Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 december 2021, 2021-0000210265, tot Wijziging van de Regeling Wet kinderopvang in verband met het verruimen van de inzet van beroepskrachten in opleiding

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 7, negende lid, en 16, achtste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9 wordt ‘met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs’ vervangen door ‘met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal de helft van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs, waarbij het aantal in te zetten stagiairs maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten bedraagt’.

B

In artikel 9c wordt ‘met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse opvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke basisgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs’ vervangen door ‘met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse opvang maximaal de helft van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke basisgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs, waarbij het aantal in te zetten stagiairs maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten bedraagt’.

ARTIKEL II

De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9 wordt ‘met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal de helft van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs, waarbij het aantal in te zetten stagiairs maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten bedraagt’ vervangen door ‘met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs’.

B

In artikel 9c wordt ‘met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse opvang maximaal de helft van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke basisgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs, waarbij het aantal in te zetten stagiairs maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten bedraagt’ vervangen door ‘met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse opvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke basisgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs’.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

  • 2. Artikel II van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2022.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 december 2021

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

TOELICHTING

Deze regeling wijzigt de Regeling Wet kinderopvang. De wijziging wordt hieronder toegelicht.

1. Inhoud regeling

Volgens de artikelen 9 en 9c van de Regeling Wet kinderopvang bestaat het aantal in te zetten beroepskrachten in de dagopvang en in de buitenschoolse opvang voor maximaal een derde deel uit beroepskrachten in opleiding en stagiairs. Met deze wijzigingsregeling wordt dit maximum verruimd.

In de kinderopvang is sprake van een personeelstekort en een hoge werkdruk. In gesprekken die daarover met de sector zijn gevoerd, kwam naar voren dat de regels rondom de inzetbaarheid van beroepskrachten in opleiding als knelpunt worden ervaren. Ook uit een recente peiling van Kinderopvang werkt! in september 2021 bleek dat de beperkte mogelijkheid om beroepskrachten in opleiding in te zetten voor 38% van de ondervraagde organisaties een beperking vormt om (meer) mensen in opleiding te hebben.

De onderhavige wijziging van de Regeling Wet kinderopvang strekt ertoe om in de kinderopvangsector tijdelijk een drempel weg te nemen voor de inzet van beroepskrachten in opleiding en (zij-)instroom te vergroten. Door het maximum van het aantal in te zetten beroepskrachten in opleiding te verruimen naar de helft van het totale aantal in te zetten beroepskrachten, wordt tegemoetgekomen aan kinderopvangorganisaties die de huidige regeling op dit moment als struikelblok ervaren en kan er tegelijkertijd voldoende begeleiding blijven plaatsvinden vanwege de één op één verhouding tussen beroepskrachten in opleiding en ervaren beroepskrachten.

Tevens is bepaald dat maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten uit stagiairs mag blijven bestaan. Ter illustratie, de verdeling beroepskrachten in opleiding en stagairs kan dus bijvoorbeeld zijn 20% beroepskrachten in opleiding en 30% stagiairs of 40% beroepskrachten in opleiding en 10% stagiairs.

Deze wijziging geldt zowel voor dagopvang als voor de buitenschoolse opvang.

Belangrijk bij deze wijziging is dat er aandacht moet blijven voor de werkdruk van vaste beroepskrachten en voor een gezond opleidingsklimaat. Beroepskrachten in opleiding dienen positief en ondersteunend te worden begeleid. Het moment waarop ze worden ingezet en de verantwoordelijkheid die aan hen wordt gegeven dient passend te zijn bij de fase van de opleiding, zoals dit ook is opgenomen in de CAO kinderopvang. Voorkomen moet worden dat beroepskrachten in opleiding te snel en met te weinig ervaring worden ingezet. Daarbij dient ervoor gezorgd te worden dat beroepskrachten in opleiding enkel alleen op een groep mogen staan wanneer dit overeenkomt met hun formatieve inzetbaarheid conform de cao. Wanneer een beroepskracht in opleiding bijvoorbeeld voor 50 procent formatief kan worden ingezet, mag deze beroepskracht voor 50 procent van zijn of haar aantal contracturen meetellen als beroepskracht binnen de beroepskracht-kindratio. Een beroepskracht in opleiding mag gedurende die tijd alleen op een groep staan.

2. Regeldruk en financiële gevolgen

De onderhavige wijziging heeft naar verwachting geen financiële gevolgen of gevolgen voor de regeldruk.

3. Toetsing en consultatie

Een concepttekst van de onderhavige wijziging is voorgelegd aan de branchepartijen (Brancheorganisatie Kinderopvang en Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang) en aan de toezichtpartijen (VNG en GGD GHOR Nederland). Dit heeft geleid tot enkele verduidelijkende vragen over met name het onderscheid tussen inzet van beroepskrachten in opleiding en de inzet van stagairs.

Vanuit de belangenorganisatie voor ouders in de kinderopvang (BOinK) is aandacht gevraagd voor de fase van de opleiding en het type opleiding van de in te zetten beroepskrachten in opleiding. De toelichting van de regeling is hierop aangescherpt. De opmerkingen van BOinK die zien op andere regelgeving zoals de Wet kinderopvang en het Besluit kwaliteit kinderopvang worden meegenomen bij mogelijke aanpassingen van wet- en regelgeving naar aanleiding van de evaluatie van de Wet van 31 mei 2017 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de herijking en harmonisatie van enige kwaliteitseisen voor kindercentra en peuterspeelzalen, de innovatie van die kwaliteitseisen en het aanpassen van enige eisen aan de kwaliteit van voorschoolse educatie (Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang).

De FNV heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de inhoud van het voorstel gezien de door hen verwachte toename van de werkdruk voor vaste beroepskrachten. Er is aandacht voor de zorgen van de FNV. Hierboven, in paragraaf 1, is beschreven dat er aandacht is voor de werkdruk van de vaste beroepskrachten en welke overwegingen daarbij spelen. Gedurende de looptijd van deze regeling, die zes maanden bedraagt (zie paragraaf 4), zal het Ministerie van SZW hierover met alle partijen in gesprek blijven. Bij de besluitvorming over eventuele voortzetting dan wel aanpassing van de regeling zullen alle ervaringen worden meegenomen.

4. Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Artikel I van deze regeling treedt in werking op 1 januari 2022. Daarmee wordt voldaan aan het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Er wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van regelgeving, omdat de urgentie om een drempel weg te nemen voor de inzet van beroepskrachten in opleiding hoog is.

De regeling geldt voor een periode van zes maanden; daarin voorziet artikel II. Op basis van de ervaringen in de praktijk, de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de evaluatie van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang, die in het voorjaar van 2022 zal worden afgerond, zal worden besloten of verlenging dan wel aanpassing of beëindiging aan de orde is. De evaluatie van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang zal een integraal beeld schetsen van alle effecten van de kwaliteitseisen van deze wet, waarbij ook wordt gekeken naar onbedoelde neveneffecten van deze kwaliteitseisen op de werkdruk en de arbeidsmarkt. Zodoende is het te zijner tijd mogelijk om geïnformeerde keuzes te maken en waar nodig duurzame aanpassingen in de kwaliteitseisen door te voeren.

Den Haag, 15 december 2021

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

Naar boven