TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Op grond van deze regeling kunnen subsidies worden verstrekt aan ondernemingen en
non-profitinstellingen voor de aanschaf van één of meerdere emissieloze bedrijfsauto’s.
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de ambities uit het Klimaatakkoord
van 28 juni 2019.1 Het kabinet heeft met het Klimaatakkoord een centraal doel: het terugdringen van
de uitstoot van broeikasgassen met 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Onderdeel daarvan
is ook een reductieopgave voor de mobiliteitssector. Om deze kabinetsambitie te realiseren
is de komende jaren financiële stimulering van elektrisch rijden noodzakelijk.
Aanleiding voor deze regeling zijn de afspraken in het Klimaatakkoord in onderdeel
C 2.5 Verduurzaming in logistiek. Daarin is opgenomen dat de Rijksoverheid ter ondersteuning van het instellen van
middelgrote zero-emissie zones voor stadslogistiek in 30 tot 40 grotere steden, een
stimuleringsprogramma voor bestelauto’s zal opzetten om de ingroei te stimuleren.
Volgens het Klimaatakkoord is de verwachte vraag in verband met het instellen van
de nul-emissie zones in totaal 50.000 zero-emissie bestelauto’s in 2025, met een doorgroei
naar 115.000 zero-emissie bestelauto’s in 2030. Deze regeling is bedoeld voor het
stimuleren van het gebruik van emissieloze bedrijfsauto’s in heel Nederland, ongeacht
het gebruik ervan in nul-emissie zones.
2. Hoofdlijnen van de regeling
Doel
Op grond van de regeling kan subsidie worden verstrekt aan ondernemingen en non-profitinstellingen
voor de aanschaf van nieuwe emissieloze bedrijfsauto’s. Met emissieloze bedrijfsauto’s
worden bedrijfsauto’s bedoeld die tijdens het rijden geen schadelijke stoffen voor
het milieu, zoals CO2, uitstoten. Dergelijke bedrijfsauto’s worden batterij-elektrisch of elektrisch via
waterstofbrandstofcellen aangedreven. In het Klimaatakkoord is aangegeven dat de invoering
van middelgrote nul-emissiezones in 30 tot 40 grotere gemeenten tot een jaarlijkse
besparing van 1,0 Mton CO2 leidt. Uit de berekening die hieraan ten grondslag ligt2 blijkt dat ongeveer de helft wordt gerealiseerd door lichte bedrijfswagens tot 3.500
kg en de andere helft door zware bedrijfsauto’s. Aangezien de subsidieregeling vooralsnog
alleen ziet in afgifte van subsidies voor lichte bedrijfsauto’s tot 4.250 kg wordt
ingeschat dat de subsidieregeling in combinatie met fiscale stimulering en in samenhang
met de nul-emissiezones voor stadslogistiek leidt tot een reductie van 0,5 Mton CO2 per jaar in 2030.
De prille markt van de emissieloze bedrijfsauto’s is gebaat bij een tijdelijke stimulering.
Ondernemers en non-profitinstellingen zijn nu soms nog aarzelend met betrekking tot
de aankoop van emissieloze bedrijfsauto’s vanwege de hogere aanschafkosten ten opzichte
van bedrijfsauto’s die rijden op fossiele brandstoffen. Dit blijkt ook uit de publicatie
‘Elektrisch op bestelling? Hoe ondernemers zijn te stimuleren tot aanschaf en gebruik
van emissieloze bestelauto’s’ van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM)
van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, van juli 2018.3 Het doel van de regeling is om de keuze voor een emissieloze bedrijfsauto te stimuleren
door het prijsverschil tussen een emissieloze bedrijfsauto en een bedrijfsauto op
fossiele brandstof te verkleinen.
Volgens de Monitor lichte bedrijfswagens 20194, een initiatief van RAI Vereniging, overweegt zo’n 59% van de bedrijven met meer
dan 6 bedrijfsauto’s serieus om een volledig emissieloze lichte bedrijfsauto aan te
schaffen. Wagenparkeigenaren verwachten dat in 2025 een derde van hun wagenpark elektrisch
zal zijn aangedreven. De belangrijkste randvoorwaarden voor de keuze voor een emissieloze
aandrijving zijn allereerst functioneel (voldoende actieradius, voldoende oplaadpunten,
voldoende laadvermogen) en vervolgens prijs, ‘Total Cost of Ownership‘ (hierna: TCO)
en aanbod van merken of modellen.
Het is een economische wetmatigheid dat als gevolg van schaalgrootte kost- en verkoopprijzen
dalen, waardoor aankopen vanzelf aantrekkelijker worden en de markt tot volle wasdom
kan komen. Omdat er weinig emissieloze bedrijfsauto’s worden aangeschaft, ontwikkelt
zich geen schaalgrootte en geen infrastructuur van oplaadpunten, waardoor emissieloze
bedrijfsauto’s onaantrekkelijk blijven en niet worden aangekocht. Door middel van
deze subsidieregeling kan deze spiraal worden doorbroken met een tijdelijke versterkte
financiële impuls tot 2025 om schaalgrootte te realiseren. Deze impuls wordt gecombineerd
met de huidige milieu-investeringsaftrek (hierna: MIA) voor emissieloze bedrijfsauto’s.
Met MIA wordt gedoeld op de investeringsaftrek die wordt omschreven in artikel 3.42a
van de Wet inkomstenbelasting 2001.5
Toepassing van de MIA maakt een stimulering van rond de 9% (voor ondernemingen die
vennootschapsbelasting betalen; peildatum 2020) tot 18% (voor ondernemingen die inkomstenbelasting
betalen; peildatum 2020) van de aanschafprijs mogelijk. Een aanvullende subsidie is
nodig voor een meer stimulerend effect.
Gelet op de snelle ontwikkelingen op het gebied van elektrisch bedrijfsvervoer is
het niet met 100% zekerheid te zeggen wat de precieze effecten van de regeling zullen
zijn. De inschatting is dat de subsidieregeling ertoe leidt dat er circa 3.700 extra
emissieloze bedrijfsauto’s in 2021 op de weg komen. In de jaren erna wordt rekening
gehouden met een geleidelijk, progressief oplopend, groeipad dat moet resulteren in
44.000 extra emissieloze bedrijfsvoertuigen in 2025 ten opzichte van de situatie waarin
er geen subsidieregeling zou zijn. In februari 2020 bedroeg de totale vloot lichte
emissieloze bedrijfsauto’s bijna 5.000.
Doelgroep
De subsidie is uitsluitend bedoeld voor ondernemingen en non-profitinstellingen, die
zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en zijn gevestigd in Nederland.
Zowel ondernemingen die door natuurlijke personen worden gedreven (éénmanszaak, VOF,
CV en maatschap) als ondernemingen die door rechtspersonen worden gedreven (BV, NV,
coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij) kunnen voor subsidie in aanmerking komen.
Non-profitinstellingen zullen meestal stichtingen of verenigingen zijn, zoals sportverenigingen,
ziekenhuizen of stichtingen voor ideële doeleinden.
Publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) met rechtspersoonlijkheid,
provincies, gemeenten, waterschappen of openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
regelingen komen niet in aanmerking voor de subsidie omdat zij al publieke financiering
ontvangen. Andere onderdelen van de Rijksoverheid dan de genoemde ZBO’s komen reeds
niet voor subsidie in aanmerking omdat de subsidieverstrekking een geldstroom zou
betreffen binnen één publiekrechtelijke rechtspersoon, namelijk de Staat. Gelet op
de definitie van het begrip subsidie in artikel 4:21, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht worden dergelijke geldstromen niet als subsidie aangemerkt.6
Naast de koop van een emissieloze bedrijfsauto komt ook financial lease in aanmerking
voor subsidie. Wat betreft financial lease komt alleen de lessee (onderneming of non-profitinstelling
die leaset) voor subsidie in aanmerking. Een leasemaatschappij die auto’s ter beschikking
stelt voor financial lease is uitgesloten van ontvangst van subsidie. Deze leasemaatschappijen
zijn uitgesloten door het vereiste in de regeling dat een subsidieontvanger het kenteken
van de auto waarvoor subsidie is verleend op zijn naam moet laten zetten. Bij financial
lease staat het kenteken van een auto altijd op naam van de lessee.
Bij operational lease komt alleen de lessor (leasemaatschappij die auto ter beschikking
stelt voor lease) voor subsidie in aanmerking. De lessee is bij operational lease
uitgesloten van ontvangst van subsidie. De lessee is uitgesloten omdat in artikel
1.1 aanschaf is gedefinieerd als koop of financial lease van een bedrijfsauto.
Met de leasemaatschappijen worden afspraken gemaakt over het transparant maken van
de effecten van de subsidieregeling op de markt voor emissieloze leaseauto’s.
Samenhang met andere maatregelen op het gebied van emissieloze bedrijfsauto’s
Deze regeling vormt een onderdeel van een breed maatregelenpakket dat is aangekondigd
in het Klimaatakkoord om het gebruik van lichte emissieloze bedrijfsauto’s ten behoeve
van inzet in nul-emissie zones voor stadslogistiek te stimuleren. In het Klimaatakkoord
is het streven opgenomen dat in 30 tot 40 grotere steden middelgrote emissievrije
zones voor stadslogistiek worden ingericht vanaf 2025. Een groot aantal gemeenten
is begonnen met beleidsvoorbereiding van deze zones. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt
is de regeling overigens niet beperkt tot het stimuleren van het gebruik van emissieloze
bedrijfsauto’s in alleen de nul-emissiezones.
De regeling richt zich op emissieloze bedrijfsauto’s in de klasse N1 en deels N2 (tot
4.250 kg). Voor zwaardere bedrijfsauto’s (N2-klasse vanaf 4.250 kg en N3-klasse) wordt
een aparte stimuleringsregeling voorbereid zoals aangekondigd in het Klimaatakkoord.
De regeling richt zich alleen op nieuwe emissieloze bedrijfsauto’s. Op dit moment
is het aantal tweedehands emissieloze bedrijfsauto’s nog klein waardoor het stimuleren
van deze markt met subsidie nog niet (kosten-)effectief is. Naarmate er meer bedrijfsauto’s
worden verkocht kan de regeling over enkele jaren worden uitgebreid met subsidie voor
gebruikte emissieloze bedrijfsauto’s.
Ondernemingen kunnen, behalve voor subsidie op grond van deze regeling, ook in aanmerking
komen voor de MIA.
De laadinfrastructuur is ook in ontwikkeling. De ontwikkeling van deze laadinfrastructuur
is afhankelijk van het aantal emissieloze voertuigen op de weg. Parallel aan de introductie
van deze aanschafsubsidies wordt via de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL)
een impuls aan de laadinfrastructuur gegeven.
In 2017 is in het Regeerakkoord afgesproken dat gemeenten de bevoegdheid krijgen tot
het hanteren van lagere parkeertarieven voor emissieloze voertuigen.
Minimale duur tenaamstelling
Enerzijds is er de wens om emissieloze bedrijfsauto’s voor langere termijn in Nederland
te behouden om zo ook voor langere termijn milieuwinst in Nederland te realiseren.
Anderzijds is er voor de onderneming of non-profitinstelling een zekere flexibiliteit
gewenst ten aanzien van het bezit van de bedrijfsauto(‘s). Daartussen is een balans
gezocht door in deze regeling de eis te stellen dat nieuw aangeschafte bedrijfsauto’s
drie jaar op naam moeten blijven staan van de subsidieontvanger.
De tenaamstelling van de emissieloze bedrijfsauto’s van aanvragers waaraan subsidie
is verleend zal bij de aanvraag tot subsidievaststelling bij de Dienst wegverkeer
(hierna: RDW) gecontroleerd worden. Na de tenaamstelling zal eveneens periodiek bij
de RDW gecontroleerd worden of aan deze eis wordt voldaan. Indien een onderneming
of non-profitinstelling de gesubsidieerde bedrijfsauto’s tussentijds bijvoorbeeld
verkoopt, dient de subsidie naar rato te worden terugbetaald. Dit geldt niet wanneer
een bedrijfsauto tussentijds wordt verkocht en wordt vervangen door een andere bedrijfsauto
die op grond van deze regeling ook voor subsidie in aanmerking zou zijn gekomen. In
dat geval dient de onderneming of de non-profitinstelling de wijziging te melden bij
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) en dient deze andere bedrijfsauto
de resterende duur van de tenaamstelling op naam van de subsidieontvanger te blijven
staan. Het subsidiebedrag blijft ongewijzigd. Gelet op de discretionaire bevoegdheid
bij terugvordering kan de Minister ook in situaties van overmacht waarbij de auto
niet de vereiste drie jaar op naam staat afzien van terugvordering.
Subsidiebedrag
De subsidie bedraagt voor bedrijfsauto’s die onder de voertuigclassificatie N1 vallen
10% van de netto catalogusprijs7 die is ingeschreven in het kentekenregister tot een maximum van € 5.000 per bedrijfsauto.
Voor bedrijfsauto’s die onder de voertuigclassificatie N2 vallen bedraagt de subsidie
10% van de in de overeenkomst tot koop of ‘financial leasing’ vermelde verkoopprijs,
verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting, tot een maximum van € 5.000 per
bedrijfsauto. Voor bedrijfsauto’s die onder voertuigclassificatie N2 vallen wordt
geen netto catalogusprijs vastgesteld. Daarom wordt voor deze bedrijfsauto’s uitgegaan
van de prijs genoemd in de overeenkomst tot koop of ‘financial leasing’.
Voor bedrijfsauto’s die onder de voertuigclassificatie N1 vallen en een netto catalogusprijs
hebben van minder dan € 20.000 wordt geen subsidie toegekend. Hetzelfde geldt voor
bedrijfsauto’s die onder de voertuigclassificatie N2 vallen met een verkoopprijs verminderd
met de daarin begrepen omzetbelasting van minder dan € 20.000.
Bij het doen van de aanvraag om subsidie voor een bedrijfsauto die onder de voertuigclassificatie
N1 valt dient de aanvrager voor de opgave van de catalogusprijs uit te gaan van de
in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte catalogusprijs.
De Minister gaat bij de vaststelling van de subsidie uit van de catalogusprijs zoals
ingeschreven in het kentekenregister. Wanneer deze prijs hoger is dan de catalogusprijs
die is opgegeven door de aanvrager in de aanvraag om subsidieverlening, wordt voor
de bepaling van de hoogte van de subsidie uitgegaan van de catalogusprijs die is opgegeven
door de aanvrager. Uit artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de
subsidie bij de vaststelling niet hoger kan zijn dan bij de verlening.
Voor emissieloze bedrijfsauto’s met een netto catalogusprijs of verkoopprijs verminderd
met de daarin begrepen omzetbelasting van minder dan € 20.000 blijkt de steunruimte
met toepassing van de MIA volledig te worden benut. Om overstimulering te voorkomen
is deze groep bedrijfsauto’s uitgesloten van de subsidie.
Tot slot wordt opgemerkt dat wijziging van (de stimuleringspercentages van) de MIA
voor emissieloze bedrijfsauto’s of ontwikkelingen in de markt, zoals wijzingen van
de catalogusprijzen, aanleiding kunnen zijn om het subsidiepercentage aan te passen.
Een wijziging van het subsidiepercentage gaat in per nieuw kalenderjaar en wordt tenminste
twee maanden van tevoren aangekondigd.
Ondernemingen
Bij het verstrekken van subsidie aan ondernemingen wordt de Algemene Groepsvrijstellingsverordening8 toegepast. Uitgangspunt bij het vaststellen van het hiervoor genoemde percentage
is dat de maximale steunruimte (steunintensiteit), zoals opgenomen in artikel 36 van
de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, niet wordt overschreden. De maximale steunruimte
is afhankelijk van de grootte van een onderneming. Voor grote, middelgrote en kleine
ondernemingen in de zin van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening9 is dit onderscheidenlijk 40, 50 en 60% van de meerkosten van een emissieloze bedrijfsauto
ten opzichte van een vergelijkbaar referentievoertuig met een motor aangedreven door
een fossiele brandstof (benzine of diesel).
Voor alle hiervoor genoemde ondernemingen is ervan uitgegaan dat voor de investering
in een emissieloze bedrijfsauto het fiscale voordeel via de MIA wordt genoten. Dit
fiscale voordeel moet meegenomen worden in de benutting van de steunruimte. Voor kleine
ondernemingen is bij het berekenen van het fiscale voordeel ervan uitgegaan dat zij
inkomstenbelasting betalen en in het hoogste tarief zitten. Voor de andere twee typen
ondernemingen is ervan uitgegaan dat zij vennootschapsbelasting betalen.
Per type emissieloze bedrijfsauto is de meerinvestering bepaald van de emissieloze
bedrijfsauto ten opzichte van een vergelijkbaar referentievoertuig met een motor aangedreven
door een fossiele brandstof (benzine of diesel). Vervolgens is de maximale subsidie
en de MIA per type bedrijfsauto berekend voor de drie typen ondernemingen. Hiermee
kan het subsidiebedrag per type bedrijfsauto worden berekend met in achtneming van
de MIA. Voor dit subsidiebedrag is gekeken hoe dit zich percentueel verhoudt tot de
aanschafprijs van de bedrijfsauto. Deze percentages per type bedrijfsauto zijn gemiddeld,
waarmee het subsidiepercentage van 10% voor ondernemingen, ongeacht de omvang of omzet,
is bepaald.
Non-profitinstellingen
Non-profitinstellingen verrichten in veel gevallen ook economische activiteiten. Daarom
is ook voor non-profitinstellingen rekening gehouden met de maximale steunpercentages
van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
Ontwikkelingen
De ontwikkelingen rondom elektrisch vervoer gaan snel, zowel op het gebied van technologie,
de beschikbaarheid van emissieloze voertuigen als de prijsontwikkeling. De regeling
is gebudgetteerd om binnen de financiële kaders van de begroting van het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat te blijven. Conform artikel 4:24 van de Algemene
wet bestuursrecht wordt deze regeling uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd
om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling te bepalen. Daarnaast wordt
hiermee bepaald welk beleid en welke maatregelen na 2025 nodig en wenselijk zijn ten
behoeve van het streven van het kabinet om de nieuwverkoop van emissieloze bedrijfsauto’s
verder toe te laten nemen tot circa 115.000 in 2030.
3. Subsidieplafond
Het subsidieplafond voor de gehele periode waarin de regeling in werking is, is op
basis van de huidige prognose voldoende om 44.000 nieuwe emissieloze bedrijfsauto’s
te subsidiëren. Hierbij wordt rekening gehouden met een geleidelijk, progressief oplopend
ingroeipad. Het subsidieplafond voor 2021 bedraagt 22 miljoen euro.
4. Risicoanalyse en toepasselijk subsidiekader
De risico’s met betrekking tot misbruik of oneigenlijk gebruik van subsidies die worden
verstrekt op grond van deze regeling zijn in kaart gebracht.
De Aanwijzingen voor subsidieverstrekkingen bevatten de voorschriften voor het onder
ministeriële verantwoordelijkheid verstrekken van subsidies die in acht worden genomen
bij het opstellen van subsidieregelingen.10 Op grond van deze Aanwijzingen wordt een onderscheid gemaakt, afhankelijk van de
hoogte van het subsidiebedrag. Het uitgangspunt bij subsidies van minder dan € 25.000
is dat een vast bedrag wordt verstrekt, een 100% voorschot en dat de subsidieontvanger
achteraf in beginsel geen verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker.
De subsidiebedragen die worden verstrekt op grond van deze regeling zijn onder de
€ 25.000. Hierop zouden dan ook de voornoemde uitgangspunten van toepassing zijn.
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt wordt voor de subsidieverstrekking voor de aanschaf
van nieuwe emissieloze bedrijfsauto’s de Algemene Groepsvrijstellingsverordening toegepast.
Uit deze verordening volgt dat op het moment dat een aanvraag om subsidie wordt ingediend
nog geen investeringsverplichting mag zijn aangegaan. Een aanvraag moet daarom ingediend
worden op basis van een overeenkomst waarin nog geen onherroepelijke verplichtingen
zijn opgenomen. Dit betekent dat het contract ontbonden kan worden als de subsidie
niet wordt verleend. In deze situatie ontstaat het risico dat de subsidie wordt vastgesteld
en uitbetaald op het moment dat de investeringsverplichting nog niet definitief is
aangegaan. De subsidie is dus uitgekeerd maar de bedrijfsauto is dan nog niet geleverd.
Dit kan leiden tot misbruik en oneigenlijk gebruik van de subsidie. Om deze redenen
is er, met instemming van het Ministerie van Financiën, voor gekozen om af te wijken
van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking en in het onderhavige geval de voorschriften
voor subsidieverstrekking van € 25.000 tot € 125.000 toe te passen.
Deze aanpassing leidt ertoe dat een aanvraag tot subsidieverlening ingediend kan worden
op het moment dat een overeenkomst is gesloten. Hierbij geldt dat het om een overeenkomst
moet gaan die op het moment van indiening van de aanvraag nog geen onherroepelijke
verplichtingen bevat. De aanvrager heeft na verlening duidelijkheid over de aanspraak
op de subsidie. De vaststelling van de subsidie en de uitbetaling vinden plaats op
het moment dat de bedrijfsauto is geleverd en op naam van de subsidieaanvrager is
gesteld. Met deze maatregel wordt het restrisico op misbruik en oneigenlijk gebruik
aanvaardbaar geacht, op grond van de uitgevoerde risicoanalyse met betrekking tot
deze subsidieregeling.
5. Wettelijk kader
Nationaal recht
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet subsidies I en M (hierna: de Kaderwet).
Artikel 3, eerste lid, onder b en f, van de Kaderwet geeft de mogelijkheid om bij
ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het
beleid inzake milieu en verkeer en vervoer. Deze wet vormt de wettelijke basis voor
de onderhavige regeling.
Het is gebruikelijk dat subsidieregelingen naast de Kaderwet ook gebaseerd zijn op
het Kaderbesluit subsidies I en M (hierna: het Kaderbesluit). Voor deze subsidieregeling
is dat echter niet het geval, vanwege de toepassing van de voorschriften voor subsidieverstrekking
van € 25.000 tot € 125.000, terwijl het te verstrekken subsidiebedrag (per bedrijfsauto)
lager is. In artikel 23, zesde lid, van het Kaderbesluit is bepaald dat indien de
subsidie lager is dan € 25.000, bij de beschikking tot subsidieverstrekking 100% voorschot
wordt verleend. Zoals beschreven in de risicoanalyse is dit echter voor deze subsidieregeling
vanwege de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik ongewenst. Gelet op deze bijzondere
situatie is de subsidieregeling daarom alleen gebaseerd op de Kaderwet. De uitzondering
op de toepassing van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekkingen heeft conform deze
Aanwijzingen instemming verkregen van de Minister van Financiën. Dit leidt ertoe dat
de relevante bepalingen uit het Kaderbesluit nu in deze ministeriële regeling zijn
opgenomen. Inhoudelijk is daarbij verder zoveel mogelijk bij de bepalingen van het
Kaderbesluit aangesloten.
Europeesrechtelijke aspecten
De subsidieverstrekking voor de aanschaf van emissieloze bedrijfsauto’s aan ondernemingen
en in de meeste gevallen ook aan non-profitinstellingen is aan te merken als staatssteun
in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie. Om deze geoorloofd te kunnen verstrekken wordt toepassing gegeven
aan de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
De subsidieverstrekking kan onder de vrijstelling van artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening
worden gebracht. Dit artikel is bedoeld voor ‘Investeringssteun om ondernemingen in
staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij
ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen’.
Uit artikel 36 volgt dat in geval van investeringssteun voor vervoermiddelen, deze
moeten worden aangeschaft. Bij financial lease gaat het economisch eigendom van de
leasemaatschappij over naar de lessee. Daarom is er ook bij financial lease sprake
van aanschaf in de zin van artikel 36 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
Zoals hiervoor reeds uiteen is gezet is bij het bepalen van de hoogte van de subsidie
rekening gehouden met de maximaal toegestane steunpercentages van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
Mocht het toepassen van het genoemde subsidiepercentage in artikel 1.4, eerste lid,
in een specifieke situatie toch leiden tot een overschrijding van de steunpercentages,
dan zal in dat geval overeenkomstig het tweede lid van dit artikel het subsidiebedrag
dusdanig verminderd worden dat hier geen sprake meer van is. Daarnaast is onder meer
om overschrijding van de steunpercentages te voorkomen in het derde lid van dit artikel
bepaald, dat reeds eerder verstrekte subsidies voor de aanschaf van een emissieloze
bedrijfsauto of bedrijfsauto’s in mindering moeten worden gebracht op de subsidie.
In artikel 1.13 van de regeling zijn enkele andere afwijsgronden opgenomen om te voldoen
aan de voorwaarden uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
In artikel 2.1, onder a, is bepaald dat de overeenkomst op basis waarvan de emissieloze
bedrijfsauto wordt aangeschaft (gekocht of geleased) ten tijde van de aanvraag geen
onherroepelijke verplichtingen mag bevatten. Deze voorwaarde is opgenomen in verband
met het vereiste van artikel 6 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening dat
steun een stimulerend effect dient te hebben.
6. Uitvoering & Privacy
Uitvoering
Deze regeling wordt uitgevoerd door RVO, onderdeel van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat. RVO heeft aantoonbare en jarenlange ervaring met de uitvoering van
diverse subsidieregelingen voor bedrijven en particulieren. Mandaat en machtiging
voor de uitvoering van deze regeling is verleend middels aanpassing van het Besluit
mandaat, volmacht en machtiging algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. RVO is betrokken
geweest bij het opstellen van de regeling en een door het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat uitgevoerde uitvoerbaarheidstoets. Uit de uitvoerbaarheidstoets blijkt
dat de regeling uitvoerbaar is tegen aanvaardbare uitvoeringskosten en administratieve
lasten.
Privacy
Voor de goede uitvoering en controle van de regeling maakt RVO gebruik van de gegevens
van de RDW en het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Gelet op de verwerking
van persoonsgegevens die daarmee gemoeid is, is een Privacy Impact Assessment (PIA)
uitgevoerd. Voor een deel betreft het hier de openbare gegevens die voor eenieder
in het kentekenregister beschikbaar zijn. Voor een ander deel vindt er een uitwisseling
plaats tussen de gegevens van de RDW en RVO. Zo zal RVO bij de vaststelling van de
subsidie in alle gevallen nagaan of de tenaamstelling van de subsidieontvanger overeenkomt
met de tenaamstelling in het kentekenregister. Daarna zal RVO periodiek de tenaamstelling
controleren bij de RDW om na te gaan of wordt voldaan aan de verplichting van de duur
van de tenaamstelling.
Parallel aan de internetconsultatie zijn de regeling en de PIA voorgelegd aan de Autoriteit
Persoonsgegevens (hierna: AP) voor advies.
Op 27 januari 2021 heeft de AP een advies uitgebracht over de regeling waarin zij
heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben bij de regeling. Het advies van de AP
heeft daarom niet geleid tot wijziging van de regeling.
7. Regeldrukeffecten
De inspanning die gevraagd wordt van de aanvragers van de subsidie bestaat allereerst
uit het kennisnemen van de regeling. In de praktijk zal het autobedrijf veelal de
ondernemer of non-profitinstelling informeren over de mogelijkheden voor subsidie.
Met behulp van die informatie kunnen zij zich via de website van RVO verder verdiepen
in de voorwaarden voor het kunnen benutten van de subsidie. Een ondernemer of non-profitinstelling
kan zelf ook actief op zoek gaan naar informatie over subsidie. Na het tekenen van
een overeenkomst, met ontbindende voorwaarde, doet de ondernemer of non-profitinstelling
een aanvraag voor subsidieverlening via het digitale loket van RVO. Aanvragers moeten
de aanvraag met behulp van eHerkenning indienen. De aanvrager ontvangt een verleningsbesluit
van RVO. Als de bedrijfsauto of bedrijfsauto’s geleverd worden en te naam zijn gesteld,
volgt het verzoek tot vaststelling door de aanvrager. Op de vaststelling volgt de
uitbetaling van de subsidie. Een belangrijke voorwaarde voor subsidie is de minimale
bezitsduur van drie jaar van de bedrijfsauto of bedrijfsauto’s. Als binnen deze periode
de tenaamstelling wijzigt, moet RVO hiervan op de hoogte worden gesteld door de subsidieontvanger.
De tijd die een subsidieaanvrager per voertuig aan deze stappen besteedt is afhankelijk
van het aantal voertuigen waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De verwachting is dat
een subsidieaanvrager in totaal maximaal drie uur per auto besteedt aan al deze stappen
bij aanvragen voor 1 tot 10 auto’s, 1,5 uur per auto bij aanvragen voor 10 tot 50
auto’s, en 0,25 uur per auto bij aanvragen voor 50 tot 100 auto’s. Voor het berekenen
van de regeldruk voor ondernemers en non-profitinstellingen wordt een standaardtarief
van € 60 gehanteerd. In totaal is de regeldruk voor een aanvrager daarmee € 15 tot
€ 180 per auto. Uitgaande van een subsidiebedrag van € 3.500 betekent dit een regeldruk
van 0,4–5,1%. Voor de duur van de gehele regeling worden met de kennis van nu ongeveer
45.000 aanvragen voor subsidie voor nieuwe bedrijfsauto’s verwacht.
Wanneer ervan uit wordt gegaan dat 60% van de aanvragen betrekking heeft op 1 tot
10 auto’s, 25% op 10 tot 50 auto’s en 15% op 50 tot 100 auto’s, dan is de macro regeldruk
van deze regeling ongeveer 5,8 miljoen euro voor de hele duur van de regeling. Dat
bedrag is 3,8% van het subsidiebudget.
Deze berekening van de regeldruk is exclusief de tijd voor het aanvragen van de MIA.
Het is niet mogelijk om de subsidieaanvraag en de MIA-melding in een enkele stap uit
te voeren. De subsidieaanvraag moet vanwege staatssteunregels worden gedaan voorafgaand
aan de aanschaf van een bedrijfsauto, terwijl de MIA-melding binnen drie maanden na
aanschaf moet worden gedaan.
De regeling is aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voorgelegd ter toetsing.
Op 13 januari 2021 heeft ATR geadviseerd over de gevolgen van de regeling voor de
regeldruk. Het college heeft geen opmerkingen ten aanzien van nut en noodzaak van
de regeling en ten aanzien van meer lastenluwe alternatieven voor de regeling. ATR
ziet in het kader van de werkbaarheid aanleiding voor twee aandachtspunten.
Het college adviseert om nader in te gaan op de werkbaarheid van en tijdige communicatie
over eventuele veranderingen in subsidiepercentages voor aanvragers. Naar aanleiding
hiervan is in de toelichting bij de regeling opgenomen dat wijzigingen van het subsidiepercentage
ingaan per nieuw kalenderjaar en tenminste twee maanden van tevoren worden aangekondigd.
Ook adviseert het college om één plafond voor de subsidieperiode te hanteren (zonder
jaarlijkse ‘schotten’). Volgens het advies brengt het instellen van jaarlijkse budgetten
het risico met zich mee op voortijdige uitputting. Eén enkel subsidiebudget voor alle
jaren neemt het risico weg dat tussentijds subsidieaanvragen afgekeurd of ontmoedigd
worden, en zou sneller zekerheid geven over toekenning en hoogte van de subsidie en
tevens bijdragen aan lagere administratiekosten.
Dit advies is niet overgenomen. Ten eerste past het niet in de begrotingssystematiek,
waarbij uitgaven per jaar over de looptijd van de subsidieregeling worden geraamd.
Indien het volledige budget in het eerste jaar beschikbaar wordt gesteld, is er een
risico op onderbesteding. De resterende middelen kunnen niet onbegrensd over de jaargrens
geschoven worden, waardoor er een risico is dat er in totaal minder geld beschikbaar
is voor de subsidieregeling. Ten tweede leidt het tot ongewenste effecten: het is
mogelijk dat één enkel budget leidt tot een snelle uitputting van het totale budget
in een kortere periode dan de voorgenomen vijf jaar. In dat geval is aannemelijk dat
vooral grote spelers met ervaring bij het aanvragen van subsidie gebruik maken van
de regeling, en dat voor de kleinere bedrijven en ZZP-ers onvoldoende budget resteert.
De verwachting is dat kleinere ondernemers veelal pas overstappen op emissievrije
voertuigen als de invoering van emissievrije zones in de steden dichterbij komt. Door
met jaarbudgetten te werken kan worden voorkomen dat er tegen die tijd geen subsidiebudget
meer beschikbaar is voor deze doelgroep.
Tenslotte geeft ATR mee om nader te expliciteren waarom de regeling zich in eerste
instantie beperkt tot nieuwe emissieloze bedrijfsauto’s. Dit is gebeurd in de toelichting
bij de regeling.
8. Advies en consultatie
Bij het opstellen van de regeling zijn stakeholders in of met een directe relatie
met de logistieke sector geraadpleegd. In februari 2020 zijn stakeholdersessies gehouden
om mondelinge en schriftelijke adviezen in te winnen van: RAI Vereniging, VNO-NCW/MKB-Nederland,
BOVAG, VNA, INRetail, Techniek Nederland, Connekt, de Hogeschool van Amsterdam, Natuur
& Milieu, de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, de provincie Gelderland en GNMI/VNG.
Deze adviezen zijn verwerkt in het ontwerp van de regeling. In december 2020 en januari
2021 zijn nogmaals twee stakeholdersessies gehouden met het doel om reacties op de
internetconsultatie toe te lichten.
Voor aanvragers wordt een online-rekeninstrument beschikbaar gesteld om een inschatting
te maken van de kosten van de emissieloze bedrijfsauto (TCO) en de hoogte van de subsidie.
Met decentrale overheden met eigen, vergelijkbare of deels overlappende subsidieregelingen,
wordt de communicatie met stakeholders over de regeling afgestemd.
De subsidieregeling heeft van 30 november 2020 tot en met 11 januari 2021 open gestaan
voor openbare internetconsultatie. In totaal zijn 37 reacties ontvangen waarvan 24
openbaar.
Gelet op het aantal ontvangen reacties is het niet mogelijk om in deze toelichting
inhoudelijk in te gaan op alle individuele inspraakreacties. Een uitgebreider verslag
is na te lezen op www.internetconsultatie.nl/subsidieregeling_emissieloze_bedrijfsvoertuigen.
In essentie heeft de consultatie geleid tot één fundamentele inhoudelijke aanpassing
van de regeling, namelijk het in eerste instantie verhogen van het maximale aantal
van 300 voertuigen per aanvragende partij per jaar naar 400. Verder zijn enkele punten
in de begrippen en toelichting verduidelijkt en zijn enkele kleinere gebreken hersteld.
Bij de start van de internetconsultatie zijn onder meer de volgende vragen voorgelegd:
Maximale aantal van 300 voertuigen
Over de bovengrens van het aantal voertuigen per bedrijf zijn verschillende reacties
ontvangen. Aan de ene kant vinden indieners het aantal van 300 stuks per jaar per
bedrijf te hoog, omdat dit de kansen voor het MKB en ZZP-ers op subsidie teveel zou
inperken. Als grote bedrijven hun capaciteiten en ervaring met aanvragen van subsidie
inzetten zou het beschikbare budget snel uitgeput kunnen raken, is de gedachte. Er
moet rekening worden gehouden met de financiële onzekerheid bij veel kleinere bedrijven
in (deel)sectoren die zwaar getroffen worden door de maatregelen rond het coronavirus.
Om de mogelijkheden voor het MKB en ZZP-ers voor duurzame bestelvoertuigen te verbreden
is geopperd om de bovengrens te verlagen, of om enkelvoudige en beperkt meervoudige
aanvragen voorrang te geven. Aan de andere kant bepleiten onder andere leasebedrijven
om de bovengrens helemaal los te laten. Het gekozen plafond is (te) laag voor grote
leasemaatschappijen. De VNA wijst erop dat leasemaatschappijen een ‘doorgeefluik’
zijn dat helpt om duurzaamheidsdoelen van de eindgebruikers te realiseren. Tot hun
eindgebruikers behoren juist ook het MKB, waaronder veel ZZP-ers. Leasebedrijven zouden
ook graag zien dat lessees voor operational lease de subsidie aanvragen, net als bij
de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren, zodat het maximaal aantal
voertuigen niet beperkend is voor leasebedrijven.
Op dit moment voorrang geven aan enkelvoudige en beperkt meervoudige aanvragen van
het MKB of ZZP-ers zou een fundamentele wijziging van de regeling betekenen, omdat
dan de systematiek van behandeling van aanvragen op volgorde van binnenkomst zou moeten
worden veranderd naar een systematiek waarbij aanvragen opgespaard en vervolgens onderling
vergeleken en gewaardeerd moeten worden. Dit verhoogt de uitvoeringskosten van de
subsidieregeling, verstoort het aankoopproces omdat het extra wachttijd introduceert,
en vertraagt daarmee de ontwikkeling van een normale markt. Daarnaast wordt verwacht
dat het MKB en ZZP-ers juist pas in latere jaren, dat wil zeggen naarmate de nul-emissie
zones in de steden dichterbij komen, over zullen stappen op emissieloze bedrijfsauto’s.
De Minister heeft besloten om in eerste instantie een maximum van 400 voertuigen te
stellen aan het aantal aanvragen per bedrijf. Het eerste jaar zal worden gemonitord
wie er gebruik maken van de regeling en voor hoeveel voertuigen. Bij aanvragen door
leasebedrijven zal ook worden gemonitord welke eindgebruikers (lessees) het betreft.
Op basis van deze bevindingen wordt beoordeeld of voor volgende jaren noodzaak bestaat
om het plafond aan te passen voor het aantal voertuigen per bedrijf. Op dezelfde manier
wordt omgegaan met het reserveren van budget voor het MKB en ZZP-ers. Deze mogelijkheid
zal ook worden meegenomen in de overwegingen bij een mogelijke aanpassing van de regeling
in latere jaren. Er kan niet tegemoet worden gekomen aan het verzoek van leasemaatschappijen
dat lessees voor operational lease in aanmerking komen voor subsidie. De staatssteunregels
staan dit in de weg, omdat lessees niet aangemerkt kunnen worden als partij die de
bedrijfsauto aanschaft.
Minimale actieradius van 100 km op een laadbeurt
Het doel van de minimale actieradius van 100 km is om alleen emissieloze bedrijfsauto’s
in aanmerking te laten komen die daadwerkelijk een alternatief vormen voor een volwaardige
compacte bedrijfsauto met een verbrandingsmotor, en op deze wijze de marktontwikkeling
voor deze categorie voertuigen te stimuleren. Met ‘volwaardig’ is bedoeld dat een
auto een afstand kan afleggen waarbij in de praktijk gedurende de dag niet of beperkt
bijgeladen hoeft te worden. Het merendeel van de indieners vindt 100 km een acceptabele
ondergrens.
Light Electric Vehicles
Meerdere indieners vragen om naast bestelauto’s ook Light Electric Vehicles (hierna:
LEV’s) in aanmerking te laten komen voor subsidie. Deze voertuigen gaan efficiënter
om met de ruimte in de stad en hebben een lager energieverbruik per eenheid bezorging.
Daarnaast zijn, vanwege de lagere prijs, de LEV’s voor een grotere en bredere groep
bedrijven haalbaar en daarmee is de impact op de CO2-besparing groter. De inzet van LEV’s (waaronder vrachtfietsen) is belangrijk en ook
zichtbaar in nieuwe stadslogistieke concepten maar worden niet meegenomen in de regeling.
Veel voertuigen zitten onder de grens van € 20.000. Daarnaast biedt de MIA voldoende
ondersteuning bij de aanschaf van elektrische vrachtfietsen ter compensatie van de
meerkosten die over het algemeen beperkt zijn. Ook hebben sommige steden eigen subsidieregelingen
voor elektrische vrachtfietsen.
9. Inwerkingtreding en horizonbepaling
Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 maart 2021.
De regeling geldt voor een periode van vijf jaar en vervalt per 15 maart 2026. De
regeling blijft wel van toepassing op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.
Uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van de regeling wordt een verslag gepubliceerd
over de doeltreffendheid en effecten van de subsidie in de praktijk (conform artikel
4:24 van de Algemene wet bestuursrecht).
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In Hoofdstuk 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen.
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor deze regeling. Enkele
begripsbepalingen worden hieronder nader toegelicht.
Onder de begripsbepaling van aanschaf valt zowel koop als financial lease. Bij financial lease verkrijgt de klant gedurende
de leaseperiode de economische eigendom van de auto en na betaling van alle leasetermijnen
kan de klant de juridische eigendom verkrijgen.
De actieradius van de bedrijfsauto betreft de maximale afstand die met de bedrijfsauto
afgelegd kan worden op een volle accu of waterstoftank. Vanaf 1 september 2017 wordt
die voor de meeste nieuwe bedrijfsauto’s tot 3.500 kg gemeten conform de WLTP (Worldwide
Harmonized Light Vehicle Test Procedure). WLTP is de opvolger van de NEDC-methode
(New European Driving Cycle). De actieradius staat vermeld in de catalogus van de
fabrikant. De actieradius wordt ook vermeld in het kentekenregister en daarmee is
deze informatie na tenaamstelling voor iedereen openbaar te raadplegen op www.rdw.nl.
In een aantal gevallen wordt de actieradius niet vastgesteld. Op de eerste plaats
gaat het om voertuigen met maximale massa’s tussen 3.500 en 4.250 kg die voor de typegoedkeuring
moeten voldoen aan emissiestandaarden voor zware voertuigen. Op de tweede plaats gaat
het om voertuigen met een referentiemassa van meer dan 2.610 kg waarbij ook de emissiestandaarden
voor zware voertuigen gelden. En op de derde en laatste plaats gaat het om voertuigen
die geen Europese maar een individuele goedkeuring van de RDW hebben ontvangen.
De catalogusprijs van de bedrijfsauto is een belangrijk begrip voor deze subsidieregeling,
omdat deze prijs voor de bedrijfsauto’s die vallen onder de voertuigclassificatie
N1 bepalend is voor de hoogte van de subsidie. Daarbij is aangesloten bij artikel
9 van de Wet op de belasting van personenauto’s en mottorijwielen 1992. Onder de catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar
gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt
te berekenen, inclusief belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm).
De catalogusprijs is voor nieuwe bedrijfsauto’s terug te vinden in de brochure van
de fabrikant. Nadien is deze ook altijd objectief vast te stellen op het moment dat
de auto is ingeschreven in het kentekenregister. In de catalogusprijs zitten alleen
de accessoires of opties die vóór de eerste tenaamstelling van het voertuig zijn aangebracht.
Aanpassingen aan het voertuig die nadien worden aangebracht vallen daarbuiten.
Voor de begripsbepaling van netto catalogusprijs is aangesloten bij de omschrijving hiervan in artikel 9, vierde lid, van de Wet op
de belasting van personenauto’s en motorijwielen 1992.
De begripsbepaling van emissieloos is ontleend aan de omschrijving hiervan in artikel 86c van het Reglement verkeersregels
en verkeerstekens 1990.
Voor de definitie van een emissieloze bedrijfsauto wordt aangesloten bij de definitie van bedrijfsauto uit artikel 1.1 van de Regeling
voertuigen. Deze definitie luidt: ‘een voertuig op vier of meer wielen, niet zijnde
een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig, en ingericht voor:
a. het vervoer van goederen, of b. het uitvoeren van andere werkzaamheden; in ieder
geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig van de voertuigcategorie N en
een voertuig dat blijkens het kentekenregister een bedrijfsauto is’.
Alleen bedrijfsauto’s die door een elektromotor worden aangedreven zonder combinatie
met een verbrandingsmotor zijn emissieloze auto’s. Als energiedrager voor deze motoren
kan zowel elektriciteit als waterstof worden gebruikt. Voor elke auto staat in het
kentekenregister de brandstofcode vermeld. Voor deze regeling komen alleen bedrijfsauto’s
in aanmerking die als brandstofcode uitsluitend Elektrisch (E) of waterstof (W) hebben,
of beiden, en als emissieklasse (Z).
De regeling richt zich op emissieloze bedrijfsauto’s (elektrisch en waterstof) in
klasse N1 en deels N2. De N2-bedrijfsauto’s die voor subsidie in aanmerking komen
zijn alleen voertuigen met een GVW (technisch toegestane maximummassa) tussen 3.500
en 4.250 kg. Dat zijn voertuigen waarvoor de ontheffingsregeling van het C-rijbewijs
voor het besturen van een emissieloze bestelauto met een GVW tot 4.250 kg van kracht
is.11 Voor zwaardere bedrijfsauto’s (N2-klasse vanaf 4.250 kg en N3-klasse) wordt een aparte
stimuleringsregeling voorbereid zoals aangekondigd in het Klimaatakkoord.
Om te kunnen bepalen of een bedrijfsauto nieuw is wordt gekeken naar de tenaamstelling.
Daartoe is een begripsbepaling opgenomen voor een nieuwe emissieloze bedrijfsauto. Een nieuwe bedrijfsauto is een bedrijfsauto waarvan blijkens de gegevens in het
kentekenregister, de datum eerste toelating, datum eerste inschrijving in Nederland
en datum tenaamstelling gelijk zijn. De datum eerste toelating is de datum die aangeeft
wanneer het voertuig voor het eerst is geregistreerd (waar ook ter wereld). De datum
tenaamstelling is de datum waarop de eigenaar of houder van het voertuig in het kentekenregister
is geregistreerd. De datum eerste inschrijving in Nederland is de datum die aangeeft
wanneer het voertuig voor het eerst in Nederland is ingeschreven. Deze gegevens zijn
terug te vinden in het kentekenregister. Bij een nieuwe bedrijfsauto zijn al deze
data gelijk.
De begripsbepaling van groep is ontleend aan de omschrijving hiervan in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek.
De omschrijving van groep in dit artikel luidt: Een groep is een economische eenheid
waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden.
De begripsbepaling voor verkoopprijs is van belang voor de bedrijfsauto’s die vallen onder de voertuigclassificatie N2,
omdat deze prijs voor deze categorie voertuigen bepalend is voor de hoogte van de
subsidie. Overeenkomstig de netto catalogusprijs wordt uitgegaan van een prijs verminderd
met de daarin begrepen omzetbelasting.
Artikel 1.6 Verdelingsregime
Er is gekozen voor verdeling van de middelen op basis van het moment van indienen
van de aanvraag om subsidieverlening (‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’).
Dit artikel bevat daarnaast aanvullende regels voor de verdeling van de subsidie.
Zo geldt als datum van ontvangst van een aanvraag, de datum waarop de aanvraag voldoet
aan de wettelijke voorschriften, in die zin dat sprake is van een volledige aanvraag.
De onderlinge rangschikking van aanvragen die de Minister ontvangt op de dag waarop
het subsidieplafond wordt bereikt, wordt vastgesteld door middel van loting. Deze
twee bepalingen zijn conform artikel 8, derde lid, onderdelen a en b, van het Kaderbesluit.
Artikel 1.7 Aanvraag algemeen
In dit artikel worden enkele zaken rondom de aanvraag om subsidieverlening geregeld.
De regeling staat open voor ondernemingen en non-profitinstellingen; zij vallen onder
de begripsomschrijving van aanvrager. De benodigde formulieren voor de aanvraag zijn
te vinden op www.rvo.nl/seba. De aanvraag moet worden ingediend met behulp van eHerkenning.
Artikel 1.8 Aanvraag subsidieverlening
De opgenomen aanvraagtermijnen starten ieder jaar op de eerste werkdag van het nieuwe
jaar. Dit zorgt ervoor dat de helpdesk bereikbaar is om desgewenst vragen van aanvragers
bij het indienen van hun subsidieaanvraag te beantwoorden.
Artikel 1.9 Aanvraag subsidievaststelling
In dit artikel is bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk 4 maanden
na de datum van verlening van de subsidie moet worden ingediend.
De aanvraag tot subsidievaststelling kan immers pas gedaan worden op het moment dat
de bedrijfsauto geleverd is en te naam is gesteld. In de overgrote meerderheid van
de gevallen zal de termijn van 4 maanden voldoende zijn. In het geval van een meerfasentypegoedkeuring
als bedoeld in de Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad
kan behoefte zijn aan een langere termijn. In de eerste fase is sprake van een incompleet
voertuig bestaande uit een ‘chassis en cabine’. Vervolgens wordt dit voertuig, veelal
door een carrosseriebouwer in plaats van een voertuigfabrikant, in de tweede fase
voltooid met een opbouw. Pas nadat het voertuig is afgebouwd kan de aanvraag tot subsidievaststelling
worden ingediend. Om deze reden kan uitstel van maximaal 5 maanden worden aangevraagd.
Dit betekent dat in dit geval maximaal 9 maanden na verlening van de subsidie een
aanvraag tot vaststelling moet zijn ingediend.
Een subsidieaanvraag voor meerdere bedrijfsauto’s tegelijk kan het snelst worden behandeld
als voor die bedrijfsauto’s een gelijktijdige vaststelling van de subsidie mogelijk
is. Het is daarom aan te bevelen om in één subsidieaanvraag uitsluitend auto’s op
te nemen die in hetzelfde tijdsbestek afgeleverd kunnen worden.
Artikel 1.10 Beslistermijn
De beschikking tot subsidieverlening en -vaststelling wordt conform de Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking gegeven binnen 13 weken na datum van ontvangst van de aanvraag.
RVO heeft het aanvraagproces zoveel mogelijk geautomatiseerd en streeft ernaar de
subsidieverlening en -vaststelling sneller dan binnen 13 weken af te ronden.
Artikel 1.11 Voorschot
Bij de verlening van subsidie wordt geen voorschot verstrekt. De subsidie wordt uitbetaald
na vaststelling van de subsidie.
Artikel 1.13 Algemene afwijzingsgronden
Op grond van dit artikel wijst de Minister een aanvraag om subsidie af als de aanvraag
niet voldoet aan het bepaalde in de regeling. Ook is bepaald dat de aanvraag wordt
afgewezen wanneer aan een aanvrager, dan wel aan aanvragers die tot eenzelfde groep
behoren, in hetzelfde kalenderjaar reeds voor 400 voertuigen subsidie is verstrekt.
Hiermee wordt voorkomen dat aan één aanvrager een onevenredig deel van het jaarlijks
beschikbare subsidiebudget wordt verstrekt. Door dit maximum ook te laten gelden voor
aanvragers die tot dezelfde groep12 behoren, wordt voorkomen dat het gestelde maximum kan worden ontweken doordat verschillende
rechtspersonen die met elkaar samenhangen subsidie aanvragen. Daarnaast zijn afwijzingsgronden
opgenomen om te voldoen aan de vereisten van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 1.14 Algemene verplichtingen
Dit artikel bevat de algemene verplichtingen voor de ontvangers van subsidie. Onderdeel
van deze verplichtingen is onder meer het melden van gewijzigde omstandigheden met
betrekking tot de aanvrager. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de wijziging van
een adres of de verkoop van de met subsidie aangeschafte bedrijfsauto. Dergelijke
wijzigingen van omstandigheden kunnen van belang zijn voor een efficiënte uitvoering
en juiste toepassing van de regeling of het al dan niet aanspraak kunnen maken op
het volledige subsidiebedrag. Tevens is de verplichting opgenomen om mededeling te
doen van een verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring.
Ook dient de subsidieontvanger mee te werken aan het verstrekken van gegevens ten
behoeve van het evalueren van de subsidieregeling. Bij het openbaar maken van de evaluatie
van de subsidieregeling worden geen persoonsgegevens openbaar gemaakt. Verslaglegging
vindt volledig geanonimiseerd plaats.
Hoofdstuk 2 Subsidie aanschaf nieuwe emissieloze bedrijfsauto’s
Artikel 2.1 Voorwaarden
Uit artikel 2.1, onderdeel a, volgt dat een aanvraag om subsidie pas kan worden ingediend
nadat een overeenkomst is gesloten voor aanschaf van de bedrijfsauto. Deze overeenkomst
mag ten tijde van de aanvraag nog geen onherroepelijke verplichtingen bevatten. Deze
voorwaarde is opgenomen in verband met het vereiste van artikel 6 van de Algemene
Groepsvrijstellingsverordening dat steun een stimulerend effect dient te hebben. Van
een stimulerend effect wordt uitgegaan indien de subsidieaanvraag is ingediend voordat
een onherroepelijke verplichting is aangegaan. De aanvrager moet ervoor zorgen dat
de overeenkomst voor het indienen van de aanvraag nog niet definitief is. Dit kan
bijvoorbeeld door in de overeenkomst een voorwaarde op te nemen dat de overeenkomst
eerst na de indiening van de subsidieaanvraag in werking treedt. Een andere mogelijkheid
is dat de aanvrager in de overeenkomst bedingt dat het doorgaan van de overeenkomst
afhankelijk is van de verlening van subsidie.
In artikel 2.1, onderdeel b, is bepaald dat een bedrijfsauto nog niet op naam mag
zijn gesteld ten tijde van de aanvraag om subsidieverlening. Deze voorwaarde ligt
in het verlengde van de voorwaarde dat een overeenkomst ten tijde van de aanvraag
om subsidieverlening nog geen onherroepelijke verplichtingen mag bevatten. Ook deze
voorwaarde is opgenomen om te voldoen aan het vereiste van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening
dat steun een stimulerend effect dient te hebben.
In artikel 2.1, onderdeel f, is bepaald dat indien de energie voor de aandrijving
van de bedrijfsauto wordt geleverd door een accupakket, dit pakket geen lood mag bevatten.
Een lithium-Ion accupakket betreft op dit moment het meest gangbare accupakket zonder
lood. Een lithium-Ion accupakket is efficiënter dan een loodhoudend pakket. Het heeft
een hogere energiedichtheid dan een loodhoudende accu. Het zorgt dus ook voor een
hogere actieradius. Verder is een lithium-Ion accu lichter in gewicht en heeft hij
een langere levensduur.
In artikel 2.1, onderdeel g, is bepaald dat wanneer een actieradius is bepaald, deze
minimaal 100 km bedraagt. Met deze eis wordt bewerkstelligd dat alleen de aanschaf
van elektrische bedrijfsauto’s die een alternatief voor een bedrijfsauto op fossiele
brandstof vormen, in aanmerking kan komen voor subsidie. De meeste nieuwe modellen
zullen aan deze eis kunnen voldoen. In een aantal gevallen wordt de actieradius niet
vastgesteld. Ook de voertuigen waarvoor als onderdeel van de typegoedkeuring het niet
verplicht is om de actieradius te bepalen, komen wél in aanmerking voor een subsidie.
Hiervoor geldt geen minimale eis voor de actieradius van 100 km.
Artikel 2.2 Aanvraag subsidieverlening
Dit artikel vermeldt welke gegevens bij de aanvraag in ieder geval moeten worden verstrekt.
Artikel 2.3 Aanvraag subsidievaststelling
De aanvraag tot subsidievaststelling kan geschieden zodra de bedrijfsauto op naam
is gesteld. Om de aanspraak op subsidie te kunnen controleren (tenaamstelling en voorwaarden
met betrekking tot type auto), dient onder meer het kenteken van de bedrijfsauto bij
de aanvraag tot vaststelling vermeld te worden.
Artikel 2.4 Subsidieverplichtingen
Naast de algemene verplichtingen die zijn genoemd in artikel 1.14, zijn in dit artikel
specifieke verplichtingen opgenomen voor de ontvanger van subsidie voor de aanschaf
van één of meerdere nieuwe emissieloze bedrijfsauto’s.
De subsidieontvanger zal tot drie jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling
moeten kunnen bewijzen dat hij daadwerkelijk de bedrijfsauto heeft aangeschaft.
Daarnaast is een belangrijke verplichting dat de subsidieontvanger het kenteken van
de bedrijfsauto voor de aanschaf waarvan hij subsidie heeft ontvangen, gedurende drie
jaar ononderbroken op zijn naam heeft staan. Als uit de informatie uit het kentekenregister
blijkt dat de tenaamstelling binnen drie jaar is gewijzigd, moet de subsidie naar
rato worden terugbetaald. Zoals toegelicht in het algemeen deel van de toelichting,
geldt een uitzondering voor het geval de subsidieontvanger de bedrijfsauto inruilt
voor een andere bedrijfsauto die op grond van deze regeling ook voor subsidie in aanmerking
zou zijn gekomen. In dat geval dient deze andere bedrijfsauto echter wel de resterende
termijn op naam van de subsidieontvanger in het kentekenregister te blijven staan.
Deze uitzondering geldt uiteraard niet wanneer de subsidieontvanger subsidie aanvraagt
voor deze vervangende auto.
Artikel 2.5 Gewijzigde vaststelling en terugvordering
Wanneer blijkt dat niet aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan kan de subsidie
lager worden vastgesteld en teruggevorderd. Op grond van artikel 4:49 van de Algemene
wet bestuursrecht kan de Minister de subsidievaststelling intrekken of wijzigen ten
nadele van de ontvanger. Op grond van art 4:57, eerste lid, van deze wet kan de Minister
onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen. Eén van de belangrijkste verplichtingen
van de subsidieregeling is dat het kenteken van de emissieloze bedrijfsauto bij aanschaf
hiervan drie jaar op naam van de subsidieontvanger blijft staan. In dit artikel staat
beschreven op welke wijze de vaststelling van de subsidie wordt gewijzigd en het onverschuldigd
betaalde bedrag wordt vastgesteld wanneer aan deze verplichting niet wordt voldaan.
Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht de Minister overigens niet
om de subsidie lager vast te stellen wanneer niet aan de subsidieverplichtingen wordt
voldaan. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt kan de Minister in situaties van overmacht
ook besluiten om de subsidie niet lager vast te stellen. Het lager vaststellen van
de subsidie betreft een discretionaire bevoegdheid.
Hoofdstuk 3 Slotbepalingen
Artikel 3.1 Misbruik en oneigenlijk gebruik
Deze bepaling ziet op de registratie die wordt bijgehouden ter voorkoming van misbruik
en oneigenlijk gebruik. Deze bepaling is overgenomen uit artikel 27 van het Kaderbesluit.
Artikel 3.2 Inwerkingtreding
De datum van inwerkingtreding van de regeling is 15 maart 2021. Vanaf die datum kunnen
aanvragen worden ingediend.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer