Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 april 2022, nummer WBV 2022/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

4.1.1. Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, en vierde lid, Vw. De houder van een verblijfsvergunning asiel, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘de referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt. De termijn van drie maanden is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • de referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

4.1.2. Integrale beoordeling identiteit en feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent.

Aannemelijk maken identiteit en feitelijke gezinsband

De referent moet de feitelijke gezinsband tussen hem en zijn gezinslid op het moment van binnenkomst met documenten en verklaringen zoals omschreven in paragraaf C2/4.1.5 Vc onderbouwen. Als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of met plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aannemelijk maken dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. Ook moet hij een verklaring geven voor het ontbreken van relevante documenten.

Beoordeling IND

De IND beoordeelt vervolgens of de referent met alle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, de identiteit van de betrokkenen en hun onderlinge gezinsband aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij wordt onder andere het volgende betrokken:

  • De hoeveelheid en bewijswaarde van de overgelegde documenten en de inspanning die de referent en/of het gezinslid heeft geleverd om de aanvraag te onderbouwen;

  • De aannemelijkheid en samenhang van de verklaringen van de referent en/of het gezinslid voor het ontbreken van relevante documenten;

  • De leeftijd en het geslacht van de referent en het gezinslid;

  • De omstandigheden waarin de referent en het gezinslid verkeren;

  • De omstandigheden en administratieve praktijk in het land van herkomst; en

  • Eventuele contra-indicaties.

Als de IND oordeelt dat de verklaringen over de identiteit en de gezinsband van de referent en/of het gezinslid in grote lijnen als aannemelijk kunnen worden beschouwd, dan betrekt de IND of er aanleiding bestaat het voordeel van de twijfel te gunnen (zie ook artikel 31, zesde lid, Vw).

Het geven van het voordeel van de twijfel kan leiden tot het aanbieden van nader onderzoek of een inwilliging van de aanvraag. Als er geen voordeel van de twijfel en geen nader onderzoek wordt aangeboden, maakt de IND de relevante overwegingen kenbaar.

Mogelijke vormen van nader onderzoek worden hieronder in deze paragraaf beschreven.

De IND hoeft geen voordeel van de twijfel te geven (en dus nader onderzoek aan te bieden), als sprake is van contra-indicaties. Van een contra-indicatie kan onder meer sprake zijn als de referent of zijn gezinslid:

  • tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over (het ontbreken van) documenten;

  • valse of vervalste documenten heeft overgelegd; of

  • er anderszins onjuiste of misleidende informatie is verstrekt.

Ook als zich een contra-indicatie voordoet, betrekt de IND de overige verklaringen of bewijsmiddelen bij de beoordeling of nader onderzoek wordt aangeboden.

Nader onderzoek

Nader onderzoek kan onder andere bestaan uit:

  • het afnemen van een identiteitsgehoor bij het gezinslid;

  • het afnemen van een gehoor bij de referent;

  • DNA-onderzoek.

De IND kan afzien van het aanbieden van nader onderzoek, als de IND oordeelt dat identiteit en/of de feitelijke gezinsband voldoende aannemelijk is gemaakt.

Geen onderzoek mogelijk

Als de referent en/of zijn gezinslid om welke reden dan ook niet in de gelegenheid is om gebruik te maken van het aanbod van de IND om nader onderzoek te verrichten, dan zal veelal het gevolg zijn dat de nareisaanvraag wordt afgewezen.

4.1.2.1. Biologische gezinsbanden

Minderjarige biologische kinderen

De IND neemt aan dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin van de referent als er sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Uitzondering hierop is de situatie dat het minderjarig kind zelfstandig woont en in zijn eigen levensonderhoud voorziet (zie paragraaf B7/3.8.1 Vc).

De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e, Vw, beoordeelt de IND de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de vreemdeling meerderjarig is geworden conform het beleid voor meerderjarige biologische kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen.

Bij het ontbreken van documenten die de identiteit en/of de familierechtelijke relatie tussen de referent en het biologische minderjarige kind moeten aantonen, zal de IND de aanvraag in beginsel niet afwijzen, maar nader onderzoek opstarten. Zie ook paragraaf C2/4.1.2 Vc.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als:

  • De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het kind feitelijk verzorgt, en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het recht heeft om het kind te verzorgen en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland.

  • De referent recente documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of

  • De referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen. Paragraaf C2/4.1.2 Vc is hierbij van toepassing.

Meerderjarige biologische kinderen

De IND neemt aan dat het meerderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin van de referent als er sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM (zie paragraaf B7/3.8.1 Vc).

Als niet duidelijk is of een meerderjarig kind nog feitelijk tot het gezin van de referent behoort, dan kan de IND nader onderzoek opstarten (zie paragraaf C2/4.1.2 Vc). Hierbij is van belang dat in het geval van jongvolwassenen (meerderjarige kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar oud) niet standaard een gehoor wordt opgestart, maar enkel wanneer de verwachting bestaat dat het van toegevoegde waarde kan zijn voor de beslissing op de aanvraag. Hierbij weegt de IND de volgende elementen mee:

  • De beantwoording van de schriftelijke vragen die bij het aanvraagformulier zijn gesteld;

  • De beantwoording van de referent tijdens zijn asielprocedure over het meerderjarige kind;

  • De beantwoording van de referent tijdens het aanmeldgehoor; en

  • Andere bijzonderheden die naar voren komen uit het dossier.

Bij het ontbreken van documenten die de identiteit en/of de familierechtelijke relatie tussen de referent en het biologische meerderjarige kind moeten aantonen, zal de IND de aanvraag in beginsel niet afwijzen, maar nader onderzoek opstarten. Zie ook paragraaf C2/4.1.2 Vc.

4.1.2.2. Niet-biologische gezinsbanden

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken. Paragraaf C2/4.1.2 Vc is van overeenkomstige toepassing.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, betrekt de IND:

  • de identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders;

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind; en

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

Het pleegkind komt niet in aanmerking voor nareis als er een positieve verplichting onder artikel 8 EVRM bestaat om de biologische ouder te herenigingen met het pleegkind in Nederland.

De voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband zijn voor adoptie- en pleegkinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk als een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Als een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Als op basis van de door de referent en/of het gezinslid overgelegde documenten de feitelijke gezinsband aannemelijk is gemaakt stelt de IND in beginsel geen nader onderzoek ik. Paragraaf C2/4.1.2 Vc is van overeenkomstige toepassing.

4.1.2.3. De referent is een amv

Ingevolge artikel 29, tweede lid, onder c, Vw, kan de vreemdeling die een amv is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG, als referent optreden.

De IND beschouwt in dit kader een minderjarige in ieder geval als alleenstaand als:

  • de minderjarige Nederland is ingereisd zonder begeleiding van een volwassene die in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg voor de amv had; of

  • de minderjarige in Nederland niet onder de verantwoordelijkheid van een volwassene staat die in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg voor de amv had.

De term ‘minderjarige’ in bovengenoemde definitie moet als volgt worden uitgelegd. Als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een asielaanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, merkt de IND deze vreemdeling tot 3 maanden na inwilliging van die asielaanvraag aan als minderjarige, ook al heeft de vreemdeling op dat moment de leeftijd van 18 jaar bereikt. Het verzoek voor nareis ten behoeve van de ouder(s) van deze vreemdeling moet binnen deze 3 maanden zijn ingediend. De IND beschouwt een minderjarige in ieder geval niet als alleenstaand in de situaties beschreven in paragraaf B8/6.1 Vc.

Of een volwassene in het land van herkomst of bestendig verblijf al de zorg had voor een amv kan onder andere blijken uit de wet of het gewoonterecht van dat land van herkomst of bestendig verblijf of als de minderjarige in het land van herkomst of bestendig verblijf langdurig onder de feitelijke zorg en verantwoordelijkheid van deze volwassene is geweest.

Als een minderjarige onder de begeleiding van een volwassene inreist in een lidstaat van de EU (inclusief Nederland) en vervolgens zonder begeleiding wordt achtergelaten behandelt de IND de minderjarige als een minderjarige die zonder begeleiding van een volwassene Nederland is ingereisd. Uitzondering op deze regel is in ieder geval de situatie waarbij een ouder de minderjarige zelf naar het grondgebied van een lidstaat heeft gebracht en hem daar vervolgens zonder begeleiding heeft achtergelaten.

De IND wijst een verzoek van een minderjarige om nareis van zijn ouders af, als de minderjarige zelf in het kader van nareis Nederland is ingereisd. In dat geval heeft de IND in een eerdere procedure vastgesteld dat deze minderjarige feitelijk tot een ander gezin behoort. Daarmee valt deze ook niet onder de zorg en verantwoordelijkheid van degenen, voor wie de minderjarige om nareis verzoekt.

4.1.3. Bijzonderheden

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Polygamie

Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als sprake is van een polygame situatie is de vraag van belang of het gezinslid onder de doelgroep van artikel 29, tweede lid, Vw valt. Als dat het geval is, wordt de aanvraag geacht onder het toepassingsbereik van de nareisprocedure te vallen. Als dat niet het geval is, wordt de aanvrager doorverwezen naar (een) reguliere procedure(s). Als de aanvraag onder het toepassingsbereik van de nareisprocedure valt is de IND verplicht een individuele beoordeling te maken, waarbij rekening dient te worden gehouden met alle factoren die in artikelen 5, vijfde lid, en 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de artikelen 7 en 24 van het EU Handvest zijn genoemd.

Voor deze beoordeling is van belang dat alleen een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking komt. Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking.

4.1.4. Procedurele regels

Voor de beoordeling van niet uit artikel 29, tweede lid, Vw voortvloeiende aspecten (waaronder een gevaar voor de openbare orde) geldt dat het toepasselijke wettelijke kader afhankelijk is van de gekozen procedure (mvv-procedure of asielprocedure).

In geval van het niet verlenen of het intrekken van een mvv, geldt het reguliere kader van artikel 16 Vw en de daaruit voortvloeiende regelgeving (zoals genoemd in hoofdstuk B1 Vc). In geval van het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning geldt het asielkader van artikel 30b Vw en het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C1 Vc.

Hoewel voor mvv- dan wel asielprocedures een ander wettelijk kader geldt, gelden wel dezelfde (materiële) beleidsregels, zoals opgenomen in de paragrafen C2/7.10 en C2/10.3 Vc.

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid, onder d, en derde lid, Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven (geldige) mvv is ingereisd en zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld (op de manier zoals gecommuniceerd door de IND). De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a, eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a, tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Eigen bijdrage DNA-onderzoek

De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.

4.1.5. Bewijsmiddelen

De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw moet zijn identiteit en familierechtelijke relatie in beginsel aannemelijk maken door het overleggen van de volgende documenten:

  • een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander door de autoriteiten afgegeven document dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont; en

  • indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders aantoont.

Daarnaast moet de vreemdeling zoveel mogelijk andere bewijsmiddelen overleggen. Als de vreemdeling de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij de reden(en) hiervoor kenbaar maken. Bij deze beoordeling is paragraaf C2/4.1.2 Vc van overeenkomstige toepassing.

Bewijswaarde documenten

De IND kent een sterkere bewijswaarde toe aan documenten, wanneer deze door de autoriteiten van het land van afgifte zijn afgegeven en er voldoende identificerende gegevens (zoals een foto, geboortedata en (achter)namen) van de referent en het gezinslid op het document staan.

Documenten die niet zijn afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten, en documenten met weinig identificerende gegevens, hebben in de regel een zwakkere bewijswaarde.

Bij het toekennen van bewijswaarde aan deze documenten beziet de IND de manier van afgifte van het document, waarbij van belang is of het document op basis van (eigen) verklaringen of op basis van nader onderzoek door (welke) autoriteiten, is opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de referent en het gezinslid en de administratieve praktijken van het land van herkomst of in het land van afgifte.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 1 april 2022

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

Op 26 januari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan. In deze uitspraak heeft de Afdeling onder andere geoordeeld dat de Staatssecretaris bij nareiszaken al het beschikbare bewijs altijd in onderlinge samenhang moet beoordelen, rekening moet houden met alle relevante elementen en gemotiveerd moet beoordelen of de vreemdeling het voordeel van de twijfel kan worden gegund. Daarnaast moet in het kader van mogelijk te overleggen documenten ook rekening worden gehouden met de omstandigheden van de referent en/of het gezinslid in het land van herkomst (ECLI:NL:RVS:2022:245). Als gevolg van deze uitspraak is het nareisbeleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) herschreven. Hierbij wordt verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van 22 maart 2022 (19637-2835).

Paragraaf C2/4.1.2 Vc tot en met paragraaf C2/4.1.5 Vc is aangepast, toegevoegd en/of vernummerd. De termen bewijsnood, officiële documenten en indicatieve documenten komen te vervallen. In plaats daarvan is uiteengezet dat en op welke wijze al het beschikbaar bewijs wordt beoordeeld. Er is ook herzien wanneer en op welke manier de IND nader onderzoek kan instellen. Hierbij zijn verder beleidsregels opgenomen omtrent het toekennen van het voordeel van de twijfel (waarbij is aangesloten bij punt (8) van de preambule van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 31, zesde lid, Vw). De kern van de aanpassingen is dat de IND sneller nader onderzoek instelt in de vorm van DNA-onderzoek en/of ID-gehoren. Twijfels over de identiteit van de referent en/of het gezinslid, onder voorbehoud van contra-indicaties, staan nader onderzoek niet langer per definitie in de weg.

Verder is vanwege de grootte van de voorgaande wijzigingen ook redactioneel gezocht naar verdere opschoning en verduidelijking van de relevante beleidsregels. Hiermee is beoogd het hernieuwde beleid consistent, samenhangend en zo helder mogelijk te formuleren.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven