De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 220, zesde lid, en 275, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek;
Besluit:
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
TOELICHTING
Op grond van de artikelen 7:220, zesde lid, en 7:275, vierde lid, van het Burgerlijk
Wetboek is in de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie
de minimumbijdrage vastgesteld die de verhuurder in bepaalde gevallen verschuldigd
is aan de huurder voor verhuis- en inrichtingskosten.
Diezelfde bepalingen bevatten de opdracht om dat bedrag jaarlijks vóór 1 maart te
wijzigen, voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Sinds de vaststelling
in 2010 van de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie
is het bedrag van de minimumbijdrage ieder jaar geïndexeerd met het percentage van
de consumentenprijsindex van het voorgaande kalenderjaar. Ook in 2021 is dat weer
het geval.
Deze regeling schept geen nieuwe rechten of plichten voor burgers of bedrijven en
heeft dus geen gevolgen voor de regeldruk.
Artikel I
In 2020 bedroeg de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek
1,3 procent. Dat betekent dat het bedrag van de minimumbijdrage, € 6.253, met dat
percentage is verhoogd, waardoor het afgerond op hele euro’s uitkomt op € 6.334.
Artikel II
De inwerkingtredingsdatum wijkt af van het systeem van vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijnen
omdat de artikelen 7:220, zesde lid, en 7:275, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek
voorschrijven dat aanpassing van het bedrag van de minimumbijdrage, geschiedt voor
1 maart en het Consumentenprijsindexcijfer pas in januari door het Centraal Bureau
voor de Statistiek wordt vastgesteld. Om partijen nog enige tijd te geven om zich
op deze wijziging voor te bereiden, treedt deze regeling in werking op het laatst
mogelijke moment, zijnde 28 februari 2020.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren