TOELICHTING
I. Algemeen
1.1 Aanleiding en hoofddoel
Professioneel aanbesteden draagt bij aan een goed functionerende markt en is (dus)
belangrijk voor overheden én ondernemers. Overheden willen een product of dienst van
goede kwaliteit voor een eerlijke prijs en ze willen belastinggeld verstandig besteden.
Voor ondernemers leveren aanbestedingen kansen op om mee te dingen naar opdrachten
en om hun bedrijf te laten groeien. Een professioneel aanbestedingsproces op basis
van een goede dialoog tussen overheden en het bedrijfsleven helpt dus beide partijen.
Het voorkomt knelpunten en zorgt voor een goede match tussen de vraag van aanbestedende
diensten en het aanbod van de ondernemer. Bijvoorbeeld op het gebied van innovatieve
en duurzame oplossingen.
Programma Beter Aanbesteden
Overheden en ondernemers zijn voortdurend bezig met het verbeteren van de aanbestedingspraktijk.
Dit proces krijgt een extra impuls met het vierjarige programma Beter Aanbesteden
(zie ook Kamerstukken II 2020/21, 34 252, nr. 22). Het programma biedt ondersteuning aan initiatieven uit (vooral) de regio, gericht
op het verbeteren van het aanbestedingsproces en de dialoog en samenwerking tussen
overheden en ondernemers. Het huidige programma loopt van 2021–2024 en is een vervolg
op de Actieagenda Beter Aanbesteden die werd uitgevoerd in 2018–2019. De doelgroep
van het programma Beter Aanbesteden bestaat uit overheden (primair: gemeenten) en
bedrijven (primair: mkb). Het programma Beter Aanbesteden richt zich op de diverse
rollen in de professionele aanbestedingspraktijk, van operationeel tot tactisch en
strategisch niveau, en van uitvoering tot beleid en bestuur. Het programma heeft als
hoofddoel:
het realiseren van een professionele aanbestedingspraktijk waarin goed geïnformeerde
publieke opdrachtgevers (bestuurders, interne opdrachtgevers en inkopers) op basis
van dialoog, begrip voor elkaars belangen en wederzijds vertrouwen opdrachten aanbesteden
aan deskundige bedrijven met een passend aanbod om zo bij te dragen aan innovatie
en maatschappelijke doelen.
Het programma Beter Aanbesteden is een samenwerking tussen het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat, VNG, VNO-NCW/MKB-Nederland en PIANOo, Expertisecentrum Aanbesteden.
Samen zijn zij verantwoordelijk voor de koers en programmering van Beter Aanbesteden.
De dagelijkse uitvoering van het programma is in handen van PIANOo. De activiteiten
worden gebaseerd op de behoeftes van de doelgroepen. Het programma bevat verschillende
actielijnen:
-
– Regiomanagers en experts gaan in gesprek met regionale vertegenwoordigers vanuit de
doelgroep om hen te informeren, adviseren en om regionale netwerken aan te jagen.
-
– Er zijn diverse type bijeenkomsten voor en met de regio, of met specifieke sectoren
en branches.
-
– Er worden diverse projecten uitgevoerd die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe
kennis en instrumentarium ter verbetering van de aanbestedingspraktijk.
Subsidie
Een extra actielijn van het programma Beter Aanbesteden, in aanvulling op bovengenoemde
drie actielijnen, is de mogelijkheid voor partijen uit de doelgroep van dit programma
om met een subsidie aan de slag te gaan met activiteiten die de aanbestedingspraktijk
in hun regio of branche kunnen verbeteren. De subsidiemodule Beter Aanbesteden creëert
deze mogelijkheid waarbij als doelgroep voor deze module is gekozen voor gemeenten
en MKB-ondernemers (Kamerstukken II 2020/21, 34 252, nr. 22). Daarmee wordt aangesloten bij de eerder genoemde doelgroep van het programma Beter
Aanbesteden en de hierboven genoemde samenwerkingspartners van het programma. Anders
dan bij de andere actielijnen, waarbij de activiteiten geïnitieerd worden vanuit het
programma Beter Aanbesteden, beschikt de doelgroep door de subsidie zelf rechtstreeks
over de middelen voor de uitvoering van deze activiteiten. Hiermee komt de regie over
de verbetering van de aanbestedingspraktijk nog nadrukkelijker bij de regio of branche
zelf te liggen. En kan het aantal activiteiten vanuit het programma Beter Aanbesteden
sneller worden opgeschaald en nog beter worden toegespitst op behoeftes in de regio
of branche zelf. Deze aspecten hebben gemaakt dat de partners van het programma Beter
Aanbesteden (het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, VNG, VNO-NCW/MKB-Nederland
en PIANOo) in gezamenlijkheid hebben geconcludeerd dat het inzetten van een subsidieregeling
een goede manier is de aanbestedingspraktijk verder te professionaliseren.
De onderhavige subsidiemodule moet als instrument niet louter op zichzelf bezien worden
maar als een onderdeel van het gehele programma Beter Aanbesteden. Met de brede doelstelling
die in de subsidiemodule is opgenomen wordt dan ook niet beoogd om – met de subsidiemodule
alleen – alle doelen van het programma te behalen maar om zoveel mogelijk aanvragen
voor projecten te krijgen die bijdragen aan de verdere professionalisering van de
aanbestedingspraktijk. Deze aanvragen dragen dan, samen met de opbrengsten uit de
andere actielijnen van het programma, bij aan het behalen van de doelstellingen van
het programma.
In het kader van de voorbereiding van deze subsidiemodule heeft (in plaats van een
uitgebreide MKB-toets) een consultatiebijeenkomst plaatsgevonden, waarin leden van
VNG en van VNO-NCW/MKB-Nederland is gevraagd om hun reactie op de beoogde regeling.
De reacties van deze leden, die ook tot de doelgroep van de regeling behoren, waren
positief en hun input is zo goed mogelijk in de regeling verwerkt.
1.2 Doel en doelgroep
De subsidiemodule, opgenomen in titel 3.15 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies,
richt zich op het verder professionaliseren van de aanbestedingspraktijk van zowel
gemeenten als mkb-ondernemingen. Beide partijen hebben elkaar nodig om tot een succesvolle
aanbesteding te kunnen komen. Voor de uitvoering van de projecten zullen partijen
idealiter ook met elkaar samenwerken om tot een succesvolle uitkomst te komen. Dit
is ook zo aangegeven door deze partijen. De uitkomsten van de projecten dienen gepubliceerd
te worden zodat ook andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare belanghebbenden
daar hun voordeel mee kunnen doen.
Het programma Beter Aanbesteden is gebaat bij goede ideeën voor projecten van zowel
inschrijvers (mkb-ondernemers) als inkopers (gemeenten) bij een aanbesteding. Beide
partijen streven hetzelfde doel na met een op grond van deze regeling uit te voeren
project; namelijk het verder professionaliseren van de aanbestedingspraktijk. Beide
partijen hebben dan ook baat bij de positieve uitkomsten van elkaars projecten; hun
projecten zijn complementair aan elkaar. Juist daarom werken ze bij de uitvoering
van de verschillende projecten idealiter ook met elkaar samen.
Het gaat bij deze subsidiemodule om meer dan de publieke aanbestedingstaak van de
gemeente alleen (meerdere betrokken partijen, verbetering van de processen aan beide
kanten etc.). Dat is de reden dat er voor gekozen is dat niet enkel mkb-ondernemingen
subsidie kunnen aanvragen. Ook gemeenten kunnen subsidie aanvragen. Dit maakt het
ook mogelijk om van betrokkenen aan beide kanten van het aanbestedingsproces op relatief
korte termijn resultaten te kunnen verkrijgen die bijdragen aan het programma Beter
Aanbesteden. Beide partijen (mkb-ondernemingen en gemeenten) kunnen ook onder gelijke
voorwaarden een aanvraag voor een subsidie indienen.
Uit oogpunt van efficiëntie en omwille van het bewerkstelligen van een zo groot mogelijk
bereik kunnen verschillende partijen ervoor kiezen om te gaan samenwerken. Om deze
reden kunnen ook brancheorganisaties of ondernemersverenigingen, als vertegenwoordigers
van groepen ondernemers, een aanvraag doen, of kunnen de verschillende partijen in
een samenwerkingsverband met elkaar samenwerken. In dat laatste geval is het van belang
dat elke deelnemer uit het samenwerkingsverband als penvoerder kan optreden, met dien
verstande dat maar één partij de penvoerder kan zijn. De penvoerder is degene die
namens het samenwerkingsverband de aanvraag indient. Dit is bepaald in artikel 20
van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waaronder de RNES
(en dus onderhavige subsidiemodule) valt.
1.3 Subsidiabele activiteiten
De subsidiemodule heeft een brede doelstelling die moet zorgen voor verbeteringen
in de aanbestedingspraktijk. Zoals al eerder beschreven is niet beoogd dat met alleen
deze subsidiemodule de gehele aanbestedingspraktijk wordt geprofessionaliseerd, maar
dragen de uitkomsten van de projecten die met deze subsidieregeling worden uitgevoerd,
tezamen met de overige activiteiten in de andere actielijnen, bij aan de bredere doelstelling
van het programma Beter Aanbesteden. Om ervoor te zorgen dat aanvragen daadwerkelijk
bijdragen aan de doelstelling van het programma is in artikel 3.15.2, eerste lid,
opgenomen dat subsidie wordt vertrekt voor activiteiten die bijdragen aan de verdere
professionalisering van de aanbestedingspraktijk door het identificeren en oplossen
van knelpunten in die aanbestedingspraktijk. In de onderdelen a tot en met c, is vervolgens
opgenomen op welke manieren die knelpunten kunnen worden geïdentificeerd of opgelost
(zie ook de toelichting bij artikel 3.15.2). Vanwege deze reden dient de aanvrager
in zijn projectplan te beschrijven welke knelpunten hij met zijn project beoogt te
identificeren en op te lossen (zie ook artikel 3.15.9, tweede lid, onderdeel a en
onder 1°). Om de aanvrager hierbij richting te geven wordt een aantal (niet limitatieve)
voorbeelden gegeven van knelpunten die al zijn geïdentificeerd:
-
– inschrijvers verdiepen zich onvoldoende in wat inkopers willen en waarom;
-
– inschrijvingen sluiten niet aan op de vraag;
-
– hoge administratieve lasten voor inschrijvers;
-
– onvoldoende kennis bij inkopers om aanbestedingen succesvol te laten verlopen en oog
te hebben voor het regionale mkb;
-
– onvoldoende kennis van hoe vroegtijdig de markt kan en mag worden betrokken bij het
specificeren van de vraag;
-
– onduidelijk uitnodigingsbeleid en veelal op laagste prijs inkopen;
-
– onduidelijkheid over criteria en clusteren van opdrachten;
-
– juridisering ten koste van samenwerking, innovatie en doelmatigheid;
-
– onvoldoende kennis van wat de markt te bieden heeft;
-
– onvoldoende besef van de waarde van inkoop als strategisch instrument om bij te dragen
aan maatschappelijke doelen;
-
– gebrek aan ruimte voor innovatie binnen de aanbesteding of de overeenkomst;
-
– onvoldoende inzicht voor ondernemers in de te verwachten aanbestedingen, ook onderhands.
Met betrekking tot de subsidiabele activiteiten geldt dat er vele soorten activiteiten
denkbaar zijn die bijdragen aan de doelstelling opgenomen in artikel 3.15.2, eerste
lid. Om hierin richting te geven worden hieronder voorbeelden gegeven van mogelijke
activiteiten:
-
– organisatie van (een reeks) bijeenkomsten, groot en klein, fysiek en/of digitaal of
andere type activiteiten die het contact en de dialoog tussen publieke opdrachtgevers
en ondernemers bevorderen;
-
– verschillende type activiteiten in het kader van voorlichting en kennisoverdracht
(openbaar toegankelijke webinars en of andere type kennissessies al dan niet in combinatie
met voorlichtingsmaterialen die vrij en breed kunnen worden verspreid);
-
– analyses van en/of onderzoek naar structurele verbeteringen in het aanbestedingsproces;
-
– activiteiten gericht op het bevorderen van de toepassing van beschikbare kennis in
de praktijk (bijvoorbeeld pilots, proeftuinen, leerkringen, communities of practice
etc.);
-
– ontwikkeling van divers instrumentarium, of tools, die het aanbestedingsproces verbeteren,
vrij te gebruiken door en toegankelijk voor iedereen, ter bevordering van de uitwisseling
van informatie, overdracht van kennis.
Gelet op de in de subsidieregeling opgenomen afwijzingsgrond dat aanvragen worden
afgewezen als de beoogde activiteiten en de verkregen resultaten alleen de subsidieaanvrager
tot voordeel strekken en niet mede ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager
vergelijkbare organisaties (artikel 3.15.7, onderdeel f), zullen de volgende voorbeelden
van activiteiten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking komen:
-
– het verbeteren van de inkoopprocessen of systemen van een specifieke aanbestedende
dienst;
-
– maatregelen die een individueel ondernemersbelang dienen of een beperkte groep ondernemers
(regionale schaal of brancheniveau zijn het minimum en toegang, gebruik of deelname
mag nooit exclusief zijn);
-
– opleidingstrajecten voor individuele medewerkers van aanbestedende diensten of ondernemers;
-
– ontwikkeling van een opleiding of cursus die al tot het reguliere aanbod behoren;
-
– voorlichting aan ondernemers hoe zij commercieel voordeel kunnen behalen;
-
– periodiek terugkerende evenementen en congressen;
-
– advies, rechtsbijstand of mediation voor een specifieke aanbestedingsprocedure;
-
– activiteiten of resultaten daarvan waarop copyright, intellectuele eigendomsrechten,
andere rechten of kosten voor de gebruiker van toepassing zijn die het vrije gebruik
beperken.
1.4 Openstelling
Aanvragen op grond van deze subsidiemodule kunnen worden ingediend in de periode van
15 juni 2022 tot en met 26 september 2022. Het subsidieplafond voor deze periode bedraagt
€ 400.000. Dit subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
2. Staatssteun
Gezien het maximale subsidiebedrag (€ 25.000) en het feit dat de uitkomsten van een
project mede ten goede moeten komen aan met de subsidieaanvrager bij de aanbestedingspraktijk
betrokken vergelijkbare belanghebbenden, is het risico op verstoring van de mededinging
gering. Ondanks dit geringe risico kan de verleende subsidie aan aanvragers als bedoeld
in artikel 3.15.2, tweede lid onderdelen b en c, staatssteun bevatten.
Deze staatssteun wordt echter gerechtvaardigd door de Algemene de-minimisverordening1 (hierna: verordening). Het totale bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat aan
één onderneming wordt verleend, ligt niet hoger dan het in artikel 3, tweede lid,
van de verordening opgenomen bedrag (maximaal € 200.000 over een periode van drie
belastingjaren). Op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2°,
van het Kaderbesluit wordt een aanvraag om subsidie afgewezen indien dit zou leiden
tot overschrijding van het de-minimisplafond. Om dit te bepalen dient de subsidieaanvrager
op grond van artikel 3.15.9, eerste lid, onderdeel d, met de aanvraag een zogenaamde
de-minimisverklaring mee te sturen waarin hij aangeeft of er de afgelopen jaren de-minimissteun
is ontvangen en hoeveel (zie ook de toelichting bij dit artikel).
In artikel 3.15.2, derde lid, zijn bepaalde ondernemingen uitgesloten van de onderhavige
subsidie omdat deze ook buiten het toepassingsgebied vallen van de verordening (artikel
1, onderdelen a tot en met c van de verordening).
3. Regeldruk
Deze regeling richt zich op het verbeteren van de professionele aanbestedingspraktijk
van zowel gemeenten als mkb-ondernemingen. RVO voert de regeling uit in samenwerking
met PIANOo, dat onderdeel is van RVO en de dagelijkse uitvoering doet van het programma
Beter Aanbesteden. De komst van deze regeling is met de doelgroep besproken en zal,
na publicatie in de Staatscourant, opnieuw onder de aandacht gebracht worden via media
van RVO en PIANOo, maar ook van VNG en VNO-NCW/MKB-Nederland. Dit maakt dat de doelgroep
tijdig bekend is met de regeling en dus weet wat van aanvragers verwacht wordt. Het
loket voor aanvragers wordt zo ingericht dat de aanvrager stap voor stap met een leeswijzer
wordt meegenomen bij het invullen van de aanvraag.
De regeldruk voor een subsidieaanvrager behelst het kennisnemen van de regeling, het
invullen van de aanvraag, het verzamelen, schrijven en uploaden van de in artikel
3.15.9 vereiste stukken, en het beschrijven en publiceren van de resultaten zoals
bedoeld in artikel 3.15.8. Hierbij wordt er van uitgegaan dat zowel de kennisneming
van de regeling als het doen van een aanvraag een half uur kost. De tijd voor het
opstellen van een projectplan, en het opstellen van een begroting en een planning,
wordt ingeschat op zes respectievelijk twee uren; dit is inclusief benodigde overleggen
met eventueel betrokken partijen. Voor het schrijven en publiceren van de resultaten
van het project wordt uitgegaan van vijf uren. In totaal kost het een aanvrager 14
uren om een aanvraag te kunnen doen en de resultaten van het project te publiceren.
Ingeschat wordt dat er een totaal van twintig aanvragen zullen worden gedaan met een
gemiddelde subsidiehoogte van € 20.000. Voorgaande inschattingen zijn tot stand gekomen
naar aanleiding van gesprekken met vertegenwoordigers van beide doelgroepen (VNG en
MKB-Nederland) én met partijen uit de doelgroep zelf.
Uitgaande van twintig aanvragen voor subsidie, tegen een gemiddeld uurtarief van € 54,
komen de totale geraamde regeldrukkosten voor de aanvragers voor een subsidie op € 15.120
(14 uren x € 54 x 20 aanvragen). Gerelateerd aan het subsidieplafond van € 400.000
betekent dit een totale regeldruk van 3,8%.
De subsidievaststelling zal niet leiden tot extra regeldruk omdat de subsidie na afloop
van de activiteiten ambtshalve wordt vastgesteld.
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR).
ATR heeft geen opmerkingen geplaatst bij de berekening van de regeldruk. ATR plaatst
wel vraagtekens bij de effectiviteit van de subsidieregeling vanwege het kleine bedrag
en de brede doelstelling en adviseert om die reden om de regeling niet in te voeren.
ATR adviseert om de regeling te richten op één specifiek probleem. Dit advies is niet
gevolgd. Het programma Beter Aanbesteden is juist gestart vanwege vele kleine, veelal
regionale, problemen die in de praktijk worden ervaren. De optelsom van daarvan zorgt
ervoor dat in algemene zin het beeld ontstaat dat de aanbestedingspraktijk minder
goed functioneert. Deze regeling voorziet daarom in een instrumentarium voor het oplossen
van verschillende (regionale) knelpunten die zonder deze regeling niet opgelost zouden
worden. De subsidieregeling staat bovendien niet op zichzelf, maar draagt samen met
de andere activiteiten/actielijnen van het programma – zoals de inzet van regiomanagers,
de organisatie van voorlichtingsbijeenkomsten en de ontwikkeling van nieuwe kennis
en instrumentarium – bij aan de verwezenlijking van de doelstelling van het hele programma.
Naar aanleiding van het advies van ATR is in de regeling wel verduidelijkt dat de
gesubsidieerde projecten moeten bijdragen aan het oplossen van knelpunten in de aanbestedingspraktijk.
Met het noemen van voorbeelden van knelpunten en subsidiabele activiteiten in de toelichting
worden aanvragers gestimuleerd om specifieke problemen op te lossen. Een subsidieaanvrager
moet bovendien kunnen onderbouwen welke specifieke knelpunten hij beoogt op te lossen.
4. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek
dat ministeriële regelingen vier maal per jaar (aan het begin van elk kwartaal) in
werking treden. Ook wordt afgeweken van de systematiek dat ministeriële regelingen
minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Deze afwijkingen zijn gerechtvaardigd
doordat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding. Daarnaast geldt dat
PIANOo voor het uitvoeren van het programma Beter Aanbesteden nauw samenwerkt met
VNG en VNO-NCW/MKB-Nederland (zie ook de alinea ‘Organisatie en werkwijze’ in paragraaf
1.1) en deze regeling met de doelgroep is besproken. De doelgroep is dan ook al bekend
met de komst en de (globale) inhoud van de regeling.
II. Artikelen
Artikel I
Met dit artikel wordt de onderhavige subsidiemodule ingevoegd in de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies. De verschillende artikelen worden hierna toegelicht.
Artikel 3.15.1. Begripsbepalingen
In dit artikel zijn begripsbepalingen opgenomen van brancheorganisatie en ondernemersvereniging.
Beide kunnen ook een aanvraag doen voor subsidie op grond van deze titel. Het moet
in beide gevallen gaan om een organisatie die krachtens haar statuten opkomt voor
de belangen van haar leden.
Artikel 3.15.2. Subsidieverstrekking
Het eerste lid van dit artikel regelt wanneer een subsidie kan worden aangevraagd.
Het moet gaan om een project dat een bijdrage levert aan de verdere professionalisering
van de aanbestedingspraktijk door het identificeren en oplossen van knelpunten. In
de onderdelen a tot en met c wordt aangegeven hoe een project daaraan een bijdrage
moet leveren. Om in aanmerking te komen voor een subsidie is niet vereist dat een
aanvrager in een project met alle drie de onderdelen aan de slag gaat. Voldoende is
als een project met een van de onderdelen aan de slag gaat.
Het eerste onderdeel betreft het bevorderen van de dialoog en de samenwerking tussen
publieke opdrachtgevers en ondernemers bevorderen (onderdeel a). Dit kan onder andere
worden bereikt door:
-
– het faciliteren van onderlinge ontmoetingen en netwerkmogelijkheden, – buiten aanbestedingen
om;
-
– het geven van meer inzicht in de wederzijdse belangen van beide betrokken doelgroepen;
of
-
– (andere) activiteiten gericht op houding en gedrag (waaronder het elkaar beter leren
kennen, begrijpen, waarderen en vertrouwen).
Het tweede onderdeel betreft het verhogen van de kennis over een professionele aanbestedingspraktijk,
aan de kant van publieke opdrachtgevers of ondernemers (onderdeel b). Dit kan onder
andere worden bereikt door:
-
– het ontsluiten, verspreiden en delen van (breed toepasbare) kennis, methodieken en
instrumentarium; of
-
– het ontwikkelen van nieuwe kennis, methodieken en instrumentarium.
Het derde onderdeel betreft het bevorderen van de toepassing van relevante kennis,
methodieken en instrumenten, aan de kant van publieke opdrachtgevers of ondernemers
(onderdeel c), hetgeen onder andere kan worden bereikt door:
-
– het bevorderen van de bekendheid en relevantie hiervan;
-
– het verbeteren van de (persoonlijke) vaardigheden van betrokken actoren en organisaties;
of
-
– het ondersteunen met implementeren van relevante kennis, methodieken en instrumenten
in de praktijk (b.v. coaching, advies, pilots, etc.).
In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat een belangrijk doel van het programma Beter
Aanbesteden en de onderhavige subsidiemodule is dat de met de subsidie opgedane kennis
en de bereikte resultaten niet slechts ten goede mogen komen aan de deelnemers van
het project. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het met de subsidie uitgevoerde
project en de daarbij verkregen resultaten en opgedane kennis ook ten goede komen
aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare belanghebbenden. Daarom is in artikel
3.15.8 de eis opgenomen dat de verkregen resultaten en opgedane ervaringen openbaar
gemaakt moeten worden zodat ook andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare belanghebbenden
hiervan profijt kunnen hebben (zie hierover ook de toelichting bij artikel 3.15.8).
In het tweede lid zijn de partijen opgenomen die een subsidie mogen aanvragen. Deze
regeling heeft als doelgroep gemeenten, mkb-ondernemingen, brancheorganisaties, ondernemersverenigingen
en samenwerkingsverbanden van voornoemde partijen. Voor mkb-ondernemingen geldt dat
alleen die partijen een aanvraag kunnen doen wiens aanvraag is bedoeld voor projecten
die bijdragen aan de professionalisering van dat deel van de aanbestedingspraktijk
waarbij zij zelf betrokken zijn als inschrijver. Subsidie kan dus niet worden aangevraagd
door partijen als consultants, adviseurs of andere intermediairs die andere betrokken
partijen ondersteunen of anderszins bijstaan. Dergelijke intermediairs zouden wel
een rol kunnen spelen als zij door de subsidieaanvrager worden ingehuurd om bijstand
te verlenen bij het bedenken en uitvoeren van een dergelijk project (zie ook artikel
3.15.7, onderdeel g).
Artikel 3.15.3. Hoogte subsidie
De subsidie die op grond van deze regeling kan worden verkregen bedraagt, op grond
van het eerste lid, maximaal € 25.000. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele
kosten.
Artikel 3.15.4. Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten die worden gemaakt in het kader van de
uitvoering van het project als bedoeld in artikel 3.15.2. Op grond van het Kaderbesluit
moet het gaan om in redelijkheid gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de
uitvoering van de activiteit. Onder in redelijkheid gemaakte kosten wordt, in het
geval van kosten van derden, mede verstaan dat het moet gaan om marktconforme kosten
of kosten die niet exorbitant hoog zijn. Ook komen vóór indiening van de aanvraag
door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking. Voor gemeenten
geldt dat geen subsidie wordt verstrekt voor kosten die tot de normale operationele
kosten behoren (zoals loonkosten voor ambtenaren die zich met de aanbestedingen bezighouden).
Daarom geldt voor gemeenten dat alleen kosten voor subsidie in aanmerking komen als
deze gemaakt zijn door derden en enkel voor zover de inschakeling van derden plaatsvindt
op basis van transparante en redelijke criteria en tegen ten hoogste marktconforme
tarieven.
Artikel 3.15.5. Verdeling van het subsidieplafond
In dit artikel wordt geregeld hoe de minister het budget voor deze subsidiemodule
gaat verdelen. De minister zal het budget verdelen op volgorde van binnenkomst van
de aanvragen totdat het subsidieplafond is bereikt.
Artikel 3.15.6. Starttermijn en realisatietermijn
In dit artikel is opgenomen dat de subsidieontvanger binnen twee maanden na de subsidieverlening
een aanvang moet maken met zijn project (eerste lid). Vervolgens heeft de subsidieaanvrager
een jaar de tijd (gerekend vanaf het moment dat hij is gestart met het project) om
het project af te ronden (tweede lid).
Artikel 3.15.7. Afwijzingsgronden
In dit artikel zijn de gronden opgenomen op grond waarvan de minister een aanvraag
voor een subsidie zal afwijzen. In onderdeel a is opgenomen dat de subsidiabele kosten
ten minste € 10.000 moeten bedragen. Voor het realiseren van voldoende diversiteit
en regionale spreiding in de subsidieaanvragen is het niet wenselijk dat dezelfde
aanvrager voor meerdere projecten een aanvraag kan doen. Daarom is in onderdeel b
van dit artikel opgenomen dat een aanvraag wordt afgewezen indien er reeds op grond
van deze titel subsidie is verleend aan de aanvrager voor een (ander) project. Tevens
is het niet gewenst, en ook niet efficiënt, om subsidie te verstrekken voor reeds
uitgevoerde initiatieven met gelijkluidende activiteiten of resultaten. Het kan dan
bijvoorbeeld gaan om initiatieven/projecten die al in het kader van het programma
Beter Aanbesteden hebben plaatsgevonden, of om initiatieven die al hebben plaatsgevonden
met een subsidie die is verkregen op grond van deze regeling. Daarom wordt een aanvraag
voor een subsidie, indien deze bedoelde initiatieven of gelijkluidende activiteiten
bekend zijn, in een dergelijk geval afgewezen (onderdeel c).
Om te kunnen beoordelen of een aanvraag voldoet aan de eisen als opgenomen in artikel
3.15.2 is een kwalitatief goed projectplan noodzakelijk. Een aanvraag voor een subsidie
wordt dan ook afgewezen als de kwaliteit van het ingestuurde projectplan onvoldoende
is (onderdeel d). Een aanvraag wordt tevens afgewezen als het project naar verwachting
onvoldoende knelpunten identificeert en oplost, en daardoor onvoldoende bijdraagt
aan de verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk (onderdeel e).
In onderdeel f is opgenomen dat een subsidieaanvraag wordt afgewezen wanneer de beoogde
activiteiten en de verkregen resultaten alleen de subsidieaanvrager tot voordeel strekken
en niet mede ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare organisaties.
Dit omdat het de uitdrukkelijke bedoeling is dat een zo groot mogelijk doelgroep moet
kunnen profiteren van de uitkomsten die met deze subsidieregeling worden gefinancierd.
Een aanvraag wordt ook afgewezen indien de ingediende aanvraag voor een project betrekking
heeft op een deel van de aanbestedingspraktijk waarbij de subsidieaanvrager niet zelf
direct als inschrijver of aanbestedende dienst betrokken is (onderdeel g). Dit om
te voorkomen dat partijen als consultants, adviseurs of andere intermediairs die genoemde
direct betrokken partijen ondersteunen of anderszins bijstaan subsidie kunnen aanvragen.
Dergelijke intermediairs zouden wel een rol kunnen spelen als zij door de subsidieaanvrager
als dienstenaanbieder worden ingehuurd om bijstand te verlenen bij het bedenken en
uitvoeren van een dergelijk project. Deze uitzonderingsgrond geldt niet voor de brancheorganisaties
en ondernemersverenigingen, bedoeld in artikel 3.15.2, tweede lid, onderdeel c, die
een aanvraag doen.
Artikel 3.15.8. Verplichting subsidieontvanger
In dit artikel is opgenomen dat de subsidieontvanger de kennis en informatie die met
het project wordt opgedaan, alsmede de verkregen informatie, na afloop van het project
openbaar maakt op een door de minister voorgeschreven wijze, bijvoorbeeld op de eigen
website van de subsidieontvanger. Een andere mogelijkheid is dat PIANOo deze informatie
van de verschillende subsidieontvangers verzamelt en op de eigen website publiceert.
In de publicatie wordt kort beschreven wat met het project werd beoogd en wat de resultaten
waren. Dit moet zodanig zijn beschreven dat andere geïnteresseerde partijen hier hun
voordeel mee kunnen doen. Dit is immers ook een van de doelen van de regeling. Met
deze verplichting wordt beoogd dat de verkregen resultaten en opgedane ervaringen
mede ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare belanghebbenden.
Met deze verplichting wordt uitdrukkelijk niet beoogd om achteraf te controleren of
de subsidieontvanger aan de subsidieverplichtingen heeft voldaan.
Artikel 3.15.9. Informatieverplichtingen
Dit artikel beschrijft de informatie die bij de aanvraag moet worden aangeleverd.
Het eerste lid betreft informatie die te maken heeft met de subsidieaanvrager. Ook
wordt in het eerste lid, onderdeel d, bepaald dat een aanvraag om subsidie een verklaring
de-minimissteun moet bevatten. Op grond van artikel 1.1 van de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies gaat het hierbij om een verklaring van de subsidieaanvrager
waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding
van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening.
Deze verklaring is van belang om aan de monitoringsverplichting te voldoen die elke
lidstaat van de Europese Unie richting de Europese Commissie heeft.
In het tweede lid staat de informatie beschreven die een subsidieaanvrager bij de
aanvraag dient mee te sturen. Het gaat dan om een projectplan, een begroting en een
planning van het project.
Artikel 3.15.10. Subsidievaststelling
De op grond van de aanvraag verleende subsidie wordt na afronding van de activiteiten
ambtshalve vastgesteld. Om te waarborgen dat bij de subsidievaststelling het juiste
bedrag wordt vastgesteld is de subsidieontvanger verplicht om de minister onverwijld
te melden wanneer het aannemelijk is dat de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig
of niet geheel zullen worden verricht of wanneer niet, niet tijdig of niet geheel
aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan (artikel 36a van
het Kaderbesluit).
Artikel 3.15.11 Staatssteun
Voor een toelichting op de staatssteunaspecten van deze subsidiemodule wordt verwezen
naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 3.15.12 Vervaltermijn
De onderhavige subsidiemodule vervalt met ingang van 31 december 2024. Dit is in overeenstemming
met artikel 4.10 van de Comptabiliteitwet 2016, dat onder andere bepaalt dat een subsidieregeling
een tijdstip bevat waarop de regeling vervalt, welk tijdstip niet later is dan vijf
jaren na de inwerkingtreding van de regeling.
Artikel II
Dit artikel wijzigt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband
met de openstelling van de onderhavige subsidieregeling in 2022.
Artikel III
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de onderhavige regeling. Voor een toelichting
hierop wordt verwezen naar paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens