TOELICHTING
Algemeen
Achtergrond
In het convenant bodem en ondergrond 2016 – 2020 hebben de toenmalige
Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de decentrale overheden
bestuurlijke afspraken gemaakt over samenwerking en de inzet van
Rijksbodemmiddelen voor taken van decentrale overheden op het gebied van bodem-
en grondwaterkwaliteit. Dit convenant is eind 2020 ten einde gekomen. Het
beheer van bodem- en grondwaterkwaliteit gericht op een evenwicht tussen
benutten en beschermen en de aanpak van bodemverontreinigingen is daarmee
echter niet afgerond. In het Bestuurlijk Overleg (BO) Bodem is tussen de
Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, het IPO, de VNG en de Unie
van Waterschappen afgesproken om nieuwe meerjarige afspraken te maken voor de
periode vanaf 2021. De overkoepelende ambitie van deze bestuurlijke afspraken
is het realiseren van een passend beheer van een goede kwaliteit van het bodem-
en grondwatersysteem in relatie tot maatschappelijke opgaven, vanuit een
gezamenlijke verantwoordelijkheid. Onderdeel daarvan is de doelstelling dat
decentrale overheden in staat worden gesteld uiterlijk in 2030 de
bodemverontreinigingsproblematiek te beheersen. De beschikbare Rijksmiddelen
zijn – naar aanleiding van een gezamenlijke intentieverklaring van de genoemde
vier instanties – voor bodemkwaliteit op de begroting van het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat (verder: IenW) meerjarig gereserveerd. Door
vertraging bij het uitwerken van nieuwe gezamenlijke afspraken, dreigde er in
2021 een financieel gat te vallen bij de decentrale overheden in het kader van
de uitvoering van de bodemtaken waardoor de gewenste bodemaanpak zou kunnen
stagneren. Voor 2021 zijn daarom tijdelijke afspraken gemaakt en werd de aanpak
gefinancierd via een combinatie van een decentralisatie-uitkering (DU) en een
specifieke uitkering. Nieuwe meerjarige afspraken zullen echter pas voor 2023
en volgende jaren worden gemaakt. In 2022 worden de beschikbare middelen
daarom, met enkele aanpassingen, op dezelfde wijze verleend als in 2021. In
2021 werd het oppakken van buitenproportionele opgaven en het geven van
invulling aan oude afspraken gefinancierd via een regeling voor specifieke
uitkeringen voor bodem voor één jaar (de Tijdelijke regeling specifieke
uitkering bodem overbruggingsjaar 2021). Deze wijze van financiering wordt in
2022 voortgezet. Nieuw is dat ook de financiering van de aanpak van historische
spoedopgaven via een regeling voor specifieke uitkeringen zal verlopen.
Daarnaast zijn enkele andere wijzigingen aangebracht, waaronder:
-
• het uitkeringsplafond voor buitenproportionele opgaven bedraagt
€ 34.185.868,–;
-
• binnen dat plafond geldt een uitkeringsplafond van € 8.000.000,– voor de
aanpak van het element diffuus verspreid lood en van € 26.185.868,– voor de
aanpak van het element PFAS;
-
• de indieningsvereisten voor de aanpak van buitenproportionele opgaven zijn
verduidelijkt om een betere toetsing mogelijk te maken, zonder dat dit leidt
tot een inhoudelijk andere toetsing;
-
• er wordt gebruik gemaakt van een standaardformat voor het indienen van
aanvragen ten behoeve van complete en goed toetsbare aanvragen;
-
• er is verduidelijkt welke kosten voor de aanpak van buitenproportionele
opgaven voor een specifieke uitkering in aanmerkingen komen.
Opgaven voor het bevoegd gezag
De met deze regeling beschikbaar gestelde middelen zijn bedoeld voor
opgaven voor bevoegde gezagen als bedoeld in de Wet bodembescherming (verder:
Wbb) dan wel het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming.
Het gaat om historische spoedopgaven (inclusief gebiedsgericht grondwateraanpak
en kosten voor isoleren, beheer- en controlemaatregelen en voor nazorg van
locaties), buitenproportionele opgaven en oude afspraken. In aanmerking voor
een specifieke uitkering komen projecten (en de activiteiten die daar binnen
vallen) voor zover het noodzakelijk is dat het bevoegd gezag deze opgave
oppakt. Kosten die voortkomen uit een andere rol van een decentrale overheid
dan van een bevoegd gezag komen niet in aanmerking voor uitkering.
Voor de financiering van projecten dient gekeken te worden of de kosten
geheel of gedeeltelijk verhaald kunnen worden op de veroorzaker van de
bodemverontreiniging of de eigenaar van de locatie (zie ook de toelichting op
de artikelen 11, 17 en 22). Daarnaast is van belang dat gekeken wordt in
hoeverre andere betrokkenen, zoals locatieontwikkelaars, kunnen bijdragen aan
de financiering van een project. Ook met de waardestijging van een locatie na
sanering kan soms reeds een gedeelte van de sanering worden bekostigd. Indien
met bovenstaande onvoldoende rekening wordt gehouden, kan het risico optreden
dat (onbedoeld) sprake is van ongerechtvaardigde verrijking of verboden
staatssteun. Bij de aanvraag dient aangegeven te worden dat het instrumentarium
voor kostenverhaal is of wordt toegepast en dat er geen sprake is van
ongerechtvaardige verrijking (zie bijlage 2, 3 en 4 bij deze regeling), dan wel
hoe hiermee rekening wordt gehouden.
Specifieke uitkering
Een specifieke uitkering1 is een uitkering van financiële middelen aan provincies dan wel
gemeenten waaraan voorwaarden ten behoeve van een algemeen belang verbonden
zijn. Bij een specifieke uitkering houdt de bewindspersoon de
verantwoordelijkheid over het doelmatig besteden van middelen. De
verantwoording van de besteding van de middelen door de provincies en de
gemeenten gebeurt éénmaal per jaar in het jaarverslag en de jaarrekening en een
verslag van bevindingen en een accountantsverklaring via de
SiSa-systematiek2, bedoeld in de Financiële-verhoudingswet (verder: Fvw). Er zal een
beperkt aantal SiSa-indicatoren in de beschikkingen tot verlening van een
specifieke uitkering worden opgenomen. De verantwoordingslasten zijn derhalve
zo beperkt mogelijk. Een provincie of gemeente die een bevoegd gezag is als
bedoeld in de Wet bodembescherming dan wel het Besluit aanwijzing
bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming (verder: bevoegd gezag) doet binnen
de in deze regeling bepaalde periode een aanvraag voor benodigde middelen
(conform de eisen die aan de aanvraag gesteld worden in de regeling). De
Minister van Infrastructuur en Waterstaat (verder: minister) beslist of een
aanvraag toegekend wordt waarna een beschikking tot verlening van de specifieke
uitkering volgt waarin budget, beleidsdoel en uitbetaling van voorschotten
worden opgenomen. Na ontvangst van die beschikking kan het desbetreffende
bevoegde gezag starten met de activiteiten. Jaarlijks verantwoordt de provincie
dan wel de gemeente de bestede middelen via de SiSa-systematiek. De
verantwoording wordt gecontroleerd door de accountant die de jaarrekening
controleert en controleert of het jaarverslag verenigbaar is met de
jaarrekening, dit is dus de eigen accountant.
Afronding historische spoedopgaven
Sinds de jaren ’80 wordt in Nederland gewerkt aan de aanpak van
historische, spoedeisende bodem- en grondwaterverontreinigingen. Dit zijn
verontreinigingen die voor 1987 zijn ontstaan. Een beschikking ‘spoed’ op grond
van de Wbb kan na die datum zijn of worden gegeven. De ambitie is in de periode
tot 2030 de aanpak van de spoedlocaties af te ronden en de nazorg waar mogelijk
te beëindigen of zoveel mogelijk te beperken. Het gaat om de afronding van
reeds gemaakte meerjarige afspraken uit het convenant bodemontwikkelingsbeleid
en aanpak spoedlocaties 2010 – 2015 en het convenant bodem en ondergrond 2016 –
2020. Hoewel de convenanten zijn beëindigd, lopen de activiteiten en
werkzaamheden die daaruit voortvloeien voor het bevoegd gezag nog door.
Locaties waarvoor voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet op
grond van de Wbb een beschikking ‘spoed’ is gegeven zullen op grond van het
overgangsrecht van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet onder het bevoegd gezag
als bedoeld in deze regeling blijven vallen. Nazorg en saneringsoperaties
vergen immers doorgaans een langdurige aanpak.
Het overzicht van spoedlocaties is destijds gebaseerd op de eindrapportage
van het eerste convenant in 2015. Daarin zijn 1383 spoedlocaties
geïdentificeerd. Dit aantal is de jaren daarna aangevuld met spoedlocaties
waarvoor nadien een beschikking tot spoedige sanering als bedoeld in artikel
37, eerste lid, van de Wbb is genomen. Het totaal aantal is daarmee per
1 oktober 2020, zijnde de datum waarop de monitoring van de voortgang van de
aanpak van spoedlocaties in 2020 is uitgevraagd, op 1624 gekomen. Ook daarna
zijn nog locaties als ‘spoed’ beschikt. Naast de aanpak van individuele
spoedlocaties worden ook gebiedsgericht grondwaterbeheer en nazorg gericht op
de instandhouding van maatregelen bij gesaneerde locaties, tot de spoedopgave
gerekend.
Daarnaast wordt ook de aanpak van elf waterbodemlocaties op lijst C,
bedoeld in het convenant bodem en ondergrond 2016 – 2020, tot de historische
spoedopgave gerekend. Dit betreft een door de Unie van Waterschappen opgestelde
lijst met verontreinigde regionale waterbodemlocaties die op grond van de
Waterwet dienen te worden aangepakt, omdat de verontreiniging een belemmering
vormt voor het bereiken van het waterkwaliteitsdoel van het waterlichaam. Deze
locaties zijn opgenomen in de monitoringsrapportage 2020 van het
uitvoeringsprogramma van het convenant bodem en ondergrond 2016 – 2020. De
monitoring van de voortgang van de spoedlocaties, nazorg, gebiedsgericht
grondwaterbeheer en waterbodems wordt jaarlijks op 1 juli uitgevraagd aan de
bevoegde gezagen. Tussen het ministerie en de bevoegde gezagen is afgesproken
dat deze monitoring op vergelijkbare wijze wordt voortgezet in 2022. De
monitoring van de voortgang van de aanpak van de spoedlocaties, gebiedsgericht
grondwaterbeheer, nazorg en waterbodems wordt in opdracht van het Directeuren
Overleg bodem uitgevoerd. Deze monitoring staat los van de
verantwoordingssystematiek bij deze regeling.
Buitenproportionele opgaven
De afgelopen jaren hebben aangetoond dat er in het bodem- en
grondwaterbeheer buitenproportionele opgaven zijn ontstaan. Dit zijn bodem- of
grondwater(kwaliteit)opgaven die veel vragen op het gebied van kennis,
capaciteit en middelen en waarvoor op dit moment nog niet voorzien is in
voldoende financiële middelen en een adequate aanpak. De verwachting is dat er
in de komende jaren nog diverse (nu nog onbekende) buitenproportionele opgaven
zullen zijn. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet vindt een verdergaande
decentralisatie van taken plaats. Dit betekent dat nieuwe spelers aan de slag
gaan met complexe bodemopgaven. Deze ontwikkelingen maken dat er behoefte is
aan een adequate regionale of landelijke aanpak die ervoor zorgt dat
beschikbare middelen efficiënt worden ingezet ten behoeve van de meest
prioritaire opgaven. Bij de afbakening of iets een buitenproportionele opgave
is, spelen in ieder geval de volgende criteria een rol:
-
• de opgave heeft betrekking op het beschermen en beheren en benutten van het
bodem- en grondwatersysteem. Het gaat niet om opgaven (zoals de
energietransitie, natuurontwikkeling of woningbouw) die al in andere
programma’s of bestuurlijke samenwerkingen zijn belegd of opgaven gericht op
bescherming van landschappelijke, archeologische en aardkundige waarden van de
bodem;
-
• de opgave maakt geen onderdeel uit van de (afronding van) – historische –
spoedopgaven of van de oude afspraken, bedoeld in deze regeling. Hiermee wordt
bedoeld dat de aanpak van een locatie niet uit meerdere de budgetten van
meerdere onderdelen van een specifieke uitkering wordt gefinancierd; indien een
aanpak voldoet aan de voorwaarden van meerdere onderdelen waarvoor een
specifieke uitkering kan worden verleend, dient het bevoegd gezag een keuze te
maken voor welk onderdeel een aanvraag wordt ingediend;
-
• er is geen andere regeling of voorziening op grond waarvan voor de aanpak
van de opgave financiële middelen worden of kunnen worden verleend;
-
• de opgave laat zich niet zonder meer oplossen binnen de reguliere taken en
verantwoordelijkheden van de betrokken bevoegde gezagen.
In deze regeling is de reikwijdte gericht op diffuus verspreid lood en
PFAS, waarbij opgemerkt wordt dat het element PFAS ook GenX of andere PFAS
vervangende stoffen omvat. Op basis van de leerervaring uit 2021 en het
ingebrachte aandachtspunt uit de consultatie is besloten ‘andere
niet-genormeerde stoffen’ niet onder de reikwijdte van deze regeling te laten
vallen. Het beschikbare budget kan dan gericht worden ingezet op de grotere
bodemopgaven voor diffuus verspreid lood en voor PFAS. De ervaringen met de
toepassing van deze regeling en de Tijdelijke regeling specifieke uitkering
bodem overbruggingsjaar 2021 zullen worden gebruikt voor het opstellen van de
regeling voor specifieke uitkeringen voor de meerjarige bodemafspraken.
Oude afspraken
In het verleden zijn toezeggingen gedaan door het Rijk aan provincies en
gemeenten in verband met de uitvoering van hun taken in het kader van de Wbb
die doorlopen in de toekomst. Hieronder vallen gereserveerde bedragen
voortkomende uit in het verleden gemaakte afspraken en daaruit voortvloeiende
toezeggingen. Deels zijn het omvangrijke gevallen van bodemverontreiniging (de
zogenaamde 10 miljoen gulden plus gevallen) en deels overige projecten waarvan
financiële consequenties doorlopen in de toekomst.3 De minister kan een specifieke uitkering verlenen aan een bevoegd gezag
voor de aanpak van een geval van bodemverontreiniging waarover in het verleden
een afspraak is gemaakt met het Rijk om financiële middelen beschikbaar te
stellen. Tot 2021 werd een uitkering op basis van oude afspraken via een
individuele specifieke uitkering geregeld. Het gebruik van dergelijke
individuele uitkeringen is echter aan grenzen gebonden. De lijn is dat een
ministeriële regeling wordt opgesteld om een specifieke uitkering aan meerdere
projecten per jaar mogelijk te maken. Deze regeling voorziet daarin.
Overig
De regeling is verdeeld in de onderdelen ‘historische spoedopgaven’,
‘buitenproportionele opgaven’ en ‘oude afspraken’. Het onderdeel ‘historische
spoedopgaven’ bevat de elementen 'individuele spoedlocaties’, ‘gebiedsgericht
grondwaterbeheer’, ‘nazorg inclusief isoleren, beheer- en controlemaatregelen’
en ‘de aanpak van waterbodems als bedoeld op lijst C van het convenant bodem en
ondergrond’. Het onderdeel ‘buitenproportionele opgaven’ bevat de elementen
‘diffuus verspreid lood’ en ‘PFAS’. Aanvragen dienen te worden ingediend voor
een van de onderdelen ‘historische spoedopgaven’, ‘oude afspraken’ of
‘buitenproportionele opgaven’; voor dit laatste onderdeel moet daarnaast per
element een separate aanvraag worden ingediend. Aanvragen kunnen een of
meerdere projecten betreffen. Een project kan bestaan uit een of meerdere
activiteiten.
Overleg en consultatie
Op 14 februari 2022 heeft afstemming in het Directeuren Overleg bodem
plaatsgevonden over de uitgangspunten waarop deze regeling is gebaseerd. Over
een concept van deze regeling heeft een consultatie plaatsgevonden van 1 tot en
met 14 maart 2022 van het IPO en de VNG. In overleg met het IPO en de VNG is de
consultatieversie van de regeling op 10 maart 2022 toegelicht aan gemeenten en
aan provincies tijdens twee aparte digitale bijeenkomsten.
Uit de consultatie kwamen geen principiële bezwaren van het IPO en de VNG
tegen de regeling voor 2022 naar voren. Wel is een aantal vragen gesteld en
zijn opmerkingen gemaakt en aandachtspunten benoemd. Er is bijvoorbeeld
gevraagd of de doorlooptijd van een project start vanaf de datum waarop de
toekenningsbeschikking is vastgesteld of de datum van de aanvraag. Daarnaast is
opgemerkt dat artikel 7 ook betrekking zou kunnen hebben op DU-middelen die in
de voorgaande jaren zijn verstrekt voor de aanpak van de historische
spoedopgaven. Dergelijke vragen en opmerkingen hebben geleid tot een
verduidelijking van de artikelen 8, 11 tot en met 13, 15 tot en met 18, 20, 22,
24 en 27 en de toelichting. De verduidelijkingen betreffen geen substantiële
wijzigingen van de regeling.
Sommige vragen en opmerkingen hebben niet geleid tot aanpassingen in de
regeling. Dit was bijvoorbeeld het geval bij een opmerking dat de
SiSa-indicatoren in de regeling zouden moeten worden opgenomen. De regeling is
echter niet de passende plaats om de SiSa-indicatoren op te nemen, dit is de
beschikking tot verlening van een specifieke uitkering.
Een aantal aandachtspunten kan worden meegenomen in het traject voor het
maken van nieuwe bestuurlijke afspraken. Een voorbeeld hiervan is de opmerking
dat er ook buitenproportionele opgaven kunnen zijn buiten het chemisch domein
(de huidige scope betreft diffuus verspreid lood en PFAS).
Na afloop van de consultatieperiode is een belangrijke wijziging
doorgevoerd. Uit de ervaring in 2021 is gebleken dat verreweg de meeste
aanvragen werden ingediend voor projecten met betrekking tot de elementen
diffuus verspreid lood en PFAS (inclusief PFAS-vervangers zoals GenX). Het
element ‘andere niet genormeerde stoffen’ bevat zeer veel stoffen en daardoor
kunnen onverwachte aanvragen worden ingediend voor de aanpak van
bodemverontreinigingen waarbij eerst gekeken zou moeten worden hoe de
verantwoordelijkheden passend belegd kunnen worden en hoe de aanpak
gefinancierd zou kunnen worden. Tijdens de consultatie is als aandachtspunt
ingebracht dat bij over-intekening en evenredige verdeling niet het volledige
gehonoreerde bedrag uitgekeerd wordt en dat als gevolg hiervan het kan zijn dat
bevoegde gezagen te weinig middelen ontvangen om een saneringsproject uit te
kunnen voeren. Op basis van de leerervaring uit 2021 en het ingebrachte
aandachtspunt uit de consultatie is (na de consultatie) besloten andere
niet-genormeerde stoffen uit de reikwijdte van deze regeling te halen (artikel
13, tweede lid) zodat het beschikbare budget gericht kan worden ingezet op de
grotere bodemopgaven voor diffuus verspreid lood en PFAS.
Uitvoeringslasten
Het indienen van een aanvraag brengt uitvoeringslasten voor decentrale
overheden (bevoegde gezagen) met zich mee. Die lasten zijn zo laag mogelijk
gehouden. Voor de aanpak van een spoedopgave, een buitenproportionele opgave of
een geval van bodemverontreiniging waarover een oude afspraak is gemaakt, zal
beleidsmatige en bestuurlijke besluitvorming binnen de provincie dan wel de
gemeente hebben plaatsgevonden. Die informatie kan worden gebruikt voor het
doen van de aanvraag voor een specifieke uitkering. De over te leggen gegevens
zijn zo beperkt mogelijk gehouden.
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 mei 2022 en vervalt met ingang van
1 januari 2027. De regeling blijft van toepassing op specifieke uitkeringen die
voor de vervaldatum zijn verleend. Er wordt afgeweken van de vaste
publicatietermijnen en vaste verandermomenten, dit wordt niet bezwaarlijk
geacht omdat de desbetreffende decentrale overheden, via het IPO en de VNG,
betrokken zijn bij de voorbereiding van deze regeling en ze er belang bij
hebben zo snel als mogelijk in 2022 te kunnen starten met
saneringsactiviteiten. Dit is een van de mogelijke uitzonderingen, genoemd in
de Aanwijzingen voor de regelgeving, op de vaste publicatie- en
verandermomenten.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
Het bevoegd gezag, bedoeld in deze regeling, zijn de twaalf provincies en
de 29 grote gemeenten, bedoeld in de Wbb en het Besluit aanwijzing
bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming.
Een buitenproportionele opgave is een opgave in het bodem- en
grondwaterbeheer die zich niet zonder meer laat oplossen binnen de reguliere
taken en verantwoordelijkheden van de betrokken bevoegde gezagen. In de
afgelopen jaren is gebleken dat er zich met betrekking tot het
beschermen/beheren en benutten van het bodem- en grondwatersysteem opgaven
kunnen voordoen die op korte termijn moeten worden opgepakt, die veel vragen op
het gebied van kennis, capaciteit en middelen maar waarvoor op dit moment nog
niet is voorzien in een adequate aanpak. Een buitenproportionele opgave voor
het bevoegd gezag houdt in dat het noodzakelijk moet zijn dat het bevoegd gezag
deze opgave oppakt en niet een terreineigenaar, initiatiefnemer,
drinkwaterbedrijf of een andere maatschappelijke partij. De noodzaak voor een
bijdrage van de rijksoverheid in de aanpak kan voortvloeien uit het feit
dat:
-
• door de bodemverontreiniging bij het huidige gebruik sprake is van
onaanvaardbare risico’s voor mens of ecologie of voor verspreiding van de
verontreiniging;
-
• redelijkerwijs van maatschappelijke partijen niet kan worden gevraagd dat
zij zelf deze risico’s tot een aanvaardbaar niveau terugdringen;
-
• zich risico’s voordoen door het voorgenomen gebruik van een locatie
waardoor een noodzakelijke woningbouw niet tot stand kan komen.
Dringende noodzaak houdt ook in dat uitstel van concrete stappen ongewenst
is.
De aanpak van buitenproportionele opgaven wordt ingericht via maatwerk per
opgave en daarvoor is het nodig dat er al voldoende duidelijkheid is over de
beleidsdoelen die met de aanpak worden nagestreefd. Die duidelijkheid is naar
verwachting binnen de looptijd van deze regeling alleen te geven voor de opgave
met betrekking tot diffuus verspreid lood en tot PFAS. Het begrip
buitenproportioneel is (mede) daarom in 2022 beperkt tot deze opgaven. De grote
vraag naar kennis, capaciteit en middelen hangt onder meer samen met de omvang
van de opgave, het schaalniveau waarop de opgave zich afspeelt, de potentieel
grote directe effecten voor het bodem- en grondwatersysteem of de consequenties
(economisch, sociaal-maatschappelijk, financieel). Dat de opgave nergens is
belegd, vloeit voort uit het feit dat de opgave geen onderdeel uitmaakt van de
afspraken rondom de aanpak ‘spoedlocaties’ of van zogeheten ‘oude afspraken’
zoals bedoeld in artikel 1. Ook zijn deze opgaven niet meegenomen in andere
programma’s of bestuurlijke samenwerkingen.
Ingevolge de Wbb betreft een historische spoedopgave een
bodemverontreiniging die – grotendeels – voor 1987 is veroorzaakt. Verder is in
artikel 1 juncto artikel 8, tweede lid, bepaald dat de historische spoedopgave
bestaat uit de historische opgave zoals die bekend was bij het einde van het
convenant bodem en ondergrond 2016 – 2020. Tevens maken individuele
spoedlocaties onderdeel uit van de historische spoedopgave indien voor een
locatie op uiterlijk 30 april 2022 een onherroepelijke beschikking tot spoedige
sanering als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wbb is genomen.
Voor een aantal belangrijke begrippen in het bodem- en grondwaterbeheer
wordt verwezen naar de definities die worden gehanteerd in de Wbb. Als
belangrijke definities en begrippen vanuit de Wbb kunnen worden genoemd:
-
• bodem: het vaste deel van de aarde met de zich
daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;
-
• belang van de bescherming van de bodem: het
belang van het voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van
hoedanigheden van de bodem, die een vermindering of bedreiging betekenen van de
functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft;
-
• geval van verontreiniging: geval van
verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking heeft
op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen
daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar
samenhangen;
-
• saneren: het beperken en zoveel mogelijk
ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van
dreigende verontreiniging van de bodem;
-
• geval van ernstige verontreiniging: geval van
verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd,
dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft,
ernstig zijn of dreigen te worden verminderd;
-
• gebiedsgerichte aanpak: aanpak die is gericht
op de sanering van meerdere verontreinigingen van het diepere grondwater in een
daartoe aangewezen gebied.
Op de datum waarop de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van kracht wordt,
komt de Wbb te vervallen.4 De gedefinieerde begrippen worden voor de uitvoering van deze regeling
echter ook gehanteerd nadat de Wbb is vervallen. Dat is geregeld in artikel
26.
Artikel 2 Kaderbesluit subsidies I en M
In dit artikel is geregeld welke artikelen van het Kaderbesluit subsidies I
en M (verder: Kaderbesluit) van overeenkomstige toepassing zijn. Het betreft de
artikelen met betrekking tot de subsidiabele kosten, het subsidieplafond en de
verdelingswijze, de afwijzingsgronden, de subsidieverstrekking, de
verplichtingen van de subsidieontvanger, de bevoorschotting en de
SiSa-verantwoording.
Artikel 3 Doel
De aanpak van spoedopgaven, van buitenproportionele opgaven en van de oude
afspraken vergen veel van het bevoegd gezag. Die kan de lasten daarvan niet
alleen dragen. Het is wenselijk dat deze activiteiten nog dit jaar worden
opgepakt dan wel worden voortgezet en dat daar niet mee wordt gewacht totdat er
nieuwe afspraken zijn gemaakt tussen IenW en het IPO en de VNG. Deze regeling
heeft, net als in 2021, tot doel die activiteiten te stimuleren.
Artikel 4 Uitkeringsplafonds
De beschikbare plafonds voor de op grond van deze regeling te verlenen
specifieke uitkeringen zijn in dit artikel opgenomen. Voor spoedopgaven
bedraagt het uitkeringsplafond € 17.556.924,–. Voor een toelichting daarop
wordt verwezen naar de toelichting op artikel 8. Voor buitenproportionele
opgaven bedraagt het uitkeringsplafond € 34.185.868,–, waarvan ten hoogste
€ 8.000.000,– voor de aanpak van diffuus verspreid lood beschikbaar is. Diffuse
loodverontreinigingen komen voor in oude binnensteden, lintbebouwingen en
ophooglagen in veengebieden (toemaakdek). Hiervoor is het beleid om de
blootstelling aan diffuus lood te verminderen en tot een aanvaardbaar niveau
terug te brengen. Dit gebeurt door de aanpak van onder andere openbare ruimten
zoals speelplaatsen, schooltuinen en grote volkstuinen. Ook worden door de
bevoegde overheden gebruiksadviezen afgegeven gericht op het verminderen van
blootstelling tot een aanvaardbaar niveau. Voor de aanpak van diffuus lood is
een uitkeringsplafond van € 8.000.000,– aangehouden in deze regeling. Dit
bedrag ligt (ruimschoots) in de lijn van het bedrag dat tijdens het convenant
bodem en ondergrond 2016 – 2020 jaarlijks is ingezet voor de aanpak van diffuus
lood. Door het beschikbaar stellen van dit budget kan het beleid van de
afgelopen jaren worden voortgezet en blijft er, door het vastgestelde
uitkeringsplafond, tevens voldoende budget beschikbaar voor de aanpak van PFAS.
Voor de aanpak van de oude afspraken bedraagt het uitkeringsplafond
€ 21.000.000,–.
De in deze regeling genoemde bedragen zijn exclusief compensabele btw en
inclusief niet-compensabele btw. De compensabele btw is langjarig afgedragen
aan het btw-compensatiefonds (BCF). Het BCF is het fonds waar gemeenten en
provincies de btw die zij moeten betalen over producten en diensten in het
kader van hun overheidstaken kunnen declareren. Niet alle btw die wordt betaald
door de decentrale overheden aan derden komt in aanmerking voor compensatie bij
het BCF. De decentrale overheden ontvangen uiteindelijk van IenW het toegekende
bedrag exclusief de BCF-afdracht (compensabele btw) en inclusief niet
compensabele btw. Uit het BCF ontvangen ze op basis van hun declaratie het
bedrag van de compensabele btw. Dit betekent dat in veel gevallen de decentrale
overheden via twee wegen uiteindelijk het volledige bedrag ontvangen.
In het tweede lid van artikel 4 is een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Indien
een specifieke uitkering wordt verleend, ten laste van een begroting van het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, die nog niet is vastgesteld of
goedgekeurd, wordt die uitkering verleend onder het voorbehoud dat voldoende
gelden ter beschikking zullen worden gesteld.
Artikel 5 Reikwijdte aanvraag specifieke uitkering
De aanpak van een locatie komt in aanmerking voor een specifieke uitkering
voor slechts een van de onderdelen waarvoor een specifieke uitkering kan worden
verleend. Het valt niet uit te sluiten dat een aanpak valt onder de voorwaarden
van meerdere onderdelen, in dat geval dient het bevoegd gezag een keuze te
maken voor welk onderdeel een aanvraag wordt ingediend. Opgemerkt zij dat voor
ieder element van de buitenproportionele opgave een separate aanvraag ingediend
moet worden.
Artikel 6 Start activiteiten historische spoedopgave en
buitenproportionele opgave
Een specifieke uitkering kan worden verleend voor activiteiten die in 2022
zijn gestart ten behoeve van de aanpak van een historische spoedopgave of een
buitenproportionele opgave. Die aanpak kan overigens al voor het indienen van
een aanvraag zijn gestart. Het gaat om activiteiten waarvoor op grond van deze
regeling voor het jaar 2022 een specifieke uitkering kan worden verleend.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 6, tweede lid,
onderdeel b, van het Kaderbesluit biedt. Het moet dan wel om activiteiten voor
de aanpak van historische spoedopgaven of van buitenproportionele opgaven gaan
als bedoeld in deze regeling. In de aanvraag moet worden opgenomen dat een
specifieke uitkering voor die activiteiten wordt gedaan en de uitkering moet
worden besteed conform de voorwaarden gesteld aan de uitkering. Tevens moet, na
toekenning van de aanvraag, worden voldaan aan de informatieverplichting,
bedoeld in artikel 12, respectievelijk artikel 18.
Artikel 7 Aanvullende afwijzingsgrond
De artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit bevatten de gronden voor het
afwijzen van een subsidieaanvraag. Deze artikelen zijn van overeenkomstige
toepassing op een aanvraag voor een specifieke uitkering als bedoeld in deze
regeling. In aanvulling daarop is in artikel 7 bepaald dat de minister
afwijzend kan beslissen op een aanvraag indien er voor dezelfde activiteiten
waarvoor een uitkering wordt gevraagd al Rijksmiddelen zijn of zullen worden
toegekend, zoals middelen voor een oude afspraak of voor een incidentele
specifieke uitkering. Het is dus mogelijk een aanvraag te doen voor een
specifieke uitkering voor activiteiten op de locatie waar reeds
saneringsactiviteiten zijn verricht, mits voor die activiteiten opgenomen in de
aanvraag nog niet eerder middelen zijn verstrekt. Het kan ook zijn dat er bv.
voor een buitenproportionele opgave een specifieke uitkering is verleend op
grond van de Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem overbruggingsjaar
2021. Door het ingevolge die regeling toegepaste verdelingsregime kan het zijn
dat niet alle activiteiten dan wel projectonderdelen zoals vorig jaar opgenomen
in de aanvraag zijn of zullen worden uitgevoerd. Op grond van deze regeling kan
daarvoor – opnieuw – een specifieke uitkering worden gevraagd, mits het andere
activiteiten of projectonderdelen betreft dan waarvoor reeds Rijksmiddelen
worden ingezet. Uiteraard moet in de aanvraag onderbouwd en beschreven worden
welk projectonderdeel of specifieke activiteit niet is uitgevoerd met de op
grond van de reeds verleende uitkering en moet de aanvraag ook verder voldoen
aan de voorwaarden van deze regeling. In geval van toekenning van die aanvraag
geldt ook daarvoor de SiSa-verantwoording.
Het kan ook zijn dat er een andere, al dan niet specifieke, regeling is op
grond waarvan Rijksmiddelen voor de beoogde activiteit verleend kunnen worden.
In dat geval zal een aanvraag voor een specifieke uitkering op grond van die
andere regeling gedaan moeten worden.
§ 2 Historische spoedopgave
Artikel 8 Verlening specifieke uitkering voor historische
spoedopgave
Onder de twee in het algemeen deel van deze toelichting genoemde
convenanten werden middelen voor de aanpak van de spoedopgave op basis van
meerjarige afspraken jaarlijks aan het bevoegd gezag uitgekeerd via een DU.
Onder een regeling voor een specifieke uitkering moet een bevoegd gezag een
aanvraag indienen bij de minister. Alleen een bevoegd gezag kan een aanvraag
indienen.
De Algemene Rekenkamer heeft in 2018 en 2019 geconstateerd dat in bepaalde
gevallen het Rijk, door het sluiten van convenanten of het maken van afspraken,
voorwaarden verbond aan de toekenning van DU’s, die als effect hebben dat de
beleids- en bestedingsvrijheid van decentrale overheden wordt beperkt. Het op
basis van bestuursafspraken tussen het Rijk en een decentrale overheid beperken
van de beleids- en bestedingsvrijheid van de decentrale overheid is in strijd
met de toekenning van een DU. Voorwaarden kunnen wel gesteld worden bij de
toekenning van een specifieke uitkering. De middelen zijn bestemd voor de
aanpak van specifieke locaties en een specifieke uitkering is daarmee de
rechtmatige wijze van uitkering van de middelen. Vandaar dat de bijdrage voor
de aanpak van de historische spoedopgaven nu via een specifieke uitkering zal
worden verstrekt. In juni 2021 zijn de benodigde middelen voor de bevoegde
overheden in de periode 2022–2030 voor de aanpak van historische spoedopgaven
geïnventariseerd. De verdeling van het budget over de resterende opgaven over
de betreffende provincies en gemeenten is gebaseerd op de inventarisatie van de
resterende opgaven per bevoegd gezag in juni 2021. Op deze inventarisatie zijn
vanwege de scope van het onderdeel historische spoedopgave een aantal
correcties toegepast. Van de opgegeven resterende opgaven zijn de volgende type
locaties of projecten afgetrokken:
-
• locaties of projecten die vallen onder oude afspraken, die niet zijn
beschikt als spoedlocaties, of die vallen onder het onderdeel
‘buitenproportioneel’;
-
• locaties of projecten waarvoor na juni 2021 nog een (aanvullende) uitkering
door middel van een incidentele specifieke uitkering is toegekend.
Voor 2022 is net als in 2021 in totaal € 17.556.924,– beschikbaar voor de
historische spoedopgave. Bij het bepalen van de verdeelsleutel tussen de
bevoegde overheden op basis van de inventarisatie van de kosten voor de periode
2022–2030 uit juni 2021, is rekening gehouden met de in 2022 voorzienbare
uitgaven voor de aanpak van de historische spoedopgaven. Daarom is primair voor
de verdeelsleutel uitgegaan van de doorlopende jaarlijkse kosten per bevoegd
gezag voor gebiedsgericht grondwaterbeheer en voor nazorg. Het bedrag dat
resteert na aftrek van de kosten voor gebiedsgericht grondwaterbeheer en nazorg
van de totaal beschikbare € 17.556.924,– kan worden ingezet voor de aanpak van
individuele spoedlocaties en voor de aanpak van de waterbodems op de C-lijst.
Deze verdeling voor individuele spoedlocatie en waterbodems op de C-lijst is
gebaseerd op de relatieve omvang van de geïnventariseerde kosten voor de
individuele spoedlocaties en voor de aanpak van de waterbodems op de C-lijst
per bevoegd gezag ten opzichte van de totale geïnventariseerde kosten voor de
individuele spoedlocaties en voor de aanpak van de waterbodems op de C-lijst
van alle bevoegde overheden tezamen. Voor de secundaire verdeling is de omvang
van het beschikbare budget voor historische spoedopgaven (€ 17.556.924,–) na
aftrek van de primaire verdeling voor gebiedsgericht grondwaterbeheer en
nazorg, vermenigvuldigd met de relatieve omvang van de kosten voor de
individuele spoedlocaties en voor de aanpak van de waterbodems op de C-lijst
per bevoegd gezag. De optelling van de primaire en secundaire verdeling heeft
geleid tot de maximale budgetten per bevoegd gezag zoals opgenomen in bijlage 1
bij deze regeling.
Artikel 9 Aanvraag specifieke uitkering historische spoedopgave
Eerste, tweede, derde en vijfde lid
De specifieke uitkering is bedoeld om na de beëindiging van het laatste
convenant op basis waarvan meerjarige afspraken kunnen worden gemaakt, het
bevoegd gezag in staat te stellen om in 2022 door te gaan met de aanpak van de
historische spoedopgaven. Dit kan het uitvoeren van activiteiten betreffen of
het aangaan van financiële verplichtingen. Alleen een bevoegd gezag kan een
aanvraag indienen.
In het tweede lid is geregeld welke gegevens bij een aanvraag verstrekt
moeten worden. Naast de gegevens die op grond van het Kaderbesluit (zoals het
bankrekeningnummer waarop de specifieke uitkering moet worden gestort) reeds
moeten worden verstrekt, moet ook worden aangegeven voor welke locaties of
projecten de uitkering zal worden gebruikt. Projecten en locaties kunnen alleen
worden opgevoerd als ze onderdeel uitmaken van de historische spoedopgaven voor
een bevoegd gezag. In de aanvraag moet onderscheid worden gemaakt tussen de
elementen:
-
• afronding van de aanpak van individuele spoedlocaties;
-
• gebiedsgericht grondwaterbeheer;
-
• nazorg inclusief isoleren, beheer- en controlemaatregelen; en
-
• aanpak waterbodems als bedoeld op lijst C, bedoeld in het convenant bodem
en ondergrond zoals dat op 31 december 2020 luidde.
Daarbij moet het bevoegd gezag aangeven aan welke van de hiervoor bedoelde
projecten de gevraagde specifieke uitkering zal worden besteed.
De projecten of locaties die in de aanvraag worden genoemd, worden bij
toekenning van de uitkering opgenomen in de beschikking tot verlening van de
specifieke uitkering, evenals de voorwaarden, bedoeld in artikel 11, en de
SiSa-indicatoren.
Voor de indiening van een aanvraag voor een specifieke uitkering voor de
aanpak van een historische spoedopgave wordt gebruik gemaakt van het formulier,
bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling.
Vierde lid
De periode van indienen hangt samen met het moment van inwerkingtreding van
deze regeling en de tijd die nodig is voor het nemen van de beslissing op de
aanvraag en het verlenen van de beschikkingen voor het najaar van 2022.
Artikel 10 Maximumverlening specifieke uitkering historische
spoedopgave
Indien een aanvraag voor een hoger bedrag wordt gedaan dan voor het
desbetreffende bevoegd gezag in bijlage 1 bij deze regeling is opgenomen,
verleent de minister ten hoogste het bedrag, genoemd in die bijlage. Een
aanvraag voor een specifieke uitkering kan ook een lager bedrag zijn dan het
desbetreffende bedrag, bedoeld in bijlage 1. In dat geval verleent de minister
uiteraard ten hoogste dat bedrag mits aan de relevante eisen van deze regeling
wordt voldaan.
Artikel 11 Besteding specifieke uitkering historische
spoedopgave
De uitkering mag alleen worden gebruikt voor de aanpak van de historische
spoedopgave, bedoeld in artikel 8. Dit omvat ook de kosten voor projecturen of
voor onderzoek naar de noodzaak van sanering die rechtstreeks verband houden
met de aanpak van de historische spoedopgave. Een – gehonoreerde – aanvraag kan
verschillende projecten dan wel locaties betreffen. Het kan zijn dat bv. de
activiteiten voor een project of locatie vertraging oplopen. In dat geval mag
de daarvoor verstrekte uitkering worden besteed aan andere activiteiten mits
die in de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering zijn
opgenomen.
De activiteiten moeten in 2022 starten en mogen in drie jaar worden
uitgevoerd (zie ook de toelichting bij artikel 6). De looptijd vangt aan per de
datum die in dat verband is opgenomen in de beschikking tot verlening van de
specifieke uitkering. Het betreft dus niet de datum van de beschikking. De
termijn van drie jaar betreft de uitvoering van de activiteiten waarvoor een
specifieke uitkering is verleend en de besteding van de ontvangen
middelen.
Onverminderd de voorwaarden, genoemd in artikel 11, eerste lid, mag de
uitkering alleen worden gebruikt voor uitgaven waarvoor geen financiering is
gevonden of kan worden gevonden via de veroorzaker van de verontreiniging of
via de eigenaar van de locatie en er sprake is van een situatie waarin het
bevoegd gezag onverwijld moet handelen vanwege risico’s voor mens of ecologie
of van verspreiding van de verontreiniging. Op grond van de Wbb moet immers in
principe de veroorzaker van de verontreiniging of de eigenaar van de locatie de
kosten van de sanering betalen, verwezen zij in dat verband naar de
Beleidsregel kostenverhaal artikel 75 Wet bodembescherming. Indien er zowel een
specifieke uitkering zou worden verkregen als financiering als gevolg van
kostenverhaal zou worden ontvangen, kan er sprake zijn van ongerechtvaardige
verrijking. In afwijking van het voorgaande mag de specifieke uitkering wel aan
kosten worden besteed die op een derde worden verhaald indien de actie daartoe
nog loopt of nog moet worden gestart. Het gaat in deze gevallen om situaties
waarin de aanpak van de bodemverontreiniging niet kan wachten op de uitkomsten
daarvan. Het kostenverhaal is complex en kan een langdurig traject zijn. Indien
bij een aanvraag voor een specifieke uitkering overeenkomstig de Wbb
kostenverhaal aan de orde is, zal het bevoegd gezag dat traject moeten
inzetten.
Over de besteding van de middelen die zijn verhaald op de veroorzaker van
de verontreiniging of de eigenaar van de verontreinigde locatie zullen
afspraken tussen de minister en het bevoegd gezag worden gemaakt.
Artikel 12 Verplichting ontvanger specifieke uitkering voor historische
spoedopgaven
Dit artikel biedt de grondslag voor het jaarlijks verstrekken van
informatie op basis waarvan de minister zicht kan houden op de voortgang van de
activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt. Het gaat hier niet
om financiële informatie of een beoordeling, die loopt immers via de
SiSa-verantwoording, maar om feitelijke informatie. De informatie, bedoeld in
artikel 12, wordt uiterlijk 31 december van het desbetreffende kalenderjaar via
spukbodem@minienw.nl verstrekt. Jaarlijkse informatie over de voortgang is
alleen aan de orde bij een looptijd van meer dan een jaar. De minister moet in
staat zijn de Tweede Kamer te informeren over de aanpak in het kader van deze
regeling.
Op grond van dit artikel moet het bevoegd gezag jaarlijks informatie
verstrekken over de voortgang van de activiteiten die een looptijd van meer dan
een jaar hebben. Deze verplichting is alleen van toepassing gedurende de
looptijd van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verkregen.
Daarbij kan worden volstaan met het aangegeven van welke activiteiten worden
uitgevoerd of zijn afgerond. Dit laatste houdt verband met de mogelijkheid om
de uitkering te besteden aan andere activiteiten binnen de historische
spoedopgaven die genoemd zijn in de verleningsbeschikking. Het verstrekken van
informatie in het kader van de regeling staat los van de monitoring van de
voortgang van de aanpak van de spoedopgave die jaarlijks wordt uitgevraagd aan
de bevoegde gezagen in opdracht van het Directeuren Overleg bodem.
§ 3 Buitenproportionele opgaven
Artikel 13 Verlening specifieke uitkering voor buitenproportionele
opgaven
Een bevoegd gezag mag voor een of meer buitenproportionele opgaven een
aanvraag doen. De beschikbare kennis, capaciteit en middelen moeten efficiënt
worden ingezet ten behoeve van de meest prioritaire opgaven. Voor 2022 betreft
de buitenproportionele opgaven de problematiek van bodem- en
grondwaterverontreiniging met diffuus verspreid lood en de problematiek van
PFAS.
De koppeling met noodzakelijke maatschappelijke opgaven is bedoeld om het
mogelijk te maken om meerdere opgaven tegelijkertijd op te pakken en om ‘werk
met werk’ te maken. De noodzaak voor de inzet van de Rijksmiddelen voor bodem
moet ook in dat geval kunnen worden onderbouwd en verantwoord. Alleen het feit
dat een ontwikkeling duurder uitpakt als gevolg van de aanwezigheid van
bodemverontreiniging is geen reden voor toekenning van een aanvraag voor een
specifieke uitkering. Er moet los van een maatschappelijke opgave voor
bijvoorbeeld woningbouw of klimaatmaatregelen, sprake zijn van een
bodemsaneringsopgave voor het bevoegd gezag. Dat houdt in dat ook als er geen
maatschappelijke opgave zou liggen, toch op enig moment
bodemsaneringsmaatregelen genomen zouden moeten worden. De timing van de
maatschappelijke opgave haalt dat moment naar voren en biedt de mogelijkheid de
Rijksmiddelen voor bodem voor efficiënt in te zetten.
Artikel 14 Kosten die in aanmerking komen voor een specifieke uitkering
voor buitenproportionele opgaven
De kosten die voor een specifieke uitkering in aanmerking komen, moeten
rechtstreeks verband houden met onderzoek dan wel de bodemsanering. Dat kunnen
kosten zijn voor onderzoek naar de noodzaak om een bodemverontreiniging aan te
pakken, de toe te passen methode en kosten om risico’s van een
bodemverontreiniging weg te nemen en organisatorische kosten die rechtstreeks
verband houden met die activiteiten (bv. projecturen). Kosten voor activiteiten
waarbij geen sprake is van een sanering, bv. het afvoeren van (verontreinigde)
grond ten behoeve van enkel een bouwproject, komen niet in aanmerking voor een
specifieke uitkering. Kosten die een bevoegd gezag maakt in zijn hoedanigheid
van bv. projectontwikkelaar komen evenmin voor een uitkering in aanmerking. Dat
geldt ook indien saneringskosten door een derde zijn of moeten worden betaald.
Zie voor een uitzondering daarop de toelichting op artikel 11.
Artikel 15 Aanvraag specifieke uitkering voor buitenproportionele
opgaven
Een aanvraag voor de aanpak van een buitenproportionele opgave moet door
één bevoegd gezag worden ingediend. Het is wel mogelijk (en vanuit een
gezamenlijke aanpak misschien wel wenselijk) dat een aantal overheden
samenwerken aan de aanpak van een buitenproportionele aanvraag. In dat geval is
het de bedoeling dat één bevoegd gezag optreedt als coördinerende overheid die
de aanvraag indient en verantwoordelijk is voor de uitvoering van de aanpak en
de SiSa-verantwoording aan IenW. Veelal zullen de betrokken overheden afspraken
hebben gemaakt over de aanpak, de taken en verantwoordelijkheden en de
financiën. In dat geval zijn in het projectplan de rol en verantwoordelijkheden
van de betrokken overheden uitgewerkt. Hieruit moet blijken dat het bevoegd
gezag de activiteiten uit het projectplan kan realiseren binnen de maximale
doorlooptijd van drie jaar.
Voor ieder van de elementen ‘diffuus verspreid lood’, en ‘PFAS’ moet een
aparte aanvraag en per project een apart projectplan worden ingediend. In het
projectplan is tevens een beschrijving opgenomen van het beoogde resultaat en
van de activiteiten (die onderdeel uitmaken van het project) waarmee dit doel
wordt bereikt. Voor de activiteiten moet kort toegelicht worden in welke mate
daarmee het beoogde doel wordt bereikt (doeltreffendheid) en is toegelicht
waarom deze aanpak de meest efficiënte manier is om het doel te realiseren
(doelmatigheid). Daarbij is van belang dat zowel de dringende noodzaak van
ingrijpen door de overheid als de proportionaliteit van de voorgestelde aanpak
wordt onderbouwd. Het moet duidelijk worden gemaakt dat de voorgestelde aanpak
een realistische maar ook kosteneffectieve oplossing is voor de problematiek.
Voor de problematiek van diffuus verspreid lood kan bijvoorbeeld gebruik worden
gemaakt van de adviezen van het RIVM en de GGD om te onderbouwen boven welk
gehalte lood een bodemsanering de enige realistische oplossing is. Voor de
problematiek van PFAS kan gebruik worden gemaakt van de gezondheidskundige en
ecologische risicogrenzen die door het RIVM zijn afgeleid en kan worden
voortgebouwd op de eerste analyses van potentiële aandachtlocaties voor PFAS
die in 2020 en 2021 in het kader van of als vervolg op het Uitvoeringsprogramma
bodemconvenant zijn uitgevoerd. Om de beschikbare kennis, capaciteit en
middelen efficiënt in te zetten, kan het wenselijk zijn dat de aanvraag is
gebaseerd op een landelijk afgestemde aanpak. De aanpak van buitenproportionele
opgaven moet echter wel kunnen worden ingericht via maatwerk per opgave en per
regio. Dat betekent dat in de praktijk per aanvraag zowel de inhoudelijke
werkwijze als de rollen en taken in de aanpak kunnen verschillen.
Indien de activiteiten door verschillende decentrale overheden tezamen
worden uitgevoerd, geschiedt de verantwoording tussen hen via de
SiSa-systematiek. Het kan ook zijn dat het uitvoeren van de activiteiten is
opgedragen aan een omgevingsdienst. Dat is een openbaar lichaam in de zin van
de Wet gemeenschappelijke regelingen. De verantwoording door een
omgevingsdienst loopt eveneens via de SiSa-verantwoording aan het bevoegd gezag
waarvoor zij de activiteiten uitvoert. Dat bevoegd gezag verantwoordt dit
vervolgens weer via zijn SiSa-rapportage. Zie ook de toelichting op de
artikelen 24 en 25.
In het vijfde lid is de aanvraagperiode vastgelegd. De aanvraag voor een
specifieke uitkering voor buitenproportionele opgaven kan worden ingediend in
de maand mei van 2022. Zo wordt bewerkstelligd dat ook dat jaar de
buitenproportionele opgave kan worden aangepakt. De aanvraag wordt ingediend
met gebruik making van het aanvraagformulier, bedoeld in bijlage 3 bij deze
regeling en wordt gestuurd naar het volgende e-mailadres:
spukbodem@minienw.nl.
Artikel 16 Wijze van verdelen middelen specifieke uitkering voor
buitenproportionele opgaven
De beslissing over de toekenning van een specifieke uitkering voor de
aanpak van buitenproportionele opgaven wordt genomen na de sluiting van de
aanvraagperiode. Voor de aanpak van het element diffuus verspreid lood geldt
een uitkeringsplafond van € 8.000.000,–. Indien het totaal van de aanvragen
voor de aanpak van dat element het daarvoor beschikbare plafond overstijgt,
wordt het beschikbare bedrag naar evenredigheid over die aanvragen verdeeld,
uiteraard voor zover ze voor honorering in aanmerking komen. Voor de aanpak van
het element PFAS geldt een uitkeringsplafond van € 26.185.868,–. Ook hier wordt
het beschikbare bedrag naar evenredigheid verdeeld over de aanvragen indien het
totaal van die aanvragen het beschikbare plafond overstijgt, en voor zover ze
voor honorering in aanmerking komen.
Indien het beschikbare budget voor de aanpak van diffuus lood niet wordt
uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het budget voor de aanpak
van PFAS, het andere element binnen het onderdeel buitenproportionele opgaven.
Ook dat bedrag wordt uiteraard naar evenredigheid verdeeld over de aanvragen
die voor honorering in aanmerking komen.
Artikel 17 Besteding specifieke uitkering voor buitenproportionele
opgaven
Dit artikel geeft aan waaraan de specifieke uitkering kan worden besteed,
te weten aan de voorbereiding, begeleiding en uitvoering van de activiteiten
zoals opgenomen in het projectplan. Het is mogelijk om de voor een activiteit
(ook uit andere projecten) toegekende middelen te besteden aan andere
activiteiten mits het om activiteiten voor hetzelfde element, bedoeld in
artikel 13, tweede lid, onderdeel a, gaat.
Voor een toelichting op het tweede en derde lid, wordt verwezen naar de
toelichting op artikel 11, tweede en derde lid.
Artikel 18 Verplichting ontvanger specifieke uitkering voor
buitenproportionele opgaven
Jaarlijkse informatie over de voortgang is van belang in verband met
mogelijke risico’s voor mens of ecologie of op verspreiding of van dreigende
stagnatie van noodzakelijke maatschappelijke ontwikkelingen die samenhangen met
de opgaven. In de informatie geeft het bevoegd gezag aan welk project in
uitvoering is of is afgerond. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar
de toelichting op artikel 12.
§ 4 Oude afspraken
Artikel 19 Verlening specifieke uitkering voor oude afspraken
Dit artikel heeft betrekking op de aanpak van een geval van
bodemverontreiniging waarvoor in het verleden tussen een individueel bevoegd
gezag en de (toenmalige) Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer een afspraak is gemaakt over de mogelijkheid om in latere jaren
een bijdrage in de kosten te verlenen in de vorm van een projectfinanciering.
Bepalend voor een dergelijke afspraak zijn in de meeste gevallen de risico’s in
financiële en technische zin die voor het geval zijn geconstateerd. Voorbeelden
van projecten waarvoor dergelijke afspraken zijn gemaakt, zijn de aanpak van
het Griftpark in Utrecht en het gasfabrieksterrein Rotterdam.
Artikel 20 Aanvraag specifieke uitkering voor oude afspraken
In het projectplan is een beschrijving opgenomen van het beoogde resultaat
en van de activiteiten waarmee dit doel wordt bereikt. Voor de activiteiten is
kort toegelicht in welke mate daarmee het beoogde doel wordt bereikt
(doeltreffendheid) en is toegelicht waarom deze aanpak de meest efficiënte
manier is om het doel te realiseren (doelmatigheid).
Een aanvraag voor een specifieke uitkering voor een of meerdere gevallen
van bodemverontreiniging waarover oude afspraken zijn gemaakt, wordt ingediend
met gebruikmaking van het formulier, bedoeld in bijlage 4 bij deze
regeling.
Artikel 21 Wijze van verdelen middelen specifieke uitkering voor oude
afspraken
De toekenning van de aanvragen voor een specifieke uitkering voor de aanpak
van een of meerdere gevallen van bodemverontreiniging waarover een oude
afspraak is gemaakt geschiedt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Indien het plafond voor het einde van de aanvraagperiode bereikt is, zal de
minister dat in de Staatscourant bekend maken.
Artikel 22 Besteding specifieke uitkering voor oude afspraken
Dit artikel geeft aan waaraan de specifieke uitkering kan worden besteed.
Dat betreft:
-
a. de instandhouding of voortzetting van een reeds tussen de toenmalige
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het
desbetreffende bevoegd gezag overeengekomen gevalsgerichte aanpak van ernstige
bodemverontreiniging;
-
b. het nemen van maatregelen die tot doel hebben om te komen tot afbouw van
isoleren, beheer- en controlemaatregelen als bedoeld in het convenant bodem en
ondergrond 2015–2020, zoals dat luidde op 31 december 2020; of
-
c. het wegnemen van onvoorziene milieu-hygiënische risico’s bij de reeds
overeengekomen gevalsgerichte aanpak van ernstige verontreiniging.
Voor een toelichting op het tweede en derde lid, wordt verwezen naar de
toelichting op artikel 11, tweede en derde lid.
§ 5 Bevoorschotting
Artikel 23 Voorschotverstrekking
Ingevolge dit artikel verstrekt de minister een voorschot van 100%. In de
beschikking tot verlening van de desbetreffende specifieke uitkering wordt
opgenomen wanneer het voorschot wordt betaald.
§ 6 Verantwoording andere overheden en vaststelling specifieke
uitkering
Artikel 24 Verantwoording door andere overheden
In artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit is geregeld dat de
verantwoording over de besteding van een specifieke uitkering via de
SiSa-verantwoording wordt gedaan. Het kan zijn dat het bevoegd gezag aan andere
decentrale overheden middelen uit de specifieke uitkering voor de aanpak van
een buitenproportionele opgave uitkeert voor het uitvoeren van werkzaamheden in
dat kader. Dit kunnen andere gemeenten zijn of een omgevingsdienst of een
waterschap. De rol en verantwoordelijkheden van de andere decentrale overheden
moeten in het plan van aanpak zijn opgenomen. Daarnaast kan het zijn dat een
waterschap middelen uit een specifieke uitkering voor de aanpak van een
historische spoedopgave ontvangt voor het uitvoeren van werkzaamheden in dat
kader. In artikel 24 van deze regeling is de wijze van verantwoording van de
besteding van die middelen geregeld. Op gemeenten zijn de artikelen 17a en 17b
van de Fvw van toepassing. Op omgevingsdiensten is artikel 34a van de Wet
gemeenschappelijke regeling van toepassing. Op waterschappen zijn de artikelen
17a en 17b Fvw van overeenkomstige toepassing.
Artikel 25 Vaststelling specifieke uitkering
Ook voor het bevoegd gezag loopt de verantwoording over de specifieke
uitkering via de SiSa-systematiek. Op grond van artikel 17a van de Fvw vindt
die verantwoording uiterlijk plaats op 15 juli van het jaar volgend op het
begrotingsjaar. De eindverantwoording voor buitenproportionele opgaven zal in
2027 plaatsvinden. Het kan echter zijn dat de eindverantwoording later
plaatsvindt. Dat is bv. aan de orde indien bij een project een of meer andere
overheden dan het bevoegd gezag zijn betrokken. Die overheden verantwoorden de
besteding van die middelen eveneens via SiSa aan het bevoegd gezag. Die
verantwoording, door de andere overheden, is dan in het jaar volgend op de
SiSa-verantwoording beschikbaar voor het bevoegd gezag. Het jaar daarna is de
verantwoording door het bevoegd gezag beschikbaar voor de minister (ook via
SiSa). Of er sprake zal zijn van het doorzetten van middelen uit een specifieke
uitkering is niet bekend. Daarom is in artikel 25 geregeld dat de minister de
specifieke uitkering uiterlijk vaststelt op 31 december van het jaar waarin de
desbetreffende eindverantwoording, via SiSa, is ontvangen.
De hoogte van de uitkering wordt vastgesteld op het bedrag dat is toegekend
in de verlening van die desbetreffende uitkering indien aan de voorwaarden en
verplichtingen is voldaan. Indien daaraan geheel of gedeeltelijk niet is
voldaan, kan het bedrag lager worden vastgesteld. Indien de specifieke
uitkering op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan het te veel betaalde op
basis van artikel 4:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder:
Awb) worden teruggevorderd. Dit geldt ook als de beschikking tot verlening
wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de uitkering wordt
gewijzigd (artikel 4:48 van de Awb). Terugvordering kan plaatsvinden tot vijf
jaren na de vaststelling van de specifieke uitkering (artikel 4:57, vierde lid,
van de Awb).
§ 7 Wijziging regeling
Artikel 26 Wijziging regeling
Na de inwerkingtreding van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet gaan de
bodemregels op in de Omgevingswet. Voor de toepassing van deze regeling zijn
het begrip ‘bevoegd gezag’ en de definities en begrippen van de Wbb nog steeds
relevant. Dat is geborgd in artikel 26.
§ 8 Slotbepalingen
Artikel 27 Inwerkingtreding en horizonbepaling
Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de paragraaf
‘Inwerkingtreding’ van het algemeen deel.
De Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen