourant. Op grond van het kabinetsbesluit tot instelling van vaste verandermomenten
en Aanwijzing 4.17, tweede lid, Aanwijzingen voor de regelgeving, dient een regeling
op één van de vier vaste verandermomenten in werking te treden. Op grond van Aanwijzing
4.17, vijfde lid, kan worden afgeweken van de vaste verandermomenten. Voor de onderhavige
regeling kan een beroep worden gedaan op de volgende uitzonderingsgronden: het voorkomen
van een aanmerkelijk ongewenst privaat nadeel voor een bepaalde groep (onderdeel K),
reparatieregelgeving (onderdelen B, E, F, G, H, I en J) en de implementatie van bindende
besluiten van een internationale organisatie (onderdelen A, C en D). Om dezelfde reden
wordt, op grond van Aanwijzing 4.17, vierde en vijfde lid, Aanwijzingen voor de regelgeving,
afgeweken van de minimumpublicatietermijn van twee maanden.
De onderdelen A, C en D treden met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari
2022. Dit betreft de datum waarop het CCR-besluit in werking is getreden.
Aangezien onderdeel B een herstel van een omissie betreft en de praktijk reeds handelt
in overeenstemming met deze wijziging, wordt aan dit onderdeel terugwerkende kracht
toegekend tot 23 februari 2022, dat is de datum waarop de Regeling gedeeltelijke implementatie
richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart in werking is getreden.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Deze wijziging houdt verband met de implementatie van resolutie 2020-II van de CCR
(zie het algemeen deel van de toelichting). Met deze wijziging is een verwijzing naar
de nieuwe ES-TRIN 2021/1 opgenomen in de Bvr.
Onderdeel B
Met dit onderdeel wordt een fout hersteld die is ontstaan bij de inwerkingtreding
van de Regeling gedeeltelijke implementatie richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart.
Onderdeel C
Voor een toelichting op de hier opgenomen wijziging wordt verwezen naar het algemeen
deel van de toelichting en de toelichting op onderdeel A.
Onderdeel D
Voor een toelichting op het eerste wijzigingsonderdeel wordt verwezen naar het algemeen
deel van de toelichting en de toelichting op onderdeel A.
Het tweede wijzigingsonderdeel betreft een verduidelijking.
Onderdeel E
Met de wijzigingen is in bijlage 3.1 een consistente terminologie doorgevoerd. De
term ‘schepen’ is veranderd naar ‘passagiersschepen’ en ‘in zone 2’ is aangepast naar
‘op zone 2’.
In artikel 3 is de verwijzing naar de vervallen richtlijn 2006/87/EG2 gecorrigeerd. In plaats daarvan is verwezen naar het betreffende artikel in ES-TRIN.
In artikel 4, eerste lid, onderdeel a, is opgenomen dat ook een elektronisch of GPS-kompas
mogelijk is. Met deze wijziging wordt de tekst van artikel 4 in lijn gebracht met
de praktijk.
Met de wijziging van artikel 5 is een bij de sector bestaande onduidelijkheid over
de benaming van de marifoon als radiotelefonie-installatie opgeheven. Passagiersschepen
moeten uitgerust zijn met een marifooninstallatie.
Onderdeel F
In het opschrift van bijlage 3.2 is verduidelijkt dat de bijlage is gebaseerd op artikel
3.4, derde lid, onderdeel a, van de Bvr.
Onderdeel G
In het opschrift van bijlage 3.5 is verduidelijkt dat de bijlage is gebaseerd op artikel
3.4, derde lid, onderdeel d, van de Bvr.
Bij het implementeren van Richtlijn (EU) 2016/16293 is niet de correcte hoofdstukindeling van ES-TRIN ingevoegd. Skûtsjes moeten voldoen
aan de voorschriften van hoofdstuk 3 tot en met 20 van ES-TRIN in plaats van hoofdstuk
3 tot en met 15a. Met de onderhavige wijziging wordt dit recht gezet.
Onderdeel H
In het opschrift van bijlage 3.6 is verduidelijkt dat de bijlage is gebaseerd op artikel
3.4, derde lid, onderdeel e, van de Bvr.
Artikel 1.2, eerste lid, van bijlage 3.6 bepaalt aan welke hoofdstukken van bijlage
1.1a (ES-TRIN) veerponten moeten voldoen. In artikel 2 wordt ook een opsomming gegeven
van de technische voorschriften waarvan veerponten kunnen worden uitgezonderd. In
deze lijst met uitzonderingen wordt ook verwezen naar hoofdstuk 19. Met de wijziging
wordt artikel 1.2, eerste lid aangepast zodat verduidelijkt wordt dat veerponten moeten
voldoen aan hoofdstuk 3 tot en met 19 en hoofdstuk 33 van bijlage 1.1a.
Onderdeel I
Veerboten zijn uitgezonderd van het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2016/1629
(artikel 2, tweede lid). In de (nationale) binnenvaartwetgeving worden technische
voorschriften opgelegd met betrekking tot veerboten. In het oude Binnenschepenbesluit,
bijlage V, stond in artikel 1.02, vierde lid opgesomd welke artikelen van bijlage
III (passagiersschepen) niet van toepassing waren op veerboten. Hoofdstuk 9 van bijlage
III werd hier niet genoemd, dus de eisen van dat hoofdstuk waren van toepassing op
veerboten. Artikel 9.10 van bijlage III eiste dat autodekken voorzien moesten zijn
van een brandblussysteem. Bij de totstandkoming van de (huidige) binnenvaartwetgeving
is abusievelijk de verplichting tot naleving van de eisen uit het (oude) hoofdstuk
9 weggevallen. Deze eisen hadden moeten worden overgenomen in de Bvr. Aangezien een
brandblussysteem op de autodekken zeer nuttig is, wordt dit door deze wijziging opnieuw
als verplichting opgenomen.
Onderdeel J
In het opschrift van bijlage 3.8 is verduidelijkt dat de bijlage is gebaseerd op artikel
3.4, derde lid, onderdeel g, van de Bvr.
Onderdeel K
Met het invoegen van de Franse vaarbewijzen in bijlage 7.1 van de Bvr is de erkenning
van de Franse vaarbewijzen een feit.
Wat betreft de toegestane lengte van de vaartuigen waarvoor een vaarbewijs is voorgeschreven
hanteert de Franse overheid een lengte van minder dan 20 meter voor een pleziervaartbewijs
en meer dan 20 meter voor het pleziervaartbewijs met de uitbreiding ‘grote pleziervaartuigen’.
Dat verschilt van de lengtematen zoals die in de Nederlandse regelgeving zijn opgenomen.
Het klein vaarbewijs is in artikel 16 van het Binnenvaartbesluit voorgeschreven voor
vaartuigen van tenminste 15 meter en minder dan 25 meter. Bij de opname van de erkenning
van de Franse ‘kleine’ vaarbewijzen in paragraaf 1.3 en paragraaf 1.4 van bijlage
7.1 wordt daarom de Nederlandse lengtemaat aangehouden teneinde onduidelijkheden te
voorkomen.
Voor het groot pleziervaartbewijs is in artikel 7.8 van de Bvr voor vaartuigen van
25 tot 40 meter het groot pleziervaartbewijs voorgeschreven. In de Franse regelgeving
is alleen opgenomen dat het vaarbewijs voor grote pleziervaartuigen vanaf 20 meter
vereist is. Er is geen maximale lengte aangegeven. Voor deze vaartuigen is de erkenning
in de nieuw toe te voegen paragrafen 1.5 en 1.6 eveneens beperkt tot de Nederlandse
lengtemaat tot 40 meter. Daarboven moet op grond van de Nederlandse regelgeving over
een groot vaarbewijs worden beschikt.
Artikel II
Voor de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen wordt verwezen naar het algemeen
deel van de toelichting.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers