Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 februari 2021, nr. WJZ/18085049, houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot plantgezondheid (Regeling plantgezondheid)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 9, 16 en 20, eerste lid, van de Plantgezondheidswet en de artikelen 6 en 8, tweede en derde lid, van het Besluit plantgezondheid;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1
aardappel:

een plant of plantaardig product van het geslacht Solanum tuberosum L.;

aardappelopslag:

aardappelplanten gegroeid uit op een terrein of perceel achtergebleven aardappelknollen of zaad;

bacterievuur:

de ziekte veroorzaakt door de bacterie Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al;

bedrijfsmatige teelt:

de teelt van planten in de uitoefening van een bedrijf;

besluit:

Besluit plantgezondheid;

boomkwekerijgewassen en vaste planten: winterharde en half-winterharde houtgewassen, vaste planten en vaste planten en wortelstokken, uitgezonderd de gewassen die gerekend worden tot de bloembollensector, en als zodanig worden genoemd in bijlage II van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007;

een door een schadelijk organisme aangetaste partij:

een partij waarop of waarin op enigerlei wijze een schadelijk organisme voorkomt;

dezelfde onderneming:
  • 1°. het geheel van terreinen of percelen voor de teelt van zetmeelaardappelen dat de ondernemer in het in bijlage 11 aangewezen gebied beheert en voor eigen rekening en risico exploiteert,

  • 2°. het geheel van terreinen of percelen voor de teelt van consumptieaardappelen dat de ondernemer op Nederlands grondgebied beheert en voor eigen rekening en risico exploiteert;

goedgekeurde pootaardappelen:

pootaardappelen die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van de Regeling verhandeling teeltmateriaal;

in het verkeer brengen:

voor het vrije verkeer ter beschikking of in voorraad houden, verkopen, te koop aanbieden of afleveren alsmede in- en uitvoeren van en naar lidstaten;

knolcyperus:

planten behorende tot de soort Cyperus esculentus L.;

koprot:

de schimmelziekte veroorzaakt door Botrytis alii;

minister:

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

NAK:

de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen;

opplant:

iedere handeling betreffende het plaatsen van planten ten einde hun verdere groei of vermeerdering te bewerkstelligen;

partij:

hoeveelheid planten of plantaardige producten, al dan niet met aanhangende grond of andere cultuurmedia, of resten daarvan of afval van deze planten of plantaardige producten;

plantuien:

uien, kennelijk bestemd voor wederuitplant;

pootaardappelen:

aardappelen die kennelijk bestemd zijn of gebruikt worden voor wederuitplant;

pootaardappelen voor eigen gebruik:

pootaardappelen, afkomstig van en bestemd voor de teelt binnen de eigen onderneming;

pootgoedhandelingen:

het telen, oogsten, opslaan, bewaren, sorteren en het transport van pootaardappelen;

richtlijn 2007/33/EG:

richtlijn 2007/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en houdende intrekking van Richtlijn 69/465/EG (PbEU L 156);

uien:

Allium cepa en Allium ascalonicum;

valse meeldauw:

de schimmelziekte veroorzaakt door Peronospora destructor;

werktuigen:

machines, installaties, transportmiddelen, gereedschappen materialen of apparatuur die met grond in aanraking komen;

wet:

Plantgezondheidswet;

zetmeelaardappelen:

aardappelen bestemd om te worden verwerkt tot zetmeel met GN-code 11081300.

§ 1.2 Maatregelen

Artikel 2

Verkrijgen de in artikel 22, eerste lid, van de wet bedoelde ambtenaren of personen de wetenschap of het vermoeden van de aanwezigheid van schadelijke organismen dan kan de minister, in afwachting van bij of krachtens de wet voor te schrijven maatregelen, in individuele gevallen maximaal twee werkdagen of zoveel langer als naar het oordeel van de minister nodig is het vervoeren of verplaatsen van de schadelijke organismen, van planten, plantaardige producten of ander materiaal, verbieden of daaromtrent voorschriften geven of deze planten, plantaardige producten of ander materiaal kenmerken of onder verzegeling brengen waarbij het anderen dan de in artikel 22, eerste lid, van de wet bedoelde ambtenaren of personen verboden is de kenmerken en zegels te verwijderen, behoudens met toestemming van de minister.

Artikel 3
  • 1. De minister kan fytosanitaire maatregelen treffen in een situatie als bedoeld in artikel 10, derde alinea, van verordening 2016/2031 met inachtneming van bijlage II van verordening 2016/2031 ten aanzien van:

    • a. een EU-quarantaineorganisme indien dat organisme mogelijk aanwezig is in een deel van Nederland waarvan al bekend is dat het organisme er voorkomt;

    • b. een schadelijk organisme dat onderworpen is aan de krachtens artikel 30, eerste lid, van verordening 2016/2031 vastgestelde maatregelen indien dat organisme mogelijk aanwezig is in een deel van Nederland waarvan al bekend is dat het organisme er voorkomt;

    • c. een EU gereguleerd niet-quarantaineorganisme als bedoeld in artikel 36 van verordening 2016/2031, of

    • d. een ZP-quarantaineorganisme als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van verordening 2016/2031.

  • 2. De minister kan fytosanitaire maatregelen treffen indien een partij planten, plantaardige producten of andere materialen verdacht wordt door een schadelijk organisme te zijn aangetast maar dat niet officieel bevestigd is, met inachtneming van bijlage II, van verordening 2016/2031.

  • 3. De minister kan fytosanitaire maatregelen treffen als bedoeld in bijlage II van verordening 2016/2031 in een situatie als bedoeld in artikel 17 van verordening 2016/2031 ten aanzien van:

    • a. een EU-quarantaineorganisme indien dat organisme aanwezig is in Nederland of een deel van Nederland waarvan al bekend is dat het organisme er voorkomt;

    • b. een schadelijk organisme dat onderworpen is aan de krachtens artikel 30, eerste lid, van verordening 2016/2031 vastgestelde maatregelen indien dat organisme aanwezig is in een deel van Nederland waarvan al bekend is dat het organisme er voorkomt;

    • c. een EU gereguleerd niet-quarantaineorganisme als bedoeld in artikel 36 van verordening 2016/2031, of

    • d. een ZP-quarantaineorganisme als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van verordening 2016/2031.

  • 4. De fytosanitaire maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen, indien zij een besluit zijn, voor één of meer afzonderlijke gevallen worden genomen.

  • 5. Aan deze besluiten kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

HOOFDSTUK 2. UITVOERINGSBEPALINGEN VERORDENING 2016/2031 EN VERORDENING 2017/625

Artikel 4

De kennisgeving, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, van verordening 2016/2031 is niet vereist voor de volgende schadelijke organismen:

  • a. Globodera pallida (Stone) Behrens

  • b. Globodera rostochiensis (Wollenweber) Behrens

  • c. Meloidogyne chitwoodi Golden et al

  • d. Meloidogyne fallax Karssen.

Artikel 5

Er is sprake van de situatie, bedoeld in artikel 82, eerste alinea, van verordening 2016/2031 indien de bedrijfsruimten van een geregistreerde marktdeelnemer en de locatie van de door hem gebruikte percelen zich in Nederland bevinden.

Artikel 6

Bij de minister kan, met een door de minister ter beschikking gesteld middel, worden ingediend een aanvraag tot erkenning als:

  • a. inspectiecentrum als bedoeld in artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1014 van de Commissie van 12 juni 2019 tot vaststelling van nadere regels betreffende minimumvoorschriften voor grenscontroleposten, met inbegrip van inspectiecentra, en voor de vorm, de categorieën en afkortingen voor het opstellen van lijsten van grenscontroleposten en controlepunten (PbEU 2019, L 165); of

  • b. controlepunt als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onder a, van verordening 2017/625.

Artikel 7

  • 1. Een professionele marktdeelnemer kan een aanvraag tot erkenning voor de export naar derde landen waar bilaterale afspraken mee zijn gemaakt op grond waarvan fytosanitaire voorwaarden van toepassing zijn, bij de minister indienen met een door de minister ter beschikking gesteld middel.

  • 2. De minister kan professionele marktdeelnemers erkennen voor deelname aan exportinspectie-vervangend systeemtoezicht ten behoeve van de afgifte van fytosanitaire certificaten.

  • 3. Aan een erkenning als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

HOOFDSTUK 3. PREVENTIE

§ 3.1 Bruinrot en ringrot

Artikel 8
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    besmet of vermoedelijk besmet oppervlaktewater:

    oppervlaktewater waarin de bruinrotbacterie op grond van door de NVWA verrichte onderzoeken is aangetoond of waarvan wordt vermoed dat de bruinrot bacterie zich daarin bevindt;

    bronwater:

    water dat met gebruikmaking van een pomp aan de bodem wordt onttrokken;

    bruinrot:

    de ziekte veroorzaakt door de bacterie Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al. emend. Safni et al;

    bruinrot veilige afwateringssloot:

    een met bronwater of kwelwater gevulde kavelsloot die vrij is van bruinrotwaardplanten alsmede van de afvalresten hiervan en die door zijn ligging het gehele jaar is gevrijwaard van de instroom van oppervlaktewater;

    bruinrot veilige infiltratiesloot:

    een met bronwater gevulde kavelsloot, die vrij is van bruinrotwaardplanten en afvalresten hiervan en die op het moment van vullen met bronwater vrij was van oppervlaktewater en vanaf dat moment waterdicht afgesloten is geweest van in andere watergangen aanwezig oppervlaktewater;

    bruinrotwaardplanten:

    planten behorend tot het geslacht Solanum, onder andere: aardappel (Solanum tuberosum L.), tomaat (S. lycopersicum L.), aubergine (S. melongena L.), raketbladige nachtschade (S. sisymbriifolium Lam.), bitterzoet (S. dulcamara L.) en zwarte nachtschade (S. nigrum L.). Daarnaast zijn ook geranium behorend tot de soort Pelargonium zonale (L.) L’Hérit. Ex Ait., postelein (Postulaca oleracea L.), en grote brandnetel (Urtica dioica L.), waardplanten voor de bruinrotbacterie;

    kwelwater:

    water dat op natuurlijke wijze onder druk door de ondergrond wordt geperst en op bepaalde plaatsen uit de bodem treedt;

    oppervlaktewater:

    een watermassa die in direct contact staat met het aardoppervlak en met de open lucht alsmede een watermassa die bij een eerdere opslag geheel of gedeeltelijk in direct contact heeft gestaan met het aardoppervlak;

    productielocatie:

    een gedeelte van een bedrijf waar pootgoedhandelingen plaats hebben;

    ringrot:

    de ziekte veroorzaakt door de bacterie Clavibacter sepedonicus (Spieckermann & Kottho) Nouioui et al;

    snijden:

    het verdelen van een knol van een pootaardappel in meerdere delen.

  • 2. De minister wijst op kaarten met topografische achtergrond de gebieden aan waar besmet of vermoedelijk besmet oppervlaktewater voorkomt.

  • 3. De gebieden, bedoeld in het tweede lid, zijn opgenomen in bijlage 1.

Artikel 9
  • 1. Het is verboden om oppervlaktewater op enigerlei wijze te gebruiken voor of bij de teelt van pootaardappelen.

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is in de in bijlage 1 bedoelde gebieden eveneens van toepassing voor of bij de teelt van:

    • a. aardappelen anders dan pootaardappelen;

    • b. tomaat (Solanum lycopersicum L.;

    • c. aubergine (Solanum melongena L.);

    • d. raketbladige nachtschade (Solanum sisymbriifolium Lam.);

    • e. geranium, behorend tot de soort Pelargonium zonale (L.) L’Hérit. Ex Ait.;

    • f. postelein (Postulaca oleracea L.).

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing voor gebruik van water dat is opgeslagen in een bruinrot veilige infiltratiesloot die is gelegen buiten de in bijlage 1 bedoelde gebieden.

  • 4. Het verbod, bedoeld in het eerste en tweede lid, is niet van toepassing voor gebruik van water dat is opgeslagen in een bruinrot veilige afwateringssloot.

Artikel 10
  • 1. Het is verboden in Nederland geteelde aardappelen als pootaardappelen in het verkeer te brengen of als pootaardappelen te gebruiken.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de partij waartoe de aardappelen behoren, vergezeld gaat van een door de minister afgegeven verklaring dat de partij vrij is bevonden van de bacterie Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al., alsmede van de bacterie Clavibacter sepedonicus (Spieckermann et Kotthoff) Davis et al.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien het een partij prebasispootgoed betreft van de 1e, 2e of 3e generatie (PB1, PB2 en PB3) die niet in het handelsverkeer gebracht wordt of een partij aardappelen betreft als bedoeld in artikel 40, tweede of derde lid.

Artikel 11
  • 1. Op een productielocatie van goedgekeurde pootaardappelen worden geen aardappelen gesneden.

  • 2. Werktuigen en voorzieningen gebruikt op of gevestigd op de productielocatie van goedgekeurde pootaardappelen worden niet ter beschikking gesteld voor het snijden van pootaardappelen of voor pootgoedhandelingen met betrekking tot gesneden pootaardappelen.

  • 3. Werktuigen en voorzieningen die zijn gebruikt voor het snijden van pootaardappelen of voor pootgoedhandelingen met betrekking tot gesneden pootaardappelen, worden niet gebruikt op de productielocatie of als productielocatie van goedgekeurde pootaardappelen.

Artikel 12
  • 1. Aardappelen worden niet geteeld met gebruikmaking van pootaardappelen die zijn gesneden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien pootaardappelen zijn bestemd voor de teelt van consumptieaardappelen of zetmeelaardappelen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien op een bedrijf goedgekeurde pootaardappelen worden geteeld.

§ 3.2 Bacterievuur

Artikel 13
  • 1. In de in bijlage 2 aangewezen beschermde gebieden is het opplanten, bewaren en vervoeren verboden van planten van:

    • a. Cotoneaster salicifolius floccosus, Cotoneaster salicifolius en Cotoneaster watereri en de daartoe behorende cultivars en van het geslacht Photinia davidiana (Stranvaesia Hort.);

    • b. Crataegus calycina, Crataegus laevigata en Crataegus monogyna met uitzondering van de daartoe behorende cultivars.

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor de in onderdeel b genoemde planten:

    • a. voor zover de bedoelde handelingen plaatsvinden in het kader van de bedrijfsmatige teelt van boomkwekerijgewassen;

    • b. voor zover de bedoelde handelingen plaatsvinden in de in bijlage 2 apart aangewezen gebieden waarin de meidoorn een landschappelijk bepalende rol speelt.

Artikel 14

De minister kan gebruiksgerechtigden van terreinen gelegen in de in bijlage 2 bedoelde gebieden, verplichten onderhoudsmaatregelen ter voorkoming en bestrijding van bacterievuur te treffen ten aanzien van zich daarop bevindende planten van door hem aangewezen geslachten en soorten op de voorgeschreven wijze.

§ 3.3 Wratziekte

Artikel 15

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

aardappel:

de gehele aardappelplant of delen daarvan;

schimmel:

de schimmel Synchytrium endobioticum (Schilb.) Percival;

wratziekte:

de aantasting van aardappelen door de schimmel Synchytrium endobioticum (Schilb.) Percival.

Artikel 16
  • 1. Het is verboden op terreinen, waar wratziekte dreigt op te treden en die door de minister op basis van artikel 8 van de wet als zodanig zijn aangewezen, aardappelen te telen.

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor aardappelen behorende tot resistente rassen, voor zover de minister die rassen voor de bedoelde terreinen heeft aangewezen.

  • 3. De minister wijst voor de in het eerste lid bedoelde terreinen als resistente rassen slechts aan aardappelrassen die op een besmetting met het fysio van de schimmel, dat op die terreinen wratziekte dreigt te veroorzaken, zodanig reageren dat geen secondaire besmetting is te verwachten.

  • 4. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 17
  • 1. De teelt van aardappelen in tuinen kan door de minister worden beperkt tot resistente aardappelrassen die bij besluit door de minister worden aangewezen.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder tuin: een stuk grond in gebruik, anders dan ter uitoefening van de land- of tuinbouw als bedrijf, bij één persoon of bij meer personen die de teelt gezamenlijk uitoefenen.

  • 3. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 18
  • 1. Op een terrein of perceel, in een in bijlage 3 onder A aangewezen gebied, worden geen zetmeelaardappelen geteeld, tenzij zij behoren tot een ras, als genoemd in bijlage 3 onder B.

  • 2. Op een terrein of perceel, in een in bijlage 4 onder A aangewezen gebied, worden geen aardappelplanten geteeld, tenzij zij behoren tot een ras, als genoemd in bijlage 4 onder C1. Voor de teelt van pootaardappelen is het telen van de in bijlage 4 onder C2 vermelde rassen toegestaan.

  • 3. Op een terrein of perceel, in een in bijlage 4 onder B aangewezen gebied, worden geen zetmeelaardappelen geteeld, tenzij zij behoren tot een ras, als genoemd in bijlage 4 onder C1.

  • 4. Op een terrein of perceel, in een in bijlage 5 onder A aangewezen gebied, worden geen aardappelplanten geteeld, tenzij zij behoren tot een ras, als genoemd in bijlage 5 onder B.

§ 3.4 Phytophthora infestans

Artikel 19

Na 15 april van een jaar worden niet-uitgeplante aardappelen of afval van aardappelen, tenzij bestemd om te worden uitgeplant, zodanig afgedekt dat stengels met blad niet boven deze afdekking kunnen voorkomen.

Artikel 20

Van niet-uitgeplante aardappelen of afval van aardappelen mag men zich niet ontdoen, tenzij zodanige maatregelen zijn getroffen dat zich aan deze niet-uitgeplante aardappelen of afval van aardappelen geen stengels met blad kunnen ontwikkelen.

Artikel 21
  • 1. Het is degene die een terrein of perceel in gebruik heeft, verboden een aantasting van Phytophthora infestans te hebben, die als volgt omschreven is:

    • a. een groep min of meer aaneengesloten, zichtbaar door P. infestans aangetaste aardappelplanten waarvan, binnen een oppervlakte van 20m2, minimaal 1.000 (enkelvoudige) blaadjes zijn aangetast door vitale P. infestans, of

    • b. verspreid aangetaste aardappelplanten waarvan, binnen een oppervlakte van 100m2, minimaal 2.000 (enkelvoudige) blaadjes zijn aangetast door vitale P. infestans.

  • 2. Ingeval van stengelphytophthora telt elke stengel met vitale P. infestans voor 5 blaadjes.

  • 3. Degene die een terrein of perceel in gebruik heeft neemt maatregelen ter bestrijding van de in het eerste lid bedoelde aantasting.

Artikel 22
  • 1. Het is na 1 juli van een kalenderjaar aan degene die een terrein of perceel in gebruik heeft verboden om aardappelopslag te hebben, indien:

    • a. op dat perceel of terrein of een deel daarvan zich gemiddeld meer dan 2 aardappelplanten per m2 bevinden, en

    • b. de opslag voorkomt op minimaal 0,3 hectare.

  • 2. Degene die een terrein of perceel in gebruik heeft neemt maatregelen ter bestrijding van de in het eerste lid bedoelde opslag.

§ 3.5 Vergelingsziekte bij bieten

Artikel 23
  • 1. In de provincies Flevoland, Zeeland en Noord-Brabant worden geen suikerbieten of voederbieten voor zaadwinning geteeld.

  • 2. In de provincie Groningen worden geen suikerbieten of voederbieten voor zaadwinning geteeld in kassen.

Artikel 24

Een eigenaar of houder van planten van suikerbieten of voederbieten geteeld voor zaadwinning in de provincie Noord-Holland of Friesland waarop zich bladluizen bevinden, bestrijdt deze bladluizen op zodanige wijze dat dit geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de suikerbieten en voederbieten in de omgeving.

Artikel 25
  • 1. Suikerbieten, voederbieten en afval van suikerbieten of voederbieten, voor zover daaraan bladvorming voorkomt, zijn niet voorhanden of in voorraad:

    • a. na 15 april van elk jaar in de provincie Groningen en de provincie Friesland;

    • b. na 1 april van elk jaar in:

      • 1°. het gedeelte van de provincie Noord-Holland, gevormd door de gemeenten Haarlemmermeer en Wieringermeer;

      • 2°. het gedeelte van de provincie Zuid-Holland, gevormd door de eilanden Rozenburg, Voorne, Putten, Ijsselmonde, Hoekschewaard, Eiland van Dordrecht, Tiengemeten en Goeree-Overflakkee;

      • 3°. de provincies Flevoland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op suikerbieten en voederbieten, welke kennelijk bestemd zijn voor zaadwinning.

§ 3.6 Valse meeldauw en koprot

Artikel 26

Het is verboden na 15 april van enig jaar niet-uitgeplante uien of afval van uien aanwezig te hebben, tenzij op deze uien een afdekking is aangebracht of zodanige maatregelen zijn getroffen zonder welke niet-uitgeplante uien of afval van uien een bron kunnen zijn voor het verspreiden van valse meeldauw en koprot.

Artikel 27

Het is verboden zich te ontdoen van niet-uitgeplante uien of afval van uien, tenzij zodanige maatregelen zijn getroffen zonder welke zich aan deze niet-uitgeplante uien of afval van uien groene delen kunnen ontwikkelen en zonder welke deze niet-uitgeplante uien of afval van uien een bron kunnen zijn voor het verspreiden van koprot.

Artikel 28
  • 1. Het is degene die een terrein of perceel in gebruik heeft verboden een aantasting van valse meeldauw te hebben, die als volgt omschreven is:

    • a. een groep min of meer aaneengesloten, zichtbaar door valse meeldauw aangetaste uienplanten waarvan, binnen een oppervlakte van 20 m2, minimaal 1.000 blaadjes zijn aangetast door vitale valse meeldauw of

    • b. verspreid aangetaste uienplanten waarvan, binnen een oppervlakte van 100 m2, minimaal 2.000 blaadjes zijn aangetast door vitale valse meeldauw.

  • 2. Degene die een terrein of perceel in gebruik heeft neemt maatregelen ter bestrijding van de in het eerste lid, onder a of b, bedoelde aantasting.

Artikel 29
  • 1. Het is degene die een terrein of perceel in gebruik heeft verboden uien vanuit plantuien te telen indien hij niet beschikt over een beoordelingsrapport over het te gebruiken dan wel gebruikte uitgangsmateriaal, afgegeven door een keuringsinstelling die op basis van artikel 19 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 is aangewezen, waaruit blijkt dat bij visuele keuring van het uitgangsmateriaal te velde, vlak voor de oogst, geen valse meeldauw is geconstateerd of waaruit bij nacontrole van het uitgangsmateriaal blijkt dat het uitgangsmateriaal vrij is van valse meeldauw.

  • 2. Het beoordelingsrapport wordt bewaard gedurende twee jaar na afgifte.

§ 3.7 Knolcyperus

Artikel 30
  • 1. Het is degene die een terrein of perceel in gebruik heeft verboden akker- en tuinbouwgewassen te telen op het terrein of perceel of gedeelte daarvan waar de aanwezigheid van knolcyperus door de minister is vastgesteld.

  • 2. De minister maakt het teeltverbod, bedoeld in het eerste lid, met ingangsdatum, terrein of perceel of gedeelte van het terrein of perceel, en termijn bekend.

  • 3. In aanvulling op het teeltverbod kunnen door de minister maatregelen worden opgelegd met betrekking tot teelt, oogst, transport, opslag, schonen en bewaring van het geoogste product, het vernietigen en het ongeschikt maken voor gebruik als uitgangsmateriaal, alsmede opslag, bewaring, transport en vernietiging van afvalstromen, zoals grond- en gewasresten.

  • 4. In een spoedeisende situatie kan de bekendmaking van het teeltverbod en de maatregelen aan de ondernemer mondeling geschieden. Een mondelinge bekendmaking wordt binnen een redelijke termijn bevestigd door een schriftelijke bekendmaking.

  • 5. In afwijking van het eerste lid is het teeltverbod niet van toepassing gedurende de teelt van planten die is aangevangen voor vaststelling van de aanwezigheid van knolcyperus totdat deze teelt is beëindigd.

Artikel 31
  • 1. Degene aan wie een teeltverbod is opgelegd is verplicht de knolcyperus te verwijderen en te vernietigen voordat aan de knolcyperus vier of meer bladeren zichtbaar zijn of zich ondergrondse knollen hebben ontwikkeld.

  • 2. Degene aan wie een teeltverbod is opgelegd en degene die werktuigen heeft gebruikt op het terrein of perceel of gedeelte daarvan waar het teeltverbod betrekking op heeft, is verplicht direct na dit gebruik de werktuigen zodanig vrij te maken van aanhangende grond en van planten, dat geen verspreiding van knolcyperus kan plaatsvinden.

Artikel 32

Degene aan wie een teeltverbod is opgelegd, is verplicht bij wijzigingen met betrekking tot de eigendom of het gebruik van het terrein of perceel of gedeelte daarvan waar het verbod betrekking op heeft:

  • a. het teeltverbod en de maatregelen onverwijld aan de nieuwe eigenaar of gebruiker te melden en

  • b. de wijziging onverwijld aan de minister te melden.

Artikel 33

Het teeltverbod wordt door de minister opgeheven nadat is vastgesteld dat gedurende drie opeenvolgende jaren het terrein of perceel of gedeelte daarvan waar het verbod betrekking op heeft, vrij is bevonden van knolcyperus dan wel is omgezet of afgegraven en fytosanitair verantwoord is afgevoerd.

§ 3.8 Aardappelmoeheid (AM)

Artikel 34

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

aardappelcysteaaltje:

Globodera pallida (Stone) Behrens (Europese populaties) of Globodera rostochiensis (Wollenweber) Behrens (Europese populaties);

onderzoeksverklaring AM:

de verklaring, bedoeld in artikel 35, eerste lid, waaruit blijkt dat het perceel vrij is van of wordt geacht te zijn van besmetting met het aardappelcysteaaltje.

perceel:

ononderbroken grondoppervlak, waarvan de locatie en de grootte op basis van de uitkomsten van onderzoek naar de aanwezigheid van het aardappelcysteaaltje door de minister worden vastgesteld, overeenkomstig bijlage 6;

richtlijn 2007/33/EG:

Richtlijn 2007/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2007 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en houdende intrekking van Richtlijn 69/465/EEG (PbEU L 156).

Artikel 35
  • 1. Het is verboden de planten, genoemd in bijlage 7 te telen of te bewaren op grond waarvoor de gebruiksgerechtigde niet in het bezit is van een door de minister, na een officieel onderzoek overeenkomstig richtlijn 2007/33/EG, afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat het perceel vrij is of wordt geacht te zijn van besmetting met het aardappelcysteaaltje.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing in de volgende gevallen:

    • a. de situatie waarin een teler op een terrein planten, genoemd in bijlage 7, onderdeel 1, teelt, voor zover:

      • 1°. de geoogste pootaardappelen en de daaruit in volgende seizoenen vermeerderde pootaardappelen niet in de handel worden gebracht en uiteindelijk worden gepoot voor de teelt van consumptie- of zetmeelaardappelen, en

      • 2°. de geoogste pootaardappelen en de daaruit in volgende seizoenen vermeerderde pootaardappelen worden gepoot binnen het bedrijf van de teler;

    • b. de situatie waarin een teler op een terrein planten, genoemd in bijlage 7, onderdelen 2, 3 en 4, teelt, voor zover:

      • 1°. de geoogste planten en de daaruit in volgende seizoenen vermeerderde planten niet in de handel worden gebracht en uiteindelijk worden geplant voor de teelt van sierteeltproducten of consumptieve producten, en

      • 2°. de geoogste planten en de daaruit in volgende seizoenen vermeerderde planten worden geplant binnen het bedrijf van de teler;

    • c. de situatie waarin een teler op een terrein planten, genoemd in bijlage 7, onderdelen 3 en 4, teelt, voor zover de geoogste planten voordat ze in de handel worden gebracht, dusdanig worden gespoeld of geborsteld dat de aanhangende grond is verwijderd;

    • d. de situatie waarin een teler op een perceel ten aanzien waarvan een beslissing op grond van artikel 8 van de wet is genomen, planten, genoemd in bijlage 7, onderdelen 3 en 4, teelt, voor zover:

      • 1°. de fytosanitaire maatregel op grond van artikel 8 van de wet dit toestaat, en

      • 2°. de geoogste planten voordat ze in de handel worden gebracht, dusdanig worden gespoeld of geborsteld dat de aanhangende grond is verwijderd;

    • e. de situatie waarin een teler op een terrein planten, genoemd in bijlage 7, onderdeel 4, teelt, voor zover de geoogste planten, bestemd zijn voor de verkoop aan particuliere eindgebruikers die niet betrokken zijn bij de bedrijfsmatige planten- en snijbloementeelt en deze bestemming op de verpakking van de planten staat aangegeven.

  • 3. De verklaring bedoeld in het eerste lid kan onder beperkende voorwaarden worden verleend en te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 36
  • 1. Ten behoeve van het opleggen van fytosanitaire maatregelen met betrekking tot telen en bewaren als bedoeld in artikel 8 van de wet stelt de minister ieder jaar op basis van overeenkomstig bijlage IV, deel II, bij richtlijn 2007/33/EG uitgevoerd onderzoek een lijst aardappelrassen met het bijbehorende resistentieniveau als bedoeld in bijlage IV, deel I, bij richtlijn 2007/33/EG, vast.

  • 2. De lijst aardappelrassen met bijbehorend resistentieniveau wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 3. Verzoeken tot opname in de lijst worden ingediend bij de minister.

Artikel 37

Aardappelen worden niet geteeld in de volle grond op een terrein of perceel, gelegen in een in bijlage 8 aangewezen gebied.

Artikel 38
  • 1. Aardappelen worden niet geteeld op een terrein of perceel, waarop in een van de twee voorafgaande kalenderjaren aardappelen zijn geteeld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de teelt van aardappelen op een terrein of perceel dat is gelegen in een in bijlage 9 aangewezen gebied, mits voldaan wordt aan de in die bijlage gestelde regels.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, worden in een in bijlage 9 genoemde gebied geen goedgekeurde pootaardappelen geteeld, indien op dat terrein of perceel in dat gebied in een van de twee voorafgaande kalenderjaren aardappelen zijn geteeld.

Artikel 39
  • 1. Het is de producent van teeltmateriaal van boomkwekerijgewassen en vaste planten verboden deze gewassen in de volle grond te telen en de geteelde gewassen in het verkeer te brengen, tenzij voor de teelt teeltmateriaal wordt gebruikt dat vrij is van besmetting met het aardappelcysteaaltje en er geteeld wordt op een terrein of perceel:

    • a. waarvoor een onderzoeksverklaring AM is afgegeven;

    • b. waarop de laatste twaalf jaar geen aardappelen of andere, in bijlage I, punt 1, van richtlijn 2007/33/EG vermelde planten, zijn geteeld; of

    • c. dat gelegen is in een in bijlage 8 aangewezen gebied.

  • 2. Gedurende twaalf maanden nadat de boomkwekerijgewassen en vaste planten op het terrein of perceel zijn geoogst moet aantoonbaar zijn, dat is voldaan aan de eisen gesteld in het eerste lid.

§ 3.9 Fytosanitaire voorwaarden inzake teelt eigen pootgoed op basis van artikel 13 van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen

Artikel 40
  • 1. Aardappelen worden uitsluitend geteeld met gebruikmaking van goedgekeurde pootaardappelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het pootaardappelen voor eigen gebruik betreft die:

    • a. worden gebruikt ten behoeve van de teelt van zetmeelaardappelen en zijn voorzien van een schriftelijke verklaring van Stichting TBM;

    • b. behoren tot in bijlage 10 genoemde aardappelrassen, en

    • c. afkomstig zijn van en geteeld worden op een terrein of perceel dat is gelegen in een in bijlage 11 aangewezen gebied.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien binnen dezelfde onderneming in het voorgaande jaar geen goedgekeurde pootaardappelen zijn geteeld en het pootaardappelen voor eigen gebruik betreft die:

    • a. zijn voorzien van een schriftelijke verklaring van de NAK;

    • b. worden gebruikt ten behoeve van de teelt van consumptieaardappelen;

    • c. voldoen aan de eisen als bedoeld in artikel 61 van de Regeling verhandeling teeltmateriaal met uitzondering van de eis van een onderzoeksverklaring AM voor het terrein of perceel waarop ze zijn geteeld en met uitzondering van het verbod tot vermeerderen met gebruikmaking van klasse B pootgoed, en

    • d. afkomstig zijn van een terrein of perceel, gelegen binnen een straal van 25 kilometer vanaf het vestigingsadres van de teler en die geteeld worden op een terrein of perceel, gelegen binnen een straal van 50 kilometer vanaf het vestigingsadres van de teler.

  • 4. Het certificaat of de schriftelijke verklaring voor de pootaardappelen wordt bewaard tot de maand mei, volgend op het jaar waarin de pootaardappelen voor de teelt van aardappelen zijn gebruikt.

§ 3.10 Slotbepaling hoofdstuk 3

Artikel 41
  • 1. De minister kan van het in hoofdstuk 3 bepaalde vrijstelling of ontheffing verlenen, die geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken.

  • 2. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

HOOFDSTUK 4. OVERTREDINGEN

Artikel 42

  • 1. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 5, eerste lid, 9, derde lid, 14, eerste, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 15, eerste lid, 32, tweede lid, 33, eerste lid, 37, eerste lid, 40, eerste lid, 41, eerste lid, 42, tweede lid, 43, eerste lid, 47, eerste lid, 53, eerste lid, 54, eerste lid, 55, 57, 59, 61, eerste lid, 62, 63, derde lid, 64, eerste lid, 66, eerste en vijfde lid, 69, eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid, 70, 74, eerste lid, 79, eerste lid, 80, eerste lid, 83, vijfde lid, 84, eerste lid, 87, eerste lid, 88, 90, 93, vijfde lid, 95, eerste, derde en vierde lid, 96, eerste lid, en 97, eerste lid, van verordening 2016/2031 en de artikelen 15, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 47, vijfde lid, 50, eerste en derde lid, 56, eerste en vierde lid, 57, eerste lid en 69, eerste lid, van verordening 2017/625 zijn overtredingen.

  • 2. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 8, derde lid, 13, tweede lid, 15, vierde lid, 20, tweede lid, 24, derde lid, en 25 van de wet, en de voorschriften genoemd in het eerste lid, kunnen worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie.

Artikel 43 Bestuurlijke boete

  • 1. De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 8 van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in bijlage 12 voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.

  • 2. De rechtspersoon of vennootschap die binnen vijf jaren nadat een eerste overtreding is geconstateerd voor de tweede of derde keer een overtreding van hetzelfde artikel of hetzelfde artikellid begaat, kan een bestuurlijke boete opgelegd krijgen overeenkomstig de bedragen die horen bij één respectievelijk twee boetecategorieën hoger dan die in bijlage 12 voor de desbetreffende overtreding is vastgelegd.

  • 3. De natuurlijke persoon die binnen vijf jaren nadat een eerste overtreding is geconstateerd voor de tweede of derde keer een overtreding van het zelfde artikel of hetzelfde artikellid begaat, kan een bestuurlijke boete opgelegd krijgen overeenkomstig de bedragen die horen bij één respectievelijk twee boetecategorieën hoger dan die in bijlage 12 voor de desbetreffende overtreding is vastgelegd, met een maximum van een boete van de derde categorie.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 44

Voor besluiten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Plantgezondheidswet zijn genomen op basis van de Regeling bestrijding schadelijke organismen, blijft het recht gelden zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Plantgezondheidswet.

Artikel 45

De volgende regelingen en het volgende besluit worden ingetrokken:

Artikel 46

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 februari 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE 2: KAARTEN BACTERIEVUUR

Artikelen 12, 13

BIJLAGE 3A: ALS GEBIEDEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, EERSTE LID, WORDEN AANGEWEZEN:

  • 1. Het gebied ten oosten van Veendam, dat als volgt is begrensd: (de hoofdletters verwijzen naar de kaart ‘Kerngebied Veendam’)

    Provinciale weg N963 (A), Borgercompagnieweg (B), (zand)weg (C), watergang (D), Westerbrink (E), Beneden Westerdiep (F), Prins Hendrikplein (G), Sorgvlietlaan (H), Woortmanslaan (I), Borgercompagnieweg (J), perceelsscheiding (K), Kielsterachterweg (L), Wildervanksterweg (M) en Zwarteweg (N).

  • 2. Het gebied ten zuidoosten van Ter Apel, dat als volgt is begrensd: (de hoofdletters verwijzen naar de kaart ‘Kerngebied Ter Apel’)

    Markeweg (A), Hoofdkade (B), Moersloot (C), Zanddijk (D), Roswinkelerstraat (E) en Ertsstraat (F).

  • 3. Het gebied rondom Foxel, dat als volgt is begrensd: (de hoofdletters verwijzen naar de kaart ‘Kerngebied Foxel’)

    Westelijke Doorsnee (A), Oosterdiep W.Z. (B), watergang (C), Berkenrode (D) en Verlengde Scholtenskanaal O.Z. (E).

  • 4. Het gebied ten noordoosten van Barger Compascuum, dat als volgt is begrensd: (de hoofdletters verwijzen naar de kaart ‘Kerngebied Barger Compascuum’)

    Watergang (A), Limietweg (B), Limietweg-Oost (C), watergang (D), BRD-grens (E), (zand)weg (F), Limietweg (G), Postweg (H) en Oosterdiep O.Z. (I)

  • 5. Het gebied ten zuidoosten van Mantinge, dat als volgt is begrensd: (de hoofdletters verwijzen naar de kaart ‘Kerngebied Mantinge’)

    Schiphorsten (A), Heirweg (B), (zand)weg (C), K. Brokweg (D), mr. J.B. Kanweg (E), Mantingerdijk (F), heide/bos (G), perceelsscheiding (H), Steendervalsweg (I) en Wijsterseweg (J).

  • 6. Het gebied ten noorden en westen van Borger, dat als volgt is begrensd: (de hoofdletters verwijzen naar de kaart ‘Kerngebied Borger’)

    Lunsveenweg (A), Drouwenerstraat (B), Achterstekampweg (D), Bronnegerstraat (E), Bomenrij Bronnegerstraat-Westerlandsweg (F), Westerlandsweg (G), Marslandenweg (H), Bocht Marslandenweg, bebouwde kom Oost-Borger (I), Buinerstraat (J), Kruizing IJzertijdstraat-Schoonloërstraat, groenstrook richting Rolderstraat (K), Tochtsloot westelijk van Meerslagenweg (L), einde tochtsloot, bosrand richting Meerslagenweg (M) en bosrand richting Lunsveenweg (N).

BIJLAGE 3B: TOEGELATEN ZETMEELAARDAPPELRASSEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, EERSTE LID:

(10 = (volledig) resistent, 9-8= hoog veldresistent, 7= matig veldresistent, 6 matig vatbaar)

10

 

9

 

8

7

6

Avamond

Kuba

Achilles

Scala

Actaro

Aurora

Alanis

Avarna

Megusta

Adelinde

Serum Star

Altus

Merenco

Allure

Avenger

Monte Carlo

Allstar

Signum

Axion

Sofista

Annabelle

Belita

Novano

Althea

Smaragd

Festien

 

Avito

Cardyma

Otolia

Amarock

Supporter

Lindita

 

Starga

Cekin

Plasettie

Avatar

Toronto

Simphony

   

Constantina

Saprodi

Aventra

Vebeca

Speculos

   

Dartiest

Sarion

BMC

Vebesta

     

Django

Seresta

Plasent

       

Eurotonda

Stefanie

Plasinka

       

Euroviva

Transit

Plasstärke

       

Gandawa

Triton

Plasuno

       

Gunda

Vermont

Plasure

       

BIJLAGE 4A: ALS GEBIEDEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, TWEEDE LID, WORDEN AANGEWEZEN:

De gehele provincie Drenthe en de volgende gemeenten of delen van gemeenten:

In de provincie Groningen: Bellingwedde voor zover gelegen ten oosten van de Hamsterweg, ten zuiden van de Oudeschanskerweg, Nieuwlandseweg, Blijhamsterweg (N969), Oosteinde (N969) en Winschoterweg (N368/N367), Groningen voor zover gelegen ten zuiden van het Eemskanaal, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Marum, Menterwolde voor zover gelegen ten zuiden van de Muntewatering, ten oosten van Rijksweg N33, ten zuiden van de Scheemderweg, ten westen van de Noordstraat te Noordbroek, ten zuiden en westen van de Slochterweg, Oldambt voor zover gelegen ten westen van de Oostelijke Rondweg (N367), ten noorden van de Oostereinde (N966), ten westen van de Hoofdstraat (N966) en Oudeweg te Beerta, C.G. Wiegersweg, ten zuiden van de Hoofdweg te Finsterwolde, ten zuiden van de Goldhoorn, ten westen van de Noorderstraat, ten zuiden van de Oudlandseweg, ten westen van de Kerkelaan, ten zuiden van de Hoofdweg te Midwolda, Rijksweg (N362), ten oosten van de Rijksweg, Oude Rijksweg en Stationsstraat te Scheemda en ten zuiden van de Kolkenweg en Muntewatering, Pekela, Slochteren voor zover gelegen ten zuiden van het Afwateringskanaal van Duurswold, Schildmeer, Slochterdiep en Eemskanaal, Stadskanaal, Veendam en Vlagtwedde.

In de provincie Friesland: Ooststellingwerf voor zover gelegen ten noorden van de Verwersweg (vanaf provinciegrens) tot de Zuid, ten oosten van de wegen Zuid en Hoofdweg tot Kloosterweg, ten zuiden van de wegen Kloosterweg, Terwisscha, Westeres en Bruggelaan tot de Compagnonsvaart, ten oosten van de wegen Zuideinde (door Fochteloo), Noordeinde, de Knolle tot kruising met de Weper, en ten zuiden van de wegen Weper en Weperpolder (tot provinciegrens).

In de provincie Overijssel: Hardenberg, Twenterand, Hellendoorn, Ommen en Steenwijkerland voor zover gelegen ten oosten van autosnelweg A32 en Eesveenseweg (N855), ten zuiden van het Dolderkanaal en kanaal Steenwijk-Ossenzijl, ten westen van de Ossenzijlersloot, ten noorden en ten oosten van de Punterweg (vanaf Kuinderweg), Hammerdijk, Kerkbuurt, Blokzijlerdijk en Kuinderdijk, en ten zuiden en ten oosten van de Kanaalweg.

BIJLAGE 4B: ALS GEBIEDEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, DERDE LID, WORDEN AANGEWEZEN:

De gemeenten in de provincie Overijssel voorzover niet gelegen in gebied A.

De gemeenten in de provincie Gelderland tot de Nederrijn.

In de provincie Friesland de gemeenten Ooststellingwerf voorzover niet gelegen in gebied A, Weststellingwerf en Opsterland.

In de provincie Groningen: de gemeenten Slochteren, Menterwolde, Oldambt voor zover gelegen ten westen van de Ulsderweg en C.G. Wiegersweg, ten zuiden van de Hoofdweg en Goldhoorn, ten westen van de Noorderstraat te Oostwold, ten noorden van de Polderweg, ten westen van de Langeweg, ten zuiden van Hoofdweg-Oost, Hoofdstraat en Hoofdweg-West te Nieuwolda, ten zuiden van de Hoofdweg 't Waar, ten zuiden van de Rechte Walsterweg en Bellingwedde, alle voor zover niet gelegen in gebieden onder A.

BIJLAGE 4 C1: TOEGELATEN AARDAPPELRASSEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, TWEEDE EN DERDE LID:

(10 = (volledig) resistent, 9-8= hoog veldresistent, 7= matig veldresistent, 6 matig vatbaar)

10

 

9

8

7

6

Actaro

Serum Star

Achilles

Allure

Annabelle

Agria

Adelinde

Signum

Altus

Ardeche

Astarte

Alanis

Allstar

Simphony

Amorosa

Aveka

Asterix

Amora

Althea

Stefanie

Aurora

Chenoa

Baraka

Amyla

Amanda

Stemster

Avarna

Constantina

Benno Vrizo

Arizona

Amarock

Talent

Avito

Dayana

Burren

Bintje

Avamond

Transit

BMC

Dinky

Donald

Diamant

Avatar

Triton

Cardyma

Dirigent

Fresco

Eigenheimer

Avenger

Vebeca

Cleopatra

Euronova

Nomade

Euroflora

Aventra

Vermont

Désirée

Eurotonda

Origo

Gloria

Axion

Vitabella

Eurotango

Fontane

Parel

Raja

Belita

 

Euroviva

King Russet

Plasuno

Rumba

Bonza

 

Festien

Kondor

Sylvana

 

Cekin

 

Gaya

Leandra

   

Celandine

 

Hansa

Lindita

   

Dartiest

 

Irene

Nicola

   

Django

 

Kuroda

Poseidon

   

Evolution

 

Lugano

Royal

   

Fabiola

 

Melody

Rudolph

   

Gandawa

 

Merenco

Sarion

   

Gunda

 

Meryem

Saturna

   

Kuba

 

Monte Carlo

Sprinter

   

Logo

 

Plasandes

Stratos

   

Megusta

 

Plasent

Supporter

   

Novano

 

Plasstärke

Vebesta

   

Otolia

 

Romano

     

Plasettie

 

Sassy

     

Plasinka

 

Smaragd

     

Plasure

 

Sofista

     

Saprodi

 

Speculos

     

Scala

 

Starga

     

Scarlet

 

Taurus

     

Seresta

 

Toronto

     

BIJLAGE 4 C2: TOEGELATEN AARDAPPELRASSEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, TWEEDE LID:

5

Dolly

Elkana

Kartel

Kuras

Markies

Nectar

Picasso

Prior

Regina

Sirco

Victoria

BIJLAGE 5A: ALS GEBIEDEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, VIERDE LID, WORDEN AANGEWEZEN:

  • 1. Omschrijving gebied Venraij: Het gebied omsloten door de A67 in Venlo vanaf de grens met Duitsland in westelijke richting tot aan de Zuid Willemsvaart. De Zuid Willemsvaart in noordelijke richting tot de kruising met de N265 in Veghel. De N265 in noordelijke richting tot Uden. De N603 in noordelijke richting tot de A50 in Heesch (gemeente Bernheze). De A50 in noordelijke richting tot de kruising met de Maas. De Maas in oostelijke richting tot de kruising met de spoorbrug in Mook (gemeente Mook en Middelaar). Vanaf de spoorbrug de N271 in zuidelijke richting tot de Schildersweg in Plasmolen (gemeente Mook en Middelaar). De Schildersweg in noordelijke richting tot de Bosweg langs Sint Jansberg. De Bosweg langs Sint Jansberg tot aan de grens met Duitsland. De grens met Duitsland in zuidelijke richting tot aan de A67 in Venlo.

  • 2. Omschrijving gebied Bergeijk: Het gebied rondom Bergeijk, dat door België en de volgende straten is begrensd: Postelsedijk, Sleutelstraat, Weijereind, Kleine Hoeven, Ambachtsweg, De Hoeven/Rondweg (N284) bij Bladel, Lange Trekken, Molenweg/De Vloed, De Gagelvelden, Hemelrijken, Dorpsstraat in Casteren, Casterseweg, Hoofdstraat in Hoogeloon, Heuvelseweg, Heuvel, Broekenseind, Umenweg, D’ekkersrijte, Eerselseweg, Het Groen bij Knegsel, Steenselseweg, Knegselseweg, Riethovenseweg/Stevert, Nedermolen, fietspad/veldweg in zuidelijke richting en uitlopend op De Kuningen, Broekhovenseweg, Schoolstraat en Molenstraat bij Riethoven, Keersopperdreef, Dommelsedijk (N397), Monseigneur Smetstraat, Pastoor Bolsiusstraat, Venbergseweg, Luikerweg (N69), (Oude) Dorpsstraat bij Hoek, Borkel en Schaft, en De Schafterekker.

BIJLAGE 5B: TOEGELATEN AARDAPPELRASSEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, VIERDE LID:

(10 = (volledig) resistent, 9-8= hoog veldresistent, 7= matig veldresistent, 6 matig vatbaar)

 

10

           

7 four 7

Avanti

Cascada

Essenza

Ikarus

Linzer Delikatess

Nandina

Abby

Avarna

Cayenne

Estrella

Impala

Lisana

Nicola

Accent

Aveka

Cekin

Euroflora

Inara

Logo

Nixe

Achilles

Avenance

Celine

Eurogrande

Innovator

Loreley

Noblesse

Acoustic

Avenger

Cerata kws

Euroking

Inspyra

Lubeca

Nomade

Actaro

Avenue

Cereza

Euroluna

Irene

Lucera

Nordlicht

Adretta

Axenia

Challenger

Euronova

Isabel

Lucilla

Novano

Afra

Axion

Christel

Europrima

Isabelia

Lucinda

Obama

Agata

Babylon

Classic Russet

Euroresa

Jaerla

Ludmilla

Omega

Albatros

Bafana

Claustar

Eurostar

Jazzy

Lugano

Orchestra

Alberta

Barcelona

Climax

Eurostarch

Jelly

Macarena

Origo

Aldo

Bartina

Colette

Eurotango

Joly

Madeleine

Otolia

Alexia

Basin Russet

Colomba

Eurotina

Jule

Madrid

Oxania

Alicante

Bavatop

Connect

Eurotonda

Kardal

Magistral

Pallas

Allure

Belita

Constantina

Euroviva

Karelia

Manitou

Palma

Almera

Bellanita

Corazon

Evelin

Karlena

Manna

Panamera

Almonda

Bellarosa

Corsica

Excellency

Kartel

Maranca

Panther

Alouette

Bellefleur

Crisps4all

Exklusiv

Kiebitz

Marfona

Papageno

Alpha

Bellinda

Cronos

Exquisa

King Russet

Margarita

Paradiso

Althea

Bellini

Cubus

Fabula

Kiwi

Marion

Parel

Altus

Belmonda

Cyrano

Fado

Kondor

Mariska

Parcoli

Alverstone Russet

Benno Vrizo

Damaris

Fambo

Koopmans blauwe

Marisol

Pee Wee Russet

Amanda

Bernadette

Danique

Fasan

Kormoran

Marylou

Peela

Amarin

Bernina

Danuta

Fasty

Krometa

Masai

Penni

Ambra

Bettina

Dartiest

Festo

Kuba

Mascha

Penta

Amora

Betty

Delia Red

Fianna

Kuras

Maxilla

Performer

Anivia

Bildtstar

Désirée

Fidelia

Kuroda

Meera

Perline

Annabelle

Bimonda

Destiny

Figaro

Labadia

Meerlander

Picasso

Annegret

Binella

Diamant

Finessa

Labella

Megusta

Picobello

Anosta

Biogold

Dido

Flamenco

Lady Amarilla

Meister

Picus

Anouk

Bionica

Dirosso

Folva

Lady Anna

Melody

Pimpernel

Apollonia

Blanka

Disco

Fresco

Lady Blanca

Memphis

Plasettie

Appassionato

Blazer Russet

Ditta

Frieslander

Lady Britta

Merlot

Plasinka

Aprilia

Bleuet

Django

Furia

Lady Christl

Meryem

Plasure

Arcade

BMC

Donald

Gala

Lady Claire

Messi

Pocahontas

Arizona

Bondi

Donata

Gandawa

Lady Jane

Metro

Prada

Arkula

Bonnata kws

Dorado

Gaudi

Lady Lenora

Mia

Première

Armin

Bonus

Doré

Gaya

Lady Olympia

Michelle

Premium

Arnika

Bonza

Double Fun

Gazelle

Lady Sara

Miranda

Prestige

Aromata

Bordeaux

Draga

Gerona

Lady Terra

Monalisa

Primabelle

Arosa

Brianna

Edison

Gioconda

Lady Valora

Mondeo

Primavera

Arrow

Bricata kws

El Mundo

Gloria

Lanorma

Mondial

Primura

Arsenal

Bullit

Elaia

Godzilla

Laperla

Mont Blanc

Prince of Orange

Artemis

Caesar

Elata kws

Granada

Lavinia

Monte Carlo

Printaline

Astarte

Canberra

Eldena

Gunda

Leandra

Montis

Prior

Asterix

Caprice

Elkana

Hanna

Lekkerlander

Montreal

Producent

Athlete

Captiva

Elvira

Hermes

Lenz

Mozart

Puccini

Augusta

Cardinia

Emanuelle

Hermosa

Leonata kws

Mulberry Beauty

Quarta

Aurora

Cardyma

Emiliana

Heros

Levinata kws

Mungo

Queen Anne

Aurum

Carlita

Eos

Honorata

Leyla

Musica

Raja

Austin

Carminelle

Escada

Ibiza

Lindita

Mustagata kws

Ramona

Avamond

Carolus

Esmee

Idole

Linus

Nafida

Ranomi

vervolg 10

   

9

8

7

6

Red Beauty

Satellite

Sundance

Actrice

Abbot

Berber

Fontane

Red Fantasy

Satina

Sunred

Adato

Alcander

Derby

 

Red Lady

Saturna

Supporter

Adelinde

Amorosa

Plasstärke

 

Red Scarlett

Sava

Sylvana

Agria

Amyla

   

Red Sonia

Sayada

Talent

Allstar

Ardeche

   

Red Sun

Scala

Talentine

Amaez

Arielle

   

Red Valentine

Scarlet

Tarzan

Amarock

Auriera

   

Regina

Secura

Texla

Argana

Chateau

   

Resonant

Selma

Tiger

Avatar

Cleopatra

   

Ribera

Senna

Titanium

Avito

Dinky

   

Ricarda

Sereno

Toccata

Baby Rose

Efera

   

Rikea

Seresta

Torenia

Bedalin

Endeavour

   

Riviera

Serum Star

Toronto

Blue Star

Evolution

   

Rivola

SH C 1001

Transit

Catania

Festien

   

Robinta

SH C 1010

Tresor

Coronada

Fontera

   

Rock

SH C 909

Triple7

Daisy

Grenadine

   

Rode Pipo

SH C 913

Triplo

Darling

Hansa

   

Rodeo

Siena

Triton

Dolly

Ivory Russet

   

Rodriga

Sifra

Twinner

Felsina

Miss Blush

   

Roko

Signum

Tyson

Glorietta

Miss Mignonne

   

Romano

Simphony

Valetta

Heraclea

Royata kws

   

Romeo

Simply Red

Varuna

Inova

Soprano

   

Romina

Sirco

Vebeca

Janke

Twister

   

Rosagold

Sissi

Vebesta

Jennifer

Ulty

   

Rosanna

Skawa

Velox

La Vie

Vasko

   

Rosara

Smaragd

Ventana

Lady Jo

Vitabella

   

Rosemara

Solara

Verdi

Lady Rosetta

Zorba

   

Rosi

Sommergold

Vermont

Laudine

     

Roslin

Sophie

Victoria

Madeira

     

Rossini

Soraya

Vineta

Madison

     

Royal

Sorentina

Violet Queen

Melanto

     

Rudolph

Spartaan

Virginia

Merenco

     

Rumba

Spectra

Vitalia

Muse

     

Sagitta

Speculos

Volumia

Octa

     

Salinero

Spere

VR 808

Plasuno

     

Salsa

Spot

Wega

Ramos

     

Sanibel

Sprinter

Wendy

Red Tinta

     

Santana

Spunta

Whitney

Sababa

     

Santé

Stabilo

Wilja

Vogue

     

Santera

Starne

Zarina

       

Saphia

Stayer

Zuzanna

       

Saphire

Stefanie

         

Saprodi

Stemster

         

Sarion

Stiletto

         

Sassy

Stratos

         

BIJLAGE 6: VASTSTELLEN PERCEEL AM

Artikel 34

  • 1. Perceel dat vrij kan worden geacht van de aanwezigheid van het aardappelcysteaaltje

    • a. Indien een grondoppervlak is onderzocht overeenkomstig bijlage II bij richtlijn 2007/33/EG, en geen aardappelcysteaaltjes zijn aangetroffen, wordt de locatie en de grootte van een perceel als volgt vastgesteld:

      Het perceel is het onderzochte grondoppervlak waar geen aardappelcysteaaltjes zijn gevonden, in voorkomend geval verminderd met het grondoppervlak dat op basis van het bepaalde onder 2 behoort tot een besmet perceel.

    • b. Indien ten aanzien van een grondoppervlak onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig bijlage III, deel I, bij richtlijn 2007/33/EG, en het grondoppervlak voldoet aan de voorwaarden, genoemd in bijlage III, deel I, eerste gedachtestreepje of tweede gedachtestreepje, bij richtlijn 2007/33/EG, wordt de locatie en de grootte van een perceel als volgt vastgesteld:

      Het perceel is het grondoppervlak dat voldoet aan de voorwaarden, genoemd in bijlage III, deel I, eerste gedachtestreepje of tweede gedachtestreepje, bij richtlijn 2007/33/EG, in voorkomend geval verminderd met het grondoppervlak dat op basis van het bepaalde onder 2 behoort tot een besmet perceel.

  • 2. Perceel dat besmet moet worden geacht met het aardappelcysteaaltje

    Indien een grondoppervlak is onderzocht overeenkomstig bijlage II bij richtlijn 2007/33/EG, en het aardappelcysteaaltje is daarbij aangetroffen, wordt de locatie en de grootte van een perceel als volgt vastgesteld:

    Het perceel is het onderzochte grondoppervlak waarin de besmetting is gevonden, in de bewerkingsrichting aangevuld over een lengte van honderdelf meter en haaks op de bewerkingsrichting aangevuld over een breedte van zestien meter, of zoveel minder voor zover wordt gestuit op een bestendige fysieke begrenzing van het grondoppervlak of bestendige gebruikersgrens.

    Indien de afstand tussen twee op deze wijze bepaalde besmette grondoppervlakken minder dan zevenentwintig meter bedraagt, wordt ook het tussenliggende grondoppervlak gerekend tot het perceel, tenzij de twee grondoppervlakken worden gescheiden door een bestendige fysieke begrenzing van het grondoppervlak of bestendige gebruikersgrens.

    Indien op grond van het bovenstaande de locatie en de grootte van een besmet perceel is bepaald en een onderzocht grondoppervlak resteert dat zeer beperkt in omvang is, kan dit oppervlak vanwege uitvoeringstechnische redenen tot het besmette perceel worden gerekend.

BIJLAGE 7: VERBODEN PLANTEN

Artikel 35

Onderdeel 1:

Solanum tuberosum,

voor zover ze zijn bestemd voor de teelt van pootaardappelen.

Onderdeel 2:

Capsicum spp.,

Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.,

Solanum melongena L,

voor zover ze zijn bestemd voor opplant.

Onderdeel 3:

Allium porrum L.,

Beta vulgaris L.,

Brassica spp.,

Fragaria L.,

Asparagus officinalis L.

voor zover ze zijn bestemd voor opplant.

Onderdeel 4:

Allium ascalonicum L.,

Allium cepa L.,

Dahlia spp.,

Gladiolus Tourn.Ex L.,

Hyacinthus spp.,

Iris spp.,

Lilium spp.,

Narcissus L.,

Tulipa L.,

voor zover ze zijn bestemd voor opplant.

BIJLAGE 8: AANGEWEZEN GEBIED

Artikelen 37, 39

  • 1. het gebied gelegen in de gemeenten Waddinxveen, Boskoop, Rijnwoude en Reeuwijk, dat als volgt is begrensd: vanaf hefbrug Waddinxveen en achtereenvolgens Nesse, Noordkade, gemeentegrens Waddinxveen-Boskoop tot de Hogeveenseweg, de Hogeveenseweg, Roemer, de dijk aan de zuidwestzijde aan de Ambachtspolder tot aan de Voorweg, de Voorweg in westelijke richting tot aan het gemaal, vandaar langs de sloot in noordelijke richting tot molen Rietveldsevaart, de Rietveldsevaart in westelijke richting tot de Oostvaart, de Oostvaart in noordelijke richting tot de Spookverlaat, Spookverlaat tot de Compierekade, Compierekade in zuidelijke richting tot de Spijkerboorsche wetering, Spijkerboorsche wetering tot de Nesse, Nesse in oostelijke richting, Toegangseweg, de gemeentegrens Alphen a/d Rijn-Boskoop in oostelijke richting tot de Dammekade, Dammekade gemeentegrens Boskoop-Bodegraven tot de Ringdijk, daarna de Ringdijk volgend eerst in oostelijke-daarna in zuidelijke- en tot slot in zuidwestelijke richting tot de Schinkeldijk, Schinkeldijk in noordwestelijke richting, Tempeldijk, Middelweg, Middelburgseweg in zuidelijke richting, Zwarteweg, Bloemendaalseweg tot de A12, A12 in zuidwestelijke richting tot de Henegouwerweg, Henegouwerweg in noordelijke richting tot de hefbrug in Waddinxveen;

  • 2. het gebied dat de volgende gemeenten en delen van gemeenten omvat:

    • het deel van Wassenaar, voor zover gelegen ten noorden van de lijn Wassenaarse slag, Katwijkseweg, de Van Zuylen van Nijeveltstraat, de Deijlerweg, de Rozenweg en ten westen van de autosnelweg A4;

    • Katwijk;

    • het deel van Oegstgeest, voor zover gelegen ten westen van de autosnelweg A44 en het gedeelte ten noorden van het Oegstgeesterkanaal;

    • het deel van Teylingen ten westen van de Warmonderleede en de Kagerplassen;

    • Noordwijk;

    • Noordwijkerhout;

    • Lisse;

    • Hillegom;

    • het deel van Heemstede, voor zover gelegen ten zuidwesten van de lijn Cruquiusweg, de Heemsteedse Dreef, de Camplaan, de van Merlenlaan, de Herenweg, de Rijnlaan, de Amstellaan en het verlengde Amstellaan (door de Amsterdamse Waterleiding);

    • het deel van Bloemendaal, voor zover gelegen ten zuiden van de verlengde Amstellaan (door de Amsterdamse Waterleiding);

  • 3. het gebied dat de volgende gemeenten en delen van gemeenten omvat:

    • het deel van Beverwijk, voor zover gelegen ten oosten van de Meeuweweg en ten noordwesten van de lijn Boothuisplein, Zeestraat, Warande, Wijk aan Duinerweg, Westerlaan, Plesmanweg en Alkmaarseweg;

    • het deel van Heemskerk, voor zover gelegen ten noordwesten van de lijn Jan van Kuikweg, Jan Ligthartstraat, Jonkheer Geverslaan, Mozartstraat en ten noordoosten van Prof. ten Doesschatestraat, Broersven tot aan de Dije;

    • het deel van Uitgeest, voor zover gelegen ten noorden van het Uitgeestermeer tussen de autosnelweg A9 en het Alkmaardermeer;

    • het deel van Castricum, voor zover gelegen ten westen van het Alkmaardermeer en het Noordhollandsche Kanaal, en ten zuiden van de Kanaalweg;

    • het deel van Heiloo, voor zover gelegen ten zuiden van de lijn Kanaalweg, Kennemerstraatweg, Zevenhuizenlaan, Westerweg, Vennewatersweg, het Malevoort tot aan fietspad, fietspad tot aan Zeeweg, Zeeweg;

    • het deel van Bergen (NH), voor zover gelegen ten zuiden en ten westen van de lijn Hoevervaart, Weg van de Oude Vaart, Hoeverweg en Wimmenummervaart, Roossloot, Herenweg en Zeeweg;

  • 4. het gebied, gelegen in de gemeenten Neder-Betuwe en Overbetuwe en omsloten door: Rijnbandijk, Randwijkse Rijndijk, Lingekanaal, Linge, Peijenkampseveldweg, A15, Verlengde Lage Campseweg en Markstraat;

  • 5. het gebied in de gemeente Zundert, omsloten door: de sloot gelegen haaks op de Rijksgrens bij grenspaal 221 (in het verlengde van de Luxemburgstraat in de Belgische gemeente Meer, nabij Hazeldonk), het kavelpad tussen deze sloot en de bocht in de Laarse Heistraat, een denkbeeldige lijn tussen de bocht in de Laarse Heistraat en de hoek van de Bakkebrugstraat – Breedschotsestraat, Bakkebrugstraat, Bredaseweg, Stuivezandseweg, Klein Zundertseweg, Heischoorstraat, Sprundelsebaan, Bijloop, Rucphenseweg, Hulsdonkstraat, Roosendaalse Baan, Achtmaalseweg, Moststraat, Grote Heistraat, Oude Heistraat, Kalmthoutse Baan, de Rijksgrens tot aan grenspaal 221.

BIJLAGE 9: ALS GEBIEDEN, BEDOELD IN ARTIKEL 38, LEDEN 2 EN 3, WORDEN AANGEWEZEN:

  • 1. De gehele provincie Drenthe en de volgende gemeenten of delen van gemeenten:

    In de provincie Groningen: Bellingwedde, Groningen voor zover gelegen ten zuiden van het Eemskanaal, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Marum, Menterwolde, Pekela, Reiderland voor zover gelegen ten westen van de Ulsderweg en C.G. Wiegersweg en ten zuiden van de Hoofdweg en Goldhoorn te Finsterwolde, Scheemda voor zover gelegen ten zuiden van de Goldhoorn te Oostwold en ten westen van de Noorderstraat, ten noorden van de Polderweg, ten westen van de Langeweg, ten zuiden van Hoofdweg-Oost, Hoofdstraat en Hoofdweg-West te Nieuwolda, ten zuiden van de Hoofdweg 't Waar, ten zuiden van de Rechte Walsterweg, Slochteren, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde en Winschoten.

    In de provincie Friesland: Ooststellingwerf voor zover gelegen ten noorden van de Verwersweg (vanaf provinciegrens) tot de Zuid, ten oosten van de wegen Zuid en Hoofdweg tot Kloosterweg, ten zuiden van de wegen Kloosterweg, Terwisscha, Westeres en Bruggelaan tot de Compagnonsvaart, ten oosten van de wegen Zuideinde (door Fochteloo), Noordeinde, de Knolle tot kruising met de Weper, en ten zuiden van de wegen Weper en Weperpolder (tot provinciegrens).

    In de provincie Overijssel: Hardenberg, Twenterand, Hellendoorn, Ommen en Steenwijkerland voor zover gelegen ten noorden en ten oosten van de Punterweg (vanaf Kuinderweg), Hammerdijk, Kerkbuurt, Blokzijlerdijk en Kuinderdijk, en ten zuiden en ten oosten van de Kanaalweg;

  • 2. het gebied begrensd door de provincie Overijssel ten zuiden van de Overijsselse Vecht en het Zwarte Water, Gelderland, Utrecht, Noord-Holland ten zuiden van het Noordzeekanaal en het IJ, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

    De teelt van aardappelplanten in het jaar t op een terrein of perceel, waarop zich in het jaar t – 1 géén en in het jaar t – 2 aardappelplanten bevonden en welk perceel is gelegen in het in de vorige alinea genoemde gebied is toegestaan, mits de aardappelplanten in het jaar t – 2 werden gerooid vóór 1 juli van het jaar waarin zij werden geteeld en de ondernemer tijdig vóór deze datum het voornemen tot rooien schriftelijk kenbaar gemaakt heeft bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

  • 3. het gebied begrensd door de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel ten noorden van de Overijsselse Vecht en het Zwarte Water, Flevoland en Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal en het IJ, uitgezonderd het in onderdeel 1 genoemde gebied.

    De teelt van aardappelplanten in het jaar t op een terrein of perceel, waarop zich in het jaar t – 1 géén en in het jaar t – 2 aardappelplanten bevonden en welk perceel is gelegen in het in de vorige alinea genoemde gebied is toegestaan, mits de aardappelplanten in het jaar t – 2 werden gerooid vóór 10 juli van het jaar waarin zij werden geteeld en de ondernemer tijdig vóór deze datum het voornemen tot rooien schriftelijk kenbaar gemaakt heeft bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

  • 4. In afwijking van het gestelde onder onderdeel 3, is de teelt van aardappelplanten toegestaan op een perceel, waarop zich in het jaar t-1 aardappelplanten bevonden, mits:

    • a. het perceel is gelegen in het gebied ‘Opperdoes’, begrensd door Noorderkogger zeedijk vanaf de Overleker Sluis van Medemblik, Noorderweg, Dorpsweg Twisk, Twiskerdijksloot, de Braak, de Muiter, Zandwegsloot naar de Overleker Sluis;

    • b. de aardappelplanten in het jaar t – 1 werden gerooid vóór 10 juli van dat jaar;

    • c. de ondernemer tijdig vóór de onder b bedoelde datum het voornemen tot rooien schriftelijk kenbaar gemaakt heeft bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en

    • d. uit een door de ondernemer uitgevoerde bemonstering van het perceel, verricht op een wijze waarbij een haard van 100 aardappelcysteaaltjes per kilogram grond met een betrouwbaarheid van tenminste 90% kan worden vastgesteld, geen aanwezigheid van cysteaaltjes blijkt.

  • 5. In afwijking van het gestelde onder onderdeel 3, is de teelt van aardappelplanten toegestaan op een perceel, waarop zich in het jaar t-1 aardappelplanten bevonden, mits:

    • a. het perceel is gelegen in het gebied ‘Langedijk’, begrensd door Koog, Langebalkweg, Kanaal Omval-Kolhorn, Uitvalsweg, Dorpsstraat Broek op Langedijk en Zuid-Scharwoude tot Koog;

    • b. de aardappelplanten in het jaar t – 1 werden gerooid vóór 10 juli van dat jaar;

    • c. de ondernemer tijdig vóór de onder b bedoelde datum het voornemen tot rooien schriftelijk kenbaar gemaakt heeft bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en

    • d. uit een door de ondernemer uitgevoerde bemonstering van het perceel, verricht op een wijze waarbij een haard van 100 aardappelcysteaaltjes per kilogram grond met een betrouwbaarheid van tenminste 90% kan worden vastgesteld, geen aanwezigheid van cysteaaltjes blijkt.

  • 6. In afwijking van het gestelde onder onderdeel 3 is de teelt van aardappelplanten in het jaar t toegestaan op een perceel, waarop zich in het jaar t – 1 géén en in het jaar t – 2 aardappelplanten bevonden, mits:

    • a. het perceel is gelegen in het gebied ‘Heerhugowaard/Geestmerambacht’, begrensd door Kanaal Omval-Kolhorn, Westerlangereis, Langereis, Veenhuizerkade, Plempdijk, Ringvaart Heerhugowaard, Hoornse Vaart, Ringsloot polder, De Vronermeer, spoorlijn Alkmaar-Hoorn tot palen bovenleiding 39/23 en 39/24, Nollenweg, Provinciale weg S3 (Alkmaar-Schagen), Daalmeerpad, Vronermeerweg, Wijde Vaart (gedeeltelijk gedempt), Spanjaardsdam, Nauertogt, Westelijke Randweg, Maijersloot, Voorburggracht, Westelijke Randweg naar Broek op Langedijk, Stationsweg, Dorpsstraat, Uitvalsweg, Kanaal Omval-Kolhorn, Langebalkweg, Oostelijke randweg Noord-Scharwoude, Waarddijk West, Provinciale weg S4, Kanaal Omval-Kolhoorn;

    • b. de aardappelplanten in het jaar t – 2 zijn gerooid vóór 20 juli van het jaar waarin zij werden geteeld en

    • c. de ondernemer tijdig vóór de onder b bedoelde datum het voornemen tot rooien schriftelijk kenbaar gemaakt heeft bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

BIJLAGE 10: AARDAPPELRASSEN

Artikel 40

De volgende zetmeelaardappelrassen mogen onder het TBM-regime vermeerderd worden:

Achilles

Aveka

Euroflora

Plasandes

Sarion *

Sofista *

Actaro *

Aventra *

Euronova

Plasent *

Sassy

Sprinter

Allure *

Avito *

Eurotango

Plasettie *

Scarlet

Starga *

Altus *

Axion *

Euroviva *

Plasinka *

Seresta *

Stratos

Amyla

Belita *

Festien *

Plasstärke *

Serum Star *

Supporter *

Ardeche

Benno Vrizo

Kuba *

Plasuno *

Signum *

Vebeca *

Aurora *

BMC *

Merenco *

Plasure *

Simphony *

Vebesta *

Avarna *

Dartiest *

Nomade

Saprodi *

Smaragd *

Vermont *

Avatar *

Dirigent

Novano *

     

Let op: In de wratziektekerngebieden in de omgeving van Barger Compascuüm, Foxel, Mantinge, Borger, Ter Apel en Veendam (zie https://www.nvwa.nl/onderwerpen/teeltvoorschriften-akkerbouw-en-tuinbouw/inhoud/teeltvoorschrift-wratziekte) mogen alleen rassen worden geteeld die ook voldoende resistent zijn tegen fysio 18. Deze rassen zijn aangeduid met een *.

BIJLAGE 11: AANGEWEZEN ZETMEELAARDAPPELTELEND GEBIED

Artikel 40

Omschrijving:

Het gebied, gelegen in de provincie Drenthe, de provincie Overijssel, de provincie Gelderland ten noorden van de Nederrijn en de volgende gemeenten of gedeelten daarvan:

In de provincie Groningen: Bellingwedde, Groningen voor zover gelegen ten zuiden van het Eemskanaal, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Marum, Menterwolde, Pekela, Reiderland voor zover gelegen ten westen van de Ulsderweg en C.G. Wiegersweg en ten zuiden van de Hoofdweg en Goldhoorn te Finsterwolde, Scheemda voor zover gelegen ten zuiden van de Goldhoorn te Oostwold en ten westen van de Noorderstraat, ten noorden van de Polderweg, ten westen van de Langeweg, ten zuiden van Hoofdweg-Oost, Hoofdstraat en Hoofdweg-West te Nieuwolda, ten zuiden van de Hoofdweg 't Waar, ten zuiden van de Rechte Walsterweg, Slochteren, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde en Winschoten.

In de provincie Friesland: Ooststellingwerf, Weststellingwerf en Opsterland.

BIJLAGE 12: BOETECATEGORIEËN

Artikel 43

 

Categorie eerste beboeting

Plantgezondheidswet

 

Artikel 8, derde lid

3

Artikel 15, eerste lid

3

Artikel 24, derde lid

3

   

verordening 2016/2031

 

Artikel 9, derde lid

2

Artikel 14, eerste lid

2

Artikel 14, vierde lid

3

Artikel 14, vijfde lid

3

Artikel 14, zesde lid

2

Artikel 14, zevende lid

3

Artikel 15, derde lid

1

Artikel 41, eerste lid

1

Artikel 43, eerste lid

2

Artikel 47, eerste lid

2

Artikel 69, eerste lid

2

Artikel 69, tweede lid

2

Artikel 69, derde lid

2

Artikel 69, vierde lid

2

Artikel 69, zesde lid

1

Artikel 70, eerste lid

2

Artikel 79, eerste lid

2

Artikel 83, vijfde lid

2

Artikel 84, eerste lid

2

Artikel 95, eerste lid

2

Artikel 95, derde lid

2

Artikel 95, vierde lid

2

Artikel 96, eerste lid

3

Artikel 97, eerste lid

2

   

verordening 2017/625

 

Artikel 56, vierde lid

2

Artikel 57, eerste lid

2

   

Regeling plantgezondheid ex artikel 20, tweede lid, Plantgezondheidswet

 

Artikel 9, eerste lid

3

Artikel 9, tweede lid

3

Artikel 10, eerste lid

3

Artikel 10, tweede lid

2

Artikel 10, derde lid

2

Artikel 11, eerste lid

3

Artikel 11, vierde lid

3

Artikel 12, eerste lid

2

Artikel 18, eerste lid

3

Artikel 18, tweede lid

3

Artikel 18, derde lid

3

Artikel 18, vierde lid

3

Artikel 19

2

Artikel 20

2

Artikel 21, eerste lid

2

Artikel 22, eerste lid

2

Artikel 25, eerste lid

2

Artikel 26

2

Artikel 27

2

Artikel 28

2

Artikel 29

2

Artikel 30, eerste lid

3

Artikel 31, eerste lid

2

Artikel 35, eerste lid

3

Artikel 37

3

Artikel 38, eerste lid

3

Artikel 39, eerste lid

3

Artikel 39, tweede lid

3

Artikel 39, derde lid

3

Artikel 40, eerste lid

3

Artikel 40, tweede lid

3

TOELICHTING

I Algemeen deel

Deze regeling is één van de drie ministeriële regelingen binnen het stelsel van de Plantgezondheidswet.

Met de Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PbEU 2016, L 317) (hierna: verordening 2016/2031) en Verordening (EU) 2017/625 van het Europees parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PbEU 2017, L 95) (hierna: verordening 2017/625), die sinds 14 december 2019 rechtstreeks van toepassing zijn, wordt een ander regelgevend kader neergezet. Uitvoeringsregelgeving die direct gebaseerd is op verordening 2016/2031 en verordening 2017/625, wordt veelal een uitvoeringsverordening, die rechtstreeks van toepassing is en niet meer in nationale regelgeving hoeft te worden omgezet.

Bij de implementatie van Verordening 2016/2031 is bij de start gekeken naar wat er aanvullend op de communautaire regelgeving nog nationaal geregeld kan en moet worden. Het gaat daarbij onder meer om het behoud van de regels van de voormalige Productschappen op het gebied van o.a. Phytophthora infestans en vergelingsziekte bij bieten, de zogeheten teeltvoorschriften die van belang zijn voor een goede plantgezondheidsstatus. Bij het opheffen van de Productschappen is door de minister aan de sector de toezegging gedaan deze voorschriften over te nemen. Het betreft bestaande regelgeving uit de Regeling bestrijding schadelijke organismen die ook nu weer mede op verzoek van de sector wordt opgenomen in de Regeling plantgezondheid.

Naast genoemde regeling worden ook de voorschriften uit het Besluit bestrijding schadelijke organismen, het Besluit bestrijding bacterievuur 1983, de Beschikking bestrijding bacterievuur 1984, de Regeling bruin- en ringrot 2000 en het Besluit bestrijding wratziekte 1973 in de Regeling plantgezondheid opgenomen en worden de genoemde regelingen en besluiten ingetrokken.

Aan de plantaardige keuringsdiensten waren er op basis van deze regelingen in mandaat bevoegdheden verleend. In het Besluit plantgezondheid wordt een deel van deze bevoegdheden aan de keuringsdiensten als bevoegde autoriteit opgedragen en een deel wordt in een nieuw mandaatbesluit opgenomen.

Daarnaast wordt met de Regeling plantgezondheid invulling gegeven aan een aantal uitvoeringsbepalingen voortvloeiend uit verordening 2016/2031 en verordening 2017/625. Het gaat daarbij om onderwerpen als het inregelen van een procedure voor de aanvraag van bepaalde erkenningen.

II ARTIKELEN

1. Toelichting op de artikelen

HOOFDSTUK 2. UITVOERINGSBEPALINGEN VERORDENING 2016/2031 EN VERORDENING 2017/625
Maatregelen (artikel 2 en 3)

Op basis van de communautaire regelgeving zijn de lidstaten verplicht om fytosanitaire maatregelen te nemen wanneer een plaagorganisme wordt aangetroffen op hun grondgebied of de aanwezigheid ervan wordt vermoed. Zo bepaalt artikel 10 van verordening 2016/2031 dat de bevoegde autoriteit bij de (vermoedelijke) aanwezigheid van een EU-quarantaineorganisme of een schadelijk organisme dat onderworpen is aan de krachtens artikel 30, eerste lid, van de verordening vastgestelde maatregelen, onmiddellijk alle maatregelen neemt die noodzakelijk zijn om officieel te bevestigen of het organisme aanwezig is. Dit geldt wanneer de bevoegde autoriteit vermoedt of het bewijs heeft ontvangen dat het betreffende organisme:

  • aanwezig is op een deel van het grondgebied van de lidstaat van de bevoegde autoriteit waar het organisme voor zover bekend tot dusver niet voorkwam, of

  • aanwezig is in een zending planten, plantaardige producten of andere materialen die op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht.

In afwachting van de officiële bevestiging, neemt de bevoegde autoriteit, indien passend, fytosanitaire maatregelen om het risico op verspreiding van het schadelijk organisme weg te nemen. Artikel 29, eerste lid, derde alinea, van de verordening bepaalt dat artikel 10 van de verordening van overeenkomstige toepassing is op schadelijke organismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, maar mogelijk wel voldoen aan de voorwaarden voor opneming in die lijst. Dit zijn de zogenaamde quarantainewaardige organismen.

Artikel 17 van de verordening bepaalt dat de bevoegde autoriteit onmiddellijk fytosanitaire maatregelen neemt wanneer de aanwezigheid van een EU-quarantaineorganisme officieel is bevestigd. Dit geldt in de volgende gevallen:

  • wanneer de aanwezigheid op het grondgebied van de betreffende lidstaat van een EU-quarantaineorganisme waarvan de aanwezigheid aldaar niet bekend was, is bevestigd en

  • wanneer de aanwezigheid van een EU-quarantaineorganisme op een deel van het grondgebied van de betreffende lidstaat waar dat organisme eerder niet aanwezig was, is bevestigd.

De lidstaat dient in deze gevallen alle fytosanitaire maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om het aangetroffen EU-quarantaineorganisme in het betrokken gebied uit te roeien. Deze maatregelen worden genomen overeenkomstig bijlage II. Artikel 29, eerste lid, bepaalt dat (onder meer) artikel 17 van overeenkomstige toepassing is op quarantainewaardige organismen.

Hoofdstuk 3 en 4 van de Plantgezondheidswet geven uitvoering aan deze verplichtingen. Zo bepaalt artikel 3 van de wet dat de minister fytosanitaire maatregelen treft in een situatie als bedoeld in artikel 10, derde alinea en artikel 29, eerste lid, vierde alinea, van verordening 2016/2031. Artikel 8 van de wet bepaalt dat fytosanitaire maatregelen, bedoeld in de hoofdstukken 3 en 4, voor één of meer afzonderlijke gevallen kunnen worden genomen. In artikel 2 van de regeling is deze bevoegdheid nader ingevuld voor toezichthouders die zijn aangewezen voor de Plantgezondheidswet. In individuele gevallen kan de minister wanneer een toezichthouder de wetenschap of het vermoeden van de aanwezigheid van schadelijke organismen verkrijgt, voor maximaal twee werkdagen, of zoveel langer als naar haar oordeel nodig is, het vervoeren of verplaatsen van de schadelijke organismen, van planten, plantaardige producten of ander materiaal, verbieden of daaromtrent voorschriften geven. Dergelijke verboden en voorschriften kunnen mondeling worden gegeven. Daarbij is de minister bevoegd om zaken die het betreft, te kenmerken of onder verzegeling te brengen. Het is anderen dan de toezichthouders verboden kenmerken en zegels te verwijderen, behoudens toestemming van de minister. De toezichthouders krijgen deze in artikel 2 genoemde bevoegdheden van de minister krachtens een mandaat.

De artikelen 10, 17 en 29 van verordening 2016/2031 gelden in de hiervoor genoemde specifieke situaties. Ook in andere situaties kan het noodzakelijk zijn om passende fytosanitaire maatregelen te nemen om (het risico op) verspreiding van schadelijke organismen te voorkomen. Daarom voorziet artikel 3, eerste lid, er in dat ook in andere situaties dan genoemd in de artikelen 10 en 29 van verordening 2016/2031 maatregelen genomen kunnen worden om het risico op de verspreiding van schadelijke organismen zoveel mogelijk te beperken in afwachting van uit te voeren onderzoek. Voorts bepaalt het tweede lid van artikel 3 dat ook in andere gevallen dan genoemd in artikel 17 en artikel 29, eerste lid, van verordening 2016/2031 maatregelen als bedoeld in artikel 17 kunnen worden opgelegd overeenkomstig bijlage II van de verordening.

Quarantaineorganismen uitgezonderd van de meldingsplicht (artikel 4)

Onder verordening 2016/2031 dient niet alleen een professionele teler of handelaar maar ook iedereen die niet uit professioneel oogpunt met de teelt, handel of opslag van planten en plantaardig materiaal bezig is en een schadelijk organisme aantreft of het (gegronde) vermoeden heeft van een schadelijke organisme, zijn bevindingen moeten melden bij de bevoegde autoriteit en aanwijzingen van de bevoegde autoriteit om te voorkomen dat dit organisme zich verspreidt, moeten opvolgen. Voor personen die geen professionele marktdeelnemers zijn betreft deze meldingsplicht alleen de EU-quarantaineorganismen. Professionele marktdeelnemers dienen daarnaast ook organismen te melden die onderworpen zijn aan vastgestelde maatregelen krachtens artikel 30, eerste lid, van verordening 2016/2031. Dit betreft plaagorganismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, maar waarvan de Commissie van oordeel is dat die organismen voldoen aan de voorwaarden om in de lijst van EU-quarantaineorganismen opgenomen te worden en waarvoor bij uitvoeringshandeling tijdelijke maatregelen zijn vastgesteld. Quarantaineorganismen die al wijdverspreid voorkomen in een land, kunnen uitgezonderd worden van de meldingsplicht op basis van art. 14, tweede lid, en art. 15, tweede lid, van verordening 2016/2031. Daar integrale melding van in ons land algemeen voorkomende quarantaineorganismen geen fytosanitaire meerwaarde heeft, wordt in artikel 4 een aantal van deze organismen van de meldingsplicht uitgezonderd.

Geen plantenpaspoort verplicht voor verkeer binnen en tussen de bedrijfsruimten van een geregistreerde marktdeelnemer (artikel 5)

Artikel 82 van verordening 2016/2031 regelt dat geen plantenpaspoort vereist is voor het verkeer van planten, plantaardige producten en andere materialen binnen en tussen de bedrijfsruimten van dezelfde geregistreerde marktdeelnemer die zich dicht bij elkaar bevinden. Artikel 82 beschrijft tevens dat lidstaten die dichte nabijheid op hun respectieve grondgebied nader kunnen omschrijven. Nederland is een kleine lidstaat. Bovendien is het gebruik van bedrijfsruimten en percelen in de praktijk zeer dynamisch. Percelen worden tijdelijk gehuurd en verhuurd. Gebruikers van bedrijfsruimten en percelen zijn niet altijd de eigenaren ervan. Een geregistreerde marktdeelnemer kan (op papier) meerdere bedrijven hebben of een bedrijf is opgebouwd uit verschillende juridisch zelfstandige bedrijfseenheden. Dat maakt het toepassen van dit artikel binnen Nederland complex als zou worden gekozen voor het aanwijzen van meerdere gebieden binnen Nederland. Daarom is ervoor gekozen dat geen plantenpaspoort vereist is voor het verkeer van planten, plantaardige producten en andere materialen binnen en tussen de bedrijfsruimten van dezelfde geregistreerde marktdeelnemer voor zover de bedrijfsruimten van een geregistreerde marktdeelnemer en de locatie van de door hem gebruikte percelen zich in Nederland bevinden.

Aanvraag tot erkenning als inspectiecentrum (artikel 6)

De artikelen die over import gaan in verordening 2017/625 beschrijven de voorwaarden waaronder geïmporteerde zendingen moeten worden gekeurd. Zo stelt deze verordening eisen aan de inrichting van grenscontroleposten aan de buitengrens waar de inspecties in een inspectiecentrum moeten plaatsvinden. Als tijdelijke noodoplossing is in december 2019 heel Nederland aangewezen als grenscontrolepost omdat op dat moment nog geen regeling was vastgesteld voor het kunnen verleggen van inspecties naar inspectielocaties in het binnenland, zoals dat vóór 14 december 2019 gebeurde. Artikel 6 van deze regeling geeft de mogelijkheid bij de minister een aanvraag in te dienen tot erkenning als inspectiecentrum of controlepunt, aangezien de Europese basis hiervoor inmiddels van kracht is.

Aanvraag voor erkenning export bepaalde derde landen (artikel 7)

In het kader van de export van vruchtgroenten, uien en hardfruit naar bepaalde derde landen zijn met deze derde landen bilaterale afspraken gemaakt. Dit betreft onder meer de export van tomaat naar Canada en de export van vruchtgroenten naar Japan. In deze bilaterale afspraken zijn fytosanitaire voorwaarden opgenomen waaraan de exporteur moet voldoen. Om te waarborgen dat exporteurs aan die voorwaarden voldoet, voorziet artikel 7, eerste lid, er in dat de minister professionele marktdeelnemers kan erkennen voor export naar derde landen waarmee bilaterale afspraken zijn gemaakt, op grond waarvan fytosanitaire voorwaarden van toepassing zijn. In de erkenning worden voorwaarden opgenomen die er voor zorgen dat de houder van de erkenning aan de door het derde land gestelde voorwaarden voldoet. Door middel van het uitvoeren van fytosanitaire inspecties en bedrijfsaudits wordt geborgd dat de erkende professionele marktdeelnemer aan de voorwaarden gesteld in de erkenning, en daarmee aan de voorwaarden van het derde land, voldoet.

Artikel 7, tweede lid, voorziet er in dat de minister professionele marktdeelnemers kan erkennen voor deelname aan exportinspectie-vervangend systeemtoezicht ten behoeve van de afgifte van fytosanitaire certificaten. Twee voorbeelden hiervan zijn voorraadinspectie en het gebruik van veldinspecties. Zo kunnen in plaats van zendingsinspecties ook voorraadinspecties wordt uitgevoerd. Dit houdt in dat de NVWA of keuringsdienst planten en plantaardige producten inspecteert wanneer deze nog in voorraad zijn. Voldoen deze planten en plantaardige producten aan de fytosanitaire eisen van vooraf aangegeven bestemmingslanden, dan kan de professionele marktdeelnemer uit de voorraad zendingen samenstellen bestemd voor die landen. Deze zendingen kunnen worden gecertificeerd zonder dat een inspectie hoeft te worden uitgevoerd. Voor de betrokken professionele marktdeelnemer heeft dit grote logistieke voordelen. De voorwaarden die in de erkenning zijn opgenomen, zorgen er voor dat de fytosanitaire garanties die worden gegeven aan de daarvoor gestelde eisen voldoen. Naleving van de voorwaarden wordt geborgd door middel van het uitvoeren van audits.

Onder meer voorziet artikel 7, tweede lid, er ook in dat de minister professionele marktdeelnemers kan erkennen voor het gebruik van veldinspecties ten behoeve van het afgeven van exportgaranties. Waar reguliere inspecties op gereedstaande zendingen (of de hierboven vermelde voorraad) gebruikt worden voor de afgifte van specifieke fytosanitaire garanties, kan voor de erkende bedrijven officiële inspectie op product in het veld (kas of open veld) gebruikt worden. Hierdoor geniet het bedrijf logistiek voordeel bij het plannen van inspecties en het verwerken van het product. Aan deze erkenning zijn voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn sterk gericht op de identiteitsgarantie van het geïnspecteerde product en fytosanitair bewustzijn in de brede zin. De frequentie van bedrijfsinspecties is afhankelijk van het product en de exportgaranties (vrijwaring van ziekten en plagen) die de NVWA moet kunnen afgeven voor de exportbestemming.

HOOFDSTUK 3. PREVENTIE
§ 3.1. Bruinrot en ringrot (artikel 8 t/m 12)

Ringrot in aardappelen wordt veroorzaakt door de bacterie Clavibacter sepedonicus en levert een aanzienlijk gevaar op voor de aardappelteelt. De plantenziekte bruinrot wordt veroorzaakt door de bacterie Ralstonia solanacearum die tot grote schade in de aardappelteelt kan leiden. Ter voorkoming van de verspreiding van bruinrot en ringrot en adequate bestrijding is het noodzakelijk maatregelen te nemen. Daarnaast kan met deze maatregelen de exportpositie van de Nederlandse aardappelsector veilig worden gesteld.

Beregeningsverbod (poot)aardappelen (artikel 8 en 9)

Oppervlaktewater blijkt een belangrijke verspreidingsbron van de bruinrotbacterie te zijn. Gezien de verwevenheid van waterstromen in Nederland, bestaat er in geheel Nederland een potentieel risico op de aanwezigheid van bruinrot in het oppervlaktewater. Vanwege de doelstelling om pootgoed vrij te houden van bruinrot, geldt derhalve voor de teelt van pootaardappelen in geheel Nederland een verbod op het gebruik van oppervlaktewater (artikel 9).

Het gebruik van water dat afkomstig is uit een bron of kwelwater en dat op veilige wijze is opgeslagen in een sloot wordt in de onderhavige regeling van het beregeningsverbod uitgezonderd. Een veilige wijze van tussenopslag is mogelijk op twee verschillende manieren: opslag in een bruinrot veilige afwateringssloot of opslag in een bruinrot veilige infiltratiesloot. Opslag in een bruinrot veilige afwateringssloot biedt van beide opslagmethoden de meeste garanties tegen besmetting met bruinrot omdat, door de ligging van een dergelijke sloot, geen instroom van oppervlaktewater uit naburige, mogelijk besmette, watergangen mogelijk is. Om deze reden is in de beregeningsverbodsgebieden, waar de aanwezigheid van de bruinrotbacterie is aangetoond (zie hierna), enkel het gebruik van afwateringssloten toegestaan.

Voorts worden in deze regeling gebieden aangewezen waar het verboden is oppervlaktewater te gebruiken bij de teelt van consumptie- en zetmeelaardappelen en andere waardplanten van de bacterie Ralstonia solanacearum, omdat uit onderzoek is gebleken dat het oppervlaktewater besmet is met de bacterie Ralstonia solanacearum of wordt verdacht daarmee te zijn besmet. Deze gebieden worden aangeduid als beregeningsverbodsgebieden.

In bijlage 1 van de regeling zijn kaarten opgenomen waarop de beregeningsverbodsgebieden voor consumptie- en zetmeelaardappelen en enkele andere gewassen genoemd in artikel 9, tweede lid,, zijn aangegeven. Wat onder het begrip oppervlaktewater dient te worden verstaan wordt in onderhavige regeling verduidelijkt door dit begrip te definiëren (artikel 1).

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoekt met behulp van watermonsters jaarlijks oppervlaktewateren in Nederland op de aanwezigheid van de bruinrotbacterie. De resultaten van dit onderzoek zijn bepalend voor het vaststellen van de beregeningsverbodsgebieden. Uitgangspunt voor het vaststellen van de omvang van beregeningsverbodsgebieden is dat deze niet groter moeten zijn dan noodzakelijk is, rekening houdend met fytosanitaire risico’s en waterstromen.

Wanneer blijkt dat in (delen van) eerder aangewezen beregeningsverbodsgebieden drie jaar achtereen de bacterie niet (meer) voorkomt, kan een beregeningsverbodsgebied of delen daarvan worden opgeheven. Telers mogen het oppervlaktewater in de opgeheven gebieden gebruiken voor het beregenen van consumptie- en zetmeelaardappelen.

Integrale toets (artikel 10)

Aardappelen mogen slechts als pootaardappel in het verkeer worden gebracht of als pootaardappel worden gebruikt indien door de minister een verklaring is afgegeven dat de partij vrij is bevonden van de ziekten bruin- en ringrot. Voor een dergelijke verklaring worden partijen aardappelen bemonsterd en de genomen monsters worden onderzocht op bruin- en ringrot. Dit onderzoek wordt in beginsel uitgevoerd door de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (de NAK). Als uit deze onderzoeken een mogelijke besmetting blijkt, kan de NVWA vervolgtesten uitvoeren. Voor deze onderzoeken en tests worden kosten in rekening gebracht. Jaarlijks worden daarvoor tarieven vastgesteld. Deze tarieven zijn opgenomen in de Regeling tarieven Plantgezondheidswet.

In het derde lid zijn uitzonderingen op het verbod van het eerste lid opgenomen voor pootgoed dat bestemd is voor eigen gebruik. Het gaat hierbij om prebasispootgoed van de 1e, 2e of 3e generatie dat niet in het handelsverkeer wordt gebracht. Dit pootgoed wordt door de NAK gecertificeerd als respectievelijk PB1, PB2 en PB3. Voorts wordt een uitzondering gemaakt voor de pootaardappelen als bedoeld in artikel 40, tweede en derde lid. Dit betreft pootaardappelen die niet goedgekeurd hoeven te worden overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van de Regeling verhandeling teeltmateriaal (zie ook paragraaf 3.8). Het pootgoed dat is uitgezonderd in artikel 10, derde lid, mag voor eigen vermeerdering worden gebruikt zonder dat hiervoor een verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven.

Snijverbod pootgoed (artikel 11 en 12)

Bij de teelt van aardappelen is voor het voorkomen van de verspreiding van ringrot het snijden van pootgoed en het gebruik daarvan een belangrijk aandachtspunt. Een lichte ringrotbesmetting kan door het snijden leiden tot een omvangrijke verspreiding van de ringrotbacterie. Het teeltvoorschrift moet de kans op vermeerdering en verspreiding van ringrot minimaliseren.

In artikel 11 en 12 worden regels gesteld omtrent het snijden en gebruik van gesneden pootaardappelen om de kans op de verspreiding van ringrot te verkleinen. Het snijverbod geldt in beginsel voor alle pootaardappelen. Uitgezonderd zijn pootaardappelen die gebruikt worden ten behoeve van de teelt van zetmeelaardappelen en consumptieaardappelen op bedrijven waar geen reguliere NAK-pootaardappelteelt plaatsvindt. Deze beperking is nodig om de risico’s van (kruis)besmetting in de pootgoedproductieketen te minimaliseren.

§ 3.2. Bacterievuur (artikel 13 en 14)

De bacterie Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al., is een gereguleerd niet-quarantaineorganisme (RNQP). Dit organisme veroorzaakt de plantenziekte bacterievuur. Deze ziekte vormt een bedreiging voor de bedrijfsmatige teelt van bepaalde fruitsoorten als appel en peer en van voor bacterievuur gevoelige waardplanten, waaronder boomkwekerijgewassen. Maar ook voor planten in het openbaar en particulier groen, zoals de meidoorn en de mispel. Gevoelige planten bestemd voor opplant moeten voldoen aan de voorwaarden gesteld in Bijlage V, Deel C, bij uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PbEU 2019, L 319) (hierna: uitvoeringsverordening 2019/2072).

Bacterievuur komt in de Europese Unie (EU), en ook in Nederland, voor. In verschillende landen in de EU zijn beschermde gebieden (protected zones) aangewezen die vrij zijn van bacterievuur (Bijlage III, uitvoeringsverordening 2019/2072). Waardplanten van bacterievuur, zoals vermeld in Bijlage X, punt 9, van uitvoeringsverordening 2019/2072, kunnen alleen onder voorwaarden in deze beschermde gebieden worden binnengebracht.

Om naar deze beschermde gebieden waardplanten van bacterievuur te mogen exporteren, geeft Bijlage X van uitvoeringsverordening 2019/2072 onder meer als optie aan dat de plaats waar deze waardplanten zijn geproduceerd en een bepaalde zone daaromheen vrij moet zijn van bacterievuur.

Om export van Nederlandse boomkwekerijproducten naar de beschermde gebieden in Europa en derde landen mogelijk te maken, zijn daarom in Nederland bufferzones ingesteld rondom boomteeltgebieden overeenkomstig Bijlage X, punt 9, onder d, van uitvoeringsverordening 2019/2072. In deze gebieden is het verboden, anders dan in het kader van de bedrijfsmatige teelt of in de hieronder genoemde uitzonderingsgebieden voor de meidoorn, voor bacterievuur gevoelige waardplanten op te planten, te bewaren en te vervoeren. Door gerichte opsporing en bestrijding van Erwinia amylovora wordt de bedrijfsmatige teelt van waardplanten van bacterievuur extra beschermd. Artikel 13 en 14 voorzien er in dat maatregelen ter voorkoming en bestrijding van bacterievuur kunnen worden opgelegd. Waardplanten die geteeld zijn op een perceel binnen een bufferzone mogen voorzien worden van een plantenpaspoort voor verkeer naar en binnen beschermde gebieden voor bacterievuur (Plant Passport-PZ Erwinia amylovora). De aangewezen bufferzones zijn op kaart in bijlage 2 aangegeven (artikel 12).

Uitzonderingsgebieden voor meidoorn (artikel 12)

De soorten Crataegus calycina, Crataegus laevigata en Crataegus monogyna met uitzondering van de daartoe behorende cultivars (hierna meidoorn) zijn voor bacterievuur gevoelige waardplanten. De meidoorn heeft in Nederland echter ook een ecologische en landschappelijke functie in het buitengebied. In gebieden binnen een bufferzone waar de meidoorn een landschappelijk bepalende rol speelt, is voor de niet-bedrijfsmatige teelt een uitzondering gemaakt op het verbod om planten van de meidoorn op te planten, te bewaren en te vervoeren. Deze gebieden binnen de bufferzones zijn ook op de kaarten in bijlage 2 aangegeven.

De gebiedsaanwijzing komt mede tot stand in afstemming tussen de verschillende belanghebbende partijen.

§ 3.3. Wratziekte (artikel 15 t/m 18)

Wratziekte wordt veroorzaakt door de schimmel Synchytrium endobioticum (Schilb.) Percival en is bedreigend voor de aardappelteelt en de teelt van voor opplant bestemde planten, zoals bloembollen, bomen en vaste planten. Op grond van verordening 2016/2031 en Richtlijn 68/464/EEG van de Raad van 8 december 1969 betreffende de bestrijding van de wratziekte (PbEU 1969, L 323) moet de introductie en verspreiding van dit schadelijk organisme worden voorkomen.

Terreinen die besmet zijn, blijven dit lange tijd en vanuit deze terreinen kan verdere verspreiding optreden. Op grond van artikel 8 van de Plantgezondheidswet legt de NVWA overeenkomstig Richtlijn 68/464/EEG maatregelen op als er een besmetting wordt vastgesteld. De richtlijn bepaalt dat naast een besmet terrein ook een veiligheidszone moet worden aangewezen. Dit betreft de terreinen waarop wratziekte dreigt op te treden. Op de veiligheidszone (ook wel bufferzone genoemd) mogen aardappelen worden geteeld van rassen die zodanig resistent zijn dat geen secondaire besmetting is te verwachten. In artikel 16 is bepaald dat deze rassen bij besluit van de minister worden aangewezen. Voorts bepaalt artikel 17 dat de teelt van aardappelen in tuinen kan worden beperkt tot door de minister aangewezen resistente aardappelrassen.

Om de vermeerdering en verspreiding van de ziekte te voorkomen zijn preventie- en kerngebieden ingesteld waar alleen rassen mogen worden geteeld die in voldoende mate resistent zijn tegen wratziekte. De bijlagen 3, 4 en 5 genoemd in artikel 18 bevatten overzichten met relevante resistente aardappelrassen en daarvoor aangewezen gebieden.

De rassenlijst opgenomen in bijlage 3 bevat de rassen met een voldoende mate van resistentie tegen fysio 18 (T1) en 2/6 (O1/G1). Deze lijst is belangrijk voor de zetmeelaardappelteelt in kleine gebieden rondom besmette terreinen of percelen in Noordoost Nederland.

De rassenlijst opgenomen in bijlage 4 bevat de rassen in verband met fysio 2/6 (O1/G1). Deze lijst is belangrijk voor de aardappelteelt in het Noordoostelijk zand- en dalgrondgebied en de zetmeelaardappelteelt in het zogenoemde zetmeelaardappeltelend gebied. De rassenlijst opgenomen in bijlage 5 bevat de rassen in verband met fysio 1 (D1). Deze lijst is belangrijk in de preventiegebieden in Zuidoost Nederland.

De bijlagen worden met regelmaat geactualiseerd.

§ 3.4. Phytophtora infestans (artikel 19 t/m 22)

Phytophthora infestans of aardappelziekte is een schimmelziekte die grote schade kan aanrichten in aardappelen. Ter voorkoming/bestrijding van Phytophtora infestans gelden drie verplichtingen: afdekken van aardappelafvalhopen, bestrijden van grote ziektehaarden en het bestrijden van opslagplanten van aardappelen.

Artikel 19 en 20 zien op het voorkomen van bronnen van de schimmelziekte Phytophthora infestans die zouden leiden tot verdere verspreiding. Artikel 19 stelt eisen aan het afdekken van niet-uitgeplante aardappelen en afval van aardappelen, tenzij bestemd om te worden uitgeplant. Artikel 20 stelt eisen alvorens mag worden ontdaan van niet-uitgeplante aardappelen of afval van aardappelen.

De artikelen 21 en 22 bevatten voorschriften omtrent de bestrijding van Phytophthora infestans en aardappelopslag. Naast het omschrijven van een niet toelaatbare besmetting, is degene die het terrein of perceel in gebruik heeft verplicht om maatregelen te nemen teneinde dergelijke besmettingen of aardappelopslag tegen te gaan.

§ 3.5. Vergelingsziekte bij bieten (artikel 23 t/m 25)

Vergelingsziekte wordt veroorzaakt door het zwak vergelingsvirus (BMYV) en het sterk vergelingsvirus (BYV). Deze virussen overwinteren in bieten die ’s winters worden opgeslagen en worden gebruikt voor vervoedering. Vergelingsziekte bij bieten kan de opbrengst en de kwaliteit van suikerbieten en voederbieten flink schaden.

De voorschriften moeten de verspreiding van de vergelingsziekte tegengaan door te voorkomen dat de volgende teelt wordt besmet vanuit zieke bieten (door luizen).

Het algemene voorschrift is een verbod om in belangrijke teeltgebieden suiker- en voederbieten (of resten daarvan) met bladvorming in voorraad te hebben. Daarnaast geldt in bepaalde gebieden een verbod op zaadbietenteelt en in andere gebieden is dit wel toegestaan op voorwaarde dat de bladluizen worden bestreden.

De artikelen 23, 24 en 25 hebben als doel het voorkomen van de verspreiding van de vergelingsziekte bij bieten. Ten aanzien van belangrijke teeltgebieden wordt door artikel 23 zaadteelt van bieten verboden, en stelt artikel 24 het verplicht om bladluizen die het bietenvergelingsvirus verspreiden te bestrijden. Tevens worden door artikel 25 regels gesteld omtrent het voorhanden of op voorraad hebben van bieten in het voorjaar.

§ 3.6. Valse meeldauw en koprot (artikel 26 t/m 29)

Valse meeldauw is een zogeheten pseudoschimmel die wordt veroorzaakt door de oömyceet Peronospora destructor. Koprot wordt veroorzaakt door Botrytisschimmels (in Nederland B.aclada en B.alii). Bestrijding van deze ziekten is vooral een kwestie van preventie en beheersing. Valse meeldauw en koprot zorgen regelmatig voor problemen in de uienteelt.

Naast zaai- en plantuien, winteruien, zilveruien en picklers (Allium cepa) vallen ook sjalotten (Allium ascalonicum) onder de bepalingen inzake valse meeldauw.

Het is verplicht de belangrijkste infectiebronnen van valse meeldauw en koprot te bestrijden. Dit zijn uienafval(hopen) (artikel 26 en 27) en ziektehaarden voor vergelingsziekten in uienpercelen (artikel 28). Hiertoe is een afdekplicht voor afval en niet-uitgeplante uien voorgeschreven. In artikel 28 wordt aantasting van valse meeldauw omschreven. Gebruikt uitgangsmateriaal voor de teelt van plantuien moet aantoonbaar door een keuringsdienst op valse meeldauw zijn gecontroleerd (artikel 29). Voor de beoordelingsrapporten bestaat een bewaarplicht.

§ 3.7. Knolcyperus (artikel 30 t/m 33)

Knolcyperus is een hardnekkig onkruid dat in landbouwgewassen en tuinbouwgewassen grote schade kan veroorzaken. Het teeltvoorschrift moet de vermeerdering en verspreiding voorkomen.

Percelen landbouwgrond kunnen besmet raken via plantgoed en pootgoed. Bovendien kan het onkruid worden overgebracht via werktuigen met aanhangende grond. Partijen die met knolcyperus zijn besmet, zijn waardeloos en moeten worden vernietigd. Het teeltvoorschrift moet de vermeerdering en verspreiding voorkomen, en daarmee problemen bij de export van voor opplant bestemde planten (bijvoorbeeld bloembollen en pootaardappelen).

In artikel 30 is geregeld dat voor percelen waarvan de minister heeft vastgesteld dat ze zijn besmet met knolcyperus, een teeltverbod geldt. Op deze percelen mogen geen akkerbouwgewassen en tuinbouwgewassen worden geteeld waaronder maïs en graszoden. Daarnaast moet de gebruiker van het perceel maatregelen nemen om de knolcyperus te vernietigen en verspreiding tegen te gaan (artikel 31)) Wijzigt de eigendom of het gebruik van het terrein of perceel waarvoor het teeltverbod geldt, dan dienen de nieuwe eigenaar of gebruiker en de minister hierover te worden geïnformeerd (artikel 32). Bovendien gelden maatregelen voor het gewas dat op het veld staat, op het moment dat de knolcyperus wordt aangetroffen. Het teeltverbod wordt pas ingetrokken nadat is geconstateerd dat het getroffen (deel van het) perceel of terrein drie jaar vrij van knolcyperus is (artikel 33).

§ 3.8. Aardappelmoeheid (artikel 34 t/m 40)

Aardappelmoeheid (AM) is een plaag die aardappelplanten aantast en wordt veroorzaakt door de aardappelcysteaaltjes Globodera rostochiensis en Globodera pallida. Aantasting van de aardappelplant door het aardappelcysteaaltje heeft tot gevolg dat de aardappelplant minder goed groeit of sterft. De plaag kan een grote inkomstenderving tot gevolg hebben. Het aardappelcysteaaltje kan meer dan 10 jaar in de grond overleven en wordt actief wanneer het met voor het aardappelcysteaaltje gevoelige planten – waaronder aardappelplanten – in aanraking komt.

In richtlijn 2007/33/EG van de Raad van 11 juni 2007 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en houdende intrekking van Richtlijn 69/465/EEG (PbEU 2007, L 156) (hierna: richtlijn 2007/33)

zijn voorschriften vastgelegd inzake de opsporing en de bestrijding van het aardappelcysteaaltje, de bemonsterings- en testmethoden en de registratie van AM-vrije en AM-besmette percelen van het aardappelcysteaaltje. Doel van de maatregelen is om de verspreiding en besmetting met aardappelmoeheid te beheersen en de export van voor opplant bestemde planten, waarvoor de eis geldt dat dit AM-vrij moet zijn, niet te belemmeren.

De EU-regelgeving onderscheidt 3 groepen gewassen wat betreft het risico voor verspreiding van AM. Dit zijn:

  • pootaardappelen en voor opplant bestemde planten van andere waardplanten van AM;

  • een groep uitgangsmaterialen die veelal in rotatie met aardappelen worden geteeld: de licht gereguleerde gewassen;

  • overige gewassen, waaronder de boomkwekerijproducten en vaste planten.

In artikel 35 van deze regeling is bepaald dat door de minister aangewezen planten alleen mogen worden geteeld als de teler beschikt over een door de minister afgegeven verklaring dat de grond vrij bevonden is van besmetting met het aardappelcysteaaltje. Een dergelijke verklaring wordt afgegeven als op grond van officieel onderzoek naar de aanwezigheid van aardappelcysteaaltjes is gebleken dat geen aardappelcysteaaltjes aanwezig zijn. In artikel 35 staat ook beschreven onder welke voorwaarden hiervan kan worden afgeweken.

In artikel 36 is bepaald dat de minister jaarlijks een lijst vaststelt waarin de resistentieniveaus van onderzochte en bij de NVWA aangemelde aardappelrassen zijn opgenomen. Dit is nodig in verband met de bestrijding van het aardappelcysteaaltje. Op basis van artikel 9 van richtlijn 2007/33 stelt iedere lidstaat een bestrijdingsprogramma op. Daarin wordt onder andere bepaald op welke wijze met besmette percelen moet worden omgegaan en welke activiteiten onder welke voorwaarden op dergelijke percelen mogen plaatsvinden. Maatregelen worden opgelegd op basis van artikel 8 van de wet.

In artikel 37 is bepaald dat het in 5 gebieden waar veel voor opplant bestemde planten worden geteeld verboden is om aardappelen te telen. Op deze manier wordt gegarandeerd dat voor opplant bestemde planten afkomstig uit deze gebieden vrij zijn van aardappelmoeheid. Het betreft globaal de volgende regio’s: Boskoop e.o., Zundert, Betuwe (Kesteren, Dodewaard en Heteren), Kennemerland en De Zuid (voor een overzicht zie bijlage 8).

Artikel 38 bevat voorschriften over het telen van aardappelen op terreinen of percelen waarop in voorgaande jaren ook aardappelen zijn geteeld. Doel van deze voorschriften is het beheersen van de aardappelziekte aardappelmoeheid. De voorschriften stellen eisen aan het aantal keren dat op een zelfde perceel of terrein aardappelen geteeld mogen worden, namelijk niet vaker dan één keer in de drie jaar. Voor de vroege teelt van aardappelen zijn onder voorwaarden en in nader aangewezen gebieden uitzonderingen mogelijk. Deze gebieden en de voorwaarden zijn in bijlage 9 benoemd.

Artikel 39 bepaalt dat producenten van teeltmateriaal van boomkwekerijgewassen en vaste planten slechts mogen telen op op aardappelmoeheid getoetste en vrij bevonden terreinen en percelen of op terreinen en percelen waarop de laatste twaalf jaar geen aardappelen of waardplanten zijn geteeld. Dit wordt aangetoond door middel van een verklaring, label of beoordelingsrapport van een keuringsdienst. Van deze verplichting zijn de terreinen en percelen die in de in bijlage 8 genoemde gebieden liggen uitgezonderd. Voorts geldt dat het voor de teelt gebruikte uitgangsmateriaal aantoonbaar vrij moet zijn van AM. Boomkwekerijgewassen en vaste planten waarvoor artikel 39 geldt, maar die niet overeenkomstig de daarin gestelde voorwaarden zijn geteeld, mogen niet in het verkeer worden gebracht.

Na overleg met de stakeholders geldt artikel 39, anders dan in artikel 4b van de Regeling bestrijding schadelijke organismen, niet voor alle telers maar alleen nog voor producenten van teeltmateriaal van boomkwekerijproducten en vaste planten. Daarnaast geldt ook niet meer dat al het voor de teelt te gebruiken uitgangsmateriaal van AM-vrije grond afkomstig moet zijn. Artikel 40, eerste lid, bepaalt dat het uitgangsmateriaal aantoonbaar vrij moet zijn van aardappelmoeheid. Dit kan onder meer als volgt worden aangetoond:

  • Het uitgangsmateriaal is afkomstig van een Nederlands productieperceel.

  • Door middel van een pre-export certificaat of fytosanitair certificaat waaruit blijkt dat het uitgangsmateriaal vrij is van aardappelmoeheid.

  • Er is een onderzoekuitslag van aanhangende grond/kluit van het te planten plantgoed waarbij geen aardappelmoeheid is aangetoond.

  • Het plantgoed is volledig grondvrij.

Hiermee is het voor andere lidstaten niet meer verplicht om te verklaren dat uitgangsmateriaal afkomstig is van AM-vrije grond.

In aansluiting op artikel 39, eerste lid, bepaalt het tweede lid van dit artikel dat gedurende 12 maanden aantoonbaar moet zijn dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 40 stelt eisen aan het gebruik van pootgoed voor de aardappelteelt. In het algemeen geldt dat pootgoed moet zijn goedgekeurd. De leden 2 en 3 beschrijven de uitzonderingen voor de teelt van pootaardappelen die bestemd zijn voor eigen gebruik. Om fytosanitaire risico’s zoveel mogelijk te beperken is voor de uitzondering genoemd onder lid 2 een gebied ingesteld (bijlage 11) waar alleen de in bijlage 10 genoemde rassen mogen worden geteeld.

HOOFDSTUK 4. OVERTREDINGEN
Bestuurlijke boete (artikel 43)

De bestuurlijke boete maakt het mogelijk lik-op-stuk beleid te voeren tegen overtredingen die leiden tot fytosanitaire risico’s. Dergelijke overtredingen van de fytosanitaire regelgeving zijn in beginsel eenvoudig te constateren, specialistisch van aard en er is geen inzet van opsporingsbevoegdheden noodzakelijk. Strafrechtelijk optreden is gezien de ernst en het karakter van deze overtredingen vaak een verhoudingsgewijs zware maatregel, onder andere omdat strafrechtelijke handhaving altijd tot een registratie in het Justitieel Documentatiesysteem leidt. In de praktijk zal de NVWA namens de minister de boetes opleggen op basis van door aangewezen toezichthouders opgemaakte rapporten over de geconstateerde overtredingen.

In artikel 43 van deze regeling is invulling gegeven aan artikel 8 van het Besluit plantgezondheid, waarin vijf verschillende boetecategorieën zijn vastgesteld voor de in de wet aangewezen overtredingen. Dit betreft verbodsbepalingen uit de wet en bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften van verordening 2016/2031, verordening 2017/625 en gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen van deze verordeningen. Categorie 1 betreft minder ernstige, naar verwachting veel voorkomende overtredingen en categorie 5 betreft de zwaarste overtredingen. De hoogte van de aan de overtreder op te leggen bestuurlijke boete is voor iedere boetecategorie vastgelegd in artikel 8 van het Besluit plantgezondheid. In bijlage 12 staan de overtredingen vermeld en de boetecategorie die op die overtreding van toepassing is.

De zwaarte van de overtreding, het fytosanitaire risico en het verstorende effect dat de overtreding heeft op de sector en de samenleving is meegewogen bij het bepalen van de boetecategorie. Het fytosanitaire handhavingsbeleid is gericht op het vergroten van het fytosanitair bewustzijn: wetsovertreding leidt tot een risico op het uitbreken of verder verspreiden van quarantaineorganismen, met mogelijke consequenties voor de natuur, de landbouw en de handel. Deze regeling hanteert daarom bij eerste overtredingen een relatief lage bestuurlijke boete. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid. In interventiebeleid kan worden bepaald dat in plaats van een bestuurlijke boete een schriftelijke waarschuwing kan worden gegeven, waarbij de overtreder verbeteringen dient door te voeren in de bedrijfsvoering.

Bij herhaling van een overtreding door de natuurlijke persoon of rechtspersoon geeft de overtreder geen blijk van omgevingsbewustzijn en van het risico dat het gedrag heeft op de maatschappij, de sector en de natuur, en dient zwaarder gestraft te kunnen worden. In artikel 43 tweede en derde lid is daarom opgenomen dat indien een natuurlijke persoon of rechtspersoon binnen vijf jaren nadat een eerste overtreding is geconstateerd voor de tweede of derde keer (of nog vaker) hetzelfde artikel of artikellid overtreedt een bestuurlijke boete opgelegd kan krijgen overeenkomstig de bedragen die horen bij één respectievelijk twee boetecategorieën hoger dan die in bijlage 12 voor de desbetreffende overtreding is vastgelegd. Daarbij geldt voor natuurlijke personen een maximum van een boete van de derde categorie zoals vastgelegd in de Plantgezondheidswet.

Daarnaast bestaat steeds de mogelijkheid om, indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, de overtreding voor te leggen aan het Openbaar Ministerie, zoals bepaald in artikel 22, tweede lid, van de wet.

Overgangsbepaling (artikel 44)

Voor besluiten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Plantgezondheidswet zijn genomen op basis van de Regeling bestrijding schadelijke organismen, blijft het recht gelden zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Plantgezondheidswet.

2. Regeldruk

De Regeling plantgezondheid heeft geen gevolgen voor de eenmalige en structurele administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor het bedrijfsleven boven die rechtstreeks uit de Europese verordeningen volgen1. De Regeling plantgezondheid is grotendeels een een-op-een overzetting van bestaande artikelen uit de Regeling bestrijding schadelijke organismen, het Besluit bestrijding schadelijke organismen, het Besluit bestrijding bacterievuur 1983, de Beschikking bestrijding bacterievuur 1984, de Regeling bruin- en ringrot 2000 en het Besluit bestrijding wratziekte 1973. Omdat dit reeds lang bestaande nationale wetgeving betreft komt daar geen nieuwe regeldruk uit voort. In de Regeling plantgezondheid staan tevens enkele nieuwe artikelen die rechtstreeks volgen uit verordening 2016/2031 en verordening 2017/625. De implementatie van de verordeningen heeft een-op-een plaatsgevonden. Waar mogelijk is gekozen voor het minst belastend alternatief binnen de verordeningen. Als de invulling van de artikelen rechtstreeks voortkomt uit de EU-wetgeving, en er niet meer wordt geëist dan de EU vraagt, wordt dit niet aangemerkt als gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven.

LNV en ATR hebben recent afgesproken dat onder bepaalde voorwaarden ministeriële regelingen niet meer hoeven te worden voorgelegd aan de adviescommissie van de ATR. Dat geldt onder andere voor één-op-één implementatie van EU-regelgeving (geen nationale koppen) en voor reeds bestaande, nationale regelgeving waar geen nieuwe regeldruk uit voortkomt. Geconcludeerd is dat de Regeling plantgezondheid aan die voorwaarden voldoet en derhalve niet voor advies aan de adviescommissie van de ATR hoefde te worden voorgelegd.

3. Uitvoerings- en Handhaafbaarheidstoets

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is op 26 oktober 2020 verzocht een Uitvoerings- en Handhaafbaarheidstoets uit te voeren voor de Regeling plantgezondheid. Gevraagd is bij de toetsing van de Regeling plantgezondheid ook het oordeel van de plantaardige keuringsdiensten te betrekken, mede omdat in de uitvoering van de officiële controles en andere officiële activiteiten een goede samenwerking tussen NVWA en de plantaardige keuringsdiensten van belang is. De NVWA heeft deze toetsing uitgevoerd en daarin de inbreng van de plantaardige keuringsdiensten BKD, KCB, NAK en NakTuinbouw meegenomen. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van deze toetsing samengevat.

De NVWA en de keuringsdiensten concluderen dat het voorstel voor de Regeling plantgezondheid uitvoerbaar en handhaafbaar is indien de in deze toets gedane aanbevelingen in acht worden genomen.

De NVWA heeft eerder aangegeven voor deze nieuwe taken en werkzaamheden voortvloeiend uit de implementatie van de PHR en OCR in de plantgezondheid regelgeving 38 FTE aan extra formatie nodig te hebben. Deze formatie is toegewezen. Met de toegekende formatie is de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar. De Regeling Plantgezondheid geeft voor zowel de NVWA als de keuringsdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van de fraudebestendigheid.

De toets gaat ook nader in op de uitvoerbaarheid van enkele specifieke artikelen in de Regeling Plantgezondheid. Het oordeel over deze artikelen is dat zij uitvoerbaar zijn, mits de aanbevelingen worden overgenomen. Het betreft de volgende artikelen:

  • Artikel 39, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat aardappelen uitsluitend worden geteeld met gebruikmaking van goedgekeurde pootaardappelen. Hierop bestaan twee uitzonderingen, die in het tweede en derde lid worden benoemd. De uitzondering van het tweede lid ziet op de eigen vermeerdering t.b.v. de zetmeelaardappelteelt. De Stichting TBM heeft als taak om hierop toe te zien. Om te voorkomen dat de uitzondering van het tweede lid ook wordt gebruikt voor het telen van aardappelen zonder dat Stichting TBM daarop toezicht houdt, verdient het aanbeveling om aan het tweede lid een onderdeel toe te voegen dat luidt: ‘a. zijn voorzien van een schriftelijke verklaring van Stichting TBM en’. Onderdeel b van het derde lid luidt: ‘aangemeld bij NAK’. Om verwarring met de reguliere aangifte bij de NAK te voorkomen, wordt aanbevolen om de zelfde bewoordingen te kiezen als in het voorgestelde onderdeel a van het tweede lid, dus: ‘a. zijn voorzien van een schriftelijke verklaring van de NAK en’. N.a.v. de aanbeveling van de NVWA is het artikel aangepast.

  • Artikel 14 van de Regeling bepaalt dat de minister de gebruiksgerechtigde van een terrein, waarop aantasting van planten door bacterievuur is waargenomen, en van in de onmiddellijke omgeving daarvan gelegen terreinen, verplicht maatregelen te nemen ter bestrijding van genoemde plantenziekte. Bacterievuur is een EU gereguleerd niet-quarantaineorganisme (RNQP). Op basis van artikel 3, derde lid, derde aandachtstreepje, is het mogelijk om maatregelen op te leggen wanneer een RNQP wordt aangetroffen. Dit is dus ook al mogelijk voor bacterievuur. Om dubbele bevoegdheden te voorkomen, wordt geadviseerd om artikel 14 te schrappen. N.a.v. de aanbeveling is het artikel geschrapt.

  • Artikel 2 gaat over het onder verzegeling brengen. Dit betekent een (vergaande) beperking van het vervoer welke (waarschijnlijk) ook onder art. 138, lid 2, sub d van de OCR valt. Het is de vraag of een dergelijke vergaande bevoegdheid (nog) aan de keuringsdiensten kan worden gemandateerd in het licht van art. 31, lid 3 OCR, of dat dit uitsluitend een bevoegdheid moet zijn van de bevoegde autoriteit. Gezien de keuze voor de beperkte bevoegdheid van de keuringsdiensten op grond van artikel 3, sub g. van het Besluit Plantgezondheid zou het vastleggen van partijen met verdenking van een quarantaineorganisme door de keuringsdiensten niet langer mogelijk zijn. Aanbevolen wordt hier in de toelichting aandacht aan te besteden en deze bevoegdheidskwestie te verduidelijken. N.a.v. dit advies is de tekst in de toelichting op dit punt iets verduidelijkt.

  • Het bepaalde inzake de aardappelopslag heeft betrekking op elke vermeerderaar en teler ongeacht gewasgroep. De keuringsdiensten verrichten regulier keuringswerkzaamheden in plant-uitjes en dient dus ook in die gewasgroep genoemd aardappelopslag-voorschrift te handhaven terwijl de producent van consumptie-uien niet met deze reguliere keuringsaanpak wordt geconfronteerd. Dat vraagt om afstemming van de keuringswerkzaamheden. Bij de uitvoering zal waar nodig invulling gegeven worden aan de afstemming van de bovengenoemde keuringswerkzaamheden.

  • Niet duidelijk is welke handhavingsinstrumenten de keuringsdiensten ten gevolge van en in het kader van deze regeling precies hebben en hoe die kunnen worden ingezet een en ander in relatie tot het Besluit Plantgezondheid. Aanbevolen wordt hier in de toelichting nader op in te gaan. N.a.v. dit advies zal de toelichting op het punt iets verduidelijkt worden.

  • Aanbevolen wordt tevens de vastgestelde boete categorieën te toetsen in relatie tot bepaalde verboden handelingen en het met die handelingen te behalen commerciële voordeel. De boetes lijken niet altijd in verhouding te staan met dat voordeel. Omdat in het fytosanitaire domein de bestuurlijke boete een nieuw instrument is, is bij het vaststellen van de boetecategorieën geprobeerd een goede balans te vinden. Zo zal een boete die voor een grote teler al als stevig wordt ervaren, voor een kleine teler als zeer hoog worden gevoeld. Daarom is nu voor een enigszins voorzichtige aanpak gekozen. In de komende tijd kan in het fytosanitaire domein ervaring worden opgebouwd met het instrument bestuurlijke boete en kan in een latere fase bezien worden of de boetecategorieën aanpassing behoeven.

4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2021. Dan treedt de Plantgezondheidswet in werking.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

RAPPORTAGE REGELDRUK PLANTGEZONDHEIDSWETGEVING. Onderzoek naar de regeldruk voor het bedrijfsleven als gevolg van de Plantgezondheidswet, het Besluit plantgezondheid (concept) en de Regeling plantgezondheid (Bont Consult, april 2020)

Naar boven