De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 7, negende lid, en 16, achtste lid, van het Besluit kwaliteit
kinderopvang;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9 wordt ‘met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal een derde
deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten,
dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit
kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke
stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs’ vervangen door
‘met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal de helft van het totaal minimaal
aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de
optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal
aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten
in opleiding of stagiairs, waarbij het aantal in te zetten stagiairs maximaal een
derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten bedraagt’.
B
In artikel 9c wordt ‘met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse opvang maximaal
een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten,
dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit
kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke
basisgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs’ vervangen door
‘met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse opvang maximaal de helft van het
totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt
gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit kwaliteit
kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke basisgroepen,
bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs, waarbij het aantal in te zetten
stagiairs maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten
bedraagt’.
ARTIKEL II
De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9 wordt ‘met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal de helft
van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten,
dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit
kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke
stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs, waarbij het aantal
in te zetten stagiairs maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten
beroepskrachten bedraagt’ vervangen door ‘met dien verstande dat gedurende de dagopvang
maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te
zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel
7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten
op de afzonderlijke stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs’.
B
In artikel 9c wordt ‘met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse opvang maximaal
de helft van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten,
dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit
kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke
basisgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs, waarbij het aantal
in te zetten stagiairs maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten
beroepskrachten bedraagt’ vervangen door ‘met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse
opvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum
in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond
van artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten
beroepskrachten op de afzonderlijke basisgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding
of stagiairs’.
TOELICHTING
Deze regeling wijzigt de Regeling Wet kinderopvang. De wijziging wordt hieronder toegelicht.
1. Inhoud regeling
Volgens de artikelen 9 en 9c van de Regeling Wet kinderopvang bestaat het aantal in
te zetten beroepskrachten in de dagopvang en in de buitenschoolse opvang voor maximaal
een derde deel uit beroepskrachten in opleiding en stagiairs. Met deze wijzigingsregeling
wordt dit maximum verruimd.
In de kinderopvang is sprake van een personeelstekort en een hoge werkdruk. In gesprekken
die daarover met de sector zijn gevoerd, kwam naar voren dat de regels rondom de inzetbaarheid
van beroepskrachten in opleiding als knelpunt worden ervaren. Ook uit een recente
peiling van Kinderopvang werkt! in september 2021 bleek dat de beperkte mogelijkheid
om beroepskrachten in opleiding in te zetten voor 38% van de ondervraagde organisaties
een beperking vormt om (meer) mensen in opleiding te hebben.
De onderhavige wijziging van de Regeling Wet kinderopvang strekt ertoe om in de kinderopvangsector
tijdelijk een drempel weg te nemen voor de inzet van beroepskrachten in opleiding
en (zij-)instroom te vergroten. Door het maximum van het aantal in te zetten beroepskrachten
in opleiding te verruimen naar de helft van het totale aantal in te zetten beroepskrachten,
wordt tegemoetgekomen aan kinderopvangorganisaties die de huidige regeling op dit
moment als struikelblok ervaren en kan er tegelijkertijd voldoende begeleiding blijven
plaatsvinden vanwege de één op één verhouding tussen beroepskrachten in opleiding
en ervaren beroepskrachten.
Tevens is bepaald dat maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten
uit stagiairs mag blijven bestaan. Ter illustratie, de verdeling beroepskrachten in
opleiding en stagairs kan dus bijvoorbeeld zijn 20% beroepskrachten in opleiding en
30% stagiairs of 40% beroepskrachten in opleiding en 10% stagiairs.
Deze wijziging geldt zowel voor dagopvang als voor de buitenschoolse opvang.
Belangrijk bij deze wijziging is dat er aandacht moet blijven voor de werkdruk van
vaste beroepskrachten en voor een gezond opleidingsklimaat. Beroepskrachten in opleiding
dienen positief en ondersteunend te worden begeleid. Het moment waarop ze worden ingezet
en de verantwoordelijkheid die aan hen wordt gegeven dient passend te zijn bij de
fase van de opleiding, zoals dit ook is opgenomen in de CAO kinderopvang. Voorkomen
moet worden dat beroepskrachten in opleiding te snel en met te weinig ervaring worden
ingezet. Daarbij dient ervoor gezorgd te worden dat beroepskrachten in opleiding enkel
alleen op een groep mogen staan wanneer dit overeenkomt met hun formatieve inzetbaarheid
conform de cao. Wanneer een beroepskracht in opleiding bijvoorbeeld voor 50 procent
formatief kan worden ingezet, mag deze beroepskracht voor 50 procent van zijn of haar
aantal contracturen meetellen als beroepskracht binnen de beroepskracht-kindratio.
Een beroepskracht in opleiding mag gedurende die tijd alleen op een groep staan.
2. Regeldruk en financiële gevolgen
De onderhavige wijziging heeft naar verwachting geen financiële gevolgen of gevolgen
voor de regeldruk.
3. Toetsing en consultatie
Een concepttekst van de onderhavige wijziging is voorgelegd aan de branchepartijen
(Brancheorganisatie Kinderopvang en Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang)
en aan de toezichtpartijen (VNG en GGD GHOR Nederland). Dit heeft geleid tot enkele
verduidelijkende vragen over met name het onderscheid tussen inzet van beroepskrachten
in opleiding en de inzet van stagairs.
Vanuit de belangenorganisatie voor ouders in de kinderopvang (BOinK) is aandacht gevraagd
voor de fase van de opleiding en het type opleiding van de in te zetten beroepskrachten
in opleiding. De toelichting van de regeling is hierop aangescherpt. De opmerkingen
van BOinK die zien op andere regelgeving zoals de Wet kinderopvang en het Besluit
kwaliteit kinderopvang worden meegenomen bij mogelijke aanpassingen van wet- en regelgeving
naar aanleiding van de evaluatie van de Wet van 31 mei 2017 tot wijziging van de Wet
kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de herijking en harmonisatie
van enige kwaliteitseisen voor kindercentra en peuterspeelzalen, de innovatie van
die kwaliteitseisen en het aanpassen van enige eisen aan de kwaliteit van voorschoolse
educatie (Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang).
De FNV heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de inhoud van het voorstel gezien
de door hen verwachte toename van de werkdruk voor vaste beroepskrachten. Er is aandacht
voor de zorgen van de FNV. Hierboven, in paragraaf 1, is beschreven dat er aandacht
is voor de werkdruk van de vaste beroepskrachten en welke overwegingen daarbij spelen.
Gedurende de looptijd van deze regeling, die zes maanden bedraagt (zie paragraaf 4),
zal het Ministerie van SZW hierover met alle partijen in gesprek blijven. Bij de besluitvorming
over eventuele voortzetting dan wel aanpassing van de regeling zullen alle ervaringen
worden meegenomen.
4. Inwerkingtreding en geldigheidsduur
Artikel I van deze regeling treedt in werking op 1 januari 2022. Daarmee wordt voldaan
aan het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten, zoals neergelegd in aanwijzing
4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Er wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn
van regelgeving, omdat de urgentie om een drempel weg te nemen voor de inzet van beroepskrachten
in opleiding hoog is.
De regeling geldt voor een periode van zes maanden; daarin voorziet artikel II. Op
basis van de ervaringen in de praktijk, de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de
evaluatie van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang, die in het voorjaar van
2022 zal worden afgerond, zal worden besloten of verlenging dan wel aanpassing of
beëindiging aan de orde is. De evaluatie van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang
zal een integraal beeld schetsen van alle effecten van de kwaliteitseisen van deze
wet, waarbij ook wordt gekeken naar onbedoelde neveneffecten van deze kwaliteitseisen
op de werkdruk en de arbeidsmarkt. Zodoende is het te zijner tijd mogelijk om geïnformeerde
keuzes te maken en waar nodig duurzame aanpassingen in de kwaliteitseisen door te
voeren.
Den Haag, 15 december 2021
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma