TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
Met de onderhavige regeling wordt de Regeling nationale EZK- en
LNV-subsidies (hierna: RNES) gewijzigd, in verband met de verlenging van de
subsidiemodule Energie-efficiëntie glastuinbouw (hierna: subsidiemodule EG) en
het opnieuw vaststellen van de subsidiemodule Marktintroductie
energie-innovaties (hierna: subsidiemodule MEI). Daarnaast worden met deze
wijzigingsregeling de voornoemde subsidiemodules opengesteld.
Overeenkomstig artikel 4.10 van de Comptabiliteitwet 2016 moeten
subsidieregelingen een datum bevatten waarop zij komen te vervallen, welke
datum niet later mag liggen dan vijf jaar na inwerkingtreding van die
regeling.
Ten aanzien van de subsidiemodule EG is de vervaldatum 1 juli 2022. De
verlenging van deze subsidiemodule is van belang, omdat deze in de afgelopen
jaren een belangrijke rol heeft gespeeld in het stimuleren van de bredere
toepassing van technieken die bijdragen aan het behalen van de
klimaatdoelstellingen van de glastuinbouwsector.1 Door de verlenging van de subsidiemodule kan deze ook in de komende
jaren de toepassing van energiebesparende maatregelen stimuleren en daarmee
bijdragen aan de ambitie van het kabinet om de glastuinbouw sector te steunen
om koploper te zijn in energiezuinige producten.2 Op grond van artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016
moet de aanpassing van een vervaldatum bij de Tweede Kamer worden voorgehangen.
Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd.3
Ten aanzien van de subsidiemodule MEI was de vervaldatum 22 augustus 2021.
Deze subsidiemodule heeft een goede bijdrage geleverd aan de toepassing van
innovaties die energiebesparing opleveren in de glastuinbouw.4 Het is daarom van belang om de subsidiemodule opnieuw vast te stellen,
omdat deze ook in de toekomst een belangrijke rol kan spelen bij het door
ontwikkelen van innovaties die een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van
de klimaatdoelstellingen van de glastuinbouwsector. De subsidiemodule sluit
daarmee onder andere aan bij het streven van het kabinet om het innovatief
vermogen van mkb-ondernemers en bedrijven te versterken.5 Omdat de subsidiemodule is komen te vervallen, wordt de subsidiemodules
door middel van deze wijzigingsregeling opnieuw ingevoerd. Op grond van artikel
4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet de invoering van een
subsidieregeling die strekt tot het verstrekken van subsidie onder
hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend dezelfde activiteiten als
een vervallen subsidieregeling bij de Tweede Kamer worden voorgehangen.
Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd.6
De subsidiemodule MEI is inhoudelijk niet gewijzigd. Ten behoeve van
transparantie is ervoor gekozen om de subsidiemodule (opnieuw) volledig toe te
lichten en voor de toelichting niet enkel te verwijzen naar eerdere relevante
publicaties in de Staatscourant.
4. Staatssteun
4.1 Energie-efficiëntie glastuinbouw
De subsidiemodule EG bevat investeringssteun voor energiebesparende
technieken die moet worden aangemerkt als staatssteun en wordt gerechtvaardigd
door staatssteunmaatregelen SA.50448 (2018/N), SA.59823 (2020/N) en paragraaf
1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.
In lijn met de nieuwe versie van de Richtsnoeren van de Europese Unie voor
staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden
2014-2020 worden ondernemingen, die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden
verkeerden, maar ondernemingen in moeilijkheden zijn geworden in de periode
vanaf 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2021, in staat gesteld om in aanmerking
te komen voor steun op grond van de subsidiemodule EG.
4.2 Marktintroductie energie-innovatie
De subsidiemodule MEI behelst investeringssteun die moet worden aangemerkt
als staatssteun. De steun is gericht op investeringen ten behoeve van
energie-efficiëntiemaatregelen en bevordering van energie uit hernieuwbare
energiebronnen als omschreven in respectievelijk artikel 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.7 Van belang is dat allerlei soorten ondernemingen uit de
glastuinbouwsector op grond van deze subsidiemodule voor steun in aanmerking
kunnen komen. De grondslag daarvoor ligt in artikel 1, derde lid, onderdeel b,
van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Het staatssteunelement van deze
regeling is gelegen in de subsidie die voor de bijkomende kosten van voormelde
investeringen wordt verleend.
De absolute steunintensiteit ten opzichte van de in aanmerking komende
kosten bedraagt op grond van deze subsidiemodule 30 procent voor grote
ondernemingen, 40 procent voor grote ondernemingen in het geval dat de
subsidiabele kosten worden berekend op grond van de berekenmethode, bedoeld in
artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, en 40 procent voor middelgrote- en kleine
ondernemingen. Op grond van artikel 38 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening is voor investeringssteun voor
energie-efficiëntiemaatregelen een maximale steunintensiteit mogelijk van 30 procent
voor grote ondernemingen, 40 procent voor middelgrote ondernemingen en
50 procent voor kleine ondernemingen. Daarnaast is op grond van artikel 41 van
de algemene groepsvrijstellingsverordening voor investeringssteun aan energie
uit hernieuwbare energiebronnen een maximale steunintensiteit van 45 procent of
30 procent gekoppeld die afhankelijk is van de berekenmethode die gehanteerd
moet worden. Deze steunintensiteit kan met 20 procent worden verhoogd voor
steun aan kleine ondernemingen en met 10 procent voor steun aan middelgrote
ondernemingen. De absolute steunintensiteit van deze regeling past dus ruim
binnen de grenzen van voormelde bepalingen.
De absolute steunintensiteit ten opzichte van de in aanmerking komende
kosten bedraagt op grond van deze subsidiemodule 30 procent voor grote
ondernemingen, 40 procent voor grote ondernemingen in het geval dat de
subsidiabele kosten worden berekend op grond van de berekenmethode, bedoeld in
artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, en 40 procent voor middelgrote- en kleine
ondernemingen. Op grond van artikel 38 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening is voor investeringssteun voor
energie-efficiëntiemaatregelen een maximale steunintensiteit mogelijk van 30 procent
voor grote ondernemingen, 40 procent voor middelgrote ondernemingen en
50 procent voor kleine ondernemingen. Daarnaast is op grond van artikel 41 van
de algemene groepsvrijstellingsverordening voor investeringssteun aan energie
uit hernieuwbare energiebronnen een maximale steunintensiteit van 45 procent of
30 procent gekoppeld die afhankelijk is van de berekenmethode die gehanteerd
moet worden. Deze steunintensiteit kan met 20 procent worden verhoogd voor
steun aan kleine ondernemingen en met 10 procent voor steun aan middelgrote
ondernemingen. De absolute steunintensiteit van deze regeling past dus ruim
binnen de grenzen van voormelde bepalingen.
5. Regeldruk
5.1 Energie-efficiëntie glastuinbouw
De openstelling van de subsidiemodule EG heeft regeldrukeffecten. De
administratieve lasten voor de openstelling bedragen naar verwachting in totaal
€ 117.600. De regeldruk is dus 0,47 procent. De berekening is gebaseerd op de
inschatting dat 300 aanvragen worden ingediend, waarvan 270 gehonoreerd
worden.
5.2 Marktintroductie energie-innovatie
De openstelling van de subsidiemodule MEI heeft regeldrukeffecten. De
administratieve lasten voor de openstelling bedragen naar verwachting in totaal
€ 69.009. De regeldruk is dus 0,99 procent. De berekening is gebaseerd op de
inschatting dat 15 aanvragen worden ingediend, waarvan 12 gehonoreerd
worden.
Aangezien de regeling geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk, is
die door het Adviescollege toetsing regeldruk niet geselecteerd voor een
formeel advies.
II. Artikelen
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 2.3.2, tweede lid, onderdeel i, wordt ten aanzien van de
subsidiemodule EG een aantal wijzigingen aangebracht met betrekking tot de
subsidievereisten die gelden voor vervanging van alle aanwezige SON-T
belichting door LED-belichting in bestaande kassen of installatie van
LED-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen om in kassen
SON-T belichting te vervangen door LED-belichting. Het betreft aanpassingen in
de technische subsidiecriteria voor LED-belichting in kassen, die betrekking
hebben op de lichtsterkte en het lichtspectrum van de belichting. Deze
wijzigingen zijn tot stand gekomen naar aanleiding van overleg met de sector en
dragen aan bij het realiseren van meer energiebesparing. Tegelijkertijd zijn ze
erop gericht om meer glastuinbouwbedrijven gebruik te laten maken van de
subsidiemodule.
Onderdeel B
Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet
een subsidieregeling een tijdstip bevatten waarop de regeling vervalt. Dat
tijdstip mag niet later zijn dan vijf jaar na inwerkingtreding van de regeling.
De EG subsidiemodule zou met ingang van 1 juli 2022 komen te vervallen. Op
grond van artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet de
aanpassing van een vervaldatum bij de Tweede Kamer worden voorgehangen.
Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd8.
Onderdeel C
De subsidiemodule MEI wordt aan hoofdstuk 2 van de Regeling nationale EZK-
en LNV-subsidies toegevoegd en opgenomen in titel 2.10.
Artikel 2.10.1. Begripsomschrijvingen
Naast een afbakening van de categorie investeringen waarvoor subsidie kan
worden verleend, beperkt artikel 2.10.2, eerste lid, de subsidieverlening op
grond van de subsidiemodule MEI tot een kas en kasenergiesysteem. Om duidelijk
te maken wat onder het begrip ‘kasenergiesysteem’ verstaan wordt, is in artikel
2.10.1 een begripsomschrijving hiervan opgenomen. Ditzelfde is gedaan voor de
begrippen ‘primaire energie’ en ‘kasteeltsysteem’, omdat deze verband houden
met afwijzingsgronden- en rangschikkingscriteria die bij de beoordeling van de
subsidieaanvraag een rol spelen. Het begrip primaire energie maakt het mogelijk
energie vanuit verschillende fossiele bronnen, zoals olie en gas, naar elkaar
om te rekenen. Daarnaast is het kasteeltsysteem in de begripsomschrijvingen
opgenomen om duidelijk te maken dat een kas niet alleen bestaat uit het gebouw
van de kas, maar ook uit het kasteeltsysteem en het kasenergiesysteem. De kas
is dus het omvattende geheel van deze zaken. Zie hieromtrent verder de
toelichting op artikel 2.10.2, eerste lid, en 2.10.6, eerste en tweede
lid.
Artikel 2.10.2. Subsidieverstrekking
In dit artikel zijn de investeringen opgenomen waarvoor door
glastuinbouwondernemingen subsidie kan worden aangevraagd.
De subsidie wordt verleend aan glastuinbouwondernemingen. In artikel 2.1.2
is een definitie hiervan opgenomen. Ook komen glastuinbouwondernemingen die
deelnemen aan een samenwerkingsverband voor subsidie in aanmerking. Er is geen
omschrijving van het begrip samenwerkingsverbanden opgenomen. Hiervoor is
namelijk al een definitie in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZK- en
LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit) opgenomen die op de RNES (en dus ook op de
subsidiemodule MEI) van toepassing is. Artikel 1 van het Kaderbesluit
omschrijft samenwerkingsverband als een geen rechtspersoonlijkheid bezittend
verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers,
dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde
een vennootschap. Door te spreken over ‘een samenwerkingsverband van
glastuinbouwondernemingen’ zijn in de subsidiemodule MEI de andere
landbouwondernemingen nu van subsidieverlening uitgesloten, omdat kassen en
kasenergiesystemen waarop de subsidie ziet voornamelijk gerelateerd zijn aan de
glastuinbouwsector. Dit laat overigens onverlet dat door
glastuinbouwondernemingen in zijn algemeenheid altijd kan worden samengewerkt
met andere ondernemingen die niet direct of indirect een voordeel van de
subsidie hebben.
Er kan dus uitsluitend subsidie worden aangevraagd door
glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverbanden van
glastuinbouwondernemingen. Indien voor een gezamenlijke aanvraag gekozen wordt,
geschiedt de communicatie met deelnemers van het samenwerkingsverband en
betaling van de subsidie en eventuele voorschotten overeenkomstig het
Kaderbesluit. Dat betekent onder meer dat een dergelijke aanvraag op grond van
artikel 20 van het Kaderbesluit ingediend moet worden door de penvoerder (de
door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie) en
de afzonderlijke individuele beschikkingen tot subsidieverlening op grond van
artikel 29 van het Kaderbesluit aan de penvoerder worden gezonden. De
deelnemers van een samenwerkingsverband zijn zelfstandige subsidieontvangers
binnen het samenwerkingsverband. Deze individuele subsidieontvangers hebben
recht op de betaling van de voorschotten en het subsidiebedrag dat hen via de
subsidiebeschikking verleend wordt.
Per glastuinbouwonderneming kan in de desbetreffende openstellingsperiode
één aanvraag worden ingediend voor een investering als bedoeld in artikel
2.10.2, eerste lid. Deze beperking is opgenomen in artikel 2.10.2, tweede lid,
om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk van de voormelde
glastuinbouwondernemingen gebruik zouden kunnen gaan maken van de openstelling
van de onderhavige subsidiemodule. Voor samenwerkingsverbanden geldt hetzelfde,
maar dan zal de penvoerder op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit de
aanvraag tot subsidieverlening namens alle deelnemers aan het
samenwerkingsverband gelijktijdig moeten indienen.
Soort investeringen
In het eerste lid van artikel 2.10.2 zijn de investeringen opgenomen
waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. In de subsidiemodule wordt voor twee
systemen subsidie verleend, te weten investeringen in kassen en
kasenergiesystemen. Deze systemen zullen in de praktijk het doel van de
subsidiemodule kunnen verwezenlijken. De zogenaamde semi-gesloten kassen komen
niet voor subsidie in aanmerking, omdat deze niet meer in de beginfase van de
marktintroductie verkeren.
Verder kent deze subsidiemodule entreevoorwaarden waaraan voldaan moet
worden om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het eerste lid van
artikel 2.10.2 bepaalt dat uitsluitend de investeringen die voldoen aan artikel
38 of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in
aanmerking komen. Omdat de subsidieverlening door deze bepalingen
gerechtvaardigd wordt, is het van belang dat aangesloten wordt bij de
subsidiemogelijkheden die de algemene groepsvrijstellingsverordening
voorschrijft. Artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft
investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te
behalen. Artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft
investeringssteun ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare
energiebronnen. De algemene groepsvrijstellingsverordening definieert precies
wat er moet worden verstaan onder energie-efficiëntie en hernieuwbare
energiebronnen. Een omschrijving van deze begrippen is opgenomen in artikel 1.1
van de RNES.
Pas indien aan artikel 38 of 41 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening voldaan is, speelt de vraag of ook nog aan
andere entreevoorwaarden voor subsidieverlening voldaan kan worden. De overige
entreevoorwaarden zijn als afwijzingsgronden in artikel 2.10.3 opgenomen.
Artikel 2.10.3. Afwijzingsgronden
In dit artikel zijn een aantal afwijzingsgronden opgenomen voor gevallen
waarin geen subsidie wordt verstrekt.
Allereerst zijn in de onderdelen a en b van het eerste lid
afwijzingsgronden opgenomen waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen
entreevoorwaarden voor kassen en die voor kasenergiesystemen. Voor kassen zijn
specifieke afwijzingsgronden opgenomen die ervoor moeten zorgen dat het gaat om
investeringen in een innovatieve energiezuinige kas. Deze voorwaarden zijn
gebaseerd op onder andere onderzoeksresultaten uit het programma Kas als
energiebron. Het programma Kas als Energiebron is een samenwerking tussen het
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Glastuinbouw Nederland.
Het programma ontwikkelt kennis en (teelt)technieken om in kassen energie te
besparen en om meer duurzame energie te gebruiken. Onderzoek speelt hierbij een
belangrijke rol. Duurzame investeringen worden onder andere gestimuleerd door
middel van kennisuitwisseling en subsidieregelingen.9 Uit deze onderzoeksresultaten volgt waaraan een kas ten minste moet
voldoen om energiezuinig te zijn. Dit is het geval als het aannemelijk is dat
de kas waarvoor subsidie wordt aangevraagd een fors lager energieverbruik heeft
ten opzichte van een reguliere kas met een energiescherm. Om te bezien of aan
deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de zogenaamde IDT-methode (ontwikkeld
door: IMAG-DLV-TNO), gehanteerd. Dit is een programma dat is ontwikkeld door
TNO, waarmee berekend kan worden wat de zogenaamde U-waarde (maat voor de
energiedichtheid), de PAR (maat voor de lichthoeveelheid) en de Haze (maat voor
de lichtverstooring) is van complete kassen met energiebesparende
voorzieningen. Het is in ieder geval aannemelijk dat op grond van de
IDT-methode aan deze voorwaarden van het energieverbruik voldaan is, indien de
kas voldoet aan de technische specificaties die zijn opgenomen in artikel
2.10.3, eerste lid, onderdeel a. Omdat het voorafgaand aan de bouw niet
mogelijk is om de voormelde waarden van de technische specificaties te meten,
moet de subsidieaanvrager aannemelijk maken dat de gevraagde waarden worden
gehaald in de kas. De subsidieaanvrager kan daarvoor gebruik maken van
kasontwerpsoftware, zoals CASTA, gegevens uit reeds bestaande
praktijkdemo’s/projecten, gegevens uit onderzoeksexperimenten met vergelijkbare
kassen of daartoe geëigende berekeningen van Wageningen University &
Research (hierna: WUR).
Investeringen in een kasenergiesysteem komen alleen voor subsidie in
aanmerking indien deze leiden tot ten minste: 1°. 25 procent reductie van
CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming, en
2°. 15 procent primaire energiereductie op nationaal niveau. De
CO2-reductie zal niet geheel of gedeeltelijk behaald moeten worden
door afname van groene stroom of het omzetten van grijze naar groene stroom.
Het moet om primaire energiereductie gaan. Als dit niet het geval is zal de
subsidie dan ook worden afgewezen.
Verder is in onderdeel c een afwijzingsgrond opgenomen voor zowel kassen
als kasenergiesystemen. Dit onderdeel maakt duidelijk dat een kas of
kasenergiesysteem alleen voor subsidie in aanmerking komt indien deze zich in
de beginfase van de marktintroductie bevindt. Indien dit niet het geval is
ontbreekt het stimulerend effect dat met de subsidieverlening wordt beoogd. Het
doel is dat de nieuwe kasenergiesystemen en kassen in de introductiefase binnen
de glastuinbouwsector gebruikt zullen worden zodat er ervaring mee wordt
opgedaan en kinderziektes worden opgelost. Daarna kunnen de systemen op grote
schaal in een geoptimaliseerde uitvoering in de glastuinbouw toegepast gaan
worden. Deze specifieke voorwaarde dient dan ook als aanvulling op de
afwijzingsgronden inzake het stimulerend effect uit de artikelen 22, eerste
lid, onderdeel c, en 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit. In het tweede lid
van artikel 2.10.3 is bepaald wanneer een kas of kasenergiesysteem zich in de
beginfase van de marktintroductie bevindt. Een energiesysteem bevind zich in de
beginfase van de marktintroductie indien deze door minder dan 6 procent van de
glastuinbouwondernemingen of op minder dan 6 procent van de totale oppervlakte
van de glasopstanden in Nederland werd toegepast op het tijdstip van
openstelling van de subsidiemodule. Het is in de praktijk echter niet goed
meetbaar hoeveel systemen er in Nederland verkocht zijn. Het tweede lid van
artikel 2.10.3 maakt duidelijk dat uitsluitend nieuwe innovatieve systemen voor
subsidie in aanmerking komen. Dit zijn kassen of kasenergiesystemen die worden
toegepast:
-
1°. op minder dan 5 procent van het potentiële toepassingsareaal, of
-
2°. op minder dan 5procent van de daarbij behorende ondernemingen.
Daarbij is in onderdeel b de mogelijkheid toegevoegd om ook het aantal
subsidieverleningen als criterium te hanteren om te kunnen bepalen of een kas
of kasenergiesysteem zich in de beginfase van de marktintroductie bevindt.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, bepaalt dat de subsidie ten minste
€ 125.000 per individuele subsidieontvanger moet bedragen. Dit geldt dus zowel
voor de glastuinbouwonderneming die de subsidiabele activiteiten individueel
uitvoert als voor de individuele subsidieontvanger binnen een
samenwerkingsverband waarbij het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Er
is gekozen voor dit minimumbedrag om ervoor te zorgen dat de projecten nog wel
een bepaalde omvang hebben, zodat daadwerkelijk de doelstelling van de
subsidiemodule bereikt kan worden. Ook wordt met het minimum subsidiebedrag
bewerkstelligd dat alle projecten in hetzelfde arrangement van het Raamwerk
voor uitvoering van subsidies zullen vallen.
Op grond van onderdeel e wordt de subsidie afgewezen indien in strijd met
wettelijke voorschriften bepaalde kassen of kasenergiesystemen geplaatst gaan
worden. De subsidieaanvrager kan aannemelijk maken dat zij wel aan de
wettelijke verplichting voldoet door, voor zover van toepassing, in voorkomende
gevallen de benodigde bescheiden, zoals vergunningen, aan te leveren op grond
van de informatieverplichtingen uit artikel 2.10.9, derde lid, aanhef en
onderdeel f. Daarnaast is in onderdeel e van artikel 2.10.3, eerste lid,
expliciet gemaakt dat de subsidie afgewezen wordt als niet aan de criteria
inzake de haalbaarheid van het project voldaan wordt.
Onderdeel f bevat een opsomming van investeringen die niet in aanmerking
komen voor subsidie.
De eerste soort investeringen (subonderdeel 1°) die niet in aanmerking komt
voor subsidie betreft investeringen in een kachel of ketel gestookt op
biomassa. Er is voor gekozen om een investering in een kachel of ketel gestookt
op biomassa af te wijzen, ongeacht of er al subsidie voor deze investering
verleend is. De reden hiervoor is dat een dergelijke investering zich niet meer
in de beginfase van de marktintroductie bevindt.
Daarnaast wordt een investering in een kasteeltsysteem op grond van
subonderdeel 2° afgewezen. Een kas omvat altijd ook een kasenergiesysteem en
een kasteeltsysteem. Investeringen in het kasenergiesysteem kunnen meegenomen
worden in de subsidieaanvraag voor een kas; investeringen in het
kasteeltsysteem worden uitgezonderd. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de
investering zal leiden tot absolute energiebesparing in plaats van tot
relatieve energiebesparing, zoals teeltsystemen met meerdere lagen (meer
planten per vierkante meter). Bovendien zijn de nieuwste kasteeltsystemen
voldoende uitontwikkeld, waardoor het niet nodig wordt gevonden om voor teelten
waarin deze systemen nog niet eerder zijn toegepast, nog subsidie te
geven.
De subonderdelen 3° en 4° voorkomen dat er dubbele subsidiëring zou
plaatsvinden. Dit is allereerst het geval voor investeringen in
aardwarmteprojecten. Voor deze projecten kan al op grond van het Besluit
stimulering duurzame energieproductie de zogenaamde SDE++-subsidie aangevraagd
worden. Daarbij komt dat op grond van de SDE++ het stimulerend effect om ook op
grond van de subsidiemodule MEI nog een subsidie voor dergelijke projecten te
verlenen. Om deze redenen zijn deze projecten dus uitgesloten van subsidie op
grond van de onderhavige subsidiemodule.
Er is een aantal afwijzingsgronden opgenomen om ervoor te zorgen dat
voldaan wordt aan de artikelen 38 en 41 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening rechtvaardigt
steun die ziet op investeringen ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen.
Op grond van dit artikel mag geen steun worden verleend wanneer de
verbeteringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen
aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs al zijn die nog niet van kracht.
Op grond van artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
wordt steun gerechtvaardigd die ziet op investeringen ter bevordering van
energie uit hernieuwbare energiebronnen, indien voldaan is aan de voorwaarden
die opgenomen zijn in het tweede tot en met vierde lid. Zo is de
investeringssteun voor de productie van biobrandstoffen alleen toegestaan voor
zover de gesteunde investeringen worden gebruikt voor de productie van duurzame
biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen. Wel
is investeringssteun om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis
van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde
biobrandstoffen op grond van dit artikel toegestaan, mits die op
voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe
capaciteit. Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting
geldt, wordt geen steun toegekend. Ook is het niet toegestaan steun toe te
kennen voor waterkrachtinstallaties die niet aan Richtlijn 2000/60/EG van het
Europees Parlement voldoen. Tot slot bepaalt dit artikel ook dat de
investeringssteun uitsluitend toegekend kan worden voor nieuwe installaties. Er
mag geen steun toegekend of uitgekeerd worden nadat de installatie in bedrijf
is gekomen. Ook moet de steun onafhankelijk van de productie zijn.
Het spiegelbeeld van deze voorwaarden is opgenomen in de afwijzingsgronden
in artikel 2.10.3, eerste lid, onderdelen g en h, en derde lid, met
uitzondering van de voorwaarden dat de steun onafhankelijk van de productie
moet zijn. Deze laatste voorwaarde is niet als afwijzingsgrond in de
subsidiemodule opgenomen, omdat de subsidieverlening in het geheel niet een
koppeling legt met de productie.
In de onderdelen i, j, en k van het eerste lid van artikel 2.10.3 is een
aantal voorwaarden opgenomen die betrekking hebben op wettelijke verplichtingen
waaraan glastuinbouwondernemingen moeten voldoen. Om geen onderscheid te maken
tussen glastuinbouwondernemingen die de subsidie individueel aanvragen en
glastuinbouwondernemingen die als samenwerkingsverband subsidie aanvragen,
maken voormelde onderdelen duidelijk dat ook de glastuinbouwondernemingen die
deelnemen aan een samenwerkingsverband aan deze wettelijke verplichtingen
moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.
De onderdelen i en j waarborgen dat een subsidie slechts wordt verleend
indien een glastuinbouwonderneming in het handelsregister als
glastuinbouwonderneming staat geregistreerd en conform deze registratie, indien
daartoe verzocht, jaarlijks de op grond van artikel 24, eerste lid, van de
Landbouwwet gevraagde gegevens aanlevert overeenkomstig de eisen van het tweede
lid van datzelfde artikel. Dit zijn structuurgegevens die in algemene zin
noodzakelijk zijn voor statistiek en beleidsontwikkeling. Ook zijn deze
gegevens nodig voor controle- en evaluatiedoeleinden van de onderhavige
subsidiemodule. Voormelde structuurgegevens worden opgevraagd als onderdeel van
de zogenaamde gecombineerde opgave. Via de gecombineerde opgave dienen, indien
van toepassing, gegevens aangeleverd te worden voor onder meer de
landbouwtelling, de mestwetgeving, de CO2-emissieaangifte voor de
glastuinbouw en een aantal subsidies.
Met ingang van 2016 dienen in deze gecombineerde opgave ook de gegevens uit
het CO2-sectorsysteem aangeleverd te worden. Het
CO2-sectorsysteem is een systeem als bedoeld in artikel 15.51 van de
Wet milieubeheer, dat aanvankelijk werd beheerd door het voormalig Productschap
Tuinbouw en thans door het Rijk. Het CO2-sectorsysteem is bestemd
voor de glastuinbouwondernemingen, bedoeld in artikel 15.51, eerste lid, van de
Wet milieubeheer. In het CO2-sectorsysteem wordt de
CO2-emissie door de glastuinbouwbedrijven geregistreerd. De
glastuinbouwbedrijven zullen gezamenlijk moeten voldoen aan een emissieruimte
voor CO2-emissies van de glastuinbouw die is afgesproken tussen de
glastuinbouwsector en de overheid in het CO2 sector systeem. Het
systeem ziet op registratie hiervan en verevening van kosten verbonden aan de
overschrijding van de voor dat kalenderjaar vastgestelde hoeveelheid
CO2-emissies. Aangezien de subsidies op grond van deze
subsidiemodule direct dan wel indirect betrekking hebben op de reductie van
CO2-emissies in de glastuinbouw, wordt in onderdeel k bepaald dat
deze gegevens aangeleverd dienen te zijn.
Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag is evenwel van belang dat de in
de onderdelen j en k bedoelde gegevens beschikbaar zijn op het moment dat de
subsidieaanvraag beoordeeld gaat worden. Het gaat hier om de gegevens van het
jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, maar omdat het niet altijd mogelijk
zal zijn op het moment van de aanvraag deze gegevens aan te leveren, is ook in
de onderdelen j en k opgenomen dat in dat geval de aanlevering van de gegevens
van het jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag volstaat.
Ook is van belang dat het CO2-sector systeem en de daar
aangekoppelde CO2-emissieaangifte op een groot deel van de
glastuinbouwondernemingen van toepassing is. De glastuinbouwondernemingen,
bedoeld in artikel 15.51, tweede lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer,
hoeven echter geen emissieaangifte in te dienen als bedoeld in artikel 3,
eerste of tweede lid, van de Regeling kostenverevening reductie
CO2-emissies. Deze glastuinbouwondernemingen vallen niet onder het
CO2-sectorsysteem, omdat deze glastuinbouwondernemingen op grond van
titel 16.2 van de Wet milieubeheer al verplicht deelnemen aan het Europese
systeem van handel in broeikasgasemissierechten. Deze glastuinbouwondernemingen
zijn dan ook uitgesloten van deelname aan de verplichte registratie in het
CO2-sectorsysteem. Om ervoor te zorgen dat deze
glastuinbouwondernemingen dus geen emissieaangifte hoeven in te dienen, is er
een derde lid in artikel 2.10.3 opgenomen dat deze groep
glastuinbouwondernemingen expliciet van deze afwijzingsgrond uitsluit.
Artikel 2.10.4. Hoogte subsidie
In dit artikel wordt de steunintensiteit bepaald. In de artikelen 38,
vierde en vijfde lid, en 41, zevende en achtste lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening die van toepassing zijn op de steunintensiteit
van de subsidiemodule MEI worden voor deze subsidiemodule voor verschillende
categorieën of typen ondernemingen andere percentages gehanteerd voor de kosten
die voor subsidieverlening in aanmerking zouden komen. Om de administratieve
afwikkeling van deze subsidiemodule zo spoedig en eenvoudig mogelijk te laten
verlopen, alsook om te voldoen aan de toepasselijke staatssteunkaders, wordt er
voor gekozen om in het desbetreffende openstellingsbesluit of de desbetreffende
openstellingsregeling telkens een vast percentage te hanteren voor de kosten
die voor subsidieverlening in aanmerking zouden komen. Een vast percentage
geeft meer duidelijkheid aan de aanvrager. Om die reden wordt er zo veel
mogelijk van een vast percentage uitgegaan. Een percentage van 40 procent is op
grond van voormelde bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening
echter niet mogelijk voor grote ondernemingen. Het maximum percentage daarvoor
is 30 procent en dat is ook het percentage dat in de subsidiemodule MEI is
opgenomen. Het percentage van 40 procent is wel mogelijk (en gekozen) voor
grote ondernemingen waarbij de subsidiabele kosten op een bepaalde wijze
berekend worden en voor middelgrote en kleine ondernemingen. Voor een verdere
achtergrond wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemene deel van deze
toelichting. Verder bepaalt dit artikel dat de subsidie ten hoogste € 1.500.000
zal bedragen. Er is gekozen voor dit maximumsubsidiebedrag om ervoor te zorgen
dat hiermee meer projecten gehonoreerd kunnen worden, zonder dat bijvoorbeeld
een project het subsidieplafond in zijn geheel gebruikt.
Artikel 2.10.5. Subsidiabele kosten
In dit artikel worden de kosten vermeld die voor subsidie in aanmerking
komen.
Eerste en tweede lid
Uit artikel 2.10.5 volgt dat uitsluitend de bijkomende investeringskosten,
genoemd in artikel 38, derde lid, en 41, zesde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, voor subsidie in aanmerking komen. Hieruit
volgt dat uitsluitend de bijkomende investeringskosten voor subsidie in
aanmerking komen die (I) nodig zijn om het hogere niveau aan
energie-efficiëntie te behalen of (II) nodig zijn om de productie van energie
uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Ook geven deze bepalingen aan op
welke wijze deze kosten dienen te worden vastgesteld.
Het voorgaande betekent ook dat indien er bijvoorbeeld kosten voor de
installatie van een kas of kasenergiesysteem gemaakt worden, of voor
investering in CO2-reductie, deze kosten alleen kunnen worden
gesubsidieerd voor zover dat bijkomende kosten als bedoeld in de artikelen 38
of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn.
Derde lid
In artikel 2.10.5 zijn kosten opgenomen die niet in aanmerking komen voor
subsidie. Het betreft de
-
a. kosten voor grondaankoop,
-
b. kosten verbonden aan het verrichten van haalbaarheidsstudies,
-
c. kosten voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie die gebruik maakt van
tropische oliën of tropische biomassa, voor zover niet voorzien van
duurzaamheidscertificaten, en
-
d. kosten voor in de glastuinbouwsector gangbare investeringen.
Onder kosten voor gangbare investeringen wordt onder meer verstaan kosten
voor investeringen in conventionele glasopstanden, conventionele inrichting van
glasopstanden, conventionele verwarmingsnetten, aansluitingen op het
elektriciteitsnet, gasmotoren voor warmtekrachtkoppeling op fossiele brandstof,
conventionele warmte-opslagtanks voor de opslag van hoogwaardige warmte of
ketels en computers.
Artikel 2.10.6. Verdeling van het subsidieplafond
Eerste lid
In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat het subsidieplafond voor
de ingediende projecten wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de
aanvragen. Deze rangschikking vindt plaats op grond van de criteria die in het
tweede lid zijn opgenomen. Via deze criteria komen de projecten die kwalitatief
het hoogste rendement opleveren voor subsidie in aanmerking.
Tweede lid
In het tweede lid zijn nadere criteria opgenomen waaraan de aanvragen
getoetst moeten worden. De aanvragen van subsidie worden hoger gerangschikt
naarmate deze investering meer bijdragen aan deze criteria.
Allereerst moet de investering meer bijdragen aan klimaatneutrale
glastuinbouw. Dat is glastuinbouw waarbij er netto geen fossiele brandstoffen
gebruikt worden. Dit kan gebeuren door een zo laag mogelijk gebruik van
primaire energie en door een zo laag mogelijke CO2-uitstoot. Het
begrip primaire energie is in artikel 2.10.1 van deze subsidiemodule nader
toegelicht.
Ten tweede kan de investering voor subsidie in aanmerking komen naar mate
deze meer technisch, teelt-technisch en economisch perspectief heeft. Onder
teelt-technisch perspectief wordt de technische haalbaarheid en uitvoerbaarheid
verstaan. Onder het economisch perspectief wordt de economische slaagkans
verstaan. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de kosten en opbrengsten en
aanverwante terugverdientijd van het project.
Ten derde kan de investering voor subsidie in aanmerking komen naar mate
deze meer gericht is op teelt-technische of economische inpasbare systemen die
een hoger niveau van ontwikkeling of doorontwikkeling vertegenwoordigen. Dit
betreft de grootte van de vernieuwing waarop het project betrekking heeft. Een
kleine verbetering van de kas of het kasenergiesysteem scoort lager dan een
compleet vernieuwd kasenergiesysteem of een compleet vernieuwde kas.
Derde lid
Het derde lid zorgt ervoor dat als het voor de projecten van de
subsidiemodule EG of de projecten van de subsidiemodule MEI vastgestelde
subsidieplafond niet bereikt wordt, het overblijvende bedrag ingezet kan worden
voor de projecten uit de andere subsidiemodule.
Artikel 2.10.7. Realisatietermijn
In dit artikel wordt aangegeven dat de projectactiviteiten (de installatie
van de kas of het kasenergie-systeem) binnen drie jaar gerealiseerd moeten
zijn. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt
dat het project niet binnen drie jaar gerealiseerd zal kunnen worden, zal de
subsidie afgewezen worden. De grondslag om deze subsidie af te wijzen, bevindt
zich in artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit. Volgens dit
artikel kan een subsidie worden afgewezen indien het onaannemelijk wordt geacht
dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn (in
dit geval een termijn van drie jaar) kunnen worden voltooid.
Voor onvoorziene omstandigheden, en dus voor vertraging in de uitvoering
van de activiteiten zal teruggevallen moeten worden op de bepaling van artikel
37, derde lid, van het Kaderbesluit die voor dergelijke gevallen een
ontheffingsmogelijkheid biedt.
Artikel 2.10.8. Verplichtingen
Dit artikel maakt duidelijk dat binnen de periode van drie jaar waarbinnen
de subsidiabele activiteiten moeten zijn uitgevoerd, de gegevens voor de
landbouwtelling aangeleverd moeten worden en de aangifte met betrekking tot de
CO2-emissie ingediend moet worden. Op deze wijze wordt het mogelijk
gemaakt de gegevens en aangifte die voor de verlening van de subsidie
aangeleverd zijn te vergelijken met de gegevens en aangifte gedurende de
periode waarin de subsidiabele activiteiten verricht moeten worden. Dit artikel
is dan ook opgenomen om evaluatie van de subsidiemodule mogelijk te maken,
alsook bij de subsidievaststelling te kunnen bepalen of aan voormelde
informatieverplichtingen, en aanverwante doelstellingen, is voldaan. Voor
glastuinbouwondernemingen die geen emissie-aangifte hoeven in te dienen, is er
een tweede lid in dit artikel opgenomen die deze groep
glastuinbouwondernemingen expliciet van deze verplichting uitsluit. Voor een
nadere uitleg van de bepalingen uit dit artikel wordt verwezen naar de
toelichting op artikel 2.10.3.
Artikel 2.10.9. Informatieverplichtingen
Eerste en tweede lid
Om de criteria waaraan een aanvraag voor subsidie moet voldoen in
overeenstemming te brengen met de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn
in dit artikel twee leden opgenomen die duidelijk maken aan welke eisen een
subsidieaanvraag moet voldoen. Voor de informatieverplichting van de
subsidieaanvrager ten aanzien van het verkrijgen van voorschotten, wordt
aangesloten bij de geldende bepalingen uit het Kaderbesluit.
Derde lid
Uit het derde lid volgt welke documenten met de aanvraag tot
subsidieverlening meegezonden dienen te worden.
Onderdeel a bepaalt dat de aanvraag tot subsidieverlening vergezeld zal
moeten gaan van een technische beschrijving en onderbouwing van de te
subsidiëren activiteiten waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden wordt
voldaan.
Ook zal het plan nog met financiële gegevens moeten worden onderbouwd. Om
die reden bepaalt onderdeel b dat er een gespecificeerde begroting van de te
subsidiëren activiteiten moet worden aangeleverd. Hierin wordt onder andere
beschreven welke kosten in de begroting gespecificeerd zullen moeten worden.
Dit zijn allereest de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 38,
derde lid, of artikel 41, zesde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening. Een uitleg over deze kostensoorten is opgenomen
in de toelichting op artikel 2.10.5. Om te kunnen zien welk deel van de totale
investeringskosten onder voormelde kosten zullen vallen, is ook in onderdeel b
opgenomen dat in de begroting de totale investeringskosten van de investeringen
opgenomen moeten worden. Daarnaast zullen deze kosten op grond van onderdeel c
met offertes onderbouwd moeten worden.
Om daadwerkelijk de beoogde CO2-reductie en energiebesparing bij
de subsidievaststelling te kunnen vaststellen, is ook van belang dat de
situatie met betrekking tot het energieverbruik voorafgaand aan de
subsidieaanvraag wordt vastgesteld. Om die reden is in onderdeel d opgenomen
dat de subsidieaanvraag vergezeld zou moeten gaan van een jaarafrekening van de
energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming over het meest
recente jaar.
Verder zal de subsidieaanvrager op grond van onderdeel e nog een
onderbouwing moeten aanleveren waaruit blijkt hoe de investering in de kas of
het kasenergiesysteem wordt gefinancierd. Indien er onvoldoende vertrouwen
bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren, wordt de
subsidie op grond van artikel 23, onderdeel a, van het Kaderbesluit
afgewezen.
Tot slot zal de subsidieontvanger op grond van onderdeel f ook nog moeten
onderbouwen of voldaan wordt aan het wettelijke vereiste voor het plaatsen van
de kas of het kasenergiesysteem. Op grond van artikel 2.10.3, eerste lid,
aanhef en onderdeel e wordt de subsidie afgewezen indien in strijd met
wettelijke voorschriften bepaalde kassen of kasenergiesystemen geplaatst gaan
worden.
Vierde en vijfde lid
De aanvraag tot subsidievaststelling zal op grond van onderdeel a van het
vierde lid de gegevens over de aanvrager moeten bevatten om zo de identiteit
van de aanvrager vast te kunnen stellen. Daarnaast vragen onderdelen b en c van
het vierde lid om gegevens over de omvang van de vast te stellen subsidie en de
onderbouwing van het vast te stellen subsidiebedrag, zodat bezien kan worden op
welk bedrag de subsidie vastgesteld kan worden.
Verder bevat het vijfde lid een opsomming van documenten die met de
aanvraag tot subsidievaststelling meegestuurd moeten worden. Deze documenten
dienen ervoor om te bezien of de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben
plaatsgevonden, alsook of de subsidiabele activiteiten tot het gewenste
eindresultaat hebben geleid.
Zesde lid
In het zesde lid is een evaluatiebepaling voor de subsidieontvanger
opgenomen. Deze bepaling is opgenomen om informatie te verkrijgen om de
subsidiemodule te kunnen evalueren en te gebruiken voor beleidsontwikkeling in
het kader van het publiek-private programma Kas als Energiebron. Voor meer
informatie over het programma Kas als Energiebron zie de toelichting onder
artikel 2.10.3 Afwijzingsgronden.
Artikel 2.10.10. Staatssteun
Deze module behelst investeringssteun die moet worden aangemerkt als
staatssteun. Deze steun wordt gerechtvaardigd door de artikelen 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening. De steunintensiteit past binnen de
grenzen van deze bepalingen. Voorts is de steun transparant en heeft een
stimulerend effect. De staatssteunaspecten worden nader beschreven in hoofdstuk
4 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 2.10.11. Vervaltermijn
Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet
een subsidieregeling een tijdstip bevatten waarop de regeling vervalt. Dat
tijdstip mag niet later zijn dan vijf jaar na inwerkingtreding van de regeling.
De subsidiemodule MEI komt met ingang van 1 januari 2027 te vervallen.
De vorige subsidiemodule MEI is op 22 augustus 2021 vervallen en voor het
opnieuw vaststellen en openstellen van deze subsidiemodule dient de
conceptregeling te worden voorgehangen. Deze voorlegging geschiedt in het kader
van de voorhangprocedure, bedoeld in artikel 4.10, zesde lid, van de
Comptabiliteitswet 2016, voor een subsidieregeling die strekt tot het
verstrekken van subsidie onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor
overwegend dezelfde activiteiten als van een vervallen subsidieregeling. De
onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd10.
Onderdeel D
In de tabel in bijlage 2.3.2 worden twee gewassen toegevoegd (fresia en
lelie), zodat glastuinbouwbedrijven die deze gewassen telen, gebruik kunnen
maken van de subsidiemodule EG, waardoor meer energiebesparing gerealiseerd
wordt.
Artikel II
In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling nationale EZK- en
LNV subsidies 2022 is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules
zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt.
De subsidiemodule EG wordt opengesteld van 19 april 2022 tot en met 30 juni
2022. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 13.000.000.
De subsidiemodule MEI wordt opengesteld van 19 april 2022 tot en met 3 juni
2022. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 7.000.000.
Artikel III
De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van
inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste
verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de
eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend
worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep
van deze regeling gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
H. Staghouwer