Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 15 februari 2021, nummer 3202359, houdende de tijdelijke aanwijzing van de (overige) zittingsplaatsen van een gerechtshof als (overige) zittingsplaatsen van een ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie, ten behoeve van hoger beroepszaken rijksbelastingen (Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch)

De Minister voor Rechtsbescherming

Gelet op artikel 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie;

Gehoord de Raad voor de rechtspraak;

BESLUIT

Artikel 1

Voor de behandeling in hoger beroep van rijksbelastingzaken, die aanhangig zijn gemaakt bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch en in eerste aanleg zijn behandeld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, wordt het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen tijdelijk mede worden aangemerkt als zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 15 februari 2021. Deze regeling vervalt met ingang van 15 februari 2024.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Den Haag, 15 februari 2021

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

Met deze regeling wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). Op grond van die bepaling kan de Minister voor Rechtsbescherming een gerechtshof aanwijzen waarvan de (overige) zittingsplaatsen voor de behandeling van een bepaalde categorie van zaken tijdelijk mede worden aangemerkt als (overige) zittingsplaatsen van een ander gerechtshof. Een dergelijke aanwijzing kan alleen worden gegeven in geval van een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit.

Deze aanwijzing wordt gedaan op verzoek van de Raad voor de rechtspraak vanwege een tijdelijk gebrek aan zittingscapaciteit op het terrein van rijksbelastingzaken bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Raadsheren van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verlenen vanwege dit capaciteitsgebrek bijstand aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant, door daar als rechter-plaatsvervangers rijksbelastingzaken te behandelen in eerste aanleg. Deze aanwijzing is nodig om te voorkomen dat een schijn van partijdigheid kan ontstaan bij de behandeling van de hoger beroepzaken die uit deze bodemzaken voortkomen. In de periode dat de aanwijzing geldt worden, voor de behandeling van deze hoger beroepszaken rijksbelastingen, de zittingsplaatsen en overige zittingsplaatsen van het gerechtshof Den Haag aangewezen als zittingsplaatsen en overige zittingsplaatsen van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zo kan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de betreffende hoger beroepszaken behandelen op een zittingsplaats buiten het eigen arrondissement. De zaken blijven formeel aanhangig bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, maar kunnen worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag.

Uit artikel 62a, tweede lid, Wet RO volgt dat de geldigheidsduur voor een aanwijzing als bedoeld in dit artikel maximaal drie jaar is. De geldigheidsduur kan daarna eenmalig met een jaar verlengd worden. Voor de onderhavige aanwijzing wordt de geldigheidsduur op drie jaar bepaald.

Den Haag, 15 februari 2021

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven