Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 april 2022, nr. WJZ/ 21213913, tot wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies in verband met subsidiëring pilots kalvergezondheid en welzijn van kalveren

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 35 van verordening 1305/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

Gelet op artikel 3, eerste, tweede en derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Gelet op de artikelen 15, 19 en 27 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan hoofdstuk 4 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 4.9 Pilots gezonde kalverketen

Artikel 4.9.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

afzetkanaal:

groothandel, winkel of winkelketen die producten uit de kalverhouderij verkoopt, te koop aanbiedt, levert of op andere wijze verhandelt;

kalverhouder:

een eigenaar of houder van een of meerdere stallen waarin bedrijfsmatig vleeskalveren worden gehouden;

kalverhouderij:

veehouderij die eigenaar is of houder van een of meerdere stallen waarin bedrijfsmatig vleeskalveren worden gehouden;

kalverketen:

de samenwerking tussen melkveehouder, veetransporteur, kalverhouder, slachter of afzetkanaal die ziet op vleeskalveren.

melkveehouder:

een eigenaar of houder van melkkoeien die melk levert aan een zuivelonderneming of die de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerkt tot eindproducten.

slachter:

slachthuis waar het vleeskalf geslacht wordt.

verzamelcentrum:

inrichting voor het verzamelen van vleeskalveren van waaruit dieren worden verplaatst.

verordening 1306/2013:

verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

vleeskalveren:

kalveren geboren op de melkveehouderij die louter worden gehouden voor de productie van rund-of kalfsvlees.

Artikel 4.9.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een project dat bestaat uit:

    • a) Het gezamenlijk ontwikkelen, toetsen en demonstreren van nieuwe concepten in de kalverketen die moeten leiden tot een verbetering van het dierenwelzijn en de diergezondheid van kalveren;

    • b) het formuleren van een projectplan voor het bereiken van toekomstbestendige landbouw in de kalverketen overeenkomstig de in artikel 4.9.10, eerste lid, gestelde voorschriften;

    • c) de uitvoering van een proefproject ter uitvoering van een projectplan;

    • d) monitoring van en gegevensverzameling over de uitvoering en resultaten van een proefproject;

    • e) kennisverspreiding van de verworven kennis van de resultaten van een proefproject.

  • 2. Het proefproject moet bijdragen aan één van de vier volgende thema’s:

    • a) thema ‘loyaal aan lokaal’ waarbij de melkveehouder zijn kalveren rechtstreeks, zonder tussenkomst van een verzamelcentrum, aan een kalverhouder levert en de kalveren worden gehouden volgens een gezamenlijk gezondheidsplan van de melkvee- en kalverhouder;

    • b) thema ‘maximaal integraal’ waarbij kalveren tot de leeftijd van 3 maanden oud bij de melkveehouder blijven;

    • c) thema ‘thuis en tevreden’ waarbij de kalveren bij de melkveehouder blijven tot ze geslacht worden of;

    • d) thema ‘ gezonde kalverketen overig’ waarbij de aanvrager onderbouwt welke verandering in de keten op welke wijze zal leiden tot een verbetering van de gezondheid en het welzijn van kalveren.

Artikel 4.9.3. Begunstigden

De subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit tenminste één melkveehouder, slachter en afzetkanaal, waar nodig aangevuld met andere partijen uit de kalverketen.

Artikel 4.9.4. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten minste € 75.000 en ten hoogste € 1.000.000 per proefproject.

Artikel 4.9.5 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, in aanmerking, overeenkomstig het tweede tot en met vierde lid.

  • 2. Voor de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan, wordt in afwijking van artikel 2.11, tweede lid, onderdeel c, tot een jaar voor de datum van indienen van de aanvraag tot subsidieverlening, 100% subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • a. kosten voor het werven van deelnemers;

    • b. kosten voor het netwerken om het project goed te definiëren;

    • c. kosten voor het opstellen van een projectplan en de samenwerkingsovereenkomst;

    • d. kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 3. Voor de uitvoering van een proefproject wordt 100% subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • e. coördinatiekosten van het samenwerkingsverband;

    • f. kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • g. operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het proefproject, waaronder kosten gemaakt voor monitoring van het project;

    • h. kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 4. Indien voor de uitvoering van een proefproject een fysieke investering wordt gedaan, wordt 40% subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • i. kosten voor de bouw of verbetering van stallen;

    • j. kosten voor de verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • k. kosten voor de aankoop van grond;

    • l. kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • m. kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • n. kosten van verwerving van merken.

  • 5. In afwijking van de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel a, en 1.4, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1 en 2, worden de loonkosten berekend door een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede uren.

  • 6. In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, worden indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, bedoeld in het vijfde lid, de kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1303/2013, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35,–.

  • 7. Overeenkomstig artikel 69, derde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013, zijn kosten voor de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond subsidiabel tot een bedrag van maximaal 10% van de totale subsidiabele uitgaven van het project.

Artikel 4.9.6. Verdeling subsidieplafond
  • 1. Het subsidieplafond voor deze regeling bedraagt € 10.000.000.

  • 2. De Minister verdeelt het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, per thema, als bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen, bedoeld in de artikelen 2.4, onderdeel b, en 2.6.

  • 2. Na rangschikking overeenkomstig artikel 4.9.9 worden de aanvragen gecategoriseerd in een van de vier thema’s, bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid. In elke categorie worden allereerst de projecten met de hoogste scores gehonoreerd, daarna de projecten in de rangen daaropvolgend. Als er in een of meer categorieën geen aanvragen meer zijn, worden in de overige categorieën de aanvragen met dezelfde rangorde binnen de verschillende categorieën gehonoreerd.

Artikel 4.9.7. Realisatietermijn
  • 1. De start van het proefproject vindt plaats na de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2.9, en uiterlijk binnen twee maanden na de datum van subsidieverlening

  • 2. De afronding van het proefproject vindt plaats binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20. Indien het proefproject is afgerond, dient de subsidieontvanger overeenkomstig artikel 2.20 zijn aanvraag tot subsidievaststelling in binnen 13 weken doch uiterlijk op 1 april 2025.

Artikel 4.9.8. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. een activiteit onder een van de thema’s als bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid, niet nieuw is voor het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.9.3, eerste lid;

  • b. aan een aanvraag met het project dat bijdraagt aan de doelstelling, bedoeld in 4.9.2, tweede lid, minder dan 20 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.9.9, derde lid.

Artikel 4.9.9. Rangschikkingscriteria
  • 1. De Minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van innovativiteit hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 4.

  • 3. Voor de rangschikking van een aanvraag wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 3, 2, 2 en 2.

  • 5. De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het proefproject zijn toegekend.

  • 6. Indien aan twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan onderdeel a van het eerste lid. Hierna stelt de Minister de onderlinge rangschikking van aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 4.9.10. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, neemt de subsidieontvanger in het projectplan op:

    • a) een beschrijving van de huidige situatie in de keten, waaronder een beschrijving bij de partners van het betreffende samenwerkingsverband met betrekking tot het houden van kalveren en vermarkten van de producten uit de kalverhouderij;

    • b) een beschrijving van de beoogde maatregelen die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van een van de vormen van samenwerking, bedoeld in 4.9.2, tweede lid;

    • c) de verwachte concrete resultaten van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b, waaronder een uitwerking van het verwachte effect op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn van het vleeskalf en het verwachte verdienmodel en schaalbaarheid van dit samenwerkingsverband;

    • d) een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het projectplan betrokken partijen waaronder de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers;

    • e) (een inschatting van) de risico’s, randvoorwaarden en de negatieve (neven)omgevingseffecten op andere actoren binnen of buiten het projectgebied of sector;

    • f) de uitvoering en realisatietermijn waarbij per te onderscheiden fase van de projectactiviteit een start- en einddatum wordt benoemd;

    • g) de verwachte bijdrage aan de selectiecriteria, bedoeld in artikel 4.9.9, eerste lid;

    • h) de verwachte bijdrage aan kennisverspreiding waaronder een communicatieplan waarbij de activiteiten worden beschreven, op welke wijze de kalverketen wordt betrokken en welke netwerken worden ingezet;

    • i) een financieringsplan;

    • j) monitoring van en gegevensverzameling over de uitvoering en opbrengsten van de proefprojecten met betrekking tot verdienmodellen en schaalbaarheid;

    • k) een opgave van de verwachtte netto inkomsten van het project.

  • 2. Het projectplan wordt opgesteld overeenkomstig een door de Minister ter beschikking gesteld model.

  • 3. De subsidieontvanger maakt de resultaten van de activiteit openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013, en andere geëigende netwerken.

  • 4. De penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.9.3, dient uiterlijk een jaar na subsidieverlening een tussenrapportage in bij de Minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten.

  • 5. De subsidieontvanger verleent gedurende ten hoogste vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 4.9.2, eerste lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 6. De subsidieontvanger voldoet aan artikel 80 van Verordening 1305/2013.

  • 7. De in het samenwerkingsverband samenwerkende partijen werken mee aan een door de Minister voorgeschreven wijze van monitoring met betrekking tot de gezondheid en het welzijn van kalveren.

Artikel 4.9.11. Voorschotverlening
  • 1. De Minister verleent ten hoogste tweemaal per jaar voorschotten. De aanvrager kan maximaal tweemaal per jaar een betaalverzoek indienen.

  • 2. Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt de som van de voorschotten ten minste € 50.000 of ten minste 25% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 4.9.12. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse
  • 1. De Minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

  • 2. De Minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.9.13. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen
  • 1. De Minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 2. De Minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van verordening 1306/2013, vast met inachtneming van artikel 64 van verordening 1306/2013.

  • 3. De Minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.9

Artikel 4.9.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

Aan de tabel in artikel 3, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt een rij toegevoegd, luidende:

1

2

3

4

5

6

Instrument

Artikel

Groep

Thema/Programma

Openstelling

Plafond

Titel 4.9

4.9.2

 

‘loyaal aan lokaal’, ‘maximaal integraal’, ‘thuis en tevreden’ en ‘gezonde kalverketen overig.

16-5- 2022–27-6-2022

10 miljoen euro

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (hierna: REES) heeft tot doel om de ontwikkeling van nieuwe concepten in de kalverketen die bijdragen aan een verbetering van het dierenwelzijn en de diergezondheid te stimuleren en deze concepten in de praktijk te testen; hiertoe wordt een nieuwe module in de REES ingevoegd.

Om melk te kunnen geven, krijgt elke melkkoe jaarlijks een kalf. Kalveren die niet nodig zijn voor de vervanging van melkkoeien (alle stier- en een deel van de vaarskalveren) worden verkocht aan een veehandelaar die deze kalveren bijeenbrengt op een verzamelstation en vervolgens verkoopt aan een vleeskalverhouder. Tezamen vormen deze melkvee-, transport- en kalversector de kalverketen.

De kalversector, en daarmee de kalverketen, is uniform. Hoewel er meerdere plannen liggen om de kalverketen te veranderen, zowel vanuit de melkvee- als de kalversector, blijven veel van deze ideeën liggen of is hun omvang beperkt. Dit wordt mede veroorzaakt door het sector-overschrijdende karakter van deze plannen, de kleine Nederlandse markt voor kalfsvlees en de lage prijs voor rundvlees. Het huidige systeem en de strikte scheiding tussen de drie sectoren in de huidige kalverketen staat verduurzaming van de keten in de weg.

Het stimuleren van nieuwe wijzen / vormen van samenwerken moet leiden tot een verbetering van de kalvergezondheid, een beter dierenwelzijn en bijdragen aan het verdienvermogen van de veehouder. Deelnemers aan deze regeling moeten de gezondheid van hun kalveren monitoren en verkregen kennis met andere veehouders delen.

2. Pilots gezonde kalverketen

2.1 Aanleiding en doel

Het aantal zieke vleeskalveren, en als gevolg daarvan het antibioticumgebruik, in de kalversector is te hoog. Kalveren hebben vaak last van een long- of borstvliesontsteking en diarree. Deze ziekten tasten het welzijn van de kalveren aan. Dit gezondheidsprobleem vindt zijn oorsprong in, en/of wordt versterkt door, de wijze waarop de kalverketen is vormgegeven. Binnen de verschillende sectoren wordt er op managementniveau serieus gewerkt aan het verbeteren van de kalvergezondheid. Op ketenniveau verandert er minder. Om meer inzicht te krijgen in mogelijke alternatieven voor en verbeteringen binnen de huidige Nederlandse kalverketen, heeft de Minister van LNV onderzoek laten doen. Op basis van deze Scenariostudie Kalverketen heeft de Minister € 10 mln. beschikbaar gesteld voor deze subsidieregeling pilots gezonde kalverketen.

De opstellers van deze Scenariostudie Kalverketen hebben voorstellen gedaan die naar verwachting zullen leiden tot een significante verbetering van de kalvergezondheid. De thema’s van deze regeling zijn gebaseerd op hun scenario’s. De opstellers geven aan dat deze scenario’s (of thema’s) niet zijn bedoeld als blauwdruk, maar als ontwikkelrichtingen die verder uitgewerkt en getoetst moeten worden in de praktijk. Om andere kansrijke systeempassingen ook de mogelijkheid te geven om zich verder te bewijzen is in deze subsidieregeling een vierde thema toegevoegd. De thema’s zijn:

  • Loyaal aan Lokaal: hierbij levert een melkveehouder zijn kalveren rechtstreeks (zonder tussenkomst van een verzamelcentrum) aan een vaste kalverhouder. De melkveehouder, kalverhouder en hun dierenarts hebben mimimaal 1x per jaar overleg over een gezamenlijk gezondheidsplan.

  • Maximaal Integraal: hierbij blijven kalveren minimaal tot ze 3 maanden oud zijn bij de melkveehouder, waarna ze worden afgemest bij een kalverhouder.

  • Thuis en Tevreden: kalveren blijven bij de melkveehouder tot ze geslacht worden.

  • Gezonde Kalverketen Overig: andere nieuwe houderijconcepten voor vleeskalveren waarbij de aanvrager in voldoende mate onderbouwd dat deze samenwerking tot een significante verbetering van de kalvergezondheid zal leiden.

Het doel van deze subsidieregeling is stimuleren en testen van alternatieven voor de huidige kalverketen. De resultaten van deze pilots op de kalvergezondheid worden gemeten en openbaar gemaakt. Als uit de pilots blijkt dat deze concepten een duidelijke verbetering van diergezondheid en dierenwelzijn geven en dat er een afzetmarkt is voor de producten uit deze nieuwe concepten, dan kan dit leiden tot een verduurzaming van de hele kalverketen.

2.2 Opzet van de subsidiemodule

2.2.1 Algemeen

De subsidiemodule inzake de pilots gezonde kalverketen wordt als titel 4.9 ingevoegd in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (hierna: REES). Hoofdstuk 1 (algemene bepalingen) en hoofdstuk 2 (regels omtrent subsidieverstrekking door de Minister) uit de REES zijn van overeenkomstige toepassing op door deze wijziging toegevoegde module. Dit is tevens opgenomen in artikel 2.1 uit de REES.

Grondslag voor deze nieuwe titel is artikel 35 van verordening 1305/2013 inzake samenwerking, op grond waarvan steun kan worden verleend ter bevordering van samenwerkingsvormen waarbij ten minste twee organisaties betrokken zijn. De subsidiemodule wordt gefinancierd met middelen uit het GLB. Voor de openstelling is € 10 miljoen beschikbaar (zie de wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 in artikel II van onderhavige regeling). Het voornemen is om de subsidieregeling zes weken open te stellen.

Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende elementen van de regeling en de openstelling daarvan.

2.2.2. Doel van de subsidie

Artikel 4.9.2, eerste lid, bepaalt dat subsidie kan worden verleend aan het in gezamenlijkheid ontwikkelen, toetsen en demonstreren van een nieuw concept in de kalverketen waarbinnen de gezondheid en het welzijn van kalveren hoge prioriteit heeft.

Cumulatie van subsidie voor dezelfde subsidiabele activiteit is uit hoofde van artikel 1.2 van de REES niet toegestaan.

2.2.3 Begunstigden en cumulatie met andere subsidies

Ingevolge artikel 4.9.3, eerste lid, komen alle partijen in aanmerking die samen een volledige kalverketen vormen. Dat betekent dat een keten minimaal een melkveehouder, slachter en afzetkanaal moet bevatten. Deze keten wordt aangevuld met tussenliggende schakels als transporteurs en vleeskalverhouders, indien deze zijn opgenomen in het gekozen thema zoals bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid. Zo is er in thema Thuis en Tevreden geen kalverhouder opgenomen in de keten, maar bij thema’s Loyaal aan Lokaal en Maximaal Integraal wel.

2.2.4 Subsidiabele kosten

Op grond van artikel 35, vijfde lid, verordening 1305/2013, komen de kosten die verband houden met samenwerkingsverbanden in aanmerking voor subsidie. Overeenkomstig artikel 1.3, komen als subsidiabele kosten de loonkosten, bijdrage in natura, afschrijvingskosten en andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd in aanmerking. In artikel 4.9.5 staat beschreven welke kosten, die verband houden met het samenwerkingsverband, subsidiabel zijn. Ingevolge artikel 4.9.5, tweede lid, zijn de kosten voor de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan subsidiabel omdat het starten en succesvol laten verlopen van een nieuw samenwerkingsverband veel tijd vraagt van de aangesloten ondernemers. Om een nieuwe samenwerkingsverband te laten slagen is tijdelijke inhuur van arbeid nodig. Deze tijdelijke inhuur kan worden ingezet voor projectbegeleiding of ter vervanging van de ondernemer als die zich gaat bezighouden met projectbegeleiding. Daarnaast zijn de activiteiten voor de uitvoering van een proefproject op grond van artikel 4.9.5, derde lid, voor 100% subsidiabel.

Tot slot is er voor gekozen de activiteiten die zien op fysieke investeringen voor de uitvoering van een project in artikel 4.9.5, vierde lid, voor 40% subsidiabel te maken omdat beschikbare stalruimte in sommige gevallen moet worden aangepast aan het nieuwe gebruiksdoel, waarbij het soms voordeliger is om over te gaan op nieuwbouw. Bijvoorbeeld in gevallen waarin bestaande huisvesting niet geschikt is voor de opvang van (grotere groepen) kalveren.

In afwijking van artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a en artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1 en 2 worden de loonkosten berekend door een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede uren.

Overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3, kunnen de loonkosten overigens ook berekend worden middels een door de Minister goedgekeurde integrale kostensystematiek (IKS).

Bijdragen in natura en afschrijvingskosten kunnen in bepaalde gevallen subsidiabel gesteld worden, mits wordt voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 69, eerste en tweede lid, van Verordening 1303/2013. In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, wordt de vergoeding voor eigen arbeid berekend door het aantal aan het proefproject bestede uren te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van 35€.

Aan de eigen arbeid door de ondernemer zijn geen uitgaven verbonden, maar ze behoren wel tot de kosten van het bedrijf. Zou de ondernemer zelf niet werken dan moet er een arbeidskracht van elders worden aangetrokken. Het loon dat wordt uitgespaard door zelf projectarbeid te verrichten vormt de basis van de vergoeding voor eigen arbeid inclusief de werkgeverslasten. Voor de bepaling van de vervangingswaarde is gekeken naar de kosten van een agrarische bedrijfsverzorger die de ondernemer zelfstandig kan vervangen. In Nederland wordt een groot deel van deze diensten verzorgd door de organisaties Agrarische Bedrijfsverzorging (AB). Deze organisaties leveren arbeid voor piekperioden, vakanties, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Bedrijfsverzorgers voeren de werkzaamheden zelfstandig uit en zijn daarmee in staat om een agrarisch ondernemer te vervangen. Artikel 69, eerste lid, onderdeel b van Verordening 1303/2013 geeft aan dat de aan bijdragen in natura toegekende waarde niet hoger is dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard. Om te voldoen aan deze voorwaarde heeft RVO een inventarisatie onder AB organisaties uitgevoerd voor de arbeidskosten per uur. Op basis hiervan komt RVO tot 35 euro exclusief BTW per uur. Dit volgt uit ‘ Vereenvoudigde kostenopties POP3; uurtarief voor inbreng ‘in natura door agrarische ondernemer en een uurtarief voor inbreng ‘in natura’ door vrijwilligers’, opgesteld door Nico Polman (LEI Wageningen UR), Aly Wisse-Maat (Flynth), Jakob Jager (LEI Wageningen UR), Leo Groenewegen (Flynth) en Gabe Venema (LEI Wageningen UR) op 10 november 2015.

2.2.5 Verdeling subsidieplafond

Overeenkomstig artikel 2.4., onderdeel b, is in deze regeling voor een wijze van verdelen gekozen waarbij de Minister het subsidieplafond verdeelt op volgorde van rangschikking van de aanvragen. De aanvraag die naar het oordeel van de Minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, komt het eerst in aanmerking voor subsidie. Hoe de aanvragen worden beoordeeld aan de hand van selectiecriteria, is verder uitgewerkt in artikel 4.9.8. en toegelicht in paragraaf 2.2.6 van deze toelichting.

De wijze waarop de subsidie wordt verdeeld over de verschillende thema’s is vastgelegd in artikel 4.9.6. Dit is een bijzondere constructie die het doel heeft dat in alle thema’s ongeveer evenveel pilots worden gehonoreerd. Hierdoor blijft het mogelijk om verschillende alternatieven (thema’s) te onderzoeken van de huidige kalverketen, ook als de ingediende projecten voor dit thema een minder hoge score krijgen dan projectvoorstellen die binnen andere thema’s vallen.

Als er onvoldoende budget is om alle aanvragen met gelijke rangorde binnen de thema’s te honoreren, worden de projecten met de hoogste rangschikking gehonoreerd tot het budget is uitgeput.

Een voorbeeld van hoe de rangschikking werkt: uitgangspunt is de situatie waarin 14 projectaanvragen de minimumscore van 20 punten hebben behaald en het budget na toekennen van 11 projecten is uitgeput. De projecten in de groene vakken hebben een beschikking ontvangen. De overige projectvoorstellen krijgen geen positieve beschikking.

 

thema 1

thema 2

thema 3

thema 4

Eerste positie binnen thema

1

13

11

7

Tweede positie binnen thema

2

14

12

8

Derde positie binnen thema

3

   

9

Vierde positie binnen thema

4

   

10

Vijfde positie binnen thema

5

     

Zesde positie binnen thema

6

     
2.2.6 Beoordeling aanvragen

Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen. De Minister rangschikt een aanvraag voor subsidie op basis van de selectiecriteria: efficiëntie, haalbaarheid, mate van effectiviteit en mate van innovativiteit. De beoordeling zal door RVO namens de Minister worden gedaan. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een beoordelingscommissie. De criteria hebben daarnaast de volgende wegingsfactoren:

selectiecriterium

punten

wegingsfactor

maximaal

mate van effectiviteit

0-4

3

12

kans op succes/ herhaalbaarheid

0-4

2

8

mate van efficiëntie

0-4

2

8

mate van innovativiteit

0-4

2

8

     

36

0 punten worden behaald indien het voorstel op betreffende criterium geen bijdrage levert;

1 punt wordt behaald indien het voorstel op betreffende criterium onvoldoende is;

2 punten worden behaald indien het voorstel op betreffende criterium voldoende is;

3 punten worden behaald indien het voorstel op betreffende criterium goed is;

4 punten worden behaald indien het voorstel op betreffende criterium zeer goed is.

De totaalscore betreft de bij de rangschikking toegekende punten maal de betreffende wegingsfactoren. Er dient een minimumscore van 20 punten te worden behaald. Na rangschikking worden de aanvragen gecategoriseerd in een van de vier thema’s (Loyaal aan Lokaal, Maximaal Integraal, Thuis en Tevreden of Overig). In elk type samenwerking worden allereerst de projecten met de hoogste scores gehonoreerd, daarna de projecten tweede in rang, etc. Als er in een (of meer) samenwerkingsmogelijkheden geen aanvragen (meer) zijn, vervalt dit budget projecten in andere thema’s waarvoor binnen dit thema onvoldoende budget beschikbaar is. Hiervoor geldt dat de subsidie wordt toegekend op basis van hoogste score, onafhankelijk van het thema waarin dit voorstel valt.

De mate van effectiviteit

Met mate van effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin de systeemverandering (en niet een managementverandering) leidt tot een verbetering van de kalvergezondheid en welzijn. Bij het thema samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling en nieuw samenspel tussen ketenpartijen. In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1. Meerwaarde beoogde systeemverandering welke moet leiden tot een verbetering van de diergezondheid – de samenwerking wordt zo vormgegeven dat er een minimale kans is dat het kalf ziek wordt.

  • 2. Meerwaarde beoogde systeemverandering welke moet leiden tot een verbetering van het dierenwelzijn – er zijn aanvullende maatregelen genomen om het dierenwelzijn te verbeteren anders dan door het verbeteren van de diergezondheid.

  • 3. Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – het project heeft voorbeeldwerking, het levert ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen.

  • 4. Mate van geschiktheid van de beoogde systeemverandering voor brede toepasbaarheid / uitrol – er is goede kans op snelle overname van het systeem door andere veehouders binnen de keten.

  • 5. Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatietraject en ten behoeve van verspreiding van de resultaten – er wordt een koppeling gemaakt tussen wetenschappelijke en praktijkkennis, in de begroting wordt geld gereserveerd voor actieve kennisdeling.

Haalbaarheid

De haalbaarheid wordt gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief goede afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten. De partijen moeten de beoogde verandering duidelijk vertalen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf: het aantal deelnemers dat aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit’ van de deelnemers in relatie tot de systeemverandering. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien. Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1. Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – alle randvoorwaarden zijn goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, er is goed nagedacht over procesmanagement, risicomanagement, er zijn goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project.

  • 2. Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en aanwezige kennis – het samenwerkingsverband laat zien dat ze zich heeft georiënteerd op bestaande kennis, aanbevelingen en best practices rond dierziektepreventie en welzijnsverbetering in de kalverhouderij.

  • 3. Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – de samenwerking heeft de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en heeft de praktische uitwerking daarvan duidelijk in kaart gebracht.

  • 4. Kwaliteit in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – de samenstelling van de groep past bij de ambitie. Alle deelnemers in de keten zijn in voldoende mate en van voldoende kwaliteit aanwezig en alle processen (van raskeuze kalf tot afzet vlees) zijn meegenomen.

De mate van efficiëntie

Mate van efficiëntie wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het verwachtte positieve effect op de diergezondheid. Hierbij wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1. Redelijkheid van kosten – de begroting staat in een reële verhouding tot de geplande prestatie en dit is voldoende aannemelijk gemaakt.

  • 2. Relevantie van de kosten – de gevraagde bijdrage wordt besteed aan zaken die nodig zijn om, middels een andere organisatie van de kalverketen, de kalvergezondheid of welzijn te verbeteren en/of dit effect te monitoren.

  • 3. Efficiënt gebruik van kennis en arbeid – bestaande kennis wordt goed benut, de overhead van het project staat in verhouding tot de prestatie.

Mate van innovativiteit

Met innovativiteit wordt gedoeld op de mate waarin het nieuwe systeem afwijkt van het huidige systeem. Als het systeem nauwelijks afwijkt dan wordt er 1 punt toegekend. Betreft het een zeer grote systeemverandering, dan worden 4 punten toegekend. In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1. Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – het idee is vernieuwend.

  • 2. Transitie karakter van de innovatie – de innovatie draagt bij aan realisatie van integrale verduurzaming van de kalverketen (ook op andere verduurzamingsthema’s als het verlagen van emissies, het verbeteren van circulariteit en biodiversiteit en verdienvermogen, etc.) en/of is sector overschrijdend toepasbaar (cross-over).

  • 3. Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – deze samenwerking wijkt duidelijk af van de gangbare samenwerking in de kalverketen.

  • 4. Toepassingsgebied – de gebruikte oplossing is bekend, maar wordt nog niet toegepast, het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen.

2.2.7 Verplichtingen aanvrager

De pilots onderzoeken en demonstreren hoe door veranderingen in de samenwerking in de kalverketen de incidentie van infectieuze ziekten als longontsteking en borstvliesontsteking worden teruggebracht. Daarnaast leveren de pilots inzicht in het verdienmodel van deze nieuwe concepten. In de samenwerking zijn melkveehouders, een slachter en een afzetkanaal van kalfs- of rundvlees betrokken en inclusief alle tussenliggende schakels indien nodig.

De subsidieontvanger spant zich in om samen te werken met andere ontvangers van de subsidie met het oog op het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van ideeën en het opstellen van gezamenlijke rapportages (artikel 4.9.10, vierde lid). Naast de geëigende communicatiekanalen, maakt de subsidieontvanger de resultaten van het project openbaar. Daarnaast is er een verplichting in de regeling opgenomen dat de subsidieontvanger moet bijdragen aan kennisdeling, zodat deze regeling kan bijdragen aan het inspireren van veehouders ter verduurzaming van de kalverketen (4.9.10, eerste lid, onderdeel h).

De subsidieontvanger of de penvoerder dient uiterlijk een jaar na subsidieverlening een tussenrapportage in bij de Minister, door deze voor deze datum op te sturen naar de RVO.nl (artikel 4.9.10, vierde lid). In deze tussenrapportage worden tussentijdse resultaten en de projectvoortgang beschreven in relatie tot het projectplan. Indien de pilot is afgerond, dient de subsidieontvanger de eindrapportage binnen 13 weken maar uiterlijk op 1 april 2025 in. De tussenrapportage vervalt in dat geval. De subsidieontvanger en de in het samenwerkingsverband samenwerkende partijen werken mee aan een door de Minister voorgeschreven wijze van monitoring met betrekking tot de gezondheid en het dierenwelzijn van kalveren, dit is opgenomen in artikel 4.9.10, zevende lid. De voorgeschreven wijze van monitoring met betrekking tot gezondheid en dierenwelzijn van kalveren is volgens een vast protocol en in lijn met pilotstudie implementatie welzijnsmonitor vleeskalveren, WUR 2021. Tevens wordt het medicijngebruik bij de kalveren opgevraagd. De monitoring vindt plaats door een partij die alle pilots op dezelfde wijze monitort waardoor het mogelijk is om de data onderling en met historische data te vergelijken. Dit is met name van belang om te onderzoeken of de hypothese dat slechte kalvergezondheid in de huidige keten een systemische oorzaak heeft en kan worden verbeterd door het doorvoeren van een of meer alternatieven voor de huidige kalverketen.

Ook vindt er een tweede type monitoring plaats in deze regeling waarin de aanvragers zelf moeten voorzien, en dit ook onderdeel moeten laten zijn van hun projectplan. Dit heeft betrekking op de verdienvermogen en schaalbaarheid en niet op dierengezondheid en welzijn van kalveren. Hierin voorziet artikel 4.9.2., eerste lid, sub c. Dit is van belang omdat een duurzame veehouderij alleen mogelijk is als er ook sprake is van een duurzaam verdienmodel voor de veehouder.

3. Staatssteun

Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013, zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. De activiteiten die op grond van deze regeling worden gesubsidieerd betreffen uitsluitend activiteiten met betrekking tot landbouwproducten. Het verlenen van subsidie voor samenwerkingsprojecten kan op grond van artikel 35 van verordening 1305/2013. Het verlenen van subsidie voor bepaalde investeringen door melkveehouders(zie paragraaf 2.2.5. van deze toelichting) kan op grond van artikel 45, tweede lid, van verordening 1305/2013. De module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP3-programma dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie.

De subsidiemodule Pilots gezonde kalverketen maakt deel uit van het POP3+ programma 2021-2022. De module wordt bekostigd met EU-middelen, omdat de middelen afkomstig zijn uit de vanuit het ELGF (eerste pijler) overgehevelde middelen naar het ELFPO (tweede pijler). Voor deze middelen is geen cofinanciering vereist. Het Europees kader bestaat in hoofdzaak uit Verordening (EU) nr. 2020/2220 van het Europees parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PbEU 2020, 437), ook wel de Transitieverordening genoemd. Deze transitieverordening heeft de looptijd van de twee bestaande landbouwfondsen, het ELGF en het ELFPO, met twee jaar verlengd. Ook is de mogelijkheid tot overheveling van middelen tussen het ELGF en het ELFPO verlengd. Nederland heeft in 2019 besloten middelen vanuit het ELGF fonds in 2020 over te hevelen naar het ELFPO, voor het jaar 2021. Van deze overgehevelde middelen wordt een budget van 10 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de uitvoering van onderhavige regeling Pilots gezonde kalverketen.

4. Berekening administratieve lasten

De administratieve lasten voor de subsidiemodule Pilots gezonde kalverketen bedraagt voor de totale subsidieperiode € 61.448,-, dit is 0,61 procent van het totale budget van deze regeling. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 15 samenwerkingsverbanden interesse hebben in de subsidiemodule en 12 aanvragen worden gehonoreerd. Bij deze subsidiemodule is het opstellen van een projectplan subsidiabel, en worden bij geleverde producten, naast de product- en activiteitkosten (15%) de ureninzet voor administratie en coördinatie gesubsidieerd.

Het grootste deel van deze lasten komt te liggen bij de penvoerder van het samenwerkingsproject. In bovenstaande berekening is rekening gehouden met de volgende administratieve lasten:

  • Kennisname en aanvraag: potentiële deelnemers moeten de regeling en bijbehorende procedure bestuderen. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet het samenwerkingsverband een projectplan en projectbegroting opstellen, een samenwerkingsovereenkomst afsluiten, een penvoerder machtigen en een aanvraag indienen. Voor het projectplan dient de aanvrager gebruik te maken van een format dat RVO hiervoor heeft opgesteld. Voor het machtigen van de penvoerder kan gebruik worden gemaakt van een machtigingsformulier.

  • Uitvoering: Tijdens de pilot moet een tussenrapportage worden opgesteld. Deelnemers kunnen twee maal per jaar een betaalverzoek indienen. Mogelijk moet een wijzigingsverzoek worden ingediend.

  • Eindverantwoording: aan het eind van het project dient de penvoerder een eindrapportage, facturen en betaalbewijzen te overleggen.

  • Verplichtingen na afloop: deelnemers dienen hun stukken deugdelijk te administreren en mee te werken aan controles, audits en evaluaties.

  • Overige administratieve lasten: Mocht er sprake zijn van een conflict, dan kan een penvoerder tijd kwijt zijn aan bezwaar en beroepsprocedures.

5. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodules is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De regeling wordt zo snel mogelijk opengesteld. De informatie die relevant is voor potentiële aanvragers wordt voorafgaand aan de openstelling bekend gemaakt.

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel 4.9.1 (begripsbepalingen)

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de subsidiemodule worden gebruikt.

Artikel 4.9.2 (subsidieaanvraag)

Her eerste lid bepaalt dat subsidie kan worden verstrekt voor projecten die gericht zijn op toekomstbestendige landbouw in de kalverketen. Het proefproject moet bestaan uit het gezamenlijk ontwikkelen, toetsen en demonstreren van nieuwe concepten in de kalverketen welke moet leiden tot een verbetering van het dierenwelzijn en de diergezondheid van kalveren. Daarnaast is in dit lid opgenomen dat het projectplan dat bij de aanvraag wordt ingediend, moet voldaan aan de in artikel 4.9.10 gestelde voorwaarden. Ook is de subsidie beschikbaar voor de uitvoering van de proefprojecten en de monitoring van de gegevensverzameling over de uitvoering en opbrengsten van de proefprojecten.

In het tweede lid is opgenomen dat het proefproject moet bijdragen aan één van de vier genoemde thema’s. Deze thema’s zijn in het algemene deel van de toelichting reeds uitgebreid besproken.

Artikel 4.9.3 (begunstigden)

In dit artikel zijn de eisen bepaald waaraan een samenwerkingsverband moet voldoen. Het moet gaan een samenwerkingsverband dat bestaat uit een samenwerkingsverband dat bestaat uit tenminste één melkveehouder en één afzetkanaal, waar nodig aangevuld met andere partijen uit de kalverketen.

Artikel 4.9.4 (hoogte subsidie)

In dit artikel is bepaald dat bij verlening de subsidie ten minste € 75.000 bedraagt en ten hoogste € 1.000.000 per proefproject. Voor zover de subsidiabele kosten van het proefproject lager uitvallen en de subsidie daardoor bij de subsidievaststelling alsnog onder het minimumbedrag uitkomt, leidt dit niet tot intrekking van de volledige subsidie. Daarentegen kan het subsidiebedrag voor begunstigde bij de subsidievaststelling nooit meer bedragen dan dat er aan subsidie is verleend.

Artikel 4.9.5 (subsidiabele kosten)

De subsidiabele kosten zijn hiervoor in paragraaf 2.2.4 al uitvoerig toegelicht.

Artikel 4.9.6 (verdeling subsidieplafond)

Voor de samenwerkingsmodule is in totaal € 10,0 miljoen beschikbaar verdeeld over vier thema’s. Er is geen onderverdeling gemaakt van het beschikbare budget over de afzonderlijke thema’s maar er is één subsidieplafond voor vier thema’s. In dit artikel is opgenomen dat de Minister het subsidieplafond verdeelt per thema op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Na de rangschikking overeenkomstig artikel 4.9.8, worden de aanvragen gecategoriseerd in een van de vier thema’s als bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid. In de algemene toelichting is hier uitgebreid op ingegaan.

Artikel 4.9.7 (realisatietermijn)

Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de REES dient binnen 13 weken na realisatie een verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend. In aanvulling hierop is bepaald dat het verzoek uiterlijk 1 april 2025 moet zijn ingediend. Dit houdt verband met het feit dat op grond van artikel 65, tweede lid, van Verordening 1303/2013 in samenhang met artikel 2, tweede lid, van de Transitieverordening, uiterlijk op 31 december 2025 alle uitgaven voor het POP moeten zijn gedaan en aan de begunstigden uitbetaald.

Artikel 4.9.8 (afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.11 van de REES nog een tweetal gronden opgenomen die ervoor zorgen dat de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening beslist. In subonderdeel a is bepaald dat afwijzend op een aanvraag wordt besloten indien de activiteit niet nieuw is voor de aanvrager. In subonderdeel b is als afwijzingsgrond opgenomen dat niet het minimale aantal van 20 punten wordt toegekend.

Artikel 4.9.9 (rangschikkingscriteria)

In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt aangegeven dat de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van vier selectiecriteria: effectiviteit, kans op haalbaarheid, efficiëntie en mate van innovatie.

Voor ieder criterium kan nul tot en met vier punten worden behaald, waarbij per selectiecriterium 0 punten worden gegeven wanneer de projectaanvraag geen bijdrage levert en 4 punten wanneer het project een zeer goede bijdrage levert. Er worden alleen hele punten toegekend.

De criteria hebben daarnaast de volgende wegingsfactoren:

Selectiecriterium

Punten

Wegingsfactor

Maximaal

Effectiviteit

0-4

3

12

Haalbaarheid

0-4

2

8

Innovatie*

0-4

2

8

Efficiëntie*

0-4

2

8

Totaal

   

36

Hoe het bepalen van de scores van de selectiecriteria plaatsvindt, is uiteen gezet in de algemene toelichting.

Artikel 4.9.10 (verplichtingen subsidieontvanger)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen welke onderdelen in het verder uit te werken projectplan als onderdeel van het project waarvoor subsidie wordt verleend, dienen te worden opgenomen. Wanneer de subsidie is toegekend stelt de subsidieontvanger alles in het werk om het project samen met de andere bij het project betrokken partijen te realiseren en over de resultaten te rapporteren.

Het tweede lid schrijft voor dat de aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een door de Minister vastgesteld format vergezeld van de in dat format genoemde verplichte bijlagen. Het format kan worden gevonden op de website van RVO. Naast de in het tweede lid opgenomen onderdelen waar het projectplan een beschrijving van moet bevatten, moet ook worden voldaan aan de vereisten zoals opgenomen in artikel 2.9, vierde lid, van de REES.

Op basis van het derde lid is de subsidieontvanger verplicht om deze resultaten openbaar te maken onder andere via de website van Europese Innovatie Platform (EIP). Deze verplichting bestaat ook voor andere samenwerkingsprojecten, die binnen de kaders van het POP worden uitgevoerd. Binnen de Europese Unie wordt daarnaast veel waarde gehecht aan het delen en gebruiken van elkaars opgedane kennis. Dit maakt de subsidie effectiever.

Het vierde lid geeft aan dat tussenrapportages uiterlijk een jaar na subsidieverlening bij de Minister moeten worden ingediend.

In lid 5 wordt de subsidieontvanger verplicht gedurende vijf jaar na afronding van het project medewerking te verlenen aan het opstellen van een evaluatie waarin over de resultaten wordt gerapporteerd.

Volgens lid 6 is de subsidieontvanger verplicht te voldoen aan artikel 80 van Verordening 1305/2013. Hierin is bepaald dat steun in het kader van deze verordening enkel wordt verleend aan samenwerkingsvormen die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Tot slot is in het zevende lid van dit artikel bepaald dat de subsidieontvanger en de in het samenwerkingsverband samenwerkende partijen meewerken aan een door de Minister voorgeschreven wijze van monitoring met betrekking tot de gezondheid en het dierenwelzijn van kalveren.

Artikel 4.9.11 (voorschotverlening)

Deze voorziening kan van belang zijn in het geval binnen een project een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt in de verschillende fasen of activiteiten van het project. Hiervan kan sprake zijn als investeringen een onderdeel vormen van het project. Er kan een verzoek tot voorschotbetaling worden ingediend. Betaling van het voorschot vindt op grond van dit artikel, maximaal twee maal per jaar plaats. Waar in dit artikel wordt gesproken over voorschotten gaat het in de in de praktijk dus om deelbetalingen.

Artikel 4.9.12 (Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse)

De Minister vordert het verstrekte subsidiebedrag bij de aanvrager terug als blijkt dat onrechtmatig of onterecht is verstrekt. Op de verstrekte subsidies vinden hiervoor administratieve controles of controles op het landbouwbedrijf plaats.

Artikel 4.9.13 (Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen)

Dit artikel regelt dat wanneer blijkt dat een aanvrager niet aan de subsidievoorwaarden voldoet en daarmee de subsidie onrechtmatig of onterecht zou worden gegeven, de subsidie niet wordt betaald dan wel gedeeltelijk of geheel ingetrokken of na controle teruggevorderd. Hiervan kan worden afgeweken als blijkt dat er sprake is van een uitsluitingsgronden van artikel 64 van Verordening 1306/2013.

Artikel 4.9.14 (Vervaltermijn)

Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, is het verplicht een vervaltermijn op te nemen die niet later valt dan vijf jaren na de inwerkingtreding van de regeling. Deze subsidiemodule vervalt met ingang van 31 december 2025. Er is voor deze datum gekozen vanwege het feit dat op grond van artikel 65, tweede lid, van Verordening 1303/2013 in samenhang met artikel 2, tweede lid, van de Transitieverordening, uiterlijk op 31 december 2025 alle uitgaven voor het POP moeten zijn gedaan en aan de begunstigden uitbetaald.

Artikel II en III

Voor deze subsidiemodule geldt een openstellingsperiode van 11 april 2022 tot en met 23 mei 2022 waarin aanvragen kunnen worden ingediend. Voor de samenwerkingsmodule is in totaal € 10,0 miljoen beschikbaar. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van de inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden spoedig subsidieaanvragen in te dienen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit H. Staghouwer

Naar boven