Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 25 april 2022, nr. WJZ/ 21265253, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV- subsidies 2022 in verband met de introductie en openstelling van een subsidiemodule gericht op het verder professionaliseren van de aanbestedingspraktijk

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, 4, 5, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, 20, 25 en 42 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

Na titel 3.14 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 3.15. Beter Aanbesteden

Artikel 3.15.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

brancheorganisatie:

stichting of vereniging die krachtens haar statuten de belangen behartigt van haar leden, bestaande uit ondernemingen die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;

ondernemersvereniging:

vereniging van ondernemers die krachtens haar statuten de gemeenschappelijke belangen behartigt van de aangesloten ondernemers.

Artikel 3.15.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een project dat een bijdrage levert aan de verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk door het identificeren en oplossen van knelpunten door middel van:

    • a. het bevorderen van de dialoog en de samenwerking tussen publieke opdrachtgevers en ondernemers;

    • b. het verhogen van de relevante kennis van publieke opdrachtgevers of ondernemers; of

    • c. het bevorderen van de toepassing van relevante kennis, methodieken, en instrumenten aan de kant van publieke opdrachtgevers of ondernemers.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een gemeente;

    • b. een MKB-ondernemer;

    • c. een brancheorganisatie of een ondernemersvereniging; of

    • d. een deelnemer in een samenwerkingsverband van twee of meer van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde aanvragers.

  • 3. De subsidieaanvrager, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of c, houdt geen onderneming in stand, die actief is in:

    • a. de sector visserij en aquacultuur;

    • b. de primaire productie van landbouwproducten; of

    • c. de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.15.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

Artikel 3.15.4. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 3.15.2, eerste lid.

  • 2. In afwijking van het eerste lid komen, wanneer de subsidie wordt verstrekt aan een gemeente, alleen voor subsidie in aanmerking aan derden verschuldigde kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 3.15.2, eerste lid, voor zover de inschakeling van derden plaatsvindt op basis van transparante en redelijke criteria en tegen ten hoogste marktconforme tarieven.

Artikel 3.15.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.15.6. Starttermijn en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van het op grond van deze titel gesubsidieerde project wordt gestart binnen twee maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is één jaar, gerekend vanaf de start van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.15.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder dan € 10.000 bedragen;

  • b. aan de subsidieontvanger reeds op grond van deze titel voor een project subsidie is verleend;

  • c. de te subsidiëren activiteiten al eerder zijn uitgevoerd;

  • d. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;

  • e. het project naar verwachting onvoldoende knelpunten identificeert en oplost, en daardoor onvoldoende bijdraagt aan de verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk, bedoeld in artikel 3.15.2;

  • f. de beoogde activiteiten en de verkregen resultaten alleen de subsidieaanvrager tot voordeel strekken en niet mede ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare organisaties;

  • g. de aanvraag betrekking heeft op een deel van de aanbestedingspraktijk waarbij de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 3.15.2, tweede lid, onderdeel b, niet zelf direct als inschrijver of aanbestedende dienst betrokken is.

Artikel 3.15.8. Verplichting subsidieontvanger

De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project wordt opgedaan, alsmede de verkregen resultaten, na afloop van het project openbaar op een door de minister voorgeschreven wijze.

Artikel 3.15.9. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder het post- en bezoekadres van de subsidieaanvrager, het rekeningnummer van de subsidieaanvrager en, voor zover van toepassing, het nummer waarmee de subsidieaanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de functie, de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. in geval van een samenwerkingsverband: gegevens over de deelnemers aan het samenwerkingsverband, inclusief, voor zover van toepassing, per deelnemer het nummer waarmee de deelnemer is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, alsmede de gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • d. indien de aanvrager een brancheorganisatie, een ondernemersvereniging of een MKB-ondernemer is: een verklaring de-minimissteun van de subsidieaanvrager.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan met een beschrijving van:

      • 1°. de knelpunten die met het project worden geïdentificeerd en opgelost;

      • 2°. de beoogde activiteiten;

      • 3°. de op te leveren resultaten;

      • 4°. de doelgroep of doelgroepen van de beoogde activiteiten;

      • 5°. de wijze waarop er met het project een bijdrage wordt geleverd aan de verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk, bedoeld in artikel 3.15.2, eerste lid, door expliciet te beschrijven hoe de onder 2° en 3° beschreven activiteiten en resultaten hieraan bijdragen;

      • 6°. de wijze waarop de beoogde activiteiten en de verkregen resultaten niet alleen de subsidieaanvrager tot voordeel strekken maar mede ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare organisaties;

    • b. een begroting en een planning van het project.

Artikel 3.15.10. Subsidievaststelling
  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3.15.2 wordt ambtshalve vastgesteld.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de datum waarop de activiteiten uiterlijk zijn verricht en de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 3.15.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.15.2, niet zijnde een subsidie verstrekt aan een aanvrager als bedoeld in artikel 3.15.2, tweede lid, onderdeel a, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.15.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel, behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022, wordt na de rij met Titels 3.13, 3.13b en 3.14 een rij ingevoegd luidende:

Titel 3.15: Beter Aanbesteden

3.15.2

   

15-06-2022 t/m 26-09-2022

€ 400.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 april 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

I. Algemeen

1.1 Aanleiding en hoofddoel

Professioneel aanbesteden draagt bij aan een goed functionerende markt en is (dus) belangrijk voor overheden én ondernemers. Overheden willen een product of dienst van goede kwaliteit voor een eerlijke prijs en ze willen belastinggeld verstandig besteden. Voor ondernemers leveren aanbestedingen kansen op om mee te dingen naar opdrachten en om hun bedrijf te laten groeien. Een professioneel aanbestedingsproces op basis van een goede dialoog tussen overheden en het bedrijfsleven helpt dus beide partijen. Het voorkomt knelpunten en zorgt voor een goede match tussen de vraag van aanbestedende diensten en het aanbod van de ondernemer. Bijvoorbeeld op het gebied van innovatieve en duurzame oplossingen.

Programma Beter Aanbesteden

Overheden en ondernemers zijn voortdurend bezig met het verbeteren van de aanbestedingspraktijk. Dit proces krijgt een extra impuls met het vierjarige programma Beter Aanbesteden (zie ook Kamerstukken II 2020/21, 34 252, nr. 22). Het programma biedt ondersteuning aan initiatieven uit (vooral) de regio, gericht op het verbeteren van het aanbestedingsproces en de dialoog en samenwerking tussen overheden en ondernemers. Het huidige programma loopt van 2021–2024 en is een vervolg op de Actieagenda Beter Aanbesteden die werd uitgevoerd in 2018–2019. De doelgroep van het programma Beter Aanbesteden bestaat uit overheden (primair: gemeenten) en bedrijven (primair: mkb). Het programma Beter Aanbesteden richt zich op de diverse rollen in de professionele aanbestedingspraktijk, van operationeel tot tactisch en strategisch niveau, en van uitvoering tot beleid en bestuur. Het programma heeft als hoofddoel:

het realiseren van een professionele aanbestedingspraktijk waarin goed geïnformeerde publieke opdrachtgevers (bestuurders, interne opdrachtgevers en inkopers) op basis van dialoog, begrip voor elkaars belangen en wederzijds vertrouwen opdrachten aanbesteden aan deskundige bedrijven met een passend aanbod om zo bij te dragen aan innovatie en maatschappelijke doelen.

Het programma Beter Aanbesteden is een samenwerking tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, VNG, VNO-NCW/MKB-Nederland en PIANOo, Expertisecentrum Aanbesteden. Samen zijn zij verantwoordelijk voor de koers en programmering van Beter Aanbesteden. De dagelijkse uitvoering van het programma is in handen van PIANOo. De activiteiten worden gebaseerd op de behoeftes van de doelgroepen. Het programma bevat verschillende actielijnen:

  • Regiomanagers en experts gaan in gesprek met regionale vertegenwoordigers vanuit de doelgroep om hen te informeren, adviseren en om regionale netwerken aan te jagen.

  • Er zijn diverse type bijeenkomsten voor en met de regio, of met specifieke sectoren en branches.

  • Er worden diverse projecten uitgevoerd die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe kennis en instrumentarium ter verbetering van de aanbestedingspraktijk.

Subsidie

Een extra actielijn van het programma Beter Aanbesteden, in aanvulling op bovengenoemde drie actielijnen, is de mogelijkheid voor partijen uit de doelgroep van dit programma om met een subsidie aan de slag te gaan met activiteiten die de aanbestedingspraktijk in hun regio of branche kunnen verbeteren. De subsidiemodule Beter Aanbesteden creëert deze mogelijkheid waarbij als doelgroep voor deze module is gekozen voor gemeenten en MKB-ondernemers (Kamerstukken II 2020/21, 34 252, nr. 22). Daarmee wordt aangesloten bij de eerder genoemde doelgroep van het programma Beter Aanbesteden en de hierboven genoemde samenwerkingspartners van het programma. Anders dan bij de andere actielijnen, waarbij de activiteiten geïnitieerd worden vanuit het programma Beter Aanbesteden, beschikt de doelgroep door de subsidie zelf rechtstreeks over de middelen voor de uitvoering van deze activiteiten. Hiermee komt de regie over de verbetering van de aanbestedingspraktijk nog nadrukkelijker bij de regio of branche zelf te liggen. En kan het aantal activiteiten vanuit het programma Beter Aanbesteden sneller worden opgeschaald en nog beter worden toegespitst op behoeftes in de regio of branche zelf. Deze aspecten hebben gemaakt dat de partners van het programma Beter Aanbesteden (het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, VNG, VNO-NCW/MKB-Nederland en PIANOo) in gezamenlijkheid hebben geconcludeerd dat het inzetten van een subsidieregeling een goede manier is de aanbestedingspraktijk verder te professionaliseren.

De onderhavige subsidiemodule moet als instrument niet louter op zichzelf bezien worden maar als een onderdeel van het gehele programma Beter Aanbesteden. Met de brede doelstelling die in de subsidiemodule is opgenomen wordt dan ook niet beoogd om – met de subsidiemodule alleen – alle doelen van het programma te behalen maar om zoveel mogelijk aanvragen voor projecten te krijgen die bijdragen aan de verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk. Deze aanvragen dragen dan, samen met de opbrengsten uit de andere actielijnen van het programma, bij aan het behalen van de doelstellingen van het programma.

In het kader van de voorbereiding van deze subsidiemodule heeft (in plaats van een uitgebreide MKB-toets) een consultatiebijeenkomst plaatsgevonden, waarin leden van VNG en van VNO-NCW/MKB-Nederland is gevraagd om hun reactie op de beoogde regeling. De reacties van deze leden, die ook tot de doelgroep van de regeling behoren, waren positief en hun input is zo goed mogelijk in de regeling verwerkt.

1.2 Doel en doelgroep

De subsidiemodule, opgenomen in titel 3.15 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, richt zich op het verder professionaliseren van de aanbestedingspraktijk van zowel gemeenten als mkb-ondernemingen. Beide partijen hebben elkaar nodig om tot een succesvolle aanbesteding te kunnen komen. Voor de uitvoering van de projecten zullen partijen idealiter ook met elkaar samenwerken om tot een succesvolle uitkomst te komen. Dit is ook zo aangegeven door deze partijen. De uitkomsten van de projecten dienen gepubliceerd te worden zodat ook andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare belanghebbenden daar hun voordeel mee kunnen doen.

Het programma Beter Aanbesteden is gebaat bij goede ideeën voor projecten van zowel inschrijvers (mkb-ondernemers) als inkopers (gemeenten) bij een aanbesteding. Beide partijen streven hetzelfde doel na met een op grond van deze regeling uit te voeren project; namelijk het verder professionaliseren van de aanbestedingspraktijk. Beide partijen hebben dan ook baat bij de positieve uitkomsten van elkaars projecten; hun projecten zijn complementair aan elkaar. Juist daarom werken ze bij de uitvoering van de verschillende projecten idealiter ook met elkaar samen.

Het gaat bij deze subsidiemodule om meer dan de publieke aanbestedingstaak van de gemeente alleen (meerdere betrokken partijen, verbetering van de processen aan beide kanten etc.). Dat is de reden dat er voor gekozen is dat niet enkel mkb-ondernemingen subsidie kunnen aanvragen. Ook gemeenten kunnen subsidie aanvragen. Dit maakt het ook mogelijk om van betrokkenen aan beide kanten van het aanbestedingsproces op relatief korte termijn resultaten te kunnen verkrijgen die bijdragen aan het programma Beter Aanbesteden. Beide partijen (mkb-ondernemingen en gemeenten) kunnen ook onder gelijke voorwaarden een aanvraag voor een subsidie indienen.

Uit oogpunt van efficiëntie en omwille van het bewerkstelligen van een zo groot mogelijk bereik kunnen verschillende partijen ervoor kiezen om te gaan samenwerken. Om deze reden kunnen ook brancheorganisaties of ondernemersverenigingen, als vertegenwoordigers van groepen ondernemers, een aanvraag doen, of kunnen de verschillende partijen in een samenwerkingsverband met elkaar samenwerken. In dat laatste geval is het van belang dat elke deelnemer uit het samenwerkingsverband als penvoerder kan optreden, met dien verstande dat maar één partij de penvoerder kan zijn. De penvoerder is degene die namens het samenwerkingsverband de aanvraag indient. Dit is bepaald in artikel 20 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waaronder de RNES (en dus onderhavige subsidiemodule) valt.

1.3 Subsidiabele activiteiten

De subsidiemodule heeft een brede doelstelling die moet zorgen voor verbeteringen in de aanbestedingspraktijk. Zoals al eerder beschreven is niet beoogd dat met alleen deze subsidiemodule de gehele aanbestedingspraktijk wordt geprofessionaliseerd, maar dragen de uitkomsten van de projecten die met deze subsidieregeling worden uitgevoerd, tezamen met de overige activiteiten in de andere actielijnen, bij aan de bredere doelstelling van het programma Beter Aanbesteden. Om ervoor te zorgen dat aanvragen daadwerkelijk bijdragen aan de doelstelling van het programma is in artikel 3.15.2, eerste lid, opgenomen dat subsidie wordt vertrekt voor activiteiten die bijdragen aan de verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk door het identificeren en oplossen van knelpunten in die aanbestedingspraktijk. In de onderdelen a tot en met c, is vervolgens opgenomen op welke manieren die knelpunten kunnen worden geïdentificeerd of opgelost (zie ook de toelichting bij artikel 3.15.2). Vanwege deze reden dient de aanvrager in zijn projectplan te beschrijven welke knelpunten hij met zijn project beoogt te identificeren en op te lossen (zie ook artikel 3.15.9, tweede lid, onderdeel a en onder 1°). Om de aanvrager hierbij richting te geven wordt een aantal (niet limitatieve) voorbeelden gegeven van knelpunten die al zijn geïdentificeerd:

  • inschrijvers verdiepen zich onvoldoende in wat inkopers willen en waarom;

  • inschrijvingen sluiten niet aan op de vraag;

  • hoge administratieve lasten voor inschrijvers;

  • onvoldoende kennis bij inkopers om aanbestedingen succesvol te laten verlopen en oog te hebben voor het regionale mkb;

  • onvoldoende kennis van hoe vroegtijdig de markt kan en mag worden betrokken bij het specificeren van de vraag;

  • onduidelijk uitnodigingsbeleid en veelal op laagste prijs inkopen;

  • onduidelijkheid over criteria en clusteren van opdrachten;

  • juridisering ten koste van samenwerking, innovatie en doelmatigheid;

  • onvoldoende kennis van wat de markt te bieden heeft;

  • onvoldoende besef van de waarde van inkoop als strategisch instrument om bij te dragen aan maatschappelijke doelen;

  • gebrek aan ruimte voor innovatie binnen de aanbesteding of de overeenkomst;

  • onvoldoende inzicht voor ondernemers in de te verwachten aanbestedingen, ook onderhands.

Met betrekking tot de subsidiabele activiteiten geldt dat er vele soorten activiteiten denkbaar zijn die bijdragen aan de doelstelling opgenomen in artikel 3.15.2, eerste lid. Om hierin richting te geven worden hieronder voorbeelden gegeven van mogelijke activiteiten:

  • organisatie van (een reeks) bijeenkomsten, groot en klein, fysiek en/of digitaal of andere type activiteiten die het contact en de dialoog tussen publieke opdrachtgevers en ondernemers bevorderen;

  • verschillende type activiteiten in het kader van voorlichting en kennisoverdracht (openbaar toegankelijke webinars en of andere type kennissessies al dan niet in combinatie met voorlichtingsmaterialen die vrij en breed kunnen worden verspreid);

  • analyses van en/of onderzoek naar structurele verbeteringen in het aanbestedingsproces;

  • activiteiten gericht op het bevorderen van de toepassing van beschikbare kennis in de praktijk (bijvoorbeeld pilots, proeftuinen, leerkringen, communities of practice etc.);

  • ontwikkeling van divers instrumentarium, of tools, die het aanbestedingsproces verbeteren, vrij te gebruiken door en toegankelijk voor iedereen, ter bevordering van de uitwisseling van informatie, overdracht van kennis.

Gelet op de in de subsidieregeling opgenomen afwijzingsgrond dat aanvragen worden afgewezen als de beoogde activiteiten en de verkregen resultaten alleen de subsidieaanvrager tot voordeel strekken en niet mede ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare organisaties (artikel 3.15.7, onderdeel f), zullen de volgende voorbeelden van activiteiten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking komen:

  • het verbeteren van de inkoopprocessen of systemen van een specifieke aanbestedende dienst;

  • maatregelen die een individueel ondernemersbelang dienen of een beperkte groep ondernemers (regionale schaal of brancheniveau zijn het minimum en toegang, gebruik of deelname mag nooit exclusief zijn);

  • opleidingstrajecten voor individuele medewerkers van aanbestedende diensten of ondernemers;

  • ontwikkeling van een opleiding of cursus die al tot het reguliere aanbod behoren;

  • voorlichting aan ondernemers hoe zij commercieel voordeel kunnen behalen;

  • periodiek terugkerende evenementen en congressen;

  • advies, rechtsbijstand of mediation voor een specifieke aanbestedingsprocedure;

  • activiteiten of resultaten daarvan waarop copyright, intellectuele eigendomsrechten, andere rechten of kosten voor de gebruiker van toepassing zijn die het vrije gebruik beperken.

1.4 Openstelling

Aanvragen op grond van deze subsidiemodule kunnen worden ingediend in de periode van 15 juni 2022 tot en met 26 september 2022. Het subsidieplafond voor deze periode bedraagt € 400.000. Dit subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

2. Staatssteun

Gezien het maximale subsidiebedrag (€ 25.000) en het feit dat de uitkomsten van een project mede ten goede moeten komen aan met de subsidieaanvrager bij de aanbestedingspraktijk betrokken vergelijkbare belanghebbenden, is het risico op verstoring van de mededinging gering. Ondanks dit geringe risico kan de verleende subsidie aan aanvragers als bedoeld in artikel 3.15.2, tweede lid onderdelen b en c, staatssteun bevatten.

Deze staatssteun wordt echter gerechtvaardigd door de Algemene de-minimisverordening1 (hierna: verordening). Het totale bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat aan één onderneming wordt verleend, ligt niet hoger dan het in artikel 3, tweede lid, van de verordening opgenomen bedrag (maximaal € 200.000 over een periode van drie belastingjaren). Op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, van het Kaderbesluit wordt een aanvraag om subsidie afgewezen indien dit zou leiden tot overschrijding van het de-minimisplafond. Om dit te bepalen dient de subsidieaanvrager op grond van artikel 3.15.9, eerste lid, onderdeel d, met de aanvraag een zogenaamde de-minimisverklaring mee te sturen waarin hij aangeeft of er de afgelopen jaren de-minimissteun is ontvangen en hoeveel (zie ook de toelichting bij dit artikel).

In artikel 3.15.2, derde lid, zijn bepaalde ondernemingen uitgesloten van de onderhavige subsidie omdat deze ook buiten het toepassingsgebied vallen van de verordening (artikel 1, onderdelen a tot en met c van de verordening).

3. Regeldruk

Deze regeling richt zich op het verbeteren van de professionele aanbestedingspraktijk van zowel gemeenten als mkb-ondernemingen. RVO voert de regeling uit in samenwerking met PIANOo, dat onderdeel is van RVO en de dagelijkse uitvoering doet van het programma Beter Aanbesteden. De komst van deze regeling is met de doelgroep besproken en zal, na publicatie in de Staatscourant, opnieuw onder de aandacht gebracht worden via media van RVO en PIANOo, maar ook van VNG en VNO-NCW/MKB-Nederland. Dit maakt dat de doelgroep tijdig bekend is met de regeling en dus weet wat van aanvragers verwacht wordt. Het loket voor aanvragers wordt zo ingericht dat de aanvrager stap voor stap met een leeswijzer wordt meegenomen bij het invullen van de aanvraag.

De regeldruk voor een subsidieaanvrager behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag, het verzamelen, schrijven en uploaden van de in artikel 3.15.9 vereiste stukken, en het beschrijven en publiceren van de resultaten zoals bedoeld in artikel 3.15.8. Hierbij wordt er van uitgegaan dat zowel de kennisneming van de regeling als het doen van een aanvraag een half uur kost. De tijd voor het opstellen van een projectplan, en het opstellen van een begroting en een planning, wordt ingeschat op zes respectievelijk twee uren; dit is inclusief benodigde overleggen met eventueel betrokken partijen. Voor het schrijven en publiceren van de resultaten van het project wordt uitgegaan van vijf uren. In totaal kost het een aanvrager 14 uren om een aanvraag te kunnen doen en de resultaten van het project te publiceren. Ingeschat wordt dat er een totaal van twintig aanvragen zullen worden gedaan met een gemiddelde subsidiehoogte van € 20.000. Voorgaande inschattingen zijn tot stand gekomen naar aanleiding van gesprekken met vertegenwoordigers van beide doelgroepen (VNG en MKB-Nederland) én met partijen uit de doelgroep zelf.

Uitgaande van twintig aanvragen voor subsidie, tegen een gemiddeld uurtarief van € 54, komen de totale geraamde regeldrukkosten voor de aanvragers voor een subsidie op € 15.120 (14 uren x € 54 x 20 aanvragen). Gerelateerd aan het subsidieplafond van € 400.000 betekent dit een totale regeldruk van 3,8%.

De subsidievaststelling zal niet leiden tot extra regeldruk omdat de subsidie na afloop van de activiteiten ambtshalve wordt vastgesteld.

De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR). ATR heeft geen opmerkingen geplaatst bij de berekening van de regeldruk. ATR plaatst wel vraagtekens bij de effectiviteit van de subsidieregeling vanwege het kleine bedrag en de brede doelstelling en adviseert om die reden om de regeling niet in te voeren. ATR adviseert om de regeling te richten op één specifiek probleem. Dit advies is niet gevolgd. Het programma Beter Aanbesteden is juist gestart vanwege vele kleine, veelal regionale, problemen die in de praktijk worden ervaren. De optelsom van daarvan zorgt ervoor dat in algemene zin het beeld ontstaat dat de aanbestedingspraktijk minder goed functioneert. Deze regeling voorziet daarom in een instrumentarium voor het oplossen van verschillende (regionale) knelpunten die zonder deze regeling niet opgelost zouden worden. De subsidieregeling staat bovendien niet op zichzelf, maar draagt samen met de andere activiteiten/actielijnen van het programma – zoals de inzet van regiomanagers, de organisatie van voorlichtingsbijeenkomsten en de ontwikkeling van nieuwe kennis en instrumentarium – bij aan de verwezenlijking van de doelstelling van het hele programma. Naar aanleiding van het advies van ATR is in de regeling wel verduidelijkt dat de gesubsidieerde projecten moeten bijdragen aan het oplossen van knelpunten in de aanbestedingspraktijk. Met het noemen van voorbeelden van knelpunten en subsidiabele activiteiten in de toelichting worden aanvragers gestimuleerd om specifieke problemen op te lossen. Een subsidieaanvrager moet bovendien kunnen onderbouwen welke specifieke knelpunten hij beoogt op te lossen.

4. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek dat ministeriële regelingen vier maal per jaar (aan het begin van elk kwartaal) in werking treden. Ook wordt afgeweken van de systematiek dat ministeriële regelingen minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Deze afwijkingen zijn gerechtvaardigd doordat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding. Daarnaast geldt dat PIANOo voor het uitvoeren van het programma Beter Aanbesteden nauw samenwerkt met VNG en VNO-NCW/MKB-Nederland (zie ook de alinea ‘Organisatie en werkwijze’ in paragraaf 1.1) en deze regeling met de doelgroep is besproken. De doelgroep is dan ook al bekend met de komst en de (globale) inhoud van de regeling.

II. Artikelen

Artikel I

Met dit artikel wordt de onderhavige subsidiemodule ingevoegd in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De verschillende artikelen worden hierna toegelicht.

Artikel 3.15.1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn begripsbepalingen opgenomen van brancheorganisatie en ondernemersvereniging. Beide kunnen ook een aanvraag doen voor subsidie op grond van deze titel. Het moet in beide gevallen gaan om een organisatie die krachtens haar statuten opkomt voor de belangen van haar leden.

Artikel 3.15.2. Subsidieverstrekking

Het eerste lid van dit artikel regelt wanneer een subsidie kan worden aangevraagd. Het moet gaan om een project dat een bijdrage levert aan de verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk door het identificeren en oplossen van knelpunten. In de onderdelen a tot en met c wordt aangegeven hoe een project daaraan een bijdrage moet leveren. Om in aanmerking te komen voor een subsidie is niet vereist dat een aanvrager in een project met alle drie de onderdelen aan de slag gaat. Voldoende is als een project met een van de onderdelen aan de slag gaat.

Het eerste onderdeel betreft het bevorderen van de dialoog en de samenwerking tussen publieke opdrachtgevers en ondernemers bevorderen (onderdeel a). Dit kan onder andere worden bereikt door:

  • het faciliteren van onderlinge ontmoetingen en netwerkmogelijkheden, – buiten aanbestedingen om;

  • het geven van meer inzicht in de wederzijdse belangen van beide betrokken doelgroepen; of

  • (andere) activiteiten gericht op houding en gedrag (waaronder het elkaar beter leren kennen, begrijpen, waarderen en vertrouwen).

Het tweede onderdeel betreft het verhogen van de kennis over een professionele aanbestedingspraktijk, aan de kant van publieke opdrachtgevers of ondernemers (onderdeel b). Dit kan onder andere worden bereikt door:

  • het ontsluiten, verspreiden en delen van (breed toepasbare) kennis, methodieken en instrumentarium; of

  • het ontwikkelen van nieuwe kennis, methodieken en instrumentarium.

Het derde onderdeel betreft het bevorderen van de toepassing van relevante kennis, methodieken en instrumenten, aan de kant van publieke opdrachtgevers of ondernemers (onderdeel c), hetgeen onder andere kan worden bereikt door:

  • het bevorderen van de bekendheid en relevantie hiervan;

  • het verbeteren van de (persoonlijke) vaardigheden van betrokken actoren en organisaties; of

  • het ondersteunen met implementeren van relevante kennis, methodieken en instrumenten in de praktijk (b.v. coaching, advies, pilots, etc.).

In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat een belangrijk doel van het programma Beter Aanbesteden en de onderhavige subsidiemodule is dat de met de subsidie opgedane kennis en de bereikte resultaten niet slechts ten goede mogen komen aan de deelnemers van het project. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het met de subsidie uitgevoerde project en de daarbij verkregen resultaten en opgedane kennis ook ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare belanghebbenden. Daarom is in artikel 3.15.8 de eis opgenomen dat de verkregen resultaten en opgedane ervaringen openbaar gemaakt moeten worden zodat ook andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare belanghebbenden hiervan profijt kunnen hebben (zie hierover ook de toelichting bij artikel 3.15.8).

In het tweede lid zijn de partijen opgenomen die een subsidie mogen aanvragen. Deze regeling heeft als doelgroep gemeenten, mkb-ondernemingen, brancheorganisaties, ondernemersverenigingen en samenwerkingsverbanden van voornoemde partijen. Voor mkb-ondernemingen geldt dat alleen die partijen een aanvraag kunnen doen wiens aanvraag is bedoeld voor projecten die bijdragen aan de professionalisering van dat deel van de aanbestedingspraktijk waarbij zij zelf betrokken zijn als inschrijver. Subsidie kan dus niet worden aangevraagd door partijen als consultants, adviseurs of andere intermediairs die andere betrokken partijen ondersteunen of anderszins bijstaan. Dergelijke intermediairs zouden wel een rol kunnen spelen als zij door de subsidieaanvrager worden ingehuurd om bijstand te verlenen bij het bedenken en uitvoeren van een dergelijk project (zie ook artikel 3.15.7, onderdeel g).

Artikel 3.15.3. Hoogte subsidie

De subsidie die op grond van deze regeling kan worden verkregen bedraagt, op grond van het eerste lid, maximaal € 25.000. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.15.4. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten die worden gemaakt in het kader van de uitvoering van het project als bedoeld in artikel 3.15.2. Op grond van het Kaderbesluit moet het gaan om in redelijkheid gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteit. Onder in redelijkheid gemaakte kosten wordt, in het geval van kosten van derden, mede verstaan dat het moet gaan om marktconforme kosten of kosten die niet exorbitant hoog zijn. Ook komen vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking. Voor gemeenten geldt dat geen subsidie wordt verstrekt voor kosten die tot de normale operationele kosten behoren (zoals loonkosten voor ambtenaren die zich met de aanbestedingen bezighouden). Daarom geldt voor gemeenten dat alleen kosten voor subsidie in aanmerking komen als deze gemaakt zijn door derden en enkel voor zover de inschakeling van derden plaatsvindt op basis van transparante en redelijke criteria en tegen ten hoogste marktconforme tarieven.

Artikel 3.15.5. Verdeling van het subsidieplafond

In dit artikel wordt geregeld hoe de minister het budget voor deze subsidiemodule gaat verdelen. De minister zal het budget verdelen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen totdat het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 3.15.6. Starttermijn en realisatietermijn

In dit artikel is opgenomen dat de subsidieontvanger binnen twee maanden na de subsidieverlening een aanvang moet maken met zijn project (eerste lid). Vervolgens heeft de subsidieaanvrager een jaar de tijd (gerekend vanaf het moment dat hij is gestart met het project) om het project af te ronden (tweede lid).

Artikel 3.15.7. Afwijzingsgronden

In dit artikel zijn de gronden opgenomen op grond waarvan de minister een aanvraag voor een subsidie zal afwijzen. In onderdeel a is opgenomen dat de subsidiabele kosten ten minste € 10.000 moeten bedragen. Voor het realiseren van voldoende diversiteit en regionale spreiding in de subsidieaanvragen is het niet wenselijk dat dezelfde aanvrager voor meerdere projecten een aanvraag kan doen. Daarom is in onderdeel b van dit artikel opgenomen dat een aanvraag wordt afgewezen indien er reeds op grond van deze titel subsidie is verleend aan de aanvrager voor een (ander) project. Tevens is het niet gewenst, en ook niet efficiënt, om subsidie te verstrekken voor reeds uitgevoerde initiatieven met gelijkluidende activiteiten of resultaten. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om initiatieven/projecten die al in het kader van het programma Beter Aanbesteden hebben plaatsgevonden, of om initiatieven die al hebben plaatsgevonden met een subsidie die is verkregen op grond van deze regeling. Daarom wordt een aanvraag voor een subsidie, indien deze bedoelde initiatieven of gelijkluidende activiteiten bekend zijn, in een dergelijk geval afgewezen (onderdeel c).

Om te kunnen beoordelen of een aanvraag voldoet aan de eisen als opgenomen in artikel 3.15.2 is een kwalitatief goed projectplan noodzakelijk. Een aanvraag voor een subsidie wordt dan ook afgewezen als de kwaliteit van het ingestuurde projectplan onvoldoende is (onderdeel d). Een aanvraag wordt tevens afgewezen als het project naar verwachting onvoldoende knelpunten identificeert en oplost, en daardoor onvoldoende bijdraagt aan de verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk (onderdeel e).

In onderdeel f is opgenomen dat een subsidieaanvraag wordt afgewezen wanneer de beoogde activiteiten en de verkregen resultaten alleen de subsidieaanvrager tot voordeel strekken en niet mede ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare organisaties. Dit omdat het de uitdrukkelijke bedoeling is dat een zo groot mogelijk doelgroep moet kunnen profiteren van de uitkomsten die met deze subsidieregeling worden gefinancierd.

Een aanvraag wordt ook afgewezen indien de ingediende aanvraag voor een project betrekking heeft op een deel van de aanbestedingspraktijk waarbij de subsidieaanvrager niet zelf direct als inschrijver of aanbestedende dienst betrokken is (onderdeel g). Dit om te voorkomen dat partijen als consultants, adviseurs of andere intermediairs die genoemde direct betrokken partijen ondersteunen of anderszins bijstaan subsidie kunnen aanvragen. Dergelijke intermediairs zouden wel een rol kunnen spelen als zij door de subsidieaanvrager als dienstenaanbieder worden ingehuurd om bijstand te verlenen bij het bedenken en uitvoeren van een dergelijk project. Deze uitzonderingsgrond geldt niet voor de brancheorganisaties en ondernemersverenigingen, bedoeld in artikel 3.15.2, tweede lid, onderdeel c, die een aanvraag doen.

Artikel 3.15.8. Verplichting subsidieontvanger

In dit artikel is opgenomen dat de subsidieontvanger de kennis en informatie die met het project wordt opgedaan, alsmede de verkregen informatie, na afloop van het project openbaar maakt op een door de minister voorgeschreven wijze, bijvoorbeeld op de eigen website van de subsidieontvanger. Een andere mogelijkheid is dat PIANOo deze informatie van de verschillende subsidieontvangers verzamelt en op de eigen website publiceert. In de publicatie wordt kort beschreven wat met het project werd beoogd en wat de resultaten waren. Dit moet zodanig zijn beschreven dat andere geïnteresseerde partijen hier hun voordeel mee kunnen doen. Dit is immers ook een van de doelen van de regeling. Met deze verplichting wordt beoogd dat de verkregen resultaten en opgedane ervaringen mede ten goede komen aan andere met de subsidieaanvrager vergelijkbare belanghebbenden. Met deze verplichting wordt uitdrukkelijk niet beoogd om achteraf te controleren of de subsidieontvanger aan de subsidieverplichtingen heeft voldaan.

Artikel 3.15.9. Informatieverplichtingen

Dit artikel beschrijft de informatie die bij de aanvraag moet worden aangeleverd. Het eerste lid betreft informatie die te maken heeft met de subsidieaanvrager. Ook wordt in het eerste lid, onderdeel d, bepaald dat een aanvraag om subsidie een verklaring de-minimissteun moet bevatten. Op grond van artikel 1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies gaat het hierbij om een verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening. Deze verklaring is van belang om aan de monitoringsverplichting te voldoen die elke lidstaat van de Europese Unie richting de Europese Commissie heeft.

In het tweede lid staat de informatie beschreven die een subsidieaanvrager bij de aanvraag dient mee te sturen. Het gaat dan om een projectplan, een begroting en een planning van het project.

Artikel 3.15.10. Subsidievaststelling

De op grond van de aanvraag verleende subsidie wordt na afronding van de activiteiten ambtshalve vastgesteld. Om te waarborgen dat bij de subsidievaststelling het juiste bedrag wordt vastgesteld is de subsidieontvanger verplicht om de minister onverwijld te melden wanneer het aannemelijk is dat de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of wanneer niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan (artikel 36a van het Kaderbesluit).

Artikel 3.15.11 Staatssteun

Voor een toelichting op de staatssteunaspecten van deze subsidiemodule wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 3.15.12 Vervaltermijn

De onderhavige subsidiemodule vervalt met ingang van 31 december 2024. Dit is in overeenstemming met artikel 4.10 van de Comptabiliteitwet 2016, dat onder andere bepaalt dat een subsidieregeling een tijdstip bevat waarop de regeling vervalt, welk tijdstip niet later is dan vijf jaren na de inwerkingtreding van de regeling.

Artikel II

Dit artikel wijzigt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met de openstelling van de onderhavige subsidieregeling in 2022.

Artikel III

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de onderhavige regeling. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).

Naar boven