Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 april 2022, nr. WJZ/21255759, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met de verlenging van de subsidiemodule Energie-efficiëntie glastuinbouw en het opnieuw vaststellen van de subsidiemodule Marktintroductie energie-innovatie en de openstelling van die subsidiemodules in 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 4, 16 en 17, vierde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel i, komt te luiden:

  • i. LED-belichting:

    • 1°. indien het totale geïnstalleerd vermogen aan LED-belichting in een kas na installatie van de investering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, meer is dan 80 procent van het in bijlage 2.3.2 opgenomen vermogen van SON-T voor het gewas;

    • 2°. waarvan de specifieke lichtstroom minder is dan 2,75 micromol fotonen per seconde per Watt;

    • 3°. niet aantoont dat de geïnstalleerde LED-belichting voldoet aan:

      • de voorwaarden gesteld in artikel 6.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en buiten de golflengte van 380–800 nm ligt;

      • de voorwaarden gesteld op grond van de richtlijn nr. 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico's van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (19e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG), alsmede op grond van NEN-EN-IEC 62471:2008 en NEN-EN-IEC 62031:2020;

    • 4°. waarvan het spectrum minder dan 5 procent licht met een golflengte van 500–600 nm bevat; of

    • 5°. indien de installatie van de vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting in bestaande kassen leidt tot een hoger geïnstalleerd lichtvermogen in de desbetreffende kas.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel i:

  • a. worden het lichtvermogen, de specifieke lichtstroom en het spectrum van de LED-belichting gemeten overeenkomstig IES LM-79-08 of een gelijkwaardig protocol;

  • b. worden het lichtvermogen, de specifieke lichtstroom en het spectrum van de LED-belichting gemeten door een geaccrediteerde instelling, waarbij elektrische en fotometrische metingen specifiek binnen de reikwijdte van de accreditatie vallen; en

  • c. wordt door een geaccrediteerde instelling vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden, genoemd in het tweede lid, onderdeel i, onder 3°, waarbij het testen en beoordelen van de veiligheid van belichting voor het menselijk oog specifiek binnen de reikwijdte van de accreditatie vallen.

B

In artikel 2.3.9 wordt ‘1 juli 2022’ vervangen door ‘1 januari 2027’.

C

Voor titel 2.11 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 2.10. Marktintroductie energie-innovaties

Artikel 2.10.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

kasenergiesysteem:

alle apparatuur, installaties of machines ten behoeve van de energievoorziening van de kas of de beheersing van het kasklimaat;

kasteeltsysteem:

geheel van maatregelen, technieken en voorzieningen voor de productie, oogst en verwerking van gewassen, niet zijnde een kasenergiesysteem;

primaire energie:

energie uitgedrukt in hoeveelheid fossiele brandstof berekend op basis van de benodigde productie van de afzonderlijke energiesoorten waaronder in ieder geval elektriciteit en warmte.

Artikel 2.10.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een glastuinbouwonderneming of een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen voor investeringen in een kas of een kasenergiesysteem:

    • a. die tot energie-efficiëntie leiden binnen de regels die in artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn gesteld; of

    • b. die de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen van de glastuinbouwonderneming bevorderen binnen de regels die in artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn gesteld.

  • 2. Per glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverband kan één aanvraag worden ingediend voor een investering als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.10.3. Afwijzingsgronden
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

    • a. voor investeringen in een kas, indien:

      • 1°. de kas geen diffuus kasdek heeft:

        • met een lichttransmissie voor PAR-licht die minimaal 73 procent hemisferisch op gewashoogte is; en

        • waarvan het glas een Haze heeft van minimaal 35 procent;

      • 2°. de kas niet is voorzien van:

        • minimaal 2 tegelijkertijd en onafhankelijk van elkaar te sluiten energieschermen;

        • minimaal een energiescherm voor overdag met een lichtdoorlatendheid dat minimaal 70 procent hemisferisch is; en

        • minimaal een hoogisolerend energiescherm voor de nacht;

      • 3°. de kas op grond van de IDT-methode uit het jaar 2007 geen U-waarde heeft van maximaal 3 in een situatie met gesloten schermen;

    • b. voor investeringen in een kasenergiesysteem die niet ten minste leiden tot:

      • 1°. 25 procent reductie van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming; en

      • 2°. 15 procent primaire energiereductie op nationaal niveau;

    • c. voor investeringen in een kas of kasenergiesysteem die respectievelijk dat zich niet in de beginfase van de marktintroductie bevindt;

    • d. indien de subsidie aan een glastuinbouwonderneming of per glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen op grond van artikel 2.10.4 lager zou zijn dan € 125.000;

    • e. indien het aannemelijk is dat de activiteiten waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft in strijd zijn met de toepasselijke wettelijke voorschriften, bedoeld in artikel 2.10.9, derde lid, onderdeel f;

    • f. voor investeringen:

      • 1°. in een ketel of kachel gestookt op biomassa niet zijnde een biowarmtekrachtkoppelinginstallatie, vergasser op basis van niet-houtige biomassa of wervelbed ketel;

      • 2°. in een kasteeltsysteem;

      • 3°. in een aardwarmteproject waarvoor eerder op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie subsidie verstrekt is of subsidie kan worden aangevraagd; of

      • 4°. waarvoor eerder op grond van hoofdstuk 4 van deze regeling een subsidie is verstrekt;

    • g. voor investeringen in energie-efficiëntie die betrekking hebben op verbeteringen die worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband voldoet respectievelijk voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen;

    • h. voor investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen die bestemd zijn voor:

      • 1°. de productie van biobrandstoffen, voor zover de gesteunde investering niet wordt gebruikt voor de productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen;

      • 2°. biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt;

      • 3°. waterkrachtinstallaties die niet aan richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327) voldoen;

      • 4°. een installatie die niet nieuw is; of

      • 5°. een installatie die al in bedrijf is;

    • i. indien de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband niet overeenkomstig artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 in het handelsregister is respectievelijk zijn ingeschreven;

    • j. indien de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband niet voldaan heeft respectievelijk hebben aan artikel 24, tweede lid, van de Landbouwwet, indien aan hem respectievelijk hen op grond van artikel 24, eerste lid, van die wet door de minister beschrijvingsbiljetten zijn uitgereikt of gezonden, voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd; of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan indien de gegevens van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd nog niet beschikbaar zijn;

    • k. indien de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband geen emissieaangifte als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, van de Regeling kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw heeft respectievelijk hebben ingediend voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd; of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan, indien de gegevens voor de aangifte van het jaar waarin de subsidie is aangevraagd nog niet beschikbaar zijn.

  • 2. Een kas of kasenergiesysteem bevindt zich niet in de beginfase van de marktintroductie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien:

    • a. de kas of het kasenergiesysteem wordt toegepast:

      • 1°. op meer dan 5 procent van het potentiële toepassingsareaal, of

      • 2°. op meer dan 5 procent van de daarbij behorende ondernemingen, of

    • b. er al op grond van artikel 2.10.2, eerste lid, voor 15 aanvragen voor het desbetreffende type kas of kasenergiesysteem subsidie is verleend.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel h, onder 1°, komt investeringssteun om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen wel voor subsidie in aanmerking, indien die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit.

  • 4. De afwijzingsgrond, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel k, is niet van toepassing op een glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 15.51, tweede lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer.

Artikel 2.10.4. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a. 30 procent van de subsidiabele kosten voor een grote onderneming; of

    • b. 40 procent van de subsidiabele kosten voor een middelgrote of kleine onderneming, doch ten hoogste € 1.500.000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de subsidie 40 procent van de subsidiabele kosten voor een grote onderneming in het geval dat de subsidiabele kosten worden berekend op grond van de berekenmethode, bedoeld in artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.10.5. Subsidiabele kosten
  • 1. De subsidiabele kosten zijn uitsluitend:

    • a. de bijkomende investeringskosten ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • b. de bijkomende investeringskosten ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, worden berekend in overeenstemming met artikel 38, derde lid, respectievelijk 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten voor grondaankoop;

    • b. kosten verbonden aan het verrichten van haalbaarheidsstudies;

    • c. kosten voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie die gebruik maakt van tropische oliën of tropische biomassa, voor zover niet voorzien van duurzaamheidscertificaten; en

    • d. kosten voor in de glastuinbouwsector gangbare investeringen.

Artikel 2.10.6. Verdeling van het subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2. De minister rangschikt aanvragen van subsidie voor kassen en kasenergiesystemen als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, hoger naarmate deze investering naar het oordeel van de minister:

    • a. meer bijdraagt aan klimaat-neutrale glastuinbouw door:

      • 1°. een zo laag mogelijk gebruik van primaire energie; en

      • 2°. een zo laag mogelijke CO2-uitstoot;

    • b. meer bijdraagt aan de kennisontwikkeling in de glastuinbouwsector;

    • c. meer technisch, teelt-technisch en economisch perspectief heeft; en

    • d. gericht is op teelt-technisch of economisch inpasbare systemen die een hoger niveau van ontwikkeling of doorontwikkeling vertegenwoordigen.

  • 3. Onverminderd het tweede lid rangschikt de minister aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, hoger voor zover deze aanvraag een investering in een kas betreft.

  • 4. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, toegevoegd.

Artikel 2.10.7. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is drie jaar.

Artikel 2.10.8. Verplichtingen
  • 1. Binnen de termijn, genoemd in artikel 2.10.7:

    • a. voldoet de glastuinbouwonderneming aan wie op grond van artikel 24, eerste lid, van de Landbouwwet door de minister beschrijvingsbiljetten worden uitgereikt of gezonden, telkens aan artikel 24, tweede lid, van die wet voor in ieder geval het jaar waarin de gegevens zijn opgevraagd; en

    • b. dient de glastuinbouwonderneming jaarlijks een emissieaangifte in als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, van de Regeling kostenverevening reductie CO2-emissies.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing op een glastuinbouwonderneming als bedoeld in artikel 15.51, tweede lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer.

Artikel 2.10.9. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidieverlening ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waaronder de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres; en

    • c. een begroting waarin de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen.

  • 3. De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. een technische beschrijving en onderbouwing van de te subsidiëren activiteiten waaruit blijkt dat:

      • 1°. de investering zal leiden tot energie-efficiëntie of de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen;

      • 2°. indien de investering op een kas betrekking heeft, de kas voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 2.10.3, eerste lid, onderdeel a; en

      • 3°. de investering, indien deze op een kasenergiesysteem betrekking heeft, zal leiden tot de te bereiken CO2-reductie en primaire energiereductie, bedoeld in artikel 2.10.3, eerste lid, onderdeel b;

    • b. een nader gespecificeerde begroting van:

      • 1°. de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 2.10.5, eerste lid, onderdelen a en b; en

      • 2°. de totale investeringskosten;

    • c. offertes behorend bij de investeringskosten, bedoeld in onderdeel b;

    • d. een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming over het meest recente jaar;

    • e. een onderbouwing waaruit blijkt hoe de investering, bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, wordt gefinancierd; en

    • f. voor zover van toepassing, de aanvragen voor bescheiden, zoals aanvragen voor vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft, uitgevoerd worden met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.

  • 4. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie; en

    • c. de onderbouwing van het vast te stellen subsidiebedrag.

  • 5. Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een bewijs dat het energiesysteem of de kas waarvoor subsidie is aangevraagd, in gebruik is, respectievelijk zijn genomen; en

    • b. een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming over het meest recente jaar.

  • 6. De subsidieontvanger verleent tot drie jaar na de subsidievaststelling desgevraagd medewerking aan:

    • a. een door de minister geëntameerd onderzoek; of

    • b. voorlichting in het kader van het energietransitie-programma Kas als Energiebron.

Artikel 2.10.10. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.10.11. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

D

Bijlage 2.3.1, behorende bij artikel 2.3.2, tweede lid, onderdeel i, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, komt te luiden:

Vermogen SON-T belichting per gewas

Gewas

W/m2

Lisianthus

145

Roos

145

Potroos

145

Aardbei

110

Komkommer

110

Tomaat

110

Overig groenten m.u.v. kropsla

75

Alstroemeria

75

Bouvardia

75

Chrysant

75

Fresia

75

Gerbera

75

Lelie

75

Potplant bloei

75

Uitgangsmateriaal

75

Kropsla

40

Overig bloemen

40

Potplant blad

40

ARTIKEL II

De tabel in artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder de rij betreffende titel 2.2 wordt een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.3: Energie-efficiëntie glastuinbouw

2.3.2, eerste lid

   

19-04-2022 t/m 30-06-2022

€ 13.000.000

2. Boven de rij betreffende titel 2.13 wordt een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.10: Marktintroductie energie-innovaties

2.10.2, eerste lid

   

19-04-2022 t/m 03-06-2022

€ 7.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 april 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Met de onderhavige regeling wordt de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) gewijzigd, in verband met de verlenging van de subsidiemodule Energie-efficiëntie glastuinbouw (hierna: subsidiemodule EG) en het opnieuw vaststellen van de subsidiemodule Marktintroductie energie-innovaties (hierna: subsidiemodule MEI). Daarnaast worden met deze wijzigingsregeling de voornoemde subsidiemodules opengesteld.

Overeenkomstig artikel 4.10 van de Comptabiliteitwet 2016 moeten subsidieregelingen een datum bevatten waarop zij komen te vervallen, welke datum niet later mag liggen dan vijf jaar na inwerkingtreding van die regeling.

Ten aanzien van de subsidiemodule EG is de vervaldatum 1 juli 2022. De verlenging van deze subsidiemodule is van belang, omdat deze in de afgelopen jaren een belangrijke rol heeft gespeeld in het stimuleren van de bredere toepassing van technieken die bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van de glastuinbouwsector.1 Door de verlenging van de subsidiemodule kan deze ook in de komende jaren de toepassing van energiebesparende maatregelen stimuleren en daarmee bijdragen aan de ambitie van het kabinet om de glastuinbouw sector te steunen om koploper te zijn in energiezuinige producten.2 Op grond van artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet de aanpassing van een vervaldatum bij de Tweede Kamer worden voorgehangen. Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd.3

Ten aanzien van de subsidiemodule MEI was de vervaldatum 22 augustus 2021. Deze subsidiemodule heeft een goede bijdrage geleverd aan de toepassing van innovaties die energiebesparing opleveren in de glastuinbouw.4 Het is daarom van belang om de subsidiemodule opnieuw vast te stellen, omdat deze ook in de toekomst een belangrijke rol kan spelen bij het door ontwikkelen van innovaties die een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van de glastuinbouwsector. De subsidiemodule sluit daarmee onder andere aan bij het streven van het kabinet om het innovatief vermogen van mkb-ondernemers en bedrijven te versterken.5 Omdat de subsidiemodule is komen te vervallen, wordt de subsidiemodules door middel van deze wijzigingsregeling opnieuw ingevoerd. Op grond van artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet de invoering van een subsidieregeling die strekt tot het verstrekken van subsidie onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend dezelfde activiteiten als een vervallen subsidieregeling bij de Tweede Kamer worden voorgehangen. Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd.6

De subsidiemodule MEI is inhoudelijk niet gewijzigd. Ten behoeve van transparantie is ervoor gekozen om de subsidiemodule (opnieuw) volledig toe te lichten en voor de toelichting niet enkel te verwijzen naar eerdere relevante publicaties in de Staatscourant.

4. Staatssteun

4.1 Energie-efficiëntie glastuinbouw

De subsidiemodule EG bevat investeringssteun voor energiebesparende technieken die moet worden aangemerkt als staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregelen SA.50448 (2018/N), SA.59823 (2020/N) en paragraaf 1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.

In lijn met de nieuwe versie van de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 worden ondernemingen, die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden, maar ondernemingen in moeilijkheden zijn geworden in de periode vanaf 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2021, in staat gesteld om in aanmerking te komen voor steun op grond van de subsidiemodule EG.

4.2 Marktintroductie energie-innovatie

De subsidiemodule MEI behelst investeringssteun die moet worden aangemerkt als staatssteun. De steun is gericht op investeringen ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen en bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen als omschreven in respectievelijk artikel 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.7 Van belang is dat allerlei soorten ondernemingen uit de glastuinbouwsector op grond van deze subsidiemodule voor steun in aanmerking kunnen komen. De grondslag daarvoor ligt in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Het staatssteunelement van deze regeling is gelegen in de subsidie die voor de bijkomende kosten van voormelde investeringen wordt verleend.

De absolute steunintensiteit ten opzichte van de in aanmerking komende kosten bedraagt op grond van deze subsidiemodule 30 procent voor grote ondernemingen, 40 procent voor grote ondernemingen in het geval dat de subsidiabele kosten worden berekend op grond van de berekenmethode, bedoeld in artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en 40 procent voor middelgrote- en kleine ondernemingen. Op grond van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is voor investeringssteun voor energie-efficiëntiemaatregelen een maximale steunintensiteit mogelijk van 30 procent voor grote ondernemingen, 40 procent voor middelgrote ondernemingen en 50 procent voor kleine ondernemingen. Daarnaast is op grond van artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor investeringssteun aan energie uit hernieuwbare energiebronnen een maximale steunintensiteit van 45 procent of 30 procent gekoppeld die afhankelijk is van de berekenmethode die gehanteerd moet worden. Deze steunintensiteit kan met 20 procent worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procent voor steun aan middelgrote ondernemingen. De absolute steunintensiteit van deze regeling past dus ruim binnen de grenzen van voormelde bepalingen.

De absolute steunintensiteit ten opzichte van de in aanmerking komende kosten bedraagt op grond van deze subsidiemodule 30 procent voor grote ondernemingen, 40 procent voor grote ondernemingen in het geval dat de subsidiabele kosten worden berekend op grond van de berekenmethode, bedoeld in artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en 40 procent voor middelgrote- en kleine ondernemingen. Op grond van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is voor investeringssteun voor energie-efficiëntiemaatregelen een maximale steunintensiteit mogelijk van 30 procent voor grote ondernemingen, 40 procent voor middelgrote ondernemingen en 50 procent voor kleine ondernemingen. Daarnaast is op grond van artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor investeringssteun aan energie uit hernieuwbare energiebronnen een maximale steunintensiteit van 45 procent of 30 procent gekoppeld die afhankelijk is van de berekenmethode die gehanteerd moet worden. Deze steunintensiteit kan met 20 procent worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procent voor steun aan middelgrote ondernemingen. De absolute steunintensiteit van deze regeling past dus ruim binnen de grenzen van voormelde bepalingen.

5. Regeldruk

5.1 Energie-efficiëntie glastuinbouw

De openstelling van de subsidiemodule EG heeft regeldrukeffecten. De administratieve lasten voor de openstelling bedragen naar verwachting in totaal € 117.600. De regeldruk is dus 0,47 procent. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 300 aanvragen worden ingediend, waarvan 270 gehonoreerd worden.

5.2 Marktintroductie energie-innovatie

De openstelling van de subsidiemodule MEI heeft regeldrukeffecten. De administratieve lasten voor de openstelling bedragen naar verwachting in totaal € 69.009. De regeldruk is dus 0,99 procent. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 15 aanvragen worden ingediend, waarvan 12 gehonoreerd worden.

Aangezien de regeling geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk, is die door het Adviescollege toetsing regeldruk niet geselecteerd voor een formeel advies.

II. Artikelen

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 2.3.2, tweede lid, onderdeel i, wordt ten aanzien van de subsidiemodule EG een aantal wijzigingen aangebracht met betrekking tot de subsidievereisten die gelden voor vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting in bestaande kassen of installatie van LED-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen om in kassen SON-T belichting te vervangen door LED-belichting. Het betreft aanpassingen in de technische subsidiecriteria voor LED-belichting in kassen, die betrekking hebben op de lichtsterkte en het lichtspectrum van de belichting. Deze wijzigingen zijn tot stand gekomen naar aanleiding van overleg met de sector en dragen aan bij het realiseren van meer energiebesparing. Tegelijkertijd zijn ze erop gericht om meer glastuinbouwbedrijven gebruik te laten maken van de subsidiemodule.

Onderdeel B

Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet een subsidieregeling een tijdstip bevatten waarop de regeling vervalt. Dat tijdstip mag niet later zijn dan vijf jaar na inwerkingtreding van de regeling. De EG subsidiemodule zou met ingang van 1 juli 2022 komen te vervallen. Op grond van artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet de aanpassing van een vervaldatum bij de Tweede Kamer worden voorgehangen. Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd8.

Onderdeel C

De subsidiemodule MEI wordt aan hoofdstuk 2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies toegevoegd en opgenomen in titel 2.10.

Artikel 2.10.1. Begripsomschrijvingen

Naast een afbakening van de categorie investeringen waarvoor subsidie kan worden verleend, beperkt artikel 2.10.2, eerste lid, de subsidieverlening op grond van de subsidiemodule MEI tot een kas en kasenergiesysteem. Om duidelijk te maken wat onder het begrip ‘kasenergiesysteem’ verstaan wordt, is in artikel 2.10.1 een begripsomschrijving hiervan opgenomen. Ditzelfde is gedaan voor de begrippen ‘primaire energie’ en ‘kasteeltsysteem’, omdat deze verband houden met afwijzingsgronden- en rangschikkingscriteria die bij de beoordeling van de subsidieaanvraag een rol spelen. Het begrip primaire energie maakt het mogelijk energie vanuit verschillende fossiele bronnen, zoals olie en gas, naar elkaar om te rekenen. Daarnaast is het kasteeltsysteem in de begripsomschrijvingen opgenomen om duidelijk te maken dat een kas niet alleen bestaat uit het gebouw van de kas, maar ook uit het kasteeltsysteem en het kasenergiesysteem. De kas is dus het omvattende geheel van deze zaken. Zie hieromtrent verder de toelichting op artikel 2.10.2, eerste lid, en 2.10.6, eerste en tweede lid.

Artikel 2.10.2. Subsidieverstrekking

In dit artikel zijn de investeringen opgenomen waarvoor door glastuinbouwondernemingen subsidie kan worden aangevraagd.

De subsidie wordt verleend aan glastuinbouwondernemingen. In artikel 2.1.2 is een definitie hiervan opgenomen. Ook komen glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband voor subsidie in aanmerking. Er is geen omschrijving van het begrip samenwerkingsverbanden opgenomen. Hiervoor is namelijk al een definitie in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit) opgenomen die op de RNES (en dus ook op de subsidiemodule MEI) van toepassing is. Artikel 1 van het Kaderbesluit omschrijft samenwerkingsverband als een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap. Door te spreken over ‘een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen’ zijn in de subsidiemodule MEI de andere landbouwondernemingen nu van subsidieverlening uitgesloten, omdat kassen en kasenergiesystemen waarop de subsidie ziet voornamelijk gerelateerd zijn aan de glastuinbouwsector. Dit laat overigens onverlet dat door glastuinbouwondernemingen in zijn algemeenheid altijd kan worden samengewerkt met andere ondernemingen die niet direct of indirect een voordeel van de subsidie hebben.

Er kan dus uitsluitend subsidie worden aangevraagd door glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverbanden van glastuinbouwondernemingen. Indien voor een gezamenlijke aanvraag gekozen wordt, geschiedt de communicatie met deelnemers van het samenwerkingsverband en betaling van de subsidie en eventuele voorschotten overeenkomstig het Kaderbesluit. Dat betekent onder meer dat een dergelijke aanvraag op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit ingediend moet worden door de penvoerder (de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie) en de afzonderlijke individuele beschikkingen tot subsidieverlening op grond van artikel 29 van het Kaderbesluit aan de penvoerder worden gezonden. De deelnemers van een samenwerkingsverband zijn zelfstandige subsidieontvangers binnen het samenwerkingsverband. Deze individuele subsidieontvangers hebben recht op de betaling van de voorschotten en het subsidiebedrag dat hen via de subsidiebeschikking verleend wordt.

Per glastuinbouwonderneming kan in de desbetreffende openstellingsperiode één aanvraag worden ingediend voor een investering als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid. Deze beperking is opgenomen in artikel 2.10.2, tweede lid, om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk van de voormelde glastuinbouwondernemingen gebruik zouden kunnen gaan maken van de openstelling van de onderhavige subsidiemodule. Voor samenwerkingsverbanden geldt hetzelfde, maar dan zal de penvoerder op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit de aanvraag tot subsidieverlening namens alle deelnemers aan het samenwerkingsverband gelijktijdig moeten indienen.

Soort investeringen

In het eerste lid van artikel 2.10.2 zijn de investeringen opgenomen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. In de subsidiemodule wordt voor twee systemen subsidie verleend, te weten investeringen in kassen en kasenergiesystemen. Deze systemen zullen in de praktijk het doel van de subsidiemodule kunnen verwezenlijken. De zogenaamde semi-gesloten kassen komen niet voor subsidie in aanmerking, omdat deze niet meer in de beginfase van de marktintroductie verkeren.

Verder kent deze subsidiemodule entreevoorwaarden waaraan voldaan moet worden om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het eerste lid van artikel 2.10.2 bepaalt dat uitsluitend de investeringen die voldoen aan artikel 38 of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking komen. Omdat de subsidieverlening door deze bepalingen gerechtvaardigd wordt, is het van belang dat aangesloten wordt bij de subsidiemogelijkheden die de algemene groepsvrijstellingsverordening voorschrijft. Artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen. Artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft investeringssteun ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen. De algemene groepsvrijstellingsverordening definieert precies wat er moet worden verstaan onder energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen. Een omschrijving van deze begrippen is opgenomen in artikel 1.1 van de RNES.

Pas indien aan artikel 38 of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldaan is, speelt de vraag of ook nog aan andere entreevoorwaarden voor subsidieverlening voldaan kan worden. De overige entreevoorwaarden zijn als afwijzingsgronden in artikel 2.10.3 opgenomen.

Artikel 2.10.3. Afwijzingsgronden

In dit artikel zijn een aantal afwijzingsgronden opgenomen voor gevallen waarin geen subsidie wordt verstrekt.

Allereerst zijn in de onderdelen a en b van het eerste lid afwijzingsgronden opgenomen waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen entreevoorwaarden voor kassen en die voor kasenergiesystemen. Voor kassen zijn specifieke afwijzingsgronden opgenomen die ervoor moeten zorgen dat het gaat om investeringen in een innovatieve energiezuinige kas. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op onder andere onderzoeksresultaten uit het programma Kas als energiebron. Het programma Kas als Energiebron is een samenwerking tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Glastuinbouw Nederland. Het programma ontwikkelt kennis en (teelt)technieken om in kassen energie te besparen en om meer duurzame energie te gebruiken. Onderzoek speelt hierbij een belangrijke rol. Duurzame investeringen worden onder andere gestimuleerd door middel van kennisuitwisseling en subsidieregelingen.9 Uit deze onderzoeksresultaten volgt waaraan een kas ten minste moet voldoen om energiezuinig te zijn. Dit is het geval als het aannemelijk is dat de kas waarvoor subsidie wordt aangevraagd een fors lager energieverbruik heeft ten opzichte van een reguliere kas met een energiescherm. Om te bezien of aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de zogenaamde IDT-methode (ontwikkeld door: IMAG-DLV-TNO), gehanteerd. Dit is een programma dat is ontwikkeld door TNO, waarmee berekend kan worden wat de zogenaamde U-waarde (maat voor de energiedichtheid), de PAR (maat voor de lichthoeveelheid) en de Haze (maat voor de lichtverstooring) is van complete kassen met energiebesparende voorzieningen. Het is in ieder geval aannemelijk dat op grond van de IDT-methode aan deze voorwaarden van het energieverbruik voldaan is, indien de kas voldoet aan de technische specificaties die zijn opgenomen in artikel 2.10.3, eerste lid, onderdeel a. Omdat het voorafgaand aan de bouw niet mogelijk is om de voormelde waarden van de technische specificaties te meten, moet de subsidieaanvrager aannemelijk maken dat de gevraagde waarden worden gehaald in de kas. De subsidieaanvrager kan daarvoor gebruik maken van kasontwerpsoftware, zoals CASTA, gegevens uit reeds bestaande praktijkdemo’s/projecten, gegevens uit onderzoeksexperimenten met vergelijkbare kassen of daartoe geëigende berekeningen van Wageningen University & Research (hierna: WUR).

Investeringen in een kasenergiesysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking indien deze leiden tot ten minste: 1°. 25 procent reductie van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming, en 2°. 15 procent primaire energiereductie op nationaal niveau. De CO2-reductie zal niet geheel of gedeeltelijk behaald moeten worden door afname van groene stroom of het omzetten van grijze naar groene stroom. Het moet om primaire energiereductie gaan. Als dit niet het geval is zal de subsidie dan ook worden afgewezen.

Verder is in onderdeel c een afwijzingsgrond opgenomen voor zowel kassen als kasenergiesystemen. Dit onderdeel maakt duidelijk dat een kas of kasenergiesysteem alleen voor subsidie in aanmerking komt indien deze zich in de beginfase van de marktintroductie bevindt. Indien dit niet het geval is ontbreekt het stimulerend effect dat met de subsidieverlening wordt beoogd. Het doel is dat de nieuwe kasenergiesystemen en kassen in de introductiefase binnen de glastuinbouwsector gebruikt zullen worden zodat er ervaring mee wordt opgedaan en kinderziektes worden opgelost. Daarna kunnen de systemen op grote schaal in een geoptimaliseerde uitvoering in de glastuinbouw toegepast gaan worden. Deze specifieke voorwaarde dient dan ook als aanvulling op de afwijzingsgronden inzake het stimulerend effect uit de artikelen 22, eerste lid, onderdeel c, en 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit. In het tweede lid van artikel 2.10.3 is bepaald wanneer een kas of kasenergiesysteem zich in de beginfase van de marktintroductie bevindt. Een energiesysteem bevind zich in de beginfase van de marktintroductie indien deze door minder dan 6 procent van de glastuinbouwondernemingen of op minder dan 6 procent van de totale oppervlakte van de glasopstanden in Nederland werd toegepast op het tijdstip van openstelling van de subsidiemodule. Het is in de praktijk echter niet goed meetbaar hoeveel systemen er in Nederland verkocht zijn. Het tweede lid van artikel 2.10.3 maakt duidelijk dat uitsluitend nieuwe innovatieve systemen voor subsidie in aanmerking komen. Dit zijn kassen of kasenergiesystemen die worden toegepast:

  • 1°. op minder dan 5 procent van het potentiële toepassingsareaal, of

  • 2°. op minder dan 5procent van de daarbij behorende ondernemingen.

Daarbij is in onderdeel b de mogelijkheid toegevoegd om ook het aantal subsidieverleningen als criterium te hanteren om te kunnen bepalen of een kas of kasenergiesysteem zich in de beginfase van de marktintroductie bevindt.

Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, bepaalt dat de subsidie ten minste € 125.000 per individuele subsidieontvanger moet bedragen. Dit geldt dus zowel voor de glastuinbouwonderneming die de subsidiabele activiteiten individueel uitvoert als voor de individuele subsidieontvanger binnen een samenwerkingsverband waarbij het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Er is gekozen voor dit minimumbedrag om ervoor te zorgen dat de projecten nog wel een bepaalde omvang hebben, zodat daadwerkelijk de doelstelling van de subsidiemodule bereikt kan worden. Ook wordt met het minimum subsidiebedrag bewerkstelligd dat alle projecten in hetzelfde arrangement van het Raamwerk voor uitvoering van subsidies zullen vallen.

Op grond van onderdeel e wordt de subsidie afgewezen indien in strijd met wettelijke voorschriften bepaalde kassen of kasenergiesystemen geplaatst gaan worden. De subsidieaanvrager kan aannemelijk maken dat zij wel aan de wettelijke verplichting voldoet door, voor zover van toepassing, in voorkomende gevallen de benodigde bescheiden, zoals vergunningen, aan te leveren op grond van de informatieverplichtingen uit artikel 2.10.9, derde lid, aanhef en onderdeel f. Daarnaast is in onderdeel e van artikel 2.10.3, eerste lid, expliciet gemaakt dat de subsidie afgewezen wordt als niet aan de criteria inzake de haalbaarheid van het project voldaan wordt.

Onderdeel f bevat een opsomming van investeringen die niet in aanmerking komen voor subsidie.

De eerste soort investeringen (subonderdeel 1°) die niet in aanmerking komt voor subsidie betreft investeringen in een kachel of ketel gestookt op biomassa. Er is voor gekozen om een investering in een kachel of ketel gestookt op biomassa af te wijzen, ongeacht of er al subsidie voor deze investering verleend is. De reden hiervoor is dat een dergelijke investering zich niet meer in de beginfase van de marktintroductie bevindt.

Daarnaast wordt een investering in een kasteeltsysteem op grond van subonderdeel 2° afgewezen. Een kas omvat altijd ook een kasenergiesysteem en een kasteeltsysteem. Investeringen in het kasenergiesysteem kunnen meegenomen worden in de subsidieaanvraag voor een kas; investeringen in het kasteeltsysteem worden uitgezonderd. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de investering zal leiden tot absolute energiebesparing in plaats van tot relatieve energiebesparing, zoals teeltsystemen met meerdere lagen (meer planten per vierkante meter). Bovendien zijn de nieuwste kasteeltsystemen voldoende uitontwikkeld, waardoor het niet nodig wordt gevonden om voor teelten waarin deze systemen nog niet eerder zijn toegepast, nog subsidie te geven.

De subonderdelen 3° en 4° voorkomen dat er dubbele subsidiëring zou plaatsvinden. Dit is allereerst het geval voor investeringen in aardwarmteprojecten. Voor deze projecten kan al op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie de zogenaamde SDE++-subsidie aangevraagd worden. Daarbij komt dat op grond van de SDE++ het stimulerend effect om ook op grond van de subsidiemodule MEI nog een subsidie voor dergelijke projecten te verlenen. Om deze redenen zijn deze projecten dus uitgesloten van subsidie op grond van de onderhavige subsidiemodule.

Er is een aantal afwijzingsgronden opgenomen om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening rechtvaardigt steun die ziet op investeringen ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen. Op grond van dit artikel mag geen steun worden verleend wanneer de verbeteringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs al zijn die nog niet van kracht.

Op grond van artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt steun gerechtvaardigd die ziet op investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen, indien voldaan is aan de voorwaarden die opgenomen zijn in het tweede tot en met vierde lid. Zo is de investeringssteun voor de productie van biobrandstoffen alleen toegestaan voor zover de gesteunde investeringen worden gebruikt voor de productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen. Wel is investeringssteun om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen op grond van dit artikel toegestaan, mits die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit. Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, wordt geen steun toegekend. Ook is het niet toegestaan steun toe te kennen voor waterkrachtinstallaties die niet aan Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement voldoen. Tot slot bepaalt dit artikel ook dat de investeringssteun uitsluitend toegekend kan worden voor nieuwe installaties. Er mag geen steun toegekend of uitgekeerd worden nadat de installatie in bedrijf is gekomen. Ook moet de steun onafhankelijk van de productie zijn.

Het spiegelbeeld van deze voorwaarden is opgenomen in de afwijzingsgronden in artikel 2.10.3, eerste lid, onderdelen g en h, en derde lid, met uitzondering van de voorwaarden dat de steun onafhankelijk van de productie moet zijn. Deze laatste voorwaarde is niet als afwijzingsgrond in de subsidiemodule opgenomen, omdat de subsidieverlening in het geheel niet een koppeling legt met de productie.

In de onderdelen i, j, en k van het eerste lid van artikel 2.10.3 is een aantal voorwaarden opgenomen die betrekking hebben op wettelijke verplichtingen waaraan glastuinbouwondernemingen moeten voldoen. Om geen onderscheid te maken tussen glastuinbouwondernemingen die de subsidie individueel aanvragen en glastuinbouwondernemingen die als samenwerkingsverband subsidie aanvragen, maken voormelde onderdelen duidelijk dat ook de glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband aan deze wettelijke verplichtingen moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.

De onderdelen i en j waarborgen dat een subsidie slechts wordt verleend indien een glastuinbouwonderneming in het handelsregister als glastuinbouwonderneming staat geregistreerd en conform deze registratie, indien daartoe verzocht, jaarlijks de op grond van artikel 24, eerste lid, van de Landbouwwet gevraagde gegevens aanlevert overeenkomstig de eisen van het tweede lid van datzelfde artikel. Dit zijn structuurgegevens die in algemene zin noodzakelijk zijn voor statistiek en beleidsontwikkeling. Ook zijn deze gegevens nodig voor controle- en evaluatiedoeleinden van de onderhavige subsidiemodule. Voormelde structuurgegevens worden opgevraagd als onderdeel van de zogenaamde gecombineerde opgave. Via de gecombineerde opgave dienen, indien van toepassing, gegevens aangeleverd te worden voor onder meer de landbouwtelling, de mestwetgeving, de CO2-emissieaangifte voor de glastuinbouw en een aantal subsidies.

Met ingang van 2016 dienen in deze gecombineerde opgave ook de gegevens uit het CO2-sectorsysteem aangeleverd te worden. Het CO2-sectorsysteem is een systeem als bedoeld in artikel 15.51 van de Wet milieubeheer, dat aanvankelijk werd beheerd door het voormalig Productschap Tuinbouw en thans door het Rijk. Het CO2-sectorsysteem is bestemd voor de glastuinbouwondernemingen, bedoeld in artikel 15.51, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In het CO2-sectorsysteem wordt de CO2-emissie door de glastuinbouwbedrijven geregistreerd. De glastuinbouwbedrijven zullen gezamenlijk moeten voldoen aan een emissieruimte voor CO2-emissies van de glastuinbouw die is afgesproken tussen de glastuinbouwsector en de overheid in het CO2 sector systeem. Het systeem ziet op registratie hiervan en verevening van kosten verbonden aan de overschrijding van de voor dat kalenderjaar vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies. Aangezien de subsidies op grond van deze subsidiemodule direct dan wel indirect betrekking hebben op de reductie van CO2-emissies in de glastuinbouw, wordt in onderdeel k bepaald dat deze gegevens aangeleverd dienen te zijn.

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag is evenwel van belang dat de in de onderdelen j en k bedoelde gegevens beschikbaar zijn op het moment dat de subsidieaanvraag beoordeeld gaat worden. Het gaat hier om de gegevens van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, maar omdat het niet altijd mogelijk zal zijn op het moment van de aanvraag deze gegevens aan te leveren, is ook in de onderdelen j en k opgenomen dat in dat geval de aanlevering van de gegevens van het jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag volstaat.

Ook is van belang dat het CO2-sector systeem en de daar aangekoppelde CO2-emissieaangifte op een groot deel van de glastuinbouwondernemingen van toepassing is. De glastuinbouwondernemingen, bedoeld in artikel 15.51, tweede lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer, hoeven echter geen emissieaangifte in te dienen als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, van de Regeling kostenverevening reductie CO2-emissies. Deze glastuinbouwondernemingen vallen niet onder het CO2-sectorsysteem, omdat deze glastuinbouwondernemingen op grond van titel 16.2 van de Wet milieubeheer al verplicht deelnemen aan het Europese systeem van handel in broeikasgasemissierechten. Deze glastuinbouwondernemingen zijn dan ook uitgesloten van deelname aan de verplichte registratie in het CO2-sectorsysteem. Om ervoor te zorgen dat deze glastuinbouwondernemingen dus geen emissieaangifte hoeven in te dienen, is er een derde lid in artikel 2.10.3 opgenomen dat deze groep glastuinbouwondernemingen expliciet van deze afwijzingsgrond uitsluit.

Artikel 2.10.4. Hoogte subsidie

In dit artikel wordt de steunintensiteit bepaald. In de artikelen 38, vierde en vijfde lid, en 41, zevende en achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening die van toepassing zijn op de steunintensiteit van de subsidiemodule MEI worden voor deze subsidiemodule voor verschillende categorieën of typen ondernemingen andere percentages gehanteerd voor de kosten die voor subsidieverlening in aanmerking zouden komen. Om de administratieve afwikkeling van deze subsidiemodule zo spoedig en eenvoudig mogelijk te laten verlopen, alsook om te voldoen aan de toepasselijke staatssteunkaders, wordt er voor gekozen om in het desbetreffende openstellingsbesluit of de desbetreffende openstellingsregeling telkens een vast percentage te hanteren voor de kosten die voor subsidieverlening in aanmerking zouden komen. Een vast percentage geeft meer duidelijkheid aan de aanvrager. Om die reden wordt er zo veel mogelijk van een vast percentage uitgegaan. Een percentage van 40 procent is op grond van voormelde bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening echter niet mogelijk voor grote ondernemingen. Het maximum percentage daarvoor is 30 procent en dat is ook het percentage dat in de subsidiemodule MEI is opgenomen. Het percentage van 40 procent is wel mogelijk (en gekozen) voor grote ondernemingen waarbij de subsidiabele kosten op een bepaalde wijze berekend worden en voor middelgrote en kleine ondernemingen. Voor een verdere achtergrond wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemene deel van deze toelichting. Verder bepaalt dit artikel dat de subsidie ten hoogste € 1.500.000 zal bedragen. Er is gekozen voor dit maximumsubsidiebedrag om ervoor te zorgen dat hiermee meer projecten gehonoreerd kunnen worden, zonder dat bijvoorbeeld een project het subsidieplafond in zijn geheel gebruikt.

Artikel 2.10.5. Subsidiabele kosten

In dit artikel worden de kosten vermeld die voor subsidie in aanmerking komen.

Eerste en tweede lid

Uit artikel 2.10.5 volgt dat uitsluitend de bijkomende investeringskosten, genoemd in artikel 38, derde lid, en 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor subsidie in aanmerking komen. Hieruit volgt dat uitsluitend de bijkomende investeringskosten voor subsidie in aanmerking komen die (I) nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen of (II) nodig zijn om de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Ook geven deze bepalingen aan op welke wijze deze kosten dienen te worden vastgesteld.

Het voorgaande betekent ook dat indien er bijvoorbeeld kosten voor de installatie van een kas of kasenergiesysteem gemaakt worden, of voor investering in CO2-reductie, deze kosten alleen kunnen worden gesubsidieerd voor zover dat bijkomende kosten als bedoeld in de artikelen 38 of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn.

Derde lid

In artikel 2.10.5 zijn kosten opgenomen die niet in aanmerking komen voor subsidie. Het betreft de

  • a. kosten voor grondaankoop,

  • b. kosten verbonden aan het verrichten van haalbaarheidsstudies,

  • c. kosten voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie die gebruik maakt van tropische oliën of tropische biomassa, voor zover niet voorzien van duurzaamheidscertificaten, en

  • d. kosten voor in de glastuinbouwsector gangbare investeringen.

Onder kosten voor gangbare investeringen wordt onder meer verstaan kosten voor investeringen in conventionele glasopstanden, conventionele inrichting van glasopstanden, conventionele verwarmingsnetten, aansluitingen op het elektriciteitsnet, gasmotoren voor warmtekrachtkoppeling op fossiele brandstof, conventionele warmte-opslagtanks voor de opslag van hoogwaardige warmte of ketels en computers.

Artikel 2.10.6. Verdeling van het subsidieplafond

Eerste lid

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat het subsidieplafond voor de ingediende projecten wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Deze rangschikking vindt plaats op grond van de criteria die in het tweede lid zijn opgenomen. Via deze criteria komen de projecten die kwalitatief het hoogste rendement opleveren voor subsidie in aanmerking.

Tweede lid

In het tweede lid zijn nadere criteria opgenomen waaraan de aanvragen getoetst moeten worden. De aanvragen van subsidie worden hoger gerangschikt naarmate deze investering meer bijdragen aan deze criteria.

Allereerst moet de investering meer bijdragen aan klimaatneutrale glastuinbouw. Dat is glastuinbouw waarbij er netto geen fossiele brandstoffen gebruikt worden. Dit kan gebeuren door een zo laag mogelijk gebruik van primaire energie en door een zo laag mogelijke CO2-uitstoot. Het begrip primaire energie is in artikel 2.10.1 van deze subsidiemodule nader toegelicht.

Ten tweede kan de investering voor subsidie in aanmerking komen naar mate deze meer technisch, teelt-technisch en economisch perspectief heeft. Onder teelt-technisch perspectief wordt de technische haalbaarheid en uitvoerbaarheid verstaan. Onder het economisch perspectief wordt de economische slaagkans verstaan. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de kosten en opbrengsten en aanverwante terugverdientijd van het project.

Ten derde kan de investering voor subsidie in aanmerking komen naar mate deze meer gericht is op teelt-technische of economische inpasbare systemen die een hoger niveau van ontwikkeling of doorontwikkeling vertegenwoordigen. Dit betreft de grootte van de vernieuwing waarop het project betrekking heeft. Een kleine verbetering van de kas of het kasenergiesysteem scoort lager dan een compleet vernieuwd kasenergiesysteem of een compleet vernieuwde kas.

Derde lid

Het derde lid zorgt ervoor dat als het voor de projecten van de subsidiemodule EG of de projecten van de subsidiemodule MEI vastgestelde subsidieplafond niet bereikt wordt, het overblijvende bedrag ingezet kan worden voor de projecten uit de andere subsidiemodule.

Artikel 2.10.7. Realisatietermijn

In dit artikel wordt aangegeven dat de projectactiviteiten (de installatie van de kas of het kasenergie-systeem) binnen drie jaar gerealiseerd moeten zijn. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het project niet binnen drie jaar gerealiseerd zal kunnen worden, zal de subsidie afgewezen worden. De grondslag om deze subsidie af te wijzen, bevindt zich in artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit. Volgens dit artikel kan een subsidie worden afgewezen indien het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn (in dit geval een termijn van drie jaar) kunnen worden voltooid.

Voor onvoorziene omstandigheden, en dus voor vertraging in de uitvoering van de activiteiten zal teruggevallen moeten worden op de bepaling van artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit die voor dergelijke gevallen een ontheffingsmogelijkheid biedt.

Artikel 2.10.8. Verplichtingen

Dit artikel maakt duidelijk dat binnen de periode van drie jaar waarbinnen de subsidiabele activiteiten moeten zijn uitgevoerd, de gegevens voor de landbouwtelling aangeleverd moeten worden en de aangifte met betrekking tot de CO2-emissie ingediend moet worden. Op deze wijze wordt het mogelijk gemaakt de gegevens en aangifte die voor de verlening van de subsidie aangeleverd zijn te vergelijken met de gegevens en aangifte gedurende de periode waarin de subsidiabele activiteiten verricht moeten worden. Dit artikel is dan ook opgenomen om evaluatie van de subsidiemodule mogelijk te maken, alsook bij de subsidievaststelling te kunnen bepalen of aan voormelde informatieverplichtingen, en aanverwante doelstellingen, is voldaan. Voor glastuinbouwondernemingen die geen emissie-aangifte hoeven in te dienen, is er een tweede lid in dit artikel opgenomen die deze groep glastuinbouwondernemingen expliciet van deze verplichting uitsluit. Voor een nadere uitleg van de bepalingen uit dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.10.3.

Artikel 2.10.9. Informatieverplichtingen

Eerste en tweede lid

Om de criteria waaraan een aanvraag voor subsidie moet voldoen in overeenstemming te brengen met de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn in dit artikel twee leden opgenomen die duidelijk maken aan welke eisen een subsidieaanvraag moet voldoen. Voor de informatieverplichting van de subsidieaanvrager ten aanzien van het verkrijgen van voorschotten, wordt aangesloten bij de geldende bepalingen uit het Kaderbesluit.

Derde lid

Uit het derde lid volgt welke documenten met de aanvraag tot subsidieverlening meegezonden dienen te worden.

Onderdeel a bepaalt dat de aanvraag tot subsidieverlening vergezeld zal moeten gaan van een technische beschrijving en onderbouwing van de te subsidiëren activiteiten waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Ook zal het plan nog met financiële gegevens moeten worden onderbouwd. Om die reden bepaalt onderdeel b dat er een gespecificeerde begroting van de te subsidiëren activiteiten moet worden aangeleverd. Hierin wordt onder andere beschreven welke kosten in de begroting gespecificeerd zullen moeten worden. Dit zijn allereest de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 38, derde lid, of artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Een uitleg over deze kostensoorten is opgenomen in de toelichting op artikel 2.10.5. Om te kunnen zien welk deel van de totale investeringskosten onder voormelde kosten zullen vallen, is ook in onderdeel b opgenomen dat in de begroting de totale investeringskosten van de investeringen opgenomen moeten worden. Daarnaast zullen deze kosten op grond van onderdeel c met offertes onderbouwd moeten worden.

Om daadwerkelijk de beoogde CO2-reductie en energiebesparing bij de subsidievaststelling te kunnen vaststellen, is ook van belang dat de situatie met betrekking tot het energieverbruik voorafgaand aan de subsidieaanvraag wordt vastgesteld. Om die reden is in onderdeel d opgenomen dat de subsidieaanvraag vergezeld zou moeten gaan van een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming over het meest recente jaar.

Verder zal de subsidieaanvrager op grond van onderdeel e nog een onderbouwing moeten aanleveren waaruit blijkt hoe de investering in de kas of het kasenergiesysteem wordt gefinancierd. Indien er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren, wordt de subsidie op grond van artikel 23, onderdeel a, van het Kaderbesluit afgewezen.

Tot slot zal de subsidieontvanger op grond van onderdeel f ook nog moeten onderbouwen of voldaan wordt aan het wettelijke vereiste voor het plaatsen van de kas of het kasenergiesysteem. Op grond van artikel 2.10.3, eerste lid, aanhef en onderdeel e wordt de subsidie afgewezen indien in strijd met wettelijke voorschriften bepaalde kassen of kasenergiesystemen geplaatst gaan worden.

Vierde en vijfde lid

De aanvraag tot subsidievaststelling zal op grond van onderdeel a van het vierde lid de gegevens over de aanvrager moeten bevatten om zo de identiteit van de aanvrager vast te kunnen stellen. Daarnaast vragen onderdelen b en c van het vierde lid om gegevens over de omvang van de vast te stellen subsidie en de onderbouwing van het vast te stellen subsidiebedrag, zodat bezien kan worden op welk bedrag de subsidie vastgesteld kan worden.

Verder bevat het vijfde lid een opsomming van documenten die met de aanvraag tot subsidievaststelling meegestuurd moeten worden. Deze documenten dienen ervoor om te bezien of de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, alsook of de subsidiabele activiteiten tot het gewenste eindresultaat hebben geleid.

Zesde lid

In het zesde lid is een evaluatiebepaling voor de subsidieontvanger opgenomen. Deze bepaling is opgenomen om informatie te verkrijgen om de subsidiemodule te kunnen evalueren en te gebruiken voor beleidsontwikkeling in het kader van het publiek-private programma Kas als Energiebron. Voor meer informatie over het programma Kas als Energiebron zie de toelichting onder artikel 2.10.3 Afwijzingsgronden.

Artikel 2.10.10. Staatssteun

Deze module behelst investeringssteun die moet worden aangemerkt als staatssteun. Deze steun wordt gerechtvaardigd door de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De steunintensiteit past binnen de grenzen van deze bepalingen. Voorts is de steun transparant en heeft een stimulerend effect. De staatssteunaspecten worden nader beschreven in hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 2.10.11. Vervaltermijn

Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet een subsidieregeling een tijdstip bevatten waarop de regeling vervalt. Dat tijdstip mag niet later zijn dan vijf jaar na inwerkingtreding van de regeling. De subsidiemodule MEI komt met ingang van 1 januari 2027 te vervallen.

De vorige subsidiemodule MEI is op 22 augustus 2021 vervallen en voor het opnieuw vaststellen en openstellen van deze subsidiemodule dient de conceptregeling te worden voorgehangen. Deze voorlegging geschiedt in het kader van de voorhangprocedure, bedoeld in artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016, voor een subsidieregeling die strekt tot het verstrekken van subsidie onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend dezelfde activiteiten als van een vervallen subsidieregeling. De onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd10.

Onderdeel D

In de tabel in bijlage 2.3.2 worden twee gewassen toegevoegd (fresia en lelie), zodat glastuinbouwbedrijven die deze gewassen telen, gebruik kunnen maken van de subsidiemodule EG, waardoor meer energiebesparing gerealiseerd wordt.

Artikel II

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling nationale EZK- en LNV subsidies 2022 is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt.

De subsidiemodule EG wordt opengesteld van 19 april 2022 tot en met 30 juni 2022. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 13.000.000.

De subsidiemodule MEI wordt opengesteld van 19 april 2022 tot en met 3 juni 2022. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 7.000.000.

Artikel III

De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 32 813, nr. 652.

X Noot
2

Coalitieakkoord 2021 – 2025, Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst; Kamerstukken II 2021/22, 2021D50025, p. 12.

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/22, 23 813, nr. 973.

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/21, 32 813, nr. 652.

X Noot
5

Coalitieakkoord 2021 – 2025, Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst; Kamerstukken II 2021/22, 2021D50025, p. 28.

X Noot
6

Kamerstukken II 2021/22, 23 813, nr. 973.

X Noot
7

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
8

Kamerstukken II 2021/22, 23 813, nr. 973.

X Noot
9

Voor meer informatie: https://www.kasalsenergiebron.nl/

X Noot
10

Kamerstukken II 2021/22, 23 813, nr. 973.

Naar boven