Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2021, 50384 | overige overheidsinformatie |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2021, 50384 | overige overheidsinformatie |
Gelet op artikel 13, tweede, derde en achtste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW 2014, artikel 66, zesde lid, van de Pensioenwet, artikel 78, zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 15, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit en artikel 475da, achtste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
Dat met ingang van 1 januari 2022 in de hierna genoemde regelgeving, de bedragen zijn gewijzigd en als volgt luiden:
1. Het extra bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, bedraagt: € 2.298,28.
2. Het basiskinderbijslagbedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, bedraagt: € 329,56.
3. De kinderbijslagbedragen, bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, bedragen:
a. voor een kind dat jonger is dan 6 jaar: € 230,69;
b. voor een kind dat 6 jaar of ouder is, maar jonger is dan 12 jaar: € 280,13 en
c. voor een kind dat 12 jaar of ouder is, maar jonger is dan 18 jaar: € 329,56.
De bijdrage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW 2014, bedraagt: € 66,03.
Het bedrag van de uitkering van het ouderdomspensioen, genoemd in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bedraagt: € 520,35.
Het bedrag, genoemd in artikel 3 van de Reïntegratieregeling, bedraagt: € 39.057,25.
De beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475da, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bedraagt:
a. in onderdeel a: € 1.691,66;
b. in onderdeel b: € 1.814,73;
c. in onderdeel c: € 2.236,89; en
d. in onderdeel d: € 2.262,98.
Deze mededeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Per 1 januari 2022 worden verschillende bedragen in de SZW-regelgeving herzien. In deze mededeling worden nieuwe bedragen voor de Algemene Kinderbijslagwet, het Besluit ex artikel 66a ANW 2014, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Reïntegratiebesluit en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bekendgemaakt. Deze mededeling volgt op de eerste Verzamelmededeling.
Deze mededeling ziet op de indexering van het extra bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW) voor het kalenderjaar 2022 en indexering van het basiskinderbijslagbedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, van de AKW voor het eerste halfjaar van 2022.
Op grond van artikel 13, tweede lid, van de AKW wordt het extra bedrag aan kinderbijslag ieder jaar met ingang van 1 januari aangepast. Het basiskinderbijslagbedrag wordt op grond van artikel 13, derde lid, van de AKW twee keer per jaar op 1 januari en per 1 juli aangepast aan de ontwikkeling van het algemene prijsniveau. Dit gebeurt aan de hand van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex in een vooraf bepaalde periode.
Het percentage waarmee het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, en het bedrag genoemd in artikel 12, eerste lid, van de AKW, zijn geïndexeerd, bedraagt 3,28% respectievelijk 2,59%.
Op grond van artikel 13, achtste lid, van de AKW worden de uit de toepassing van artikel 12, derde lid, voortvloeiende kinderbijslagbedragen voor kinderen jonger dan 6 jaar, voor kinderen van 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar en voor kinderen van 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar, eveneens samen met de dag waarop de wijziging ingaat, door of namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid medegedeeld in de Staatscourant.
Artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (Anw) bevat een overgangsvoorziening voor degene die niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 14, eerste lid, Anw. In het Besluit ex artikel 66a ANW zijn op grond van artikel 66a, derde lid, Anw, in afwijking van artikel 66a, eerste lid, Anw extra voorwaarden gesteld voor degene die wel aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw, maar niet aan de voorwaarde van artikel 66a, eerste lid, Anw voldoet. Een van die voorwaarden is dat de persoon, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw of diens echtgenoot vanaf 1 juli 1999 een maandelijkse bijdrage aan de Sociale verzekeringsbank heeft betaald. Het bedrag van de maandelijkse bijdrage is vastgesteld in artikel 4, tweede lid, eerste zin, van het Besluit ex artikel 66a ANW 2014 en wordt, op grond van artikel 4, tweede lid, tweede zin, van dat Besluit, jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd.
Met ingang van 1 januari 2022 is dit bedrag vastgesteld op € 66,03. Het afgeleide prijsindexcijfer is in oktober 2021 met 3,3% (afgerond) gestegen ten opzichte van dat van oktober 2020, zodat het bedrag per 1 januari 2022 uitkomt op € 66,03 per maand.
Kleine pensioenaanspraken kunnen op grond van de artikelen 66, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet en 78, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, door de pensioenuitvoerder worden afgekocht. Het grensbedrag daarvoor wordt jaarlijks herzien op basis van de Consumentenprijsindex Alle Huishoudens (CPI). De herziening wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
De CPI van oktober 2021 is door het CBS vastgesteld op 112,18. De CPI van oktober 2020 was 108,47. Het bedrag van € 503,24 leidt na indexering met ingang van 1 januari 2022 tot een nieuwe afkoopgrens van € 520,35.
Jaarlijks wordt, met ingang van 1 januari, het percentage medegedeeld, waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd. Met ingang van 1 januari 2022 is dit bedrag vastgesteld op € 39.057,25. Het afgeleide prijsindexcijfer is in oktober 2021 met 3,3% (afgerond) gestegen ten opzichte van dat van oktober 2020.
Per 1 januari 2022 zijn de bedragen voor de maximale beslagvrije voet herzien. Zoals is opgenomen in artikel 475da van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden deze bedragen berekend aan de hand van de verschillende normwaarden uit de Participatiewet, de Wet op de zorgtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget. In deze mededeling zijn de nieuwe maximumbedragen voor de beslagvrije voet gepubliceerd, zoals voorgeschreven door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-50384.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.