TOELICHTING
1. Inleiding
Deze wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (hierna: REES) heeft
tot doel om de ontwikkeling van nieuwe concepten in de kalverketen die bijdragen aan
een verbetering van het dierenwelzijn en de diergezondheid te stimuleren en deze concepten
in de praktijk te testen; hiertoe wordt een nieuwe module in de REES ingevoegd.
Om melk te kunnen geven, krijgt elke melkkoe jaarlijks een kalf. Kalveren die niet
nodig zijn voor de vervanging van melkkoeien (alle stier- en een deel van de vaarskalveren)
worden verkocht aan een veehandelaar die deze kalveren bijeenbrengt op een verzamelstation
en vervolgens verkoopt aan een vleeskalverhouder. Tezamen vormen deze melkvee-, transport-
en kalversector de kalverketen.
De kalversector, en daarmee de kalverketen, is uniform. Hoewel er meerdere plannen
liggen om de kalverketen te veranderen, zowel vanuit de melkvee- als de kalversector,
blijven veel van deze ideeën liggen of is hun omvang beperkt. Dit wordt mede veroorzaakt
door het sector-overschrijdende karakter van deze plannen, de kleine Nederlandse markt
voor kalfsvlees en de lage prijs voor rundvlees. Het huidige systeem en de strikte
scheiding tussen de drie sectoren in de huidige kalverketen staat verduurzaming van
de keten in de weg.
Het stimuleren van nieuwe wijzen / vormen van samenwerken moet leiden tot een verbetering
van de kalvergezondheid, een beter dierenwelzijn en bijdragen aan het verdienvermogen
van de veehouder. Deelnemers aan deze regeling moeten de gezondheid van hun kalveren
monitoren en verkregen kennis met andere veehouders delen.
2. Pilots gezonde kalverketen
2.1 Aanleiding en doel
Het aantal zieke vleeskalveren, en als gevolg daarvan het antibioticumgebruik, in
de kalversector is te hoog. Kalveren hebben vaak last van een long- of borstvliesontsteking
en diarree. Deze ziekten tasten het welzijn van de kalveren aan. Dit gezondheidsprobleem
vindt zijn oorsprong in, en/of wordt versterkt door, de wijze waarop de kalverketen
is vormgegeven. Binnen de verschillende sectoren wordt er op managementniveau serieus
gewerkt aan het verbeteren van de kalvergezondheid. Op ketenniveau verandert er minder.
Om meer inzicht te krijgen in mogelijke alternatieven voor en verbeteringen binnen
de huidige Nederlandse kalverketen, heeft de Minister van LNV onderzoek laten doen.
Op basis van deze Scenariostudie Kalverketen heeft de Minister € 10 mln. beschikbaar
gesteld voor deze subsidieregeling pilots gezonde kalverketen.
De opstellers van deze Scenariostudie Kalverketen hebben voorstellen gedaan die naar
verwachting zullen leiden tot een significante verbetering van de kalvergezondheid.
De thema’s van deze regeling zijn gebaseerd op hun scenario’s. De opstellers geven
aan dat deze scenario’s (of thema’s) niet zijn bedoeld als blauwdruk, maar als ontwikkelrichtingen
die verder uitgewerkt en getoetst moeten worden in de praktijk. Om andere kansrijke
systeempassingen ook de mogelijkheid te geven om zich verder te bewijzen is in deze
subsidieregeling een vierde thema toegevoegd. De thema’s zijn:
-
• Loyaal aan Lokaal: hierbij levert een melkveehouder zijn kalveren rechtstreeks (zonder
tussenkomst van een verzamelcentrum) aan een vaste kalverhouder. De melkveehouder,
kalverhouder en hun dierenarts hebben mimimaal 1x per jaar overleg over een gezamenlijk
gezondheidsplan.
-
• Maximaal Integraal: hierbij blijven kalveren minimaal tot ze 3 maanden oud zijn bij
de melkveehouder, waarna ze worden afgemest bij een kalverhouder.
-
• Thuis en Tevreden: kalveren blijven bij de melkveehouder tot ze geslacht worden.
-
• Gezonde Kalverketen Overig: andere nieuwe houderijconcepten voor vleeskalveren waarbij
de aanvrager in voldoende mate onderbouwd dat deze samenwerking tot een significante
verbetering van de kalvergezondheid zal leiden.
Het doel van deze subsidieregeling is stimuleren en testen van alternatieven voor
de huidige kalverketen. De resultaten van deze pilots op de kalvergezondheid worden
gemeten en openbaar gemaakt. Als uit de pilots blijkt dat deze concepten een duidelijke
verbetering van diergezondheid en dierenwelzijn geven en dat er een afzetmarkt is
voor de producten uit deze nieuwe concepten, dan kan dit leiden tot een verduurzaming
van de hele kalverketen.
2.2 Opzet van de subsidiemodule
2.2.1 Algemeen
De subsidiemodule inzake de pilots gezonde kalverketen wordt als titel 4.9 ingevoegd
in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (hierna: REES). Hoofdstuk 1 (algemene
bepalingen) en hoofdstuk 2 (regels omtrent subsidieverstrekking door de Minister)
uit de REES zijn van overeenkomstige toepassing op door deze wijziging toegevoegde
module. Dit is tevens opgenomen in artikel 2.1 uit de REES.
Grondslag voor deze nieuwe titel is artikel 35 van verordening 1305/2013 inzake samenwerking,
op grond waarvan steun kan worden verleend ter bevordering van samenwerkingsvormen
waarbij ten minste twee organisaties betrokken zijn. De subsidiemodule wordt gefinancierd
met middelen uit het GLB. Voor de openstelling is € 10 miljoen beschikbaar (zie de
wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 in artikel II van
onderhavige regeling). Het voornemen is om de subsidieregeling zes weken open te stellen.
Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende elementen van de regeling en de openstelling
daarvan.
2.2.2. Doel van de subsidie
Artikel 4.9.2, eerste lid, bepaalt dat subsidie kan worden verleend aan het in gezamenlijkheid
ontwikkelen, toetsen en demonstreren van een nieuw concept in de kalverketen waarbinnen
de gezondheid en het welzijn van kalveren hoge prioriteit heeft.
Cumulatie van subsidie voor dezelfde subsidiabele activiteit is uit hoofde van artikel
1.2 van de REES niet toegestaan.
2.2.3 Begunstigden en cumulatie met andere subsidies
Ingevolge artikel 4.9.3, eerste lid, komen alle partijen in aanmerking die samen een
volledige kalverketen vormen. Dat betekent dat een keten minimaal een melkveehouder,
slachter en afzetkanaal moet bevatten. Deze keten wordt aangevuld met tussenliggende
schakels als transporteurs en vleeskalverhouders, indien deze zijn opgenomen in het
gekozen thema zoals bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid. Zo is er in thema Thuis
en Tevreden geen kalverhouder opgenomen in de keten, maar bij thema’s Loyaal aan Lokaal
en Maximaal Integraal wel.
2.2.4 Subsidiabele kosten
Op grond van artikel 35, vijfde lid, verordening 1305/2013, komen de kosten die verband
houden met samenwerkingsverbanden in aanmerking voor subsidie. Overeenkomstig artikel
1.3, komen als subsidiabele kosten de loonkosten, bijdrage in natura, afschrijvingskosten
en andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht
kan worden overgelegd in aanmerking. In artikel 4.9.5 staat beschreven welke kosten,
die verband houden met het samenwerkingsverband, subsidiabel zijn. Ingevolge artikel
4.9.5, tweede lid, zijn de kosten voor de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband
en het gezamenlijk formuleren van een projectplan subsidiabel omdat het starten en
succesvol laten verlopen van een nieuw samenwerkingsverband veel tijd vraagt van de
aangesloten ondernemers. Om een nieuwe samenwerkingsverband te laten slagen is tijdelijke
inhuur van arbeid nodig. Deze tijdelijke inhuur kan worden ingezet voor projectbegeleiding
of ter vervanging van de ondernemer als die zich gaat bezighouden met projectbegeleiding.
Daarnaast zijn de activiteiten voor de uitvoering van een proefproject op grond van
artikel 4.9.5, derde lid, voor 100% subsidiabel.
Tot slot is er voor gekozen de activiteiten die zien op fysieke investeringen voor
de uitvoering van een project in artikel 4.9.5, vierde lid, voor 40% subsidiabel te
maken omdat beschikbare stalruimte in sommige gevallen moet worden aangepast aan het
nieuwe gebruiksdoel, waarbij het soms voordeliger is om over te gaan op nieuwbouw.
Bijvoorbeeld in gevallen waarin bestaande huisvesting niet geschikt is voor de opvang
van (grotere groepen) kalveren.
In afwijking van artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a en artikel 1.4, eerste lid,
onderdeel a, subonderdeel 1 en 2 worden de loonkosten berekend door een per medewerker
bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met
een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten
wordt berekend en dat bedrag vervolgens gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige
werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede
uren.
Overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3, kunnen de loonkosten
overigens ook berekend worden middels een door de Minister goedgekeurde integrale
kostensystematiek (IKS).
Bijdragen in natura en afschrijvingskosten kunnen in bepaalde gevallen subsidiabel
gesteld worden, mits wordt voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 69, eerste
en tweede lid, van Verordening 1303/2013. In afwijking van artikel 1.4, tweede lid,
wordt de vergoeding voor eigen arbeid berekend door het aantal aan het proefproject
bestede uren te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van 35€.
Aan de eigen arbeid door de ondernemer zijn geen uitgaven verbonden, maar ze behoren
wel tot de kosten van het bedrijf. Zou de ondernemer zelf niet werken dan moet er
een arbeidskracht van elders worden aangetrokken. Het loon dat wordt uitgespaard door
zelf projectarbeid te verrichten vormt de basis van de vergoeding voor eigen arbeid
inclusief de werkgeverslasten. Voor de bepaling van de vervangingswaarde is gekeken
naar de kosten van een agrarische bedrijfsverzorger die de ondernemer zelfstandig
kan vervangen. In Nederland wordt een groot deel van deze diensten verzorgd door de
organisaties Agrarische Bedrijfsverzorging (AB). Deze organisaties leveren arbeid
voor piekperioden, vakanties, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Bedrijfsverzorgers
voeren de werkzaamheden zelfstandig uit en zijn daarmee in staat om een agrarisch
ondernemer te vervangen. Artikel 69, eerste lid, onderdeel b van Verordening 1303/2013
geeft aan dat de aan bijdragen in natura toegekende waarde niet hoger is dan de kosten
die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard. Om te voldoen aan deze
voorwaarde heeft RVO een inventarisatie onder AB organisaties uitgevoerd voor de arbeidskosten
per uur. Op basis hiervan komt RVO tot 35 euro exclusief BTW per uur. Dit volgt uit
‘ Vereenvoudigde kostenopties POP3; uurtarief voor inbreng ‘in natura door agrarische
ondernemer en een uurtarief voor inbreng ‘in natura’ door vrijwilligers’, opgesteld
door Nico Polman (LEI Wageningen UR), Aly Wisse-Maat (Flynth), Jakob Jager (LEI Wageningen
UR), Leo Groenewegen (Flynth) en Gabe Venema (LEI Wageningen UR) op 10 november 2015.
2.2.5 Verdeling subsidieplafond
Overeenkomstig artikel 2.4., onderdeel b, is in deze regeling voor een wijze van verdelen
gekozen waarbij de Minister het subsidieplafond verdeelt op volgorde van rangschikking
van de aanvragen. De aanvraag die naar het oordeel van de Minister de grootste bijdrage
levert aan de doelstelling van de subsidie, komt het eerst in aanmerking voor subsidie.
Hoe de aanvragen worden beoordeeld aan de hand van selectiecriteria, is verder uitgewerkt
in artikel 4.9.8. en toegelicht in paragraaf 2.2.6 van deze toelichting.
De wijze waarop de subsidie wordt verdeeld over de verschillende thema’s is vastgelegd
in artikel 4.9.6. Dit is een bijzondere constructie die het doel heeft dat in alle
thema’s ongeveer evenveel pilots worden gehonoreerd. Hierdoor blijft het mogelijk
om verschillende alternatieven (thema’s) te onderzoeken van de huidige kalverketen,
ook als de ingediende projecten voor dit thema een minder hoge score krijgen dan projectvoorstellen
die binnen andere thema’s vallen.
Als er onvoldoende budget is om alle aanvragen met gelijke rangorde binnen de thema’s
te honoreren, worden de projecten met de hoogste rangschikking gehonoreerd tot het
budget is uitgeput.
Een voorbeeld van hoe de rangschikking werkt: uitgangspunt is de situatie waarin 14
projectaanvragen de minimumscore van 20 punten hebben behaald en het budget na toekennen
van 11 projecten is uitgeput. De projecten in de groene vakken hebben een beschikking
ontvangen. De overige projectvoorstellen krijgen geen positieve beschikking.
|
thema 1
|
thema 2
|
thema 3
|
thema 4
|
Eerste positie binnen thema
|
1
|
13
|
11
|
7
|
Tweede positie binnen thema
|
2
|
14
|
12
|
8
|
Derde positie binnen thema
|
3
|
|
|
9
|
Vierde positie binnen thema
|
4
|
|
|
10
|
Vijfde positie binnen thema
|
5
|
|
|
|
Zesde positie binnen thema
|
6
|
|
|
|
2.2.6 Beoordeling aanvragen
Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen. De Minister rangschikt
een aanvraag voor subsidie op basis van de selectiecriteria: efficiëntie, haalbaarheid,
mate van effectiviteit en mate van innovativiteit. De beoordeling zal door RVO namens
de Minister worden gedaan. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een beoordelingscommissie.
De criteria hebben daarnaast de volgende wegingsfactoren:
selectiecriterium
|
punten
|
wegingsfactor
|
maximaal
|
mate van effectiviteit
|
0-4
|
3
|
12
|
kans op succes/ herhaalbaarheid
|
0-4
|
2
|
8
|
mate van efficiëntie
|
0-4
|
2
|
8
|
mate van innovativiteit
|
0-4
|
2
|
8
|
|
|
|
36
|
0 punten worden behaald indien het voorstel op betreffende criterium geen bijdrage
levert;
1 punt wordt behaald indien het voorstel op betreffende criterium onvoldoende is;
2 punten worden behaald indien het voorstel op betreffende criterium voldoende is;
3 punten worden behaald indien het voorstel op betreffende criterium goed is;
4 punten worden behaald indien het voorstel op betreffende criterium zeer goed is.
De totaalscore betreft de bij de rangschikking toegekende punten maal de betreffende
wegingsfactoren. Er dient een minimumscore van 20 punten te worden behaald. Na rangschikking
worden de aanvragen gecategoriseerd in een van de vier thema’s (Loyaal aan Lokaal,
Maximaal Integraal, Thuis en Tevreden of Overig). In elk type samenwerking worden
allereerst de projecten met de hoogste scores gehonoreerd, daarna de projecten tweede
in rang, etc. Als er in een (of meer) samenwerkingsmogelijkheden geen aanvragen (meer)
zijn, vervalt dit budget projecten in andere thema’s waarvoor binnen dit thema onvoldoende
budget beschikbaar is. Hiervoor geldt dat de subsidie wordt toegekend op basis van
hoogste score, onafhankelijk van het thema waarin dit voorstel valt.
De mate van effectiviteit
Met mate van effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin de systeemverandering
(en niet een managementverandering) leidt tot een verbetering van de kalvergezondheid
en welzijn. Bij het thema samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie,
maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling
en nieuw samenspel tussen ketenpartijen. In samenhang worden de volgende aspecten
bezien:
-
1. Meerwaarde beoogde systeemverandering welke moet leiden tot een verbetering van de
diergezondheid – de samenwerking wordt zo vormgegeven dat er een minimale kans is
dat het kalf ziek wordt.
-
2. Meerwaarde beoogde systeemverandering welke moet leiden tot een verbetering van het
dierenwelzijn – er zijn aanvullende maatregelen genomen om het dierenwelzijn te verbeteren
anders dan door het verbeteren van de diergezondheid.
-
3. Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – het project heeft voorbeeldwerking,
het levert ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen.
-
4. Mate van geschiktheid van de beoogde systeemverandering voor brede toepasbaarheid
/ uitrol – er is goede kans op snelle overname van het systeem door andere veehouders
binnen de keten.
-
5. Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatietraject
en ten behoeve van verspreiding van de resultaten – er wordt een koppeling gemaakt
tussen wetenschappelijke en praktijkkennis, in de begroting wordt geld gereserveerd
voor actieve kennisdeling.
Haalbaarheid
De haalbaarheid wordt gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare
en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief goede afspraken over taken
en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten. De partijen moeten de beoogde verandering
duidelijk vertalen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in
termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit
de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf: het
aantal deelnemers dat aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers
over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit’ van de deelnemers in relatie tot
de systeemverandering. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien. Bij
dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:
-
1. Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – alle randvoorwaarden
zijn goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, er is goed nagedacht
over procesmanagement, risicomanagement, er zijn goede kwaliteitseisen gesteld aan
de trekker van het project.
-
2. Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en aanwezige kennis – het samenwerkingsverband
laat zien dat ze zich heeft georiënteerd op bestaande kennis, aanbevelingen en best
practices rond dierziektepreventie en welzijnsverbetering in de kalverhouderij.
-
3. Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – de samenwerking heeft de
probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor
ogen en heeft de praktische uitwerking daarvan duidelijk in kaart gebracht.
-
4. Kwaliteit in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband
– de samenstelling van de groep past bij de ambitie. Alle deelnemers in de keten zijn
in voldoende mate en van voldoende kwaliteit aanwezig en alle processen (van raskeuze
kalf tot afzet vlees) zijn meegenomen.
De mate van efficiëntie
Mate van efficiëntie wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten
te relateren aan het verwachtte positieve effect op de diergezondheid. Hierbij wordt
in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:
-
1. Redelijkheid van kosten – de begroting staat in een reële verhouding tot de geplande
prestatie en dit is voldoende aannemelijk gemaakt.
-
2. Relevantie van de kosten – de gevraagde bijdrage wordt besteed aan zaken die nodig
zijn om, middels een andere organisatie van de kalverketen, de kalvergezondheid of
welzijn te verbeteren en/of dit effect te monitoren.
-
3. Efficiënt gebruik van kennis en arbeid – bestaande kennis wordt goed benut, de overhead
van het project staat in verhouding tot de prestatie.
Mate van innovativiteit
Met innovativiteit wordt gedoeld op de mate waarin het nieuwe systeem afwijkt van
het huidige systeem. Als het systeem nauwelijks afwijkt dan wordt er 1 punt toegekend.
Betreft het een zeer grote systeemverandering, dan worden 4 punten toegekend. In samenhang
worden de volgende aspecten bezien:
-
1. Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – het idee is vernieuwend.
-
2. Transitie karakter van de innovatie – de innovatie draagt bij aan realisatie van integrale
verduurzaming van de kalverketen (ook op andere verduurzamingsthema’s als het verlagen
van emissies, het verbeteren van circulariteit en biodiversiteit en verdienvermogen,
etc.) en/of is sector overschrijdend toepasbaar (cross-over).
-
3. Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – deze samenwerking wijkt duidelijk
af van de gangbare samenwerking in de kalverketen.
-
4. Toepassingsgebied – de gebruikte oplossing is bekend, maar wordt nog niet toegepast,
het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen.
2.2.7 Verplichtingen aanvrager
De pilots onderzoeken en demonstreren hoe door veranderingen in de samenwerking in
de kalverketen de incidentie van infectieuze ziekten als longontsteking en borstvliesontsteking
worden teruggebracht. Daarnaast leveren de pilots inzicht in het verdienmodel van
deze nieuwe concepten. In de samenwerking zijn melkveehouders, een slachter en een
afzetkanaal van kalfs- of rundvlees betrokken en inclusief alle tussenliggende schakels
indien nodig.
De subsidieontvanger spant zich in om samen te werken met andere ontvangers van de
subsidie met het oog op het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van ideeën
en het opstellen van gezamenlijke rapportages (artikel 4.9.10, vierde lid). Naast
de geëigende communicatiekanalen, maakt de subsidieontvanger de resultaten van het
project openbaar. Daarnaast is er een verplichting in de regeling opgenomen dat de
subsidieontvanger moet bijdragen aan kennisdeling, zodat deze regeling kan bijdragen
aan het inspireren van veehouders ter verduurzaming van de kalverketen (4.9.10, eerste
lid, onderdeel h).
De subsidieontvanger of de penvoerder dient uiterlijk een jaar na subsidieverlening
een tussenrapportage in bij de Minister, door deze voor deze datum op te sturen naar
de RVO.nl (artikel 4.9.10, vierde lid). In deze tussenrapportage worden tussentijdse
resultaten en de projectvoortgang beschreven in relatie tot het projectplan. Indien
de pilot is afgerond, dient de subsidieontvanger de eindrapportage binnen 13 weken
maar uiterlijk op 1 april 2025 in. De tussenrapportage vervalt in dat geval. De subsidieontvanger
en de in het samenwerkingsverband samenwerkende partijen werken mee aan een door de
Minister voorgeschreven wijze van monitoring met betrekking tot de gezondheid en het
dierenwelzijn van kalveren, dit is opgenomen in artikel 4.9.10, zevende lid. De voorgeschreven
wijze van monitoring met betrekking tot gezondheid en dierenwelzijn van kalveren is
volgens een vast protocol en in lijn met pilotstudie implementatie welzijnsmonitor
vleeskalveren, WUR 2021. Tevens wordt het medicijngebruik bij de kalveren opgevraagd.
De monitoring vindt plaats door een partij die alle pilots op dezelfde wijze monitort
waardoor het mogelijk is om de data onderling en met historische data te vergelijken.
Dit is met name van belang om te onderzoeken of de hypothese dat slechte kalvergezondheid
in de huidige keten een systemische oorzaak heeft en kan worden verbeterd door het
doorvoeren van een of meer alternatieven voor de huidige kalverketen.
Ook vindt er een tweede type monitoring plaats in deze regeling waarin de aanvragers
zelf moeten voorzien, en dit ook onderdeel moeten laten zijn van hun projectplan.
Dit heeft betrekking op de verdienvermogen en schaalbaarheid en niet op dierengezondheid
en welzijn van kalveren. Hierin voorziet artikel 4.9.2., eerste lid, sub c. Dit is
van belang omdat een duurzame veehouderij alleen mogelijk is als er ook sprake is
van een duurzaam verdienmodel voor de veehouder.
3. Staatssteun
Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013, zijn de artikelen
107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die
de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen
de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. De activiteiten die op grond van deze
regeling worden gesubsidieerd betreffen uitsluitend activiteiten met betrekking tot
landbouwproducten. Het verlenen van subsidie voor samenwerkingsprojecten kan op grond
van artikel 35 van verordening 1305/2013. Het verlenen van subsidie voor bepaalde
investeringen door melkveehouders(zie paragraaf 2.2.5. van deze toelichting) kan op
grond van artikel 45, tweede lid, van verordening 1305/2013. De module voldoet aan
en reikt niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening mogelijk maken. De
betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening
1305/2013 en het POP3-programma dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd
door de Europese Commissie.
De subsidiemodule Pilots gezonde kalverketen maakt deel uit van het POP3+ programma
2021-2022. De module wordt bekostigd met EU-middelen, omdat de middelen afkomstig
zijn uit de vanuit het ELGF (eerste pijler) overgehevelde middelen naar het ELFPO
(tweede pijler). Voor deze middelen is geen cofinanciering vereist. Het Europees kader
bestaat in hoofdzaak uit Verordening (EU) nr. 2020/2220 van het Europees parlement
en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen
voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en
uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging
van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013
wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening
(EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren
2021 en 2022 (PbEU 2020, 437), ook wel de Transitieverordening genoemd. Deze transitieverordening
heeft de looptijd van de twee bestaande landbouwfondsen, het ELGF en het ELFPO, met
twee jaar verlengd. Ook is de mogelijkheid tot overheveling van middelen tussen het
ELGF en het ELFPO verlengd. Nederland heeft in 2019 besloten middelen vanuit het ELGF
fonds in 2020 over te hevelen naar het ELFPO, voor het jaar 2021. Van deze overgehevelde
middelen wordt een budget van 10 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de uitvoering
van onderhavige regeling Pilots gezonde kalverketen.
4. Berekening administratieve lasten
De administratieve lasten voor de subsidiemodule Pilots gezonde kalverketen bedraagt
voor de totale subsidieperiode € 61.448,-, dit is 0,61 procent van het totale budget
van deze regeling. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 15 samenwerkingsverbanden
interesse hebben in de subsidiemodule en 12 aanvragen worden gehonoreerd. Bij deze
subsidiemodule is het opstellen van een projectplan subsidiabel, en worden bij geleverde
producten, naast de product- en activiteitkosten (15%) de ureninzet voor administratie
en coördinatie gesubsidieerd.
Het grootste deel van deze lasten komt te liggen bij de penvoerder van het samenwerkingsproject.
In bovenstaande berekening is rekening gehouden met de volgende administratieve lasten:
-
• Kennisname en aanvraag: potentiële deelnemers moeten de regeling en bijbehorende procedure
bestuderen. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet het samenwerkingsverband
een projectplan en projectbegroting opstellen, een samenwerkingsovereenkomst afsluiten,
een penvoerder machtigen en een aanvraag indienen. Voor het projectplan dient de aanvrager
gebruik te maken van een format dat RVO hiervoor heeft opgesteld. Voor het machtigen
van de penvoerder kan gebruik worden gemaakt van een machtigingsformulier.
-
• Uitvoering: Tijdens de pilot moet een tussenrapportage worden opgesteld. Deelnemers
kunnen twee maal per jaar een betaalverzoek indienen. Mogelijk moet een wijzigingsverzoek
worden ingediend.
-
• Eindverantwoording: aan het eind van het project dient de penvoerder een eindrapportage,
facturen en betaalbewijzen te overleggen.
-
• Verplichtingen na afloop: deelnemers dienen hun stukken deugdelijk te administreren
en mee te werken aan controles, audits en evaluaties.
-
• Overige administratieve lasten: Mocht er sprake zijn van een conflict, dan kan een
penvoerder tijd kwijt zijn aan bezwaar en beroepsprocedures.
5. Uitvoering
De uitvoering van deze subsidiemodules is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO.nl). Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De regeling wordt zo snel mogelijk opengesteld.
De informatie die relevant is voor potentiële aanvragers wordt voorafgaand aan de
openstelling bekend gemaakt.
6. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Artikel 4.9.1 (begripsbepalingen)
Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de subsidiemodule worden
gebruikt.
Artikel 4.9.2 (subsidieaanvraag)
Her eerste lid bepaalt dat subsidie kan worden verstrekt voor projecten die gericht
zijn op toekomstbestendige landbouw in de kalverketen. Het proefproject moet bestaan
uit het gezamenlijk ontwikkelen, toetsen en demonstreren van nieuwe concepten in de
kalverketen welke moet leiden tot een verbetering van het dierenwelzijn en de diergezondheid
van kalveren. Daarnaast is in dit lid opgenomen dat het projectplan dat bij de aanvraag
wordt ingediend, moet voldaan aan de in artikel 4.9.10 gestelde voorwaarden. Ook is
de subsidie beschikbaar voor de uitvoering van de proefprojecten en de monitoring
van de gegevensverzameling over de uitvoering en opbrengsten van de proefprojecten.
In het tweede lid is opgenomen dat het proefproject moet bijdragen aan één van de
vier genoemde thema’s. Deze thema’s zijn in het algemene deel van de toelichting reeds
uitgebreid besproken.
Artikel 4.9.3 (begunstigden)
In dit artikel zijn de eisen bepaald waaraan een samenwerkingsverband moet voldoen.
Het moet gaan een samenwerkingsverband dat bestaat uit een samenwerkingsverband dat
bestaat uit tenminste één melkveehouder en één afzetkanaal, waar nodig aangevuld met
andere partijen uit de kalverketen.
Artikel 4.9.4 (hoogte subsidie)
In dit artikel is bepaald dat bij verlening de subsidie ten minste € 75.000 bedraagt
en ten hoogste € 1.000.000 per proefproject. Voor zover de subsidiabele kosten van
het proefproject lager uitvallen en de subsidie daardoor bij de subsidievaststelling
alsnog onder het minimumbedrag uitkomt, leidt dit niet tot intrekking van de volledige
subsidie. Daarentegen kan het subsidiebedrag voor begunstigde bij de subsidievaststelling
nooit meer bedragen dan dat er aan subsidie is verleend.
Artikel 4.9.5 (subsidiabele kosten)
De subsidiabele kosten zijn hiervoor in paragraaf 2.2.4 al uitvoerig toegelicht.
Artikel 4.9.6 (verdeling subsidieplafond)
Voor de samenwerkingsmodule is in totaal € 10,0 miljoen beschikbaar verdeeld over
vier thema’s. Er is geen onderverdeling gemaakt van het beschikbare budget over de
afzonderlijke thema’s maar er is één subsidieplafond voor vier thema’s. In dit artikel
is opgenomen dat de Minister het subsidieplafond verdeelt per thema op volgorde van
rangschikking van de aanvragen. Na de rangschikking overeenkomstig artikel 4.9.8,
worden de aanvragen gecategoriseerd in een van de vier thema’s als bedoeld in artikel
4.9.2, tweede lid. In de algemene toelichting is hier uitgebreid op ingegaan.
Artikel 4.9.7 (realisatietermijn)
Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de REES dient binnen 13 weken na realisatie
een verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend. In aanvulling hierop is
bepaald dat het verzoek uiterlijk 1 april 2025 moet zijn ingediend. Dit houdt verband
met het feit dat op grond van artikel 65, tweede lid, van Verordening 1303/2013 in
samenhang met artikel 2, tweede lid, van de Transitieverordening, uiterlijk op 31 december
2025 alle uitgaven voor het POP moeten zijn gedaan en aan de begunstigden uitbetaald.
Artikel 4.9.8 (afwijzingsgronden)
In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.11 van de REES nog een tweetal gronden
opgenomen die ervoor zorgen dat de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening
beslist. In subonderdeel a is bepaald dat afwijzend op een aanvraag wordt besloten
indien de activiteit niet nieuw is voor de aanvrager. In subonderdeel b is als afwijzingsgrond
opgenomen dat niet het minimale aantal van 20 punten wordt toegekend.
Artikel 4.9.9 (rangschikkingscriteria)
In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt aangegeven dat de aanvragen die
voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van vier selectiecriteria:
effectiviteit, kans op haalbaarheid, efficiëntie en mate van innovatie.
Voor ieder criterium kan nul tot en met vier punten worden behaald, waarbij per selectiecriterium
0 punten worden gegeven wanneer de projectaanvraag geen bijdrage levert en 4 punten
wanneer het project een zeer goede bijdrage levert. Er worden alleen hele punten toegekend.
De criteria hebben daarnaast de volgende wegingsfactoren:
Selectiecriterium
|
Punten
|
Wegingsfactor
|
Maximaal
|
Effectiviteit
|
0-4
|
3
|
12
|
Haalbaarheid
|
0-4
|
2
|
8
|
Innovatie*
|
0-4
|
2
|
8
|
Efficiëntie*
|
0-4
|
2
|
8
|
Totaal
|
|
|
36
|
Hoe het bepalen van de scores van de selectiecriteria plaatsvindt, is uiteen gezet
in de algemene toelichting.
Artikel 4.9.10 (verplichtingen subsidieontvanger)
In het eerste lid van dit artikel is opgenomen welke onderdelen in het verder uit
te werken projectplan als onderdeel van het project waarvoor subsidie wordt verleend,
dienen te worden opgenomen. Wanneer de subsidie is toegekend stelt de subsidieontvanger
alles in het werk om het project samen met de andere bij het project betrokken partijen
te realiseren en over de resultaten te rapporteren.
Het tweede lid schrijft voor dat de aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking
van een door de Minister vastgesteld format vergezeld van de in dat format genoemde
verplichte bijlagen. Het format kan worden gevonden op de website van RVO. Naast de
in het tweede lid opgenomen onderdelen waar het projectplan een beschrijving van moet
bevatten, moet ook worden voldaan aan de vereisten zoals opgenomen in artikel 2.9,
vierde lid, van de REES.
Op basis van het derde lid is de subsidieontvanger verplicht om deze resultaten openbaar
te maken onder andere via de website van Europese Innovatie Platform (EIP). Deze verplichting
bestaat ook voor andere samenwerkingsprojecten, die binnen de kaders van het POP worden
uitgevoerd. Binnen de Europese Unie wordt daarnaast veel waarde gehecht aan het delen
en gebruiken van elkaars opgedane kennis. Dit maakt de subsidie effectiever.
Het vierde lid geeft aan dat tussenrapportages uiterlijk een jaar na subsidieverlening
bij de Minister moeten worden ingediend.
In lid 5 wordt de subsidieontvanger verplicht gedurende vijf jaar na afronding van
het project medewerking te verlenen aan het opstellen van een evaluatie waarin over
de resultaten wordt gerapporteerd.
Volgens lid 6 is de subsidieontvanger verplicht te voldoen aan artikel 80 van Verordening
1305/2013. Hierin is bepaald dat steun in het kader van deze verordening enkel wordt
verleend aan samenwerkingsvormen die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden
krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
Tot slot is in het zevende lid van dit artikel bepaald dat de subsidieontvanger en
de in het samenwerkingsverband samenwerkende partijen meewerken aan een door de Minister
voorgeschreven wijze van monitoring met betrekking tot de gezondheid en het dierenwelzijn
van kalveren.
Artikel 4.9.11 (voorschotverlening)
Deze voorziening kan van belang zijn in het geval binnen een project een duidelijk
onderscheid kan worden gemaakt in de verschillende fasen of activiteiten van het project.
Hiervan kan sprake zijn als investeringen een onderdeel vormen van het project. Er
kan een verzoek tot voorschotbetaling worden ingediend. Betaling van het voorschot
vindt op grond van dit artikel, maximaal twee maal per jaar plaats. Waar in dit artikel
wordt gesproken over voorschotten gaat het in de in de praktijk dus om deelbetalingen.
Artikel 4.9.12 (Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse)
De Minister vordert het verstrekte subsidiebedrag bij de aanvrager terug als blijkt
dat onrechtmatig of onterecht is verstrekt. Op de verstrekte subsidies vinden hiervoor
administratieve controles of controles op het landbouwbedrijf plaats.
Artikel 4.9.13 (Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen)
Dit artikel regelt dat wanneer blijkt dat een aanvrager niet aan de subsidievoorwaarden
voldoet en daarmee de subsidie onrechtmatig of onterecht zou worden gegeven, de subsidie
niet wordt betaald dan wel gedeeltelijk of geheel ingetrokken of na controle teruggevorderd.
Hiervan kan worden afgeweken als blijkt dat er sprake is van een uitsluitingsgronden
van artikel 64 van Verordening 1306/2013.
Artikel 4.9.14 (Vervaltermijn)
Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, is het verplicht
een vervaltermijn op te nemen die niet later valt dan vijf jaren na de inwerkingtreding
van de regeling. Deze subsidiemodule vervalt met ingang van 31 december 2025. Er is
voor deze datum gekozen vanwege het feit dat op grond van artikel 65, tweede lid,
van Verordening 1303/2013 in samenhang met artikel 2, tweede lid, van de Transitieverordening,
uiterlijk op 31 december 2025 alle uitgaven voor het POP moeten zijn gedaan en aan
de begunstigden uitbetaald.
Artikel II en III
Voor deze subsidiemodule geldt een openstellingsperiode van 11 april 2022 tot en met
23 mei 2022 waarin aanvragen kunnen worden ingediend. Voor de samenwerkingsmodule
is in totaal € 10,0 miljoen beschikbaar. Deze regeling treedt in werking met ingang
van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Met de datum van de inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste
verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste
dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt.
Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige
inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid
geboden spoedig subsidieaanvragen in te dienen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
H. Staghouwer