TOELICHTING
1. Inleiding
In de Voortgangsrapportage Innovatie op het boerenerf (Kamerstukken II
2019/20, 35
300-XIV, nr. 76) kondigde de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit de Subsidiemodule Agrarisch bedrijfsadvies en educatie (Sabe)
aan. In de Voortgangsrapportage werd de Sabe nog Regeling Agrarische
Bedrijfsadvisering en Scholing genoemd (RABS). De Sabe stimuleert educatie en
advisering van agrariërs met het oog op verduurzaming van de Nederlandse land-
en tuinbouw.
De Nederlandse land- en tuinbouw kenmerkt zich door ondernemerszin en
innovatiekracht. Boeren en tuinders maken al flinke stappen ten behoeve van de
omslag naar kringlooplandbouw en een klimaatvriendelijke bedrijfsvoering.
Boeren en tuinders, maar ook bedrijfsadviseurs, geven aan dat het kunnen
beschikken over actuele kennis en innovaties noodzakelijk is om verdere stappen
te zetten. De Sabe voorziet in deze behoefte.
Met onderhavige regeling wordt in het kader van Innovatie op het Boerenerf
een subsidiemodule ingevoegd in de Regeling Europese EZK en LNV-subsidies
(hierna: REES) op grond waarvan subsidie kan worden verleend voor
samenwerkingsverbanden voor kennisoverdracht over duurzame landbouw.
De Sabe is in 2020, 2021 en 2022 reeds opengesteld onder de Regeling
Nationale EZK en LNV-subsidies (hierna: RNES) met verschillende
subsidie-onderdelen. Deze verschillende onderdelen zijn:
-
• Advies- en cursusvouchers voor agrarische ondernemers;
-
• Opleidingsvouchers voor bedrijfsadviseurs;
-
• Projectsubsidies voor kennisoverdracht in praktijknetwerken;
-
• Subsidies voor het opzetten van demonstratiebedrijven. Dit zijn agrarische
ondernemingen die al grotendeels een omschakeling naar duurzame landbouw hebben
doorgemaakt, en als inspirerend praktijkvoorbeeld van een duurzame omschakeling
voor andere agrariërs kunnen dienen. Dit komt voort uit het Omschakelprogramma
(zie ook Kamerbrief 35 334 nr.126 van 18 november 2020);
-
• Bedrijfsplanvouchers ten behoeve van advies bij het opstellen van een
integraal bedrijfsplan voor het omschakelen naar een stikstofarme, meer
extensieve en meer duurzame bedrijfsvoering.
Vanwege de eenmalige EU-cofinanciering in de transitieperiode POP3+ is voor
2022 een budget beschikbaar gesteld vanuit het Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling. Deze EU-middelen zijn specifiek voor het onderdeel
projectsubsidies voor kennisoverdracht in praktijknetwerken. Hiervoor is het
nodig om dit onderdeel in te voegen in de REES.
Dit betekent enkele wijzigingen van de voorwaarden voor de aanvragers van
dit onderdeel:
-
• Projecten vanaf € 50.000 komen in aanmerking voor projectsubsidies (dit was
vanaf € 15.000);
-
• Aanvragers kunnen twee keer per jaar een voorschot van de goedgekeurde
subsidie aanvragen (dit waren automatische voorschotten);
-
• Looptijd van de projecten is maximaal 2 jaar (dit was 3 jaar).
2. Sabe
2.1 Aanleiding en doel
Het doel van de Sabe is het ondersteunen van landbouwondernemers die hun
kennis over verduurzaming van de bedrijfsvoering willen vergroten. De Sabe
maakt het gemakkelijker voor landbouwondernemers om de meest actuele kennis en
inzichten te verkrijgen over mogelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering en
faciliteert op deze manier een (verdere) stap naar duurzame landbouw en
duurzaam ondernemen. De projectsubsidies voor kennisoverdracht in
praktijknetwerken zijn een belangrijk onderdeel van de Sabe. Boeren leren vaak
goed en graag van elkaar in groepsverband. Door te faciliteren dat zij samen
kennis delen, elkaar bevragen en elkaar inspireren, wordt beoogd de omslag naar
kringlooplandbouw, de verduurzaming landbouw en het duurzaam ondernemerschap te
versnellen.
2.2.1. Algemeen
De subsidiemodule inzake samenwerkingsverbanden ten behoeve van
kennisoverdracht wordt als titel 4.10 ingevoegd in de REES. De grondslag voor
deze module is artikel 14 van Verordening 1305/2013 en regelt de bepalingen en
voorwaarden voor de nationale implementatie van het
Plattelandsontwikkelingsprogramma om landbouwers te ondersteunen. Een
POP-programma beslaat doorgaans een periode van zes jaar. De Verordening
1305/2013, die de huidige POP-periode 2014-2020 (hierna: POP3) regelt, zou
aanvankelijk eindigen op 31 december 2020. Vanwege de uitbraak van het COVID-19
virus en de nieuwe opzet van het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
is de looptijd van het huidige POP3 met twee jaar verlengd tot 31 december
2022. De wettelijke grondslag en bepalingen waarmee de looptijd van het huidige
POP-programma wordt geregeld zijn opgenomen in verordening (EU) nr. 2020/2220
van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van
een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor
plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds
(ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr.
1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en
toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat
betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PbEU
2020, 437 hierna: de transitieverordening).
De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter
uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP voor de jaren 2021 en 2022
(POP3+-programma dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de
Europese Commissie). De subsidiemodule voor de projectsubsidies wordt zes weken
opengesteld en wordt deels gefinancierd met EU-middelen uit de POP3+ en deels
met middelen uit de LNV-begroting.
Er is in totaal 7.2 miljoen euro beschikbaar voor de projectsubsidies met
de onderwerpen kringlooplandbouw en duurzaam ondernemerschap. Hiervan komt 3.6
miljoen euro uit de POP3+-middelen en de overige 3.6 miljoen euro uit nationale
middelen.
Hierna wordt nader ingegaan op verschillende onderdelen en openstellingen
binnen de Sabe.
2.2.2. Doel van de subsidie
Artikel 4.10.1 bepaalt dat subsidie kan worden verleend aan
samenwerkingsverbanden ten behoeve van kennisoverdracht over duurzame landbouw.
Uit ervaringen blijkt dat een groepsaanpak de kennisdoorwerking en het leren
versterkt. Landbouwondernemers hebben grote behoefte aan leren in
groepsverband. De Sabe faciliteert advisering en kennisoverdracht in
groepsverband door subsidie te verlenen voor kennisoverdracht binnen een
samenwerkingsverband van onder andere landbouwondernemingen. Advisering in
groepsverband heeft als voordeel dat boeren veel van elkaars ervaringen en
kennis kunnen leren.
De subsidie wordt verstrekt aan een onderneming voor de uitvoering van
trainingen, workshops, voorlichtingsactiviteiten, coaching en
demonstratieactiviteiten. Het begrip ‘onderneming’ is gedefinieerd in het
artikel 1.1, onderdeel b van de REES en luidt: ‘iedere eenheid, ongeacht haar
rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent.
Het kan hier dus bijvoorbeeld ook gaan om organisaties zonder
winstoogmerk.
De subsidie wordt verstrekt voor kennisoverdracht ten behoeve van een
samenwerkingsverband van landbouwondernemingen. Het samenwerkingsverband moet
gericht zijn op het vergroten van kennis op het gebied van duurzame landbouw.
Onder ‘samenwerkingsverband’ wordt verstaan: verband dat geen
rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit ten minste twee niet in een groep
verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van
activiteiten, niet zijnde een vennootschap, zoals bedoeld in artikel 1.1,
onderdeel b van de REES. Het kan gaan om een nieuw of een bestaand
samenwerkingsverband.
2.2.3. Subsidiabele producten en activiteiten
De algemene bepalingen uit hoofdstuk 1 en de regels omtrent
subsidieverstrekking door de minister uit hoofdstuk 2 van de REES zijn van
overeenkomstige toepassing, tenzij daar expliciet van afgeweken wordt. In deze
subsidiemodule wordt in artikel 4.10.2 afgeweken van de artikelen 1.3 en 1.4
van de REES. Dit wordt verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting van
artikel 4.10.2.
Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering
van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en
demonstratieactiviteiten als bedoeld artikel 14, vierde lid, van de Verordening
1305/2013. Het gaat hier bijvoorbeeld om loonkosten die samenhangen met de
organisatie van de activiteiten en de kosten van zaalhuur. Voor subsidie komen
niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van middelen ten behoeve van de
kennisoverdracht.
De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tenzij in de aanvraag
een lager percentage is vermeld. Ten minste 20% van de subsidiabele kosten
zullen aldus op een andere manier moeten worden bekostigd. De subsidie bedraagt
ten minste € 50.000 en ten hoogste € 200.000 per project.
Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten
zoals opgenomen in artikel 1.3 in de REES.
De activiteiten hebben voor een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel
4.10.1. eerste lid, als onderwerp:
Onderwerp
|
Definitie
|
A Kringlooplandbouw
|
|
A1 (Stikstof)emissie en hergebruik nutriënten
|
Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, methaan, nitraat en
fosfaat naar bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik
van diervoeders, weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik
van emissiearme stallen en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit
meststoffen, drainage- en afvalwater, slib en andere organische
reststromen.
|
A2 Gezonde bodem, water en teeltsystemen
|
Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor
koolstofopslag in de bodem, (grond)waterkwaliteit, watermanagement en het
teeltsysteem.
|
A3 Weerbare teeltsystemen en gewasbescherming
|
Het werken aan weerbare teeltsystemen waardoor de behoefte aan
gewasbescherming zal afnemen. Ziekten en plagen krijgen minder kans door het
benutten van natuurlijke systemen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden
gebruikt, gebeurt dit nagenoeg zonder emissies en residuen. Bij gesloten
teelten is tevens aandacht voor het verminderen van klimaatemissies.
|
A4 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige
eiwitbronnen
|
Nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die
bijdragen aan optimaal, volledig en hoogwaardig hergebruiken binnen het bedrijf
of de regio. Nieuwe, diverse en verbeterde plantaardige en eiwitteelten en
-bronnen.
|
A5 Natuurinclusieve landbouw
|
De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van
biodiversiteit op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en
regionale wateren en landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en
samenwerkingsvormen.
|
A6 Precisielandbouw
|
De inzet van data uit diverse bronnen, benodigde software voor
dataverwerking en autonome en precisiewerktuigen om de kringloopdoelen te
realiseren. Het verlagen van (externe) input en van uitspoeling van
grondstoffen en nutriënten, het verminderen van uitstoot van schadelijke
emissies, het verbeteren van productkwaliteit en het versterken van
biodiversiteit op en rond het erf.
|
E Duurzaam Ondernemerschap
|
|
E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf
|
De ontwikkeling van vaardigheden van ondernemers en medewerkers van de
landbouwonderneming die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de
duurzame ontwikkeling van het bedrijf.
|
E2 Horizontale samenwerking
|
Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel
samenwerking tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren betreffen
als samenwerking tussen bedrijven die binnen een zelfde sector in een
telersvereniging opereren.
|
E3 Bedrijfsopvolging
|
Het starten, overnemen of beëindigen van een agrarische onderneming.
|
E4 Verdienvermogen
|
Het toekomstperspectief en inkomen van agrarische ondernemers versterken
door deelname in vernieuwende duurzame product-markt-combinaties (zoals biologische producten, milieukeur en sterrenvlees),
keten- en/of gebiedsorganisaties. Of door de agrarische productie te combineren
met het leveren van diensten aan de samenleving zoals korte ketens,
multifunctionele landbouw en sociale en/of ecosysteemdiensten.
|
Deze indeling van onderwerpen is gemaakt in aansluiting op de Kennis- en
Innovatieagenda (KIA) Landbouw, Water, Voedsel voor 2020 tot en met 2023. Deze
KIA is opgesteld in samenspraak met departementen, regio’s en een brede
verzameling van stakeholders vanuit onder meer bedrijfsleven,
kennisinstellingen en ngo’s.
2.2.4. Begunstigden
Ingevolge artikel 4.10.1. komt een onderneming in aanmerking voor subsidie
voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching,
voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten ten behoeve van een
samenwerkingsverband op grond van deze module. Subsidie wordt niet verstrekt
aan een landbouwonderneming, een onderneming die landbouwproducten,
gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of
meststoffen verkoopt, of een onderneming die in een groep verbonden is aan een
onderneming die bovenstaande producten verkoopt.
Overeenkomstig artikel 1.2, onverminderd artikel 65, elfde lid, van
verordening 1303/2013, wordt, indien reeds
door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de
subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan
subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan
het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is.
Op grond van artikel 14 van Verordening 1305/2013 geldt er geen maximum. Het te
verlenen subsidiebedrag plus eventueel andere subsidies mag niet hoger zijn dan
het maximale subsidiebedrag van de subsidieregeling. Het maximale
subsidiebedrag van deze regeling is 200.000 euro.
2.2.5. Subsidiabele activiteiten
Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering
van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en
demonstratieactiviteiten als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de
Verordening 1305/2013. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de
ontwikkeling van middelen ten behoeve van de kennisoverdracht.
2.2.6 Beoordeling aanvragen
Artikel 4.10.4 derde lid bepaalt het verdelingsmechanisme voor de
subsidies. De minister verdeelt het subsidieplafonds voor projecten voor
kennisoverdracht op volgorde van rangschikking van de aanvragen (eerste lid).
Er gelden twee subsidieplafonds, te weten voor € 3.600.000 voor de projecten
met de onderwerpen zoals gesteld als in
4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel
a en € 3.600.000 voor projecten met de onderwerpen zoals gesteld in
artikel 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel b t/m f en onderdeel
b.
Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor
projecten als bedoeld in artikel
4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel
a, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het
overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor projecten
als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel b t/m f en
onderdeel b en vice versa.
Artikel 4.10.7 bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen
worden gerangschikt. Aan een project wordt een hoger aantal punten toegekend
naarmate:
-
1. de impact van het project groter is;
-
2. de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager
hoger is;
-
3. de kwaliteit van het projectplan hoger is;
-
4. de kosteneffectiviteit van het project hoger is.
Deze rangschikkingscriteria worden hierna één voor één toegelicht.
Er wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de
impact van het project groter is. Dit criterium weegt dubbel ten opzichte van
de andere criteria. Een voorstel scoort hoger naarmate het project meer
bijdraagt aan een toename van kennis over bedrijfsaanpassingen met betrekking
tot de onderwerpen per categorie genoemd in artikel 4.10.1, tweede lid. Een
projectvoorstel scoort hoger naarmate de kans dat de kennis over duurzame
landbouw ook daadwerkelijk wordt toegepast op het eigen bedrijf groter is. Een
projectvoorstel bevat een visie die inzicht geeft in de vervolgstappen die
gezet zullen worden in de verdere ontwikkeling of toepassing van innovaties.
Daarbij is het essentieel dat er in het project expliciet rekening wordt
gehouden met de wensen en behoeften van het samenwerkingsverband. Een
projectvoorstel scoort ook hoger op dit criterium naarmate in het voorstel meer
aannemelijk wordt gemaakt dat de lessen gedeeld zullen worden met relevante
belanghebbenden.
Ten tweede wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend
naarmate de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de
aanvrager beter is. Hiervoor wordt beoordeeld wie de activiteiten gaat
begeleiden, wat de gevolgde opleiding, aantoonbare expertise en ervaring in
vergelijkbare projecten van de aanvrager zijn. Het gaat hierbij zowel om de
kennis en capaciteiten ten aanzien van de aandachtsgebieden, als om de kennis
en vaardigheden ten aanzien van het overdragen van kennis en het management van
het geheel van de activiteiten. Ten aanzien van de combinatie van uitvoerder en
samenwerkingsverband is de samenstelling en de betrokkenheid binnen de
combinatie van belang, alsmede de motivatie van de aanvrager voor het indienen
van het voorstel en de behoefte van het samenwerkingsverband aan het
voorstel.
Ten derde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate
de kwaliteit van het voorstel hoger is. Dit criterium gaat over wat de
deelnemers in het samenwerkingsverband gaan doen. Een voorstel scoort hoger
naarmate de activiteiten meer een samenhangend geheel vormen en tot een
gezamenlijk resultaat leiden dan wanneer er sprake is van een verzameling losse
deelprojecten. Een projectplan scoort ook hoger naarmate het projectplan de
probleemdefinitie (‘probleemanalyse’), de doelen, de inhoudelijke aanpak, de
uit te voeren activiteiten, de projectfases inclusief mijlpalen, de te
gebruiken middelen en de resultaten, beter beschrijft. Ten aanzien van de
activiteiten voor kennisdeling is het van belang dat de
kennisoverdrachtsactiviteiten bijdragen aan de resultaten, alsmede of de
gekozen aanpak in overeenstemming is met de verwachte resultaten en hoe
projectresultaten worden gemeten ten behoeve van kwaliteitsborging.
Ten vierde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend
naarmate de kosteneffectiviteit van het voorstel hoger is. Een voorstel scoort
beter als de financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet met
het oog op de te bereiken doelen van het voorstel. Om te voorkomen dat er
onnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke
impact het voorstel kan hebben op de doelstellingen en het te verwachten bereik
van het project, in verhouding tot de totale subsidiabele kosten die opgevoerd
worden. Ook het benutten van reeds ontwikkelde kennis of ondersteunende tools
wordt hierbij meegenomen. Voorstellen die meer impact zullen hebben ten
opzichte van de totale opgevoerde kosten scoren hoger dan voorstellen die met
dezelfde kosten minder impact hebben.
De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Hiervoor kan
advies worden gevraagd van een beoordelingscommissie. De beoordelingscommissie
brengt advies uit over de kwaliteit en scores van de ingediende
projectvoorstellen en stelt een ranking voor. De projectvoorstellen worden
ingediend in een door de minister vastgesteld format. Dit format wordt op de
subsidiepagina van RVO beschikbaar gesteld en leidt de aanvrager door alle
verplichte velden en bijlagen.
De aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, worden vervolgens hoger
gerangschikt naarmate in totaal meer punten aan het project zijn
toegekend.
2.2.7 Verplichtingen aanvrager
Het eerste lid van artikel 4.10.8 bepaalt welke gegevens moeten worden
verstrekt bij het indienen van een aanvraag voor een subsidie. Bij de aanvraag
wordt ten minste verstrekt:
-
1. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer
waaronder zijn onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;
-
2. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het
telefoonnummer en het e-mailadres;
-
3. het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en
einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de
omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project;
-
4. een verklaring van het samenwerkingsverband waarin het samenwerkingsverband
aangeeft behoefte te hebben aan kennisoverdracht.
Het derde lid bepaalt dat informatie over projecten wordt gedeeld op Groen
Kennisnet. Groen Kennisnet is het landelijke, interactieve, digitale platform
voor het groene domein, waar kennis uit veel verschillende bronnen wordt
gebundeld en ontsloten. Van de aanvragen waarvoor subsidie wordt toegekend
wordt de volgende informatie op het Groen Kennisnet worden gedeeld:
-
– de naam van het project
-
– de naam van de aanvragende organisatie
-
– de zakelijke contactgegevens aanvrager
-
– de samenvatting uit het projectplan
-
– het samenwerkingsverband dat deelneemt aan het project
2.2.8 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering
Op grond van artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij
projecten die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren, waarmee
tijdens de goedkeuring van die actie geen rekening is gehouden, in bepaalde
gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. In artikel 65, lid
8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verschillende uitzonderingen
benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden
indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 100.000,- bedragen.
Voorbeeld: Aan de deelnemers van een kennisoverdrachtsactiviteit kan een
eigen bijdrage worden gevraagd. Met die eigen bijdrage wordt rekening gehouden
bij het berekenen van de toe te kennen subsidie. Bij verlening wordt de te
verlenen subsidie verlaagd indien de begrote inkomsten (vanuit de bijdrage van
de deelnemers) hoger zijn dan het deel van de subsidiabele kosten dat voor
eigen rekening is (de 20% van de subsidiabele kosten). Bij vaststelling worden
de daadwerkelijk gerealiseerde inkomsten vanuit de bijdrage van de deelnemers
bezien. Mocht blijken dat er meer deelnemers zijn geweest dan vooraf werd
ingeschat, wordt het verschil in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
En indien daarna de som van gerealiseerde inkomsten plus de te verstrekken
subsidie hoger is dan de subsidiabele kosten, wordt de te verstrekken subsidie
verlaagd met dat verschil.
2.2.9 Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat
deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
3. Staatssteun
Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013, zijn de
artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de lidstaten van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van
toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in
overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel
42 VWEU vallen. Het verlenen van subsidie voor projecten die zien op
kennisoverdracht en voorlichting kan op grond van artikel 14 van verordening
1305/2013. Deze module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen
van deze verordening mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module
plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP voor
de jaren 2021 en 2022 (POP3+-programma) dat gebaseerd is op deze verordening en
is goedgekeurd door de Europese Commissie.
4. Berekening administratieve lasten
De bestaande subsidiemodule, in 2020 en 2021 opengesteld onder de Regeling
nationale EZK- en LNV-subsidies (RNES), wordt met deze regeling ondergebracht
in de REES, Dat betekent de administratieve lasten in beperkte mate zullen
toenemen voor de doelgroep. Dit is vanwege de EU-systematiek bij Europese
subsidies die een stuk strenger is in termen van controle, het aanvragen van
voorschotten en verantwoording. De verwachting is dat ook deze administratieve
lasten beperkt zullen zijn.
Kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband. Er zijn administratieve
lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor kennisoverdracht binnen
een samenwerkingsverband van agrariërs. De subsidie wordt aangevraagd door een
onderneming die de kennisoverdracht verzorgt. Dit mag geen landbouwonderneming
zijn. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:
-
• het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier
van RVO;
-
• het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband
waarin de behoefte voor kennisoverdracht wordt uitgesproken;
-
• het verstrekken en publiceren van tussentijdse rapportages en
eindrapportages door de subsidie-ontvanger;
-
• het aanleveren van deelbetalingsverzoeken en een vaststellingsverzoek
Er wordt verwacht dat het de aanvrager ongeveer 50 uur kost om de aanvraag,
de deelbetalingsverzoeken en een vaststellingsverzoek te doen. Uitgegaan wordt
van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte
administratieve last € 166.320,- Dit bedrag komt tot stand door het
standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte
tijdsbesteding van 50 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte
aantal aanvragen van 62. Met deze inschatting bedraagt de totale
administratieve last 2.16 procent van het beschikbaar gestelde budget.
5. Uitvoering
De uitvoering van deze subsidiemodules is in handen van de Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar
geacht.
6. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 4.10.1. (Subsidieaanvraag)
Het eerste lid bepaald dat de minister op aanvraag een subsidie kan
verstrekken aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops,
coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten ten behoeve van
een samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband moet bestaan uit
landbouwondernemingen.
In het tweede lid is bepaald dat de subsidiabele activiteiten, voor een
samenwerkingsverband bestaande uit landbouwondernemingen, een of meer van de in
lid 2 genoemde onderwerpen moet hebben. De onderwerpen zijn opgenomen in de
subonderdelen.
Artikel 4.10.2. (Subsidiabele kosten)
Het eerste lid bepaalt welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het
gaat om de kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops,
coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten als bedoeld in
artikel 14, vierde lid, van de Verordening 1305/2013. Er is aansluiting gezocht
bij de verschillende kosten zoals opgenomen in artikel 1.3, eerste lid, van de
REES.
In het tweede lid zijn de kosten voor ontwikkeling van middelen ten behoeve
van kennisoverdracht niet subsidiabel gesteld.
In afwijking van de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel a, en 1.4, eerste
lid, worden de loonkosten berekend door een per medewerker bepaald individueel
uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van
43,5% voor werkgeverslasten waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt
berekend en dat bedrag vervolgens wordt gedeeld door 1.720 uur op basis van een
40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de
investering bestede uren. In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, worden de
kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid, berekend door
het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de
investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van
€ 35,–.
Artikel 4.10.3. (Begunstigden)
In dit artikel is bepaald wie in aanmerking komt voor de subsidie op basis
van deze module. Een onderneming komt in aanmerking voor subsidie voor de
uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en
demonstratieactiviteiten ten behoeve van een samenwerkingsverband op grond van
deze module. De begunstigde van de subsidie is dus enkel degene die de
opleiding of andere vormen van kennisoverdracht of voorlichting verstrekt en de
in het kader van deze maatregel verstrekte subsidie komt vervolgens op grond
van het tweede lid ten goede aan het samenwerkingsverband zoals in artikel
4.10.1, eerste lid. Dit betekent dat de subsidie niet wordt verstrekt aan een
landbouwonderneming.
Artikel 4.10.5. (Realisatietermijn)
Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de REES dient binnen 13 weken na
realisatie een verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend. In
aanvulling hierop is bepaald dat het verzoek uiterlijk 1 april 2025 moet zijn
ingediend. Dit houdt verband met het feit dat op grond van artikel 65, tweede
lid, van Verordening 1303/2013 in samenhang met artikel 2, tweede lid, van de
Transitieverordening, uiterlijk op 31 december 2025 alle uitgaven voor het POP
moeten zijn gedaan en aan de begunstigden uitbetaald.
Artikel 4.10.6. (Afwijzingsgronden)
In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.11 van de REES nog een
viertal gronden opgenomen die ervoor zorgen dat de minister afwijzend op een
aanvraag voor subsidieverlening beslist. In de subonderdelen a t/m d staan de
afwijzingsgronden toegelicht. In subonderdeel a is bepaald dat afwijzend op een
aanvraag wordt besloten indien de aanvrager niet beschikt over voor het project
gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 14, derde
lid, van Verordening 1305/2013. In subonderdeel b is als afwijzingsgrond
opgenomen dat niet het minimale aantal punten is toegekend. In subonderdeel c
wordt de aanvrager van subsidie afgewezen indien de aanvrager een
producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht
lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het
project. In subonderdeel d wordt bepaald dat er afwijzend op een aanvraag wordt
besloten indien het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 4.10.1,
tweede lid.
Artikel 4.10.8. (Verplichtingen subsidieontvanger)
In het eerste lid van dit artikel is opgenomen waar een aanvraag voor
subsidie aan moet voldoen. In de subonderdelen a t/m d staan de vereisten
opgesomd. Een van de vereisten van de aanvraag is het projectplan. In het
tweede lid is bepaald wat er in ieder geval in het projectplan moet worden
opgenomen. Dit zijn de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de
doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van
het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie
en een samenvatting van het project.
Het derde lid schrijft voor dat de aanvraag moet worden ingediend met
gebruikmaking van een door de minister vastgesteld format vergezeld van de in
dat format genoemde verplichte bijlagen. Het format kan worden gevonden op de
website van RVO. Naast de in het tweede lid opgenomen onderdelen waar het
projectplan een beschrijving van moet bevatten, moet ook worden voldaan aan de
vereisten zoals opgenomen in artikel 2.9, vierde lid, van de REES.
In lid 4 wordt de subsidieontvanger verplicht medewerking te verlenen aan
het delen van informatie over de projecten op Groen Kennisnet.
Artikel 4.10.9. (Voorschotverlening)
Deze voorziening kan van belang zijn in het geval binnen een project een
duidelijk onderscheid kan worden gemaakt in de verschillende fasen of
activiteiten van het project. Hiervan kan sprake zijn als investeringen een
onderdeel vormen van het project. Na afronding van de investering, kan een
verzoek tot voorschotbetaling worden ingediend. Een voorschot wordt ten hoogste
twee maal per jaar op aanvraag verstrekt door de minister. Onverminderd
artikel 2.14, eerste lid, bedraagt de som
van de voorschotten die naar aanleiding van een aanvraag worden verleend aan de
begunstigden ten minste 25% van het verleende subsidiebedrag. Waar in dit
artikel wordt gesproken over voorschotten gaat het in de in de praktijk dus om
deelbetalingen.
Artikel 4.10.11. (Administratieve controles en controles ter
plaatse)
De minister vordert het verstrekte subsidiebedrag bij de aanvrager terug
als blijkt dat dit onrechtmatig of onterecht is verstrekt. Om te beoordelen of
sprake is van een onrechtmatige of onterechte verstrekking vinden
administratieve controles op de verstrekte subsidies of controles op het
landbouwbedrijf plaats.
Artikel 4.10.12. (Onverschuldigde betalingen, sancties en
terugvorderingen)
Dit artikel regelt dat wanneer blijkt dat een aanvrager niet aan de
subsidievoorwaarden voldoet en daarmee de subsidie onrechtmatig of onterecht is
of zou worden gegeven, de subsidie niet wordt betaald dan wel gedeeltelijk of
geheel ingetrokken of na controle teruggevorderd. Hiervan kan worden afgeweken
als blijkt dat er sprake is van een uitsluitingsgronden van artikel 64 van
Verordening 1306/2013.
Artikel 4.10.13. (Vervaltermijn)
Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, is het
verplicht een vervaltermijn op te nemen die niet later valt dan vijf jaren na
de inwerkingtreding van de regeling. Deze subsidiemodule vervalt met ingang van
31 december 2025. Er is voor deze datum gekozen vanwege het feit dat op grond
van artikel 65, tweede lid, van Verordening 1303/2013 in samenhang met artikel
2, tweede lid, van de Transitieverordening, uiterlijk op 31 december 2025 alle
uitgaven voor het POP moeten zijn gedaan en aan de begunstigden
uitbetaald.
Artikel II en III
Voor deze subsidiemodule geldt een openstellingsperiode van 1 juni 2022 tot
en met 14 juli 2022 waarin aanvragen kunnen worden ingediend. Voor de module is
in totaal € 7.200.000 beschikbaar.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van de
inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste
verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de
eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend
worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep
gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt
de doelgroep de mogelijkheid geboden spoedig subsidieaanvragen in te
dienen.
De Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, H. Staghouwer