Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 april 2022, nr. WJZ/ 22160450, tot Kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen ((Sabe))

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 14 van verordening 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

Gelet op artikel 3, eerste, tweede en derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Gelet op de artikelen 15, 19 en 27 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan hoofdstuk 4 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 4.10 Kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen

Artikel 4.10.1. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten ten behoeve van een samenwerkingsverband, bestaande uit landbouwondernemingen.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, hebben voor een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, een of meer van de volgende onderwerpen:

    • a) Kringlooplandbouw:

      • a. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • b. gezonde bodem, water en teeltsystemen;

      • c. weerbare teeltsystemen en gewasbescherming;

      • d. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • e. natuurinclusieve landbouw;

      • f. precisielandbouw.

    • b) Duurzaam Ondernemerschap:

      • a. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • b. horizontale samenwerking;

      • c. bedrijfsopvolging;

      • d. duurzaam verdienvermogen.

Artikel 4.10.2. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Verordening 1305/2013.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van middelen ten behoeve van de kennisoverdracht.

  • 3. In afwijking van de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel a, en 1.4, eerste lid, worden de loonkosten berekend door een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede uren.

  • 4. In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, worden de kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1303/2013, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35,–.

Artikel 4.10.3. Begunstigden
  • 1. De begunstigde van de subsidie is degene die de opleiding of andere vormen van kennisoverdracht of voorlichting verstrekt.

  • 2. De in het kader van deze maatregel verstrekte subsidie komt ten goede aan samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 4.10.1 eerste lid.

Artikel 4.10.4. Hoogte subsidie en verdeling subsidieplafond
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten minste € 50.000,- en ten hoogste € 200.000,- per project.

  • 3. De minister verdeelt per openstelling het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 4. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid,https://wetten.overheid.nl/BWBR0035474/2021-05-17 - Hoofdstuk2_Titeldeel2.4_Paragraaf2.4.6_Artikel2.4.24 onderdeel a, subonderdeel a, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor overige projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid.

  • 5. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdelen b tot en met f, en onderdeel b, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig toegevoegd voor projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel a.

Artikel 4.10.5. Realisatietermijn
  • 1. De realisatie van de activiteiten vindt plaats binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20.

  • 2. Indien de activiteiten zijn afgerond, dient de subsidieontvanger overeenkomstig artikel 2.20 binnen 13 weken doch uiterlijk op 1 april 2025 zijn aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 4.10.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a) de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 14, derde lid, van Verordening 1305/2013;

  • b) na toepassing van artikel 4.10.7 aan één van de onderdelen a tot en met d van het eerste lid van dat artikel minder dan drie punten zijn toegekend;

  • c) De aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project;

  • d) het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 4.10.1, tweede lid.

Artikel 4.10.7. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijhorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de impact van het project groter is;

    • b. de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager hoger is;

    • c. de kwaliteit van het projectplan hoger is; en

    • d. de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met twee.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 4.10.8. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. Onverminderd in artikel 2.9, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.10.1 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. het projectplan zoals bedoeld in het tweede lid van dit artikel;

    • d. een verklaring van het samenwerkingsverband waarin het samenwerkingsverband aangeeft behoefte te hebben aan kennisoverdracht.

  • 2. De subsidieontvanger stelt een projectplan op waarin in ieder geval worden opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

  • 3. Het projectplan wordt opgesteld overeenkomstig een door de minister ter beschikking gesteld model.

  • 4. De aanvrager werkt eraan mee dat informatie over de projecten, waaraan subsidie als bedoeld in artikel 4.10.1 wordt verstrekt, wordt gedeeld op Groen Kennisnet.

Artikel 4.10.9. Voorschotverlening
  • 1. Overeenkomstig artikel 2.14, wordt een voorschot ten hoogste twee maal per jaar op aanvraag verstrekt door de minister.

  • 2. Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt de som van de voorschotten die naar aanleiding van een aanvraag worden verleend aan de begunstigden ten minste 25% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 4.10.10. Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

De netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden, als bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013, worden overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 4.10.11. Administratieve controles en controles ter plaatse

De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.10.12. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen
  • 1. De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van verordening 1306/2013, vast met inachtneming van artikel 64 van verordening 1306/2013.

  • 3. De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.10.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

Aan de tabel in artikel 3, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 worden drie rijen toegevoegd, luidende:

1

2

3

4

5

6

Instrument

Artikel

Groep

Thema/Programma

Openstelling

Plafond

Titel 4.10

4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel a

 

Kringlooplandbouw: (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten

01-06-2022 t/m 14-07-2022

3,6 miljoen euro

Titel 4.10

4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel b t/m f en onderdeel b

 

Projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel b t/m f, onderdeel b

01-06-2022 t/m 14-07-2022

3,6 miljoen euro

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 april 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

TOELICHTING

1. Inleiding

In de Voortgangsrapportage Innovatie op het boerenerf (Kamerstukken II 2019/20, 35 300-XIV, nr. 76) kondigde de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Subsidiemodule Agrarisch bedrijfsadvies en educatie (Sabe) aan. In de Voortgangsrapportage werd de Sabe nog Regeling Agrarische Bedrijfsadvisering en Scholing genoemd (RABS). De Sabe stimuleert educatie en advisering van agrariërs met het oog op verduurzaming van de Nederlandse land- en tuinbouw.

De Nederlandse land- en tuinbouw kenmerkt zich door ondernemerszin en innovatiekracht. Boeren en tuinders maken al flinke stappen ten behoeve van de omslag naar kringlooplandbouw en een klimaatvriendelijke bedrijfsvoering. Boeren en tuinders, maar ook bedrijfsadviseurs, geven aan dat het kunnen beschikken over actuele kennis en innovaties noodzakelijk is om verdere stappen te zetten. De Sabe voorziet in deze behoefte.

Met onderhavige regeling wordt in het kader van Innovatie op het Boerenerf een subsidiemodule ingevoegd in de Regeling Europese EZK en LNV-subsidies (hierna: REES) op grond waarvan subsidie kan worden verleend voor samenwerkingsverbanden voor kennisoverdracht over duurzame landbouw.

De Sabe is in 2020, 2021 en 2022 reeds opengesteld onder de Regeling Nationale EZK en LNV-subsidies (hierna: RNES) met verschillende subsidie-onderdelen. Deze verschillende onderdelen zijn:

  • Advies- en cursusvouchers voor agrarische ondernemers;

  • Opleidingsvouchers voor bedrijfsadviseurs;

  • Projectsubsidies voor kennisoverdracht in praktijknetwerken;

  • Subsidies voor het opzetten van demonstratiebedrijven. Dit zijn agrarische ondernemingen die al grotendeels een omschakeling naar duurzame landbouw hebben doorgemaakt, en als inspirerend praktijkvoorbeeld van een duurzame omschakeling voor andere agrariërs kunnen dienen. Dit komt voort uit het Omschakelprogramma (zie ook Kamerbrief 35 334 nr.126 van 18 november 2020);

  • Bedrijfsplanvouchers ten behoeve van advies bij het opstellen van een integraal bedrijfsplan voor het omschakelen naar een stikstofarme, meer extensieve en meer duurzame bedrijfsvoering.

Vanwege de eenmalige EU-cofinanciering in de transitieperiode POP3+ is voor 2022 een budget beschikbaar gesteld vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. Deze EU-middelen zijn specifiek voor het onderdeel projectsubsidies voor kennisoverdracht in praktijknetwerken. Hiervoor is het nodig om dit onderdeel in te voegen in de REES.

Dit betekent enkele wijzigingen van de voorwaarden voor de aanvragers van dit onderdeel:

  • Projecten vanaf € 50.000 komen in aanmerking voor projectsubsidies (dit was vanaf € 15.000);

  • Aanvragers kunnen twee keer per jaar een voorschot van de goedgekeurde subsidie aanvragen (dit waren automatische voorschotten);

  • Looptijd van de projecten is maximaal 2 jaar (dit was 3 jaar).

2. Sabe

2.1 Aanleiding en doel

Het doel van de Sabe is het ondersteunen van landbouwondernemers die hun kennis over verduurzaming van de bedrijfsvoering willen vergroten. De Sabe maakt het gemakkelijker voor landbouwondernemers om de meest actuele kennis en inzichten te verkrijgen over mogelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering en faciliteert op deze manier een (verdere) stap naar duurzame landbouw en duurzaam ondernemen. De projectsubsidies voor kennisoverdracht in praktijknetwerken zijn een belangrijk onderdeel van de Sabe. Boeren leren vaak goed en graag van elkaar in groepsverband. Door te faciliteren dat zij samen kennis delen, elkaar bevragen en elkaar inspireren, wordt beoogd de omslag naar kringlooplandbouw, de verduurzaming landbouw en het duurzaam ondernemerschap te versnellen.

2.2.1. Algemeen

De subsidiemodule inzake samenwerkingsverbanden ten behoeve van kennisoverdracht wordt als titel 4.10 ingevoegd in de REES. De grondslag voor deze module is artikel 14 van Verordening 1305/2013 en regelt de bepalingen en voorwaarden voor de nationale implementatie van het Plattelandsontwikkelingsprogramma om landbouwers te ondersteunen. Een POP-programma beslaat doorgaans een periode van zes jaar. De Verordening 1305/2013, die de huidige POP-periode 2014-2020 (hierna: POP3) regelt, zou aanvankelijk eindigen op 31 december 2020. Vanwege de uitbraak van het COVID-19 virus en de nieuwe opzet van het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is de looptijd van het huidige POP3 met twee jaar verlengd tot 31 december 2022. De wettelijke grondslag en bepalingen waarmee de looptijd van het huidige POP-programma wordt geregeld zijn opgenomen in verordening (EU) nr. 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PbEU 2020, 437 hierna: de transitieverordening).

De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP voor de jaren 2021 en 2022 (POP3+-programma dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie). De subsidiemodule voor de projectsubsidies wordt zes weken opengesteld en wordt deels gefinancierd met EU-middelen uit de POP3+ en deels met middelen uit de LNV-begroting.

Er is in totaal 7.2 miljoen euro beschikbaar voor de projectsubsidies met de onderwerpen kringlooplandbouw en duurzaam ondernemerschap. Hiervan komt 3.6 miljoen euro uit de POP3+-middelen en de overige 3.6 miljoen euro uit nationale middelen.

Hierna wordt nader ingegaan op verschillende onderdelen en openstellingen binnen de Sabe.

2.2.2. Doel van de subsidie

Artikel 4.10.1 bepaalt dat subsidie kan worden verleend aan samenwerkingsverbanden ten behoeve van kennisoverdracht over duurzame landbouw. Uit ervaringen blijkt dat een groepsaanpak de kennisdoorwerking en het leren versterkt. Landbouwondernemers hebben grote behoefte aan leren in groepsverband. De Sabe faciliteert advisering en kennisoverdracht in groepsverband door subsidie te verlenen voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van onder andere landbouwondernemingen. Advisering in groepsverband heeft als voordeel dat boeren veel van elkaars ervaringen en kennis kunnen leren.

De subsidie wordt verstrekt aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, voorlichtingsactiviteiten, coaching en demonstratieactiviteiten. Het begrip ‘onderneming’ is gedefinieerd in het artikel 1.1, onderdeel b van de REES en luidt: ‘iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent. Het kan hier dus bijvoorbeeld ook gaan om organisaties zonder winstoogmerk.

De subsidie wordt verstrekt voor kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen. Het samenwerkingsverband moet gericht zijn op het vergroten van kennis op het gebied van duurzame landbouw. Onder ‘samenwerkingsverband’ wordt verstaan: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap, zoals bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b van de REES. Het kan gaan om een nieuw of een bestaand samenwerkingsverband.

2.2.3. Subsidiabele producten en activiteiten

De algemene bepalingen uit hoofdstuk 1 en de regels omtrent subsidieverstrekking door de minister uit hoofdstuk 2 van de REES zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij daar expliciet van afgeweken wordt. In deze subsidiemodule wordt in artikel 4.10.2 afgeweken van de artikelen 1.3 en 1.4 van de REES. Dit wordt verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting van artikel 4.10.2.

Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten als bedoeld artikel 14, vierde lid, van de Verordening 1305/2013. Het gaat hier bijvoorbeeld om loonkosten die samenhangen met de organisatie van de activiteiten en de kosten van zaalhuur. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van middelen ten behoeve van de kennisoverdracht.

De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tenzij in de aanvraag een lager percentage is vermeld. Ten minste 20% van de subsidiabele kosten zullen aldus op een andere manier moeten worden bekostigd. De subsidie bedraagt ten minste € 50.000 en ten hoogste € 200.000 per project.

Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals opgenomen in artikel 1.3 in de REES.

De activiteiten hebben voor een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.10.1. eerste lid, als onderwerp:

Onderwerp

Definitie

A Kringlooplandbouw

 

A1 (Stikstof)emissie en hergebruik nutriënten

Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, methaan, nitraat en fosfaat naar bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders, weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater, slib en andere organische reststromen.

A2 Gezonde bodem, water en teeltsystemen

Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor koolstofopslag in de bodem, (grond)waterkwaliteit, watermanagement en het teeltsysteem.

A3 Weerbare teeltsystemen en gewasbescherming

Het werken aan weerbare teeltsystemen waardoor de behoefte aan gewasbescherming zal afnemen. Ziekten en plagen krijgen minder kans door het benutten van natuurlijke systemen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gebeurt dit nagenoeg zonder emissies en residuen. Bij gesloten teelten is tevens aandacht voor het verminderen van klimaatemissies.

A4 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen

Nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die bijdragen aan optimaal, volledig en hoogwaardig hergebruiken binnen het bedrijf of de regio. Nieuwe, diverse en verbeterde plantaardige en eiwitteelten en -bronnen.

A5 Natuurinclusieve landbouw

De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van biodiversiteit op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.

A6 Precisielandbouw

De inzet van data uit diverse bronnen, benodigde software voor dataverwerking en autonome en precisiewerktuigen om de kringloopdoelen te realiseren. Het verlagen van (externe) input en van uitspoeling van grondstoffen en nutriënten, het verminderen van uitstoot van schadelijke emissies, het verbeteren van productkwaliteit en het versterken van biodiversiteit op en rond het erf.

E Duurzaam Ondernemerschap

 

E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf

De ontwikkeling van vaardigheden van ondernemers en medewerkers van de landbouwonderneming die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van het bedrijf.

E2 Horizontale samenwerking

Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel samenwerking tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren betreffen als samenwerking tussen bedrijven die binnen een zelfde sector in een telersvereniging opereren.

E3 Bedrijfsopvolging

Het starten, overnemen of beëindigen van een agrarische onderneming.

E4 Verdienvermogen

Het toekomstperspectief en inkomen van agrarische ondernemers versterken door deelname in vernieuwende duurzame product-markt-combinaties (zoals biologische producten, milieukeur en sterrenvlees), keten- en/of gebiedsorganisaties. Of door de agrarische productie te combineren met het leveren van diensten aan de samenleving zoals korte ketens, multifunctionele landbouw en sociale en/of ecosysteemdiensten.

Deze indeling van onderwerpen is gemaakt in aansluiting op de Kennis- en Innovatieagenda (KIA) Landbouw, Water, Voedsel voor 2020 tot en met 2023. Deze KIA is opgesteld in samenspraak met departementen, regio’s en een brede verzameling van stakeholders vanuit onder meer bedrijfsleven, kennisinstellingen en ngo’s.

2.2.4. Begunstigden

Ingevolge artikel 4.10.1. komt een onderneming in aanmerking voor subsidie voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten ten behoeve van een samenwerkingsverband op grond van deze module. Subsidie wordt niet verstrekt aan een landbouwonderneming, een onderneming die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt, of een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die bovenstaande producten verkoopt.

Overeenkomstig artikel 1.2, onverminderd artikel 65, elfde lid, van verordening 1303/2013, wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is. Op grond van artikel 14 van Verordening 1305/2013 geldt er geen maximum. Het te verlenen subsidiebedrag plus eventueel andere subsidies mag niet hoger zijn dan het maximale subsidiebedrag van de subsidieregeling. Het maximale subsidiebedrag van deze regeling is 200.000 euro.

2.2.5. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Verordening 1305/2013. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van middelen ten behoeve van de kennisoverdracht.

2.2.6 Beoordeling aanvragen

Artikel 4.10.4 derde lid bepaalt het verdelingsmechanisme voor de subsidies. De minister verdeelt het subsidieplafonds voor projecten voor kennisoverdracht op volgorde van rangschikking van de aanvragen (eerste lid). Er gelden twee subsidieplafonds, te weten voor € 3.600.000 voor de projecten met de onderwerpen zoals gesteld als in 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel a en € 3.600.000 voor projecten met de onderwerpen zoals gesteld in artikel 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel b t/m f en onderdeel b.

Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel a, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel b t/m f en onderdeel b en vice versa.

Artikel 4.10.7 bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden gerangschikt. Aan een project wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate:

  • 1. de impact van het project groter is;

  • 2. de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager hoger is;

  • 3. de kwaliteit van het projectplan hoger is;

  • 4. de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

Deze rangschikkingscriteria worden hierna één voor één toegelicht.

Er wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de impact van het project groter is. Dit criterium weegt dubbel ten opzichte van de andere criteria. Een voorstel scoort hoger naarmate het project meer bijdraagt aan een toename van kennis over bedrijfsaanpassingen met betrekking tot de onderwerpen per categorie genoemd in artikel 4.10.1, tweede lid. Een projectvoorstel scoort hoger naarmate de kans dat de kennis over duurzame landbouw ook daadwerkelijk wordt toegepast op het eigen bedrijf groter is. Een projectvoorstel bevat een visie die inzicht geeft in de vervolgstappen die gezet zullen worden in de verdere ontwikkeling of toepassing van innovaties. Daarbij is het essentieel dat er in het project expliciet rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften van het samenwerkingsverband. Een projectvoorstel scoort ook hoger op dit criterium naarmate in het voorstel meer aannemelijk wordt gemaakt dat de lessen gedeeld zullen worden met relevante belanghebbenden.

Ten tweede wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager beter is. Hiervoor wordt beoordeeld wie de activiteiten gaat begeleiden, wat de gevolgde opleiding, aantoonbare expertise en ervaring in vergelijkbare projecten van de aanvrager zijn. Het gaat hierbij zowel om de kennis en capaciteiten ten aanzien van de aandachtsgebieden, als om de kennis en vaardigheden ten aanzien van het overdragen van kennis en het management van het geheel van de activiteiten. Ten aanzien van de combinatie van uitvoerder en samenwerkingsverband is de samenstelling en de betrokkenheid binnen de combinatie van belang, alsmede de motivatie van de aanvrager voor het indienen van het voorstel en de behoefte van het samenwerkingsverband aan het voorstel.

Ten derde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit van het voorstel hoger is. Dit criterium gaat over wat de deelnemers in het samenwerkingsverband gaan doen. Een voorstel scoort hoger naarmate de activiteiten meer een samenhangend geheel vormen en tot een gezamenlijk resultaat leiden dan wanneer er sprake is van een verzameling losse deelprojecten. Een projectplan scoort ook hoger naarmate het projectplan de probleemdefinitie (‘probleemanalyse’), de doelen, de inhoudelijke aanpak, de uit te voeren activiteiten, de projectfases inclusief mijlpalen, de te gebruiken middelen en de resultaten, beter beschrijft. Ten aanzien van de activiteiten voor kennisdeling is het van belang dat de kennisoverdrachtsactiviteiten bijdragen aan de resultaten, alsmede of de gekozen aanpak in overeenstemming is met de verwachte resultaten en hoe projectresultaten worden gemeten ten behoeve van kwaliteitsborging.

Ten vierde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kosteneffectiviteit van het voorstel hoger is. Een voorstel scoort beter als de financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet met het oog op de te bereiken doelen van het voorstel. Om te voorkomen dat er onnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke impact het voorstel kan hebben op de doelstellingen en het te verwachten bereik van het project, in verhouding tot de totale subsidiabele kosten die opgevoerd worden. Ook het benutten van reeds ontwikkelde kennis of ondersteunende tools wordt hierbij meegenomen. Voorstellen die meer impact zullen hebben ten opzichte van de totale opgevoerde kosten scoren hoger dan voorstellen die met dezelfde kosten minder impact hebben.

De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Hiervoor kan advies worden gevraagd van een beoordelingscommissie. De beoordelingscommissie brengt advies uit over de kwaliteit en scores van de ingediende projectvoorstellen en stelt een ranking voor. De projectvoorstellen worden ingediend in een door de minister vastgesteld format. Dit format wordt op de subsidiepagina van RVO beschikbaar gesteld en leidt de aanvrager door alle verplichte velden en bijlagen.

De aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, worden vervolgens hoger gerangschikt naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

2.2.7 Verplichtingen aanvrager

Het eerste lid van artikel 4.10.8 bepaalt welke gegevens moeten worden verstrekt bij het indienen van een aanvraag voor een subsidie. Bij de aanvraag wordt ten minste verstrekt:

  • 1. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

  • 2. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • 3. het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project;

  • 4. een verklaring van het samenwerkingsverband waarin het samenwerkingsverband aangeeft behoefte te hebben aan kennisoverdracht.

Het derde lid bepaalt dat informatie over projecten wordt gedeeld op Groen Kennisnet. Groen Kennisnet is het landelijke, interactieve, digitale platform voor het groene domein, waar kennis uit veel verschillende bronnen wordt gebundeld en ontsloten. Van de aanvragen waarvoor subsidie wordt toegekend wordt de volgende informatie op het Groen Kennisnet worden gedeeld:

  • de naam van het project

  • de naam van de aanvragende organisatie

  • de zakelijke contactgegevens aanvrager

  • de samenvatting uit het projectplan

  • het samenwerkingsverband dat deelneemt aan het project

2.2.8 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Op grond van artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren, waarmee tijdens de goedkeuring van die actie geen rekening is gehouden, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. In artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 100.000,- bedragen.

Voorbeeld: Aan de deelnemers van een kennisoverdrachtsactiviteit kan een eigen bijdrage worden gevraagd. Met die eigen bijdrage wordt rekening gehouden bij het berekenen van de toe te kennen subsidie. Bij verlening wordt de te verlenen subsidie verlaagd indien de begrote inkomsten (vanuit de bijdrage van de deelnemers) hoger zijn dan het deel van de subsidiabele kosten dat voor eigen rekening is (de 20% van de subsidiabele kosten). Bij vaststelling worden de daadwerkelijk gerealiseerde inkomsten vanuit de bijdrage van de deelnemers bezien. Mocht blijken dat er meer deelnemers zijn geweest dan vooraf werd ingeschat, wordt het verschil in mindering gebracht op de subsidiabele kosten. En indien daarna de som van gerealiseerde inkomsten plus de te verstrekken subsidie hoger is dan de subsidiabele kosten, wordt de te verstrekken subsidie verlaagd met dat verschil.

2.2.9 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

3. Staatssteun

Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013, zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de lidstaten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Het verlenen van subsidie voor projecten die zien op kennisoverdracht en voorlichting kan op grond van artikel 14 van verordening 1305/2013. Deze module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP voor de jaren 2021 en 2022 (POP3+-programma) dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie.

4. Berekening administratieve lasten

De bestaande subsidiemodule, in 2020 en 2021 opengesteld onder de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (RNES), wordt met deze regeling ondergebracht in de REES, Dat betekent de administratieve lasten in beperkte mate zullen toenemen voor de doelgroep. Dit is vanwege de EU-systematiek bij Europese subsidies die een stuk strenger is in termen van controle, het aanvragen van voorschotten en verantwoording. De verwachting is dat ook deze administratieve lasten beperkt zullen zijn.

Kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband. Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van agrariërs. De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die de kennisoverdracht verzorgt. Dit mag geen landbouwonderneming zijn. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:

  • het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;

  • het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband waarin de behoefte voor kennisoverdracht wordt uitgesproken;

  • het verstrekken en publiceren van tussentijdse rapportages en eindrapportages door de subsidie-ontvanger;

  • het aanleveren van deelbetalingsverzoeken en een vaststellingsverzoek

Er wordt verwacht dat het de aanvrager ongeveer 50 uur kost om de aanvraag, de deelbetalingsverzoeken en een vaststellingsverzoek te doen. Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 166.320,- Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 50 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 62. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 2.16 procent van het beschikbaar gestelde budget.

5. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodules is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4.10.1. (Subsidieaanvraag)

Het eerste lid bepaald dat de minister op aanvraag een subsidie kan verstrekken aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten ten behoeve van een samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband moet bestaan uit landbouwondernemingen.

In het tweede lid is bepaald dat de subsidiabele activiteiten, voor een samenwerkingsverband bestaande uit landbouwondernemingen, een of meer van de in lid 2 genoemde onderwerpen moet hebben. De onderwerpen zijn opgenomen in de subonderdelen.

Artikel 4.10.2. (Subsidiabele kosten)

Het eerste lid bepaalt welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het gaat om de kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Verordening 1305/2013. Er is aansluiting gezocht bij de verschillende kosten zoals opgenomen in artikel 1.3, eerste lid, van de REES.

In het tweede lid zijn de kosten voor ontwikkeling van middelen ten behoeve van kennisoverdracht niet subsidiabel gesteld.

In afwijking van de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel a, en 1.4, eerste lid, worden de loonkosten berekend door een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede uren. In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, worden de kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35,–.

Artikel 4.10.3. (Begunstigden)

In dit artikel is bepaald wie in aanmerking komt voor de subsidie op basis van deze module. Een onderneming komt in aanmerking voor subsidie voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten ten behoeve van een samenwerkingsverband op grond van deze module. De begunstigde van de subsidie is dus enkel degene die de opleiding of andere vormen van kennisoverdracht of voorlichting verstrekt en de in het kader van deze maatregel verstrekte subsidie komt vervolgens op grond van het tweede lid ten goede aan het samenwerkingsverband zoals in artikel 4.10.1, eerste lid. Dit betekent dat de subsidie niet wordt verstrekt aan een landbouwonderneming.

Artikel 4.10.5. (Realisatietermijn)

Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de REES dient binnen 13 weken na realisatie een verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend. In aanvulling hierop is bepaald dat het verzoek uiterlijk 1 april 2025 moet zijn ingediend. Dit houdt verband met het feit dat op grond van artikel 65, tweede lid, van Verordening 1303/2013 in samenhang met artikel 2, tweede lid, van de Transitieverordening, uiterlijk op 31 december 2025 alle uitgaven voor het POP moeten zijn gedaan en aan de begunstigden uitbetaald.

Artikel 4.10.6. (Afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.11 van de REES nog een viertal gronden opgenomen die ervoor zorgen dat de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening beslist. In de subonderdelen a t/m d staan de afwijzingsgronden toegelicht. In subonderdeel a is bepaald dat afwijzend op een aanvraag wordt besloten indien de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 14, derde lid, van Verordening 1305/2013. In subonderdeel b is als afwijzingsgrond opgenomen dat niet het minimale aantal punten is toegekend. In subonderdeel c wordt de aanvrager van subsidie afgewezen indien de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project. In subonderdeel d wordt bepaald dat er afwijzend op een aanvraag wordt besloten indien het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 4.10.1, tweede lid.

Artikel 4.10.8. (Verplichtingen subsidieontvanger)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen waar een aanvraag voor subsidie aan moet voldoen. In de subonderdelen a t/m d staan de vereisten opgesomd. Een van de vereisten van de aanvraag is het projectplan. In het tweede lid is bepaald wat er in ieder geval in het projectplan moet worden opgenomen. Dit zijn de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

Het derde lid schrijft voor dat de aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld format vergezeld van de in dat format genoemde verplichte bijlagen. Het format kan worden gevonden op de website van RVO. Naast de in het tweede lid opgenomen onderdelen waar het projectplan een beschrijving van moet bevatten, moet ook worden voldaan aan de vereisten zoals opgenomen in artikel 2.9, vierde lid, van de REES.

In lid 4 wordt de subsidieontvanger verplicht medewerking te verlenen aan het delen van informatie over de projecten op Groen Kennisnet.

Artikel 4.10.9. (Voorschotverlening)

Deze voorziening kan van belang zijn in het geval binnen een project een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt in de verschillende fasen of activiteiten van het project. Hiervan kan sprake zijn als investeringen een onderdeel vormen van het project. Na afronding van de investering, kan een verzoek tot voorschotbetaling worden ingediend. Een voorschot wordt ten hoogste twee maal per jaar op aanvraag verstrekt door de minister. Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt de som van de voorschotten die naar aanleiding van een aanvraag worden verleend aan de begunstigden ten minste 25% van het verleende subsidiebedrag. Waar in dit artikel wordt gesproken over voorschotten gaat het in de in de praktijk dus om deelbetalingen.

Artikel 4.10.11. (Administratieve controles en controles ter plaatse)

De minister vordert het verstrekte subsidiebedrag bij de aanvrager terug als blijkt dat dit onrechtmatig of onterecht is verstrekt. Om te beoordelen of sprake is van een onrechtmatige of onterechte verstrekking vinden administratieve controles op de verstrekte subsidies of controles op het landbouwbedrijf plaats.

Artikel 4.10.12. (Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen)

Dit artikel regelt dat wanneer blijkt dat een aanvrager niet aan de subsidievoorwaarden voldoet en daarmee de subsidie onrechtmatig of onterecht is of zou worden gegeven, de subsidie niet wordt betaald dan wel gedeeltelijk of geheel ingetrokken of na controle teruggevorderd. Hiervan kan worden afgeweken als blijkt dat er sprake is van een uitsluitingsgronden van artikel 64 van Verordening 1306/2013.

Artikel 4.10.13. (Vervaltermijn)

Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, is het verplicht een vervaltermijn op te nemen die niet later valt dan vijf jaren na de inwerkingtreding van de regeling. Deze subsidiemodule vervalt met ingang van 31 december 2025. Er is voor deze datum gekozen vanwege het feit dat op grond van artikel 65, tweede lid, van Verordening 1303/2013 in samenhang met artikel 2, tweede lid, van de Transitieverordening, uiterlijk op 31 december 2025 alle uitgaven voor het POP moeten zijn gedaan en aan de begunstigden uitbetaald.

Artikel II en III

Voor deze subsidiemodule geldt een openstellingsperiode van 1 juni 2022 tot en met 14 juli 2022 waarin aanvragen kunnen worden ingediend. Voor de module is in totaal € 7.200.000 beschikbaar.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van de inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden spoedig subsidieaanvragen in te dienen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

Naar boven