Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 december 2021, nr. 2021-0000656294, tot wijziging van het Besluit mandaat Autoriteit woningcorporaties en aanwijzing toezichthouders Woningwet en WNT in verband met aanpassingen in de Woningwet en het BTIV.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 2, vierde lid, van het Instellingsbesluit Inspectie Leefomgeving en Transport, de artikelen 5.1, 5.4, 5.5 en 5.6 van de Wet normering topinkomens en artikel 61, vijfde lid van de Woningwet,

Gezien de schriftelijke instemming van de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport van 10 december 2021;

BESLUIT:

ARTIKEL I

Het Besluit mandaat Autoriteit woningcorporaties en aanwijzing toezichthouders Woningwet en WNT wordt als volgt gewijzigd:

1. Art 3, eerste lid, eerste volzin, komt als volgt te luiden:

Aan de inspecteur-generaal wordt ten behoeve van de werkzaamheden van de autoriteit mandaat en machtiging verleend voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Minister, bedoeld in de hoofdstukken IIIA en IV van de wet en artikel 130a en 134 van de wet, voor zover die verband houden met de bevoegdheden waarvan de autoriteit ingevolge deze wet mandaat en machtiging wordt verleend.

2. Artikel 3, tweede lid, komt als volgt te luiden:

Het eerste lid is niet van toepassing op de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 19, vierde lid, 20, tweede en vijfde lid, 41b, 44, derde tot en met zesde lid, 53a, eerste lid, 54a en in de artikelen 57 tot en met 59, 59c, vierde en vijfde lid, 59g en in de artikelen 61a, eerste lid, tweede volzin en tweede lid, 61h, 61k, 61l, 61lb, 61u en in afdeling 6 van de wet.

3. Artikel 3, derde lid, komt als volgt te luiden:

Aan de inspecteur-generaal wordt ten behoeve van de werkzaamheden van de autoriteit mandaat en machtiging verleend voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Minister, bedoeld in:

  • a. hoofdstuk III, paragrafen 1, 3, 4 en 5, hoofdstuk IV en hoofdstuk V, met uitzondering van de artikelen 35, 36, 38, 39, eerste lid, tweede en derde volzin en 40 van het besluit,

  • b. artikel 121 van het besluit, met uitzondering van het eerste lid, laatste volzin, en

  • c. artikel 122 van het besluit voor zover de toepassing daarvan verband houdt met bevoegdheden waarvan de autoriteit anderszins mandaat wordt verleend.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

Per 1 januari 2022 treden de wijziging van de Woningwet na evaluatie van de herziene Woningwet en de wijziging van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 naar aanleiding van de evaluatie in werking.1 Als gevolg daarvan is ook het mandaat aan de Autoriteit woningcorporaties (Aw), voor bevoegdheden die voortvloeien uit de Woningwet aangaande woningcorporaties, aangepast.

Artikel I onder 1

Artikel 3, eerste lid, van het mandaatbesluit is in de eerste plaats gewijzigd, omdat met de Woningwet na evaluatie per 1 januari 2022 het overgangsrecht bij de herziene Woningwet, net als de werkzaamheden voor derden in het kader van de huisvesting van statushouders vervallen. Voor zover het overgangsrecht bij de herziene Woningwet nog relevant was, is er voor gekozen dit onder te brengen in het artikel 134 van de Woningwet (nieuw), datzelfde geldt voor de werkzaamheden voor derden bij de huisvesting van statushouders in artikel 130a van de Woningwet (nieuw).

Artikel I onder 2

In artikel 3, tweede lid, van het mandaatbesluit zijn de artikelen van hoofdstuk IIIa en IV van de Woningwet opgenomen, die worden uitgezonderd van het mandaat aan de Aw. In de Woningwet na evaluatie is aangaande de geschilbeslechting over de totstandkoming van prestatieafspraken, dat al was uitgezonderd van het mandaat aan de Aw, een extra lid toegevoegd aan artikel 44. Hierop is het mandaatbesluit aangepast.

Een aantal bepalingen aangaande de borgingsvoorziening is met de wijziging per 1 januari 2022 overgeplaatst van het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (BTIV) naar het niveau van de Woningwet, namelijk de artikelen 59a tot en met 59g, in afdeling 4 van hoofdstuk IV van de Woningwet. In overeenstemming met het mandaatbesluit voor de Aw zoals dat gold tot en met 31 december 2021, worden de artikelen 59 (informatiebepaling en mogelijkheid om bevoegdheden te mandateren aan de borgingsvoorziening), 59c leden 4 en 5 (goedkeuring beleidsregels door de Minister) en 59g (bevoegdheid van de Minister om in uitzonderlijke gevallen de voltallige Raad van Commissarissen van de borgingsvoorziening te ontslaan) van de Woningwet niet gemandateerd. Materieel betreft het echter geen wijziging van het mandaat aan de Aw.

In de Woningwet na evaluatie is met artikel 61u van de Woningwet, een bepaling opgenomen die experimenten mogelijk maakt, als aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Uitkomst van een experiment kan zijn, dat naar aanleiding daarvan besloten wordt om de Woningwet voor woningcorporaties aan te passen. Gelet op de aard van die afweging, wordt deze bevoegdheid niet aan de Aw gemandateerd.

Artikel I onder 3

In artikel 3, derde lid, onderdeel a, van het mandaatbesluit zijn enerzijds de hoofstukken van het BTIV opgenomen, die onderdeel zijn van het mandaat van de Aw. Met dit gewijzigde mandaatbesluit wordt daaraan geen wijziging aangebracht. Anderzijds blijkt uit deze bepaling welke specifieke artikelen uit het BTIV niet aan de Aw zijn gemandateerd. Hierin zijn wel enkele aanpassingen gemaakt. De eerste wijziging betreft het schrappen van de uitzondering van het mandaat voor artikel 18a t/m 18f van het BTIV. Dit hangt samen met het overbrengen van die bepalingen naar het niveau van de Woningwet (zoals hiervoor toegelicht in het kader van Artikel I, onder 2 van de wijziging).

Met deze wijziging van het mandaatbesluit wordt artikel 39, eerste lid, tweede en derde volzin, van het BTIV uitgesloten van het mandaat aan de Aw. Deze bepaling heeft betrekking op het overleg om te komen tot en het vaststellen van de volkshuisvestelijke prioriteiten. Dit gebeurt door de Minister. Nadat de volkshuisvestelijke prioriteiten door de Minister zijn vastgesteld, monitort de Aw vervolgens de uitvoering ervan in de praktijk op stelselniveau.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstukken I, 2020/21, 35 517, nummer A.

Naar boven