BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B, VAN DEZE REGELING
Bijlage behorende bij artikel 2 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001
Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden
aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen,
door:
B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij processen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij processen door:
-
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
-
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
1.1.B. Intelligent lokaal warmtedistributiesysteem waarmee vraag en aanbod van diverse gebruikers
en producenten op elkaar kunnen worden afgestemd, en bestaande uit: meet- en regelsysteem
in combinatie met software voor de real-time koppeling tussen producenten en gebruikers
binnen het energienetwerk.
-
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
1.2.B. Pulsed electric field installatie voor:
-
a. conservering (pasteurisatie) van vloeibare levensmiddelen door toepassing van pulsed
electric field (PEF) technologie; of
-
b. geschikt maken van knol- en wortelgewassen voor verdere verwerking door het perforeren
van de celwand middels PEF-technologie, en bestaande uit: PEF-generator, PEF-behandelkamer,
(eventueel) noodzakelijke aanpassing van de elektriciteitsaansluiting.
-
1.2.C. Hoogrendementmotor:
-
a. ontworpen voor rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet, bestaande uit: elektromotor
die voldoet aan de IE4 efficiency-klasse conform NEN-EN-IEC 60034-30-1:2014; of
-
b. ontworpen voor variabel toerental en niet rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet,
bestaande uit: elektromotor, die voldoet aan de IE4 efficiency klasse conform NVN-CLC-IEC/TS
60034-30-2:2021, elektronische toerenregeling, (eventueel) geïntegreerde reductor
(niet zijnde wormwielreductor).
-
1.2.D.
-
1.2.E.
-
1. Mobiele compressed natural gas (CNG) hogedrukreiniger voor het reinigen van oppervlakken
met warm water onder hoge druk met een rendement van ten minste 93% op onderwaarde,
en bestaande uit: mobiele CNG hogedrukreiniger, (eventueel) accu
-
1.2.F.
-
1. Decentraal koelsysteem (hydroloop) met een totaal koelvermogen van maximaal 50 kW
voor het koelen van producten in meubels en/of cellen tot maximaal + 16°C, en bestaande
uit: stekkerklare koelmeubels en/of gekoelde cellen, die onderling zijn verbonden
met een glycolnet en drycooler en waarbij:
-
– de aangesloten meubels en/of condensoreenheden:
-
a. werken met een halogeenvrij koudemiddel;
-
b. zijn voorzien van ten minste één frequentiegeregelde of elektronisch toerengeregelde
compressor; en
-
c. beschikken over een elektronische expansieregeling;
-
– de drycooler is ontworpen:
-
a. op maximaal 14 K temperatuurverschil tussen condensatietemperatuur en omgevingstemperatuur;
-
b. op maximaal 4 K temperatuurverschil tussen waterintrede- en wateruittredetemperatuur;
en
-
c. met een specifiek opgenomen vermogen van de drycooler van maximaal 21 W per kW drycoolervermogen;
-
– het systeem een weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot +13°C buitenluchttemperatuur
bevat.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• het specifiek opgenomen vermogen van de drycooler de som van het totaal opgenomen
vermogen van de ventilatoren en pompen, gedeeld door het drycoolervermogen bij een
temperatuurverschil van maximaal 14 K tussen condensatietemperatuur en omgevingstemperatuur,
is;
-
• de omgevingstemperatuur een drogeboltemperatuur van +30°C met een relatieve vochtigheid
van 50% is;
-
• het maximale temperatuurverschil van 14 K tussen condensatie- en omgevingstemperatuur
geldt voor een buitenluchttemperatuur van +13°C en hoger;
-
• een koel- en/of vriesinstallatie waarbij in het samenstel van voorzieningen een halogeenhoudend
koudemiddel wordt toegepast, niet in aanmerking komt voor energie-investeringsaftrek.
Onder samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor het koelen en/of vriezen van ruimten of processen.
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt, € 3.500 per geïnstalleerde kW van het koel- en vriesvermogen van het decentraal
koelsysteem bedraagt; en
-
• het totale koelvermogen de som van alle afzonderlijke koelvermogens van de aangesloten
meubels en/of condensoreenheden is. Dit koelvermogen is bepaald bij een condensatietemperatuur
van +44°C, en een verdampingstemperatuur van -10°C (voor koeltoepassingen) of een
verdampingstemperatuur van –35°C (voor vriestoepassingen).
-
1.2.G.
-
1.2.H.
-
1. Transportleiding voor levering van gasvormig koolstofdioxide (CO2) aan glastuinbouwbedrijven voor het bemesten van gewassen in tuinbouwkassen, en bestaande
uit: pijpleiding tussen de externe bron en het glastuinbouwbedrijf, (eventueel) CO2-reinigingsapparatuur, (eventueel) CO2 compressor/ventilator ten behoeve van CO2-transport naar het glastuinbouwbedrijf.
-
2. Hierbij geldt dat distributiesystemen voor CO2 in de kas, CO2 afvang, CO2 opslag in de bodem en CO2 compressoren ten behoeve van opslag van CO2 in de bodem niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen.
-
1.2.I. Energiezuinige ventilator in mechanische ventilatie- of luchtcirculatiesystemen,
en bestaande uit:
-
a. een direct aangedreven ventilator, waarvan de efficiëntiegraad (N) minimaal 5 hoger
is dan de waarde, die vanaf 1 januari 2015 is vereist op grond van Verordening (EU)
nr. 327/2011, (eventueel) sensoren, (eventueel) regeleenheid, of
-
b. een indirect aangedreven ventilator waarvan het samenstel van motor en ventilator
als één geheel is gemeten en de efficiëntiegraad (N) minimaal 5 hoger is dan de waarde,
die vanaf 1 januari 2015 is vereist op grond van Verordening (EU) nr. 327/2011, (eventueel)
sensoren, (eventueel) regeleenheid.
-
1.2.J.
-
1.2.K. Energiezuinige professionele koel- of vrieskast met een maximale netto inhoud van
1.500 liter voor:
-
a. het koelen van producten in de temperatuurklasse M1 (+5°C / -1°C) met een Energy Efficiency
Index (EEI) kleiner dan 25, gemeten conform Verordening (EU) 2015/1095 van de Commissie
van 5 mei 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees parlement
en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor professionele koelbewaarkasten,
snelkoelers/-vriezers, condensoreenheden en proces-chillers betreft, in klimaatklasse
4 (30°C, 55% RV), en bestaande uit: koelkast of gekoelde werkbank, werkend op een
halogeenvrij koudemiddel, voorzien van geforceerde ventilatie in de kast en een afzonderlijk
geplaatste, niet in de wanden ingebouwde verdamper; of
-
b. het vriezen van producten in de temperatuurklasse L1 (-15°C / -18°C) met een Energy
Efficiency Index (EEI) kleiner dan 50, gemeten conform Verordening (EU) 2015/1095
van de Commissie van 5 mei 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees
parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor professionele koelbewaarkasten,
snelkoelers/-vriezers, condensoreenheden en proces-chillers betreft in klimaatklasse
4 (30°C, 55% RV), en bestaande uit: vrieskast, werkend op een halogeenvrij koudemiddel,
voorzien van geforceerde ventilatie in de kast en een afzonderlijk geplaatste, niet
in de wanden ingebouwde verdamper.
-
1.2.L
-
1.2.M.
-
1. Warmtekrachtinstallatie voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht met een
nominaal elektrisch vermogen tot 300 MWe, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch
rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 67% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie
anders dan met behulp van een zuigermotor, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• een warmtekrachtinstallatie met een nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen
groter dan of gelijk aan 300 MWe niet in aanmerking komt voor energie-investeringsaftrek;
-
• onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan: de gecombineerde opwekking van
warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof,
waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit;
-
• voor het bepalen van het nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen van een warmtekrachtinstallatie
het samenstel van nieuwe voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder een samenstel
van nieuwe voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige nieuwe middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel
van een warmtekrachtinstallatie;
-
• onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan: de som van het energetisch
rendement van de opwekking van kracht en twee derde deel van het energetisch rendement
van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof; en
-
• onder een zuigermotor wordt verstaan: een inwendige explosiemotor met elektrische
ontsteking of compressieontsteking;
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
€ 600 per kW elektrisch vermogen bedraagt;
-
• het elektrisch vermogen bepaald is bij het nominaal motorvermogen; en
-
• een warmtekrachtinstallatie op basis van een zuigermotor niet in aanmerking komt voor
energie-investeringsaftrek.
-
1.2.N. Brandstofcel voor het gelijktijdig opwekken van elektriciteit en warmte, en bestaande
uit: brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
-
1.2.O. Toerengeregelde vacuümpomp voor de vacuüm voorziening van een melkwinningsinstallatie,
en bestaande uit: vacuümpomp met toerenregeling.
-
1.2.P.
-
1. Hoogfrequent hoogrendementslader voor het laden van lood-zuur tractiebatterijen, en
bestaande uit: hoogfrequent hoogrendement laadunit die de tractiebatterijen laadt
met een efficiency totaalscore groter dan 24 gemeten conform het meetprotocol KEMA
74100151-CES/NET 12-3187.
-
2. Hierbij geldt dat de tractiebatterijen niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komen.
-
1.2.Q. Energie-efficiënte melkkoeling voor het koelen van melk en terugwinnen van warmte
uit melk waarbij de onttrokken warmte wordt benut, en bestaande uit warmtewisselaar
die is gemonteerd in de leiding tussen de melkmachine en de melkkoeltank (melkvoorkoeler),
warmtewisselaar tussen de compressor en condensor van de koelmachine, (eventueel)
frequentieregelaar op de melkpomp, (eventueel) buffervat voor het opgewarmde water,
(eventueel) elektrische boiler die gevoed wordt met het voorverwarmde water.
-
1.2.R.
-
1.2.S.
-
1. Energiezuinige rackkoeling voor het koelen van in racks opgestelde ICT-apparatuur,
en bestaande uit: rackkoeling door middel van een geïntegreerd direct expansiesysteem
(DX systeem). Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt, bedraagt € 15.000 per bouwkundige ruimte.
-
2. Hierbij geldt dat toepassingen in datacenters niet voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komen.
-
1.2.T.
-
1.2.U. Energiezuinige krattendroger voor het drogen van gewassen kunststof kratten voor voedingsmiddelen,
en bestaande uit: krattendroogmachine waarin het vocht wordt verwijderd middels centrifugaal
kracht. Het restvochtgehalte dient na droging minder dan 5 gram per krat te zijn.
-
1.2.V. 1.2.V. Energiezuinige drankenkoeler voor het inkoelen en verkopen van verpakte dranken
in de temperatuurklasse K4 (+9°C / -1°C) met een Energy Efficiency Index (EEI) kleiner
dan 50, gemeten conform Verordening (EU) 2019/2018 en (EU) 2019/2024, in de klimaatklasse
CC1 (+25°C, 60% RV) of CC2 (+32°C, 65% RV), en bestaande uit: een drankenkoeler, zoals
beschreven in artikel 2 van Verordening (EU) 2019/2024, en werkend op een halogeenvrij
koudemiddel.
-
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
-
2.1.A. Thermische isolering.
-
2.1.B. Energieschermen voor:
-
a. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen, door het aanbrengen van horizontaal
beweegbare energieschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil,
en bestaande uit: schermdoek dat voor tenminste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen
van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen (eventueel)
scherm(kier)regeling, (eventueel) meetbox boven het energiescherm, (eventueel) nokcompartimentering.
Voor energie-investeringsaftrek komt in aanmerking het tweede energiescherm van de
boven elkaar gelegen, horizontaal, door een luchtspouw gescheiden, beweegbare schermen;
-
b. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare
gevelschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande
uit: schermdoek dat voor ten minste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen van het
weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen; of
-
c. het weren van een teveel aan zoninstraling en het verminderen van het warmteverlies
uit tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare schermen aan de buitenzijde,
boven de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste
50% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner
zijn dan 10 mm2en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 15%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) afdichtingsvoorzieningen.
-
2.1.C. Isolatie van gevels van bestaande tuinbouwkassen, en bestaande uit: isolatiemateriaal
waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ(Rm) = Σ(d/λ) toeneemt met
ten minste 2,00 m2K/W ten opzichte van de oude situatie. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt € 20 per m2 te isoleren oppervlak.
-
2.1.D. Faseovergangsmateriaal voor het verminderen van het energiegebruik voor het koelen
of verwarmen van ruimten of processen, en bestaande uit: faseovergangsmateriaal met
een gedefinieerd overgangstraject en een capaciteit in het overgangstraject van minimaal
100 kJ/kg. Het maximale investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in
aanmerking komt bedraagt € 10 per kg faseovergangsmateriaal.
-
3. Warmtehergebruik door:
-
3.1.A. Warmteterugwinning.
-
3.1.B. Systeem voor het koelen en verwarmen van (semi-)gesloten kassen door het afwisselend
onttrekken en toevoeren van warmte, waarbij de overtollige warmte tijdelijk wordt
opgeslagen om op momenten van warmtebehoefte weer ingezet te worden, en bestaande
uit: warmtewisselaar(s) met geïntegreerde ventilator, pomp, (eventueel) dagbuffer,
(eventueel) verdeler, (eventueel) warmtepomp als bedoeld in onderdeel B, onder 1.2.D,
(eventueel) aquifer als bedoeld in onderdeel D, onder 4.1.B.
-
3.1.C. Energiezuinige (vaat)spoel- of (vaat)wasmachine voor spoelen of wassen, en bestaande
uit: (vaat)spoel- of (vaat)wasmachine met geïntegreerde warmteterugwinning. Het maximum
investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt
€ 5.000 per wastank.
-
3.1.D. Energiebesparing in repeterende batchprocessen door het tijdelijk opslaan van warmte
of koude die gewonnen wordt bij respectievelijk het afkoelen en opwarmen van repeterende
batchprocessen, waarbij niet meer dan 7.000 batches per jaar worden geproduceerd,
en bestaande uit: buffervat voor opslag van warmte of koude met leidingwerk en pompen,
(eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) regelsysteem.
-
3.2.A.
-
1. Systeem voor benutting van afvalwarmte voor het verwarmen van processen, en bestaande
uit: afvalwarmtetransportleiding, (eventueel) warmtewisselaar bij de afvalwarmtebron,
(eventueel) warmtedistributienet, (eventueel) warmtewisselaar tussen warmtedistributienet
en afgiftenet, (eventueel) afleverset.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• afgiftenetten niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;
-
• het systeem voor benutting van afvalwarmte voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik dient te maken van afvalwarmte of voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik te maken van afvalwarmte gecombineerd met duurzame warmte;
-
• onder een warmte- of koudetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmte-
of koudebron en het punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindgebruikers;
-
• onder een warmte- of koudedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling
vanaf de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindgebruikers;
-
• hier onder een afgiftenet wordt verstaan: leidingnet en installatieonderdelen ten
behoeve van warmte- of koudeafgifte voor het proces;
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend;
-
• hier onder duurzame warmte wordt verstaan: warmte afkomstig van investeringen als
bedoeld in onderdeel D: en
-
• onder een afleverset wordt verstaan: de verbinding tussen het warmte- of koudedistributienet
van een warmteleverancier en het afgiftenet van een eindgebruiker. Deze set bevat
een warmtewisselaar, apparatuur voor druk- en/of temperatuurregeling, bemetering en
de behuizing waarin deze apparatuur is ondergebracht.
C. Investeringen in of aan transportmiddelen ten behoeve van energiebesparing
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of aan transportmiddelen.
Onder transportmiddelen wordt verstaan: voertuigen voor het vervoer over de weg, voertuigen
voor intern transport, vaartuigen en railgebonden voertuigen. Deze voorzieningen moeten
er toe leiden dat het transportmiddel zelf energie-efficiënter wordt. Technische voorzieningen
die het transportmiddel zelf niet energie-efficiënter maken, maar indirect energie
besparen zijn uitgesloten voor energie-investeringsaftrek.
De energiebesparing moet gebaseerd zijn op dezelfde rij- of vaarroute, waarbij wordt
uitgegaan van dezelfde goederen en van een maximale belading.
Op een transportmiddel geplaatste bedrijfsmiddelen, die worden ingezet voor productiewerkzaamheden,
moeten voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 1, onderdeel B, voor investeringen
ten behoeve van processen.
-
1. Verbetering van de energie-efficiëntie door:
-
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
1.2.B. Energiezuinige scheepsmotor voor:
-
a. de hoofdvoortstuwing van een bestaand vaartuig voor de binnenvaart, met een nominaal
motorvermogen van tenminste 250 kW, en bestaande uit: scheepsdieselmotor, waarvan
het brandstofverbruik minder bedraagt dan 195 g/kWh, gemeten conform norm NEN-ISO
3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met de in deze norm omschreven maximaal toegestane
tolerantie van 5%.Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt is € 125/kW nominaal vermogen;
-
b. de voortstuwing van een bestaand vaartuig voor de binnenvaart, met een nominaal motorvermogen
van tenminste 250 kW, waarbij meerdere scheepsdieselmotoren op één schroefas zijn
gekoppeld en waarbij afhankelijk van het gevraagde vermogen één of meer scheepsdieselmotoren
uitgeschakeld kunnen worden, en bestaande uit:scheepsdieselmotoren waarvan het brandstofverbruik
per scheepsdieselmotor minder bedraagt dan 195 g/kWh, gemeten conform norm NEN-ISO
3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met de in deze norm omschreven maximaal toegestane
tolerantie van 5%, koppeling waarbij de kracht van meerdere scheepsdieselmotoren op
één schroefas wordt overgebracht. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt is € 175/kW nominaal vermogen; of
-
c. de voortstuwing van een vaartuig, waarbij de motoren in dieselelektrische opstelling
als aandrijving worden gebruikt, en bestaande uit: scheepsdieselmotoren waarvan het
brandstofverbruik per scheepsdieselmotor minder bedraagt dan 195 g/kWh, gemeten conform
NEN-ISO 3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met de in deze norm maximaal toegestane
tolerantie van 5%, elektromotor op de hoofdas.
-
1.2.C. Lichtgewicht composieten kipperbak voor het vervoer van bulkgoederen over de weg,
en bestaande uit: composieten kipperbak, (eventueel) schaarcilinder, (eventueel) kipframe.
-
1.2.D. Cryogene transportkoeling voor het koelen van goederen tijdens transport, en bestaande
uit:
-
a. cryogene koelinstallatie met CO2 als koelmiddel, opslagtank voor vloeibare CO2; of
-
b. koelsysteem dat gebruik maakt van koude afkomstig van de expansie van LNG.
-
1.2.E. Hoogrendementmotor
-
a. ontworpen voor rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet, bestaande uit: elektromotor
die voldoet aan de IE4 efficiency-klasse conform NEN-EN-IEC 60034-30-1:2014; of
-
b. ontworpen voor variabel toerental en niet rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet,
bestaande uit: elektromotor, die voldoet aan de IE4 efficiency klasse conform NVN-CLC-IEC/TS
60034-30-2:2021, elektronische toerenregeling, (eventueel) geïntegreerde reductor
(niet zijnde wormwielreductor).
-
1.2.F. Lange en zware vrachtwagen voor transport van goederen over de weg, en bestaande uit:
-
1.2.G. Brandstofcel in een transportmiddel voor het opwekken van elektriciteit, en bestaande
uit: brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
-
1.2.H.
-
1. Hoogfrequent hoogrendementslader voor het laden van lood-zuur tractiebatterijen, en
bestaande uit: hoogfrequent hoogrendement laadunit die de tractiebatterijen laadt
met een efficiency totaalscore groter dan 24 gemeten conform het meetprotocol KEMA
74100151-CES/NET 12-3187.
-
2. Hierbij geldt dat de tractiebatterijen niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komen.
-
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
1.3.B. Hydrodynamische ankerkluizen en ankers voor het verlagen van de vaarweerstand van
een vaartuig voor de binnenvaart, en bestaande uit: anker, ankerkluis. Het maximumbedrag
dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt, bedraagt € 20.000 per combinatie
van ankerkluis en anker. Het betreft een anker dat in ingetrokken toestand het kluisgat
volledig afdicht en één geheel vormt met de huid van het schip.
-
1.3.C.
-
1. Meesturende en intrekbare achteras voor trekkende voertuigen van een trekker-oplegger
combinatie, en bestaande uit: samenstel van achterassen waarvan tenminste één achteras
actief meestuurt en één achteras ingetrokken kan worden.
-
2. Hierbij geldt dat meesturende achterassen en intrekbare achterassen of separaat aangebrachte
assen onder vrachtwagens, aanhangers en opleggers niet voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komen.
-
1.3.D.
-
1.3.E.
-
1. Cruisecontrol voor aandrijving van een vrachtwagen, en bestaande uit: cruisecontrol
die de transmissie aanstuurt op basis van wegenkaartinformatie en GPS-gegevens.
-
2. Hierbij geldt dat overige cruisecontrolsystemen zijn uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
-
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
-
3. Warmtehergebruik door:
-
4. Efficiënte verlichting door:
-
4.1.A. Toepassing van automatische meet en regelapparatuur.
-
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
D. Investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie
Technische voorzieningen die er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te
beperken door gebruik te maken van:
-
1. Zonne-energie door:
-
1.1.A. Conversie naar elektriciteit of warmte (met uitzondering van het gebruik van passieve
zonne-energie).
-
1.1.B.
-
1. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit zonlicht
met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche zonnecellen
met een gezamenlijk piekvermogen van meer dan 15 kW, die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet
via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder, aansluiting
op het elektriciteitsnet, (eventueel) actief zonvolgsysteem, (eventueel) stroom/spanningsomvormer,
(eventueel) accu.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• voor het bepalen van het gezamenlijke piekvermogen van de panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen het samenstel van voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder
een samenstel van voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel
van panelen met fotovoltaïsche zonnecellen;
-
• fotovoltaïsche zonnecellen op landbouwgrond of in natuurgebieden niet in aanmerking
komen; en
-
• onder landbouwgrond wordt verstaan: landbouwareaal dat valt onder artikel 4, lid 1,
onder e, van Verordening 1307/2013. Onder natuurgebied wordt in deze regeling verstaan:
gebied dat is aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn, artikel 1.1.
van de natuurbeschermingswet; gebied vallend onder de Regeling aanwijzing nationale
parken en gebied aangewezen in het Natuurnetwerk Nederland.
-
1.1.C.
-
1. Zonnecollectorsysteem voor het verwarmen van water of lucht, en bestaande uit:
-
a. zonnecollector met een totale apertuuroppervlakte van minder dan 200 m2, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het
vat geïntegreerde naverwarmer, (eventueel) in luchtverwarmer geïntegreerde fotovoltaïsche
zonnecellen, (eventueel) ab- of adsorptiekoelmachine die hoofdzakelijk werkt op zonne-energie;
of
-
b. onafgedekte zonnecollector met een totale apertuuroppervlakte van ten minste 100 m2, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het
vat geïntegreerde naverwarmer, (eventueel) ab- of adsorptiekoelmachine die hoofdzakelijk
werkt op zonne-energie.
-
2. Hierbij geldt dat voor het bepalen van de totale apertuuroppervlakte van een zonnecollector
het samenstel van nieuwe voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder een samenstel
van nieuwe voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige nieuwe middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van warmte opgewekt door middel van een
zonnecollector.
-
1.1.D. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit
zonlicht met behulp van zonnecellen op transportmiddelen, en bestaande uit: panelen
of folie met fotovoltaïsche zonnecellen, (eventueel) stroom/spanningsomvormer, (eventueel)
accu.
-
1.1.E. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit
zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen, die niet zijn aangesloten op het elektriciteitsnet, accu, (eventueel)
actief zonvolgsysteem, (eventueel) stroom/spanningsomvormer.
-
1.1.F
-
1. Netaansluiting voor het leveren van elektriciteit door panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen, niet zijnde gebouwgebonden panelen, en bestaande uit: aansluiting op
het midden- of hoogspanningsnet.
-
2. Hierbij geldt dat de eenmalige aansluitvergoeding die door de netbeheerder in rekening
wordt gebracht niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt.
-
1.1.G.
-
1. Accu voor opslag van duurzaam opgewekte elektriciteit, en bestaande uit: accu, (eventueel)
stroom/spanningomvormer.
-
2. Hierbij geldt dat accu's van (interne) transportmiddelen niet in aanmerking komen.
-
2. Windenergie door:
-
2.1.A. Windwatermolen voor het op windkracht direct verpompen van water, en bestaande uit:
wieken, mast, waterpomp.
-
3. Energie uit waterkracht door:
-
4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door:
-
4.1.A.
-
1. Grondwarmtewisselaar voor:
-
a. het koelen of verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen, collectieve systemen
voor woningen of processen, met behulp van een warmtewisselaar, die zich in het grondwater
bevindt, en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar, pomp, (eventueel) water-lucht
warmtewisselaar in stallen die de warmte of koude rechtstreeks uit de bodem afgeeft,
(eventueel) restwarmteopslagvat;
-
b. het verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen, collectieve systemen voor
woningen of processen met behulp van een in de wegverharding liggende warmtewisselaar,
en bestaande uit: pomp(en), ondergrondse warmtewisselaar of warmtevoerende buizen
in de wegverharding, (eventueel) restwarmteopslagvat. De wegverharding komt niet voor
energie-investeringsaftrek in aanmerking;
-
c. het voorkoelen of voorverwarmen van buitenlucht voor het gebruik in gebouwen met behulp
van ondergrondse buizen als warmtewisselaar, en bestaande uit: luchtgrondbuizen met
een diameter van maximaal 40 cm, (eventueel) luchtplenum, (eventueel) automatisch
geregelde centrale bypass; of
-
d. het koelen van elektronische inrichtingen en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar,
(eventueel) pomp, water-lucht warmtewisselaar die de koude uit de bodem rechtstreeks
afgeeft, (eventueel) ventilator.
-
2. Hierbij geldt dat indien een grondwarmtewisselaar wordt gebruikt voor het koelen of
verwarmen van één woning er geen sprake is van een collectief systeem en komt deze
niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
-
4.1.B.
-
1. Warmte- of koudeopslag in de bodem (aquifer) voor het opslaan van warmte of koude
in de bodem met behulp van grondwater als opslagmedium, ten behoeve van het koelen
of verwarmen van bedrijfsgebouwen of processen of het collectief koelen of verwarmen
van woningen, en bestaande uit: gesloten systeem met grondwaterbronnen die voor onttrekking
en injectie worden gebruikt, grondwaterpompen, (eventueel) warmtewisselaar die direct
is gekoppeld aan de grondwaterbron, (eventueel) warmtewisselaar die de grondwaterbron
regenereert met koude of warmte uit buitenlucht of oppervlaktewater, (eventueel) warmte-
of koudetransportleiding.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder een warmte- of koudetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron
en het punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindgebruikers; en
-
• indien een aquifer wordt gebruikt voor het koelen of verwarmen van één woning er geen
sprake is van een collectief systeem en komt deze niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
-
5. Benutten van warmte of kracht uit biomassa door:
-
6. Conversie van duurzame warmte naar elektriciteit door:
-
6.1.A.
-
1. Organic Rankine Cycle of Kalinacyclus voor het omzetten van warmte naar mechanische
of elektrische energie waarbij gebruik wordt gemaakt van duurzame warmte, en bestaande
uit: condensor, verdamper, pomp, turbine, (eventueel) separator, (eventueel) warmtewisselaar,
(eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
-
2. Hierbij geldt dat hier onder duurzame warmte wordt verstaan: warmte afkomstig van
investeringen als bedoeld in onderdeel D.
E. Investeringen ten behoeve van balanceren van energie in de energie infrastructuur
Technische voorzieningen die er toe strekken energie te besparen door balanceren van
energie in de energie infrastructuur, door:
-
1. Opslag van elektrische energie door:
-
1.1.A.
-
1. Stationaire opslag van overtollige elektrische energie door het automatisch in- of
uitschakelen afhankelijk van een elektrische deelmarkt, en bestaande uit:
-
a. Lithium accu, inverter, regelelektronica, optimalisatiesoftware;
-
b. NaS accu, inverter, regelelektronica, optimalisatiesoftware;
-
c. redox flow batterij, inverter, regelelektronica, optimalisatiesoftware; of
-
d. zoutwaterbatterij, inverter, regelelektronica, optimalisatiesoftware.
-
2. Hierbij geldt dat onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software
om een koppeling met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze
software regelt het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere
inzet van fossiele brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in
of uitschakelen van het bedrijfsmiddel.
-
1.1.B.
-
1. Mobiele elektriciteitsvoorziening voor het bufferen en afgeven van elektrische energie,
en bestaande uit: verplaatsbare container met daarin lithiumaccu's met een opgesteld
vermogen van tenminste 30 kVA, inverter, regelelektronica, (eventueel) ingebouwd klimaatsysteem,
(eventueel) zonnepanelen of -folie, (eventueel) actief zonvolgsysteem.
-
2. Hierbij geldt dat voorzieningen gekoppeld aan verbrandingsmotoren (hybride systemen)
niet in aanmerking komen.
-
1.1.C.
-
1. Vliegwielopslagsysteem voor opslag van overtollige elektrische energie door het automatisch
in- of uitschakelen afhankelijk van een elektrische deelmarkt, en bestaande uit: vliegwielopslagsysteem,
inverter, regelelektronica, optimalisatiesoftware.
-
2. Hierbij geldt dat onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software
om een koppeling met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze
software regelt het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere
inzet van fossiele brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in
of uitschakelen van het bedrijfsmiddel.
-
2. Power to gas door:
-
2.1.A.
-
1. Conversie van overtollige elektriciteit naar waterstof, en bestaande uit: elektrolyser,
optimalisatiesoftware, (eventueel) compressor, (eventueel) buffer voor opslag van
waterstof, (eventueel) aansluiting op het aardgasnet, (eventueel) aansluiting op waterstofnetwerk.
-
2. Hierbij geldt dat onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software
om een koppeling met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze
software regelt het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere
inzet van fossiele brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in
of uitschakelen van het bedrijfsmiddel.
-
3. Power to heat door:
-
3.1.A.
-
1. Conversie van overtollige elektriciteit naar warmte, en bestaande uit: elektrische
boiler met een elektrisch vermogen groter of gelijk aan 100 kWe, optimalisatiesoftware,
(eventueel) warmteopslagvat.
-
2. Hierbij geldt dat onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software
om een koppeling met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze
software regelt het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere
inzet van fossiele brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in
of uitschakelen van het bedrijfsmiddel.
-
3.1.B.
-
1. Langdurige opslag van warmte met een temperatuur van ten minste 40°C die geproduceerd
is uit hernieuwbare of duurzame bronnen, en bestaande uit: geïsoleerd buffervat met
een opslagcapaciteit van ten minste 1.000 m3, optimalisatiesoftware, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) regelsysteem.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software om een koppeling
met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze software regelt
het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere inzet van fossiele
brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in of uitschakelen van
het bedrijfsmiddel; en
-
• onder hernieuwbare energiebronnen wordt verstaan: windenergie, zonne-energie (thermische
zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en
energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas.
-
3.1.C.
-
1. Langdurige ondergrondse opslag van afvalwarmte, restwarmte of overtollige warmte uit
hernieuwbare bronnen, met een temperatuur van ten minste 30°C, tot een diepte van
maximaal 500 meter, en bestaande uit: ondergronds warmteopslagsysteem, leidingen,
pompen, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) regelsysteem.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend;
-
• onder restwarmte wordt verstaan: onvermijdelijke warmte of koude die als bijproduct
in industriële of elektriciteitsopwekkingsinstallaties wordt opgewekt, die ongebruikt
terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of
-koelingssysteem; en
-
• onder hernieuwbare energiebronnen wordt verstaan: windenergie, zonne-energie (thermische
zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en
energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas.
-
4. Intelligent lokaal energienetwerk (smart grid) door:
-
4.1.A.
-
1. Het faciliteren van een intelligent lokaal energienetwerk waarmee vraag en aanbod
van diverse energiegebruikers en energiebronnen op elkaar kan worden afgestemd, en
bestaande uit: meet- en regelsysteem in combinatie met software voor de real-time
koppeling tussen producenten en gebruikers binnen het energienetwerk.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
4.1.B.
-
1. Het automatisch sturen van de elektriciteitsvraag van installaties op basis van de
elektriciteitsmarkt ten behoeve van netbalancering, en bestaande uit: optimalisatiesoftware,
(eventueel) regeleenheid.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software om een koppeling
met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze software regelt
het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere inzet van fossiele
brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in of uitschakelen van
het bedrijfsmiddel; en
-
• de installatie zelf niet in aanmerking komt.
-
5. Bufferen van overtollig groen gas door:
-
5.1.A.
-
1. Groen gas booster voor het comprimeren en transporteren van gas uit een netwerk met
relatief lage druk naar een regionaal of landelijk netwerk op een hoger drukniveau
(het zogenoemde regionale transportleidingsysteem (RTL) of hoofdtransportleidingsysteem
(HTL)) met als doel het vormen van buffercapaciteit waardoor geen invoerbeperking
ontstaat op een lagedruk gasnetwerk (netwerk van een regionale netbeheerder (RNB))
tijdens het produceren van groen gas, en bestaande uit: compressorinstallatie, aansluiting
op regionaal distributienet, aansluiting op regionaal- of landelijk transportleidingnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• de boosterinstallatie uitsluitend gebruikt dient te worden wanneer er sprake is van
overtollig groen gas. Met overtollig groen gas wordt bedoeld gas dat op een bepaald
moment niet kan worden afgegeven aan het lagedruk gasnetwerk (RNB) omdat de opnamecapaciteit
in dit netwerk, zonder inzet van de boosterinstallatie, ontoereikend is.
F. Investeringen ten behoeve van energietransitie en CO2-emissiereductie
Technische voorzieningen die bijdragen aan een toekomstbestendige energievoorziening
of CO2-emissiereductie, door:
-
1. Elektrificatie door:
-
1.1.A. Elektrische ovens voor het vervangen van gasgestookte ovens, en bestaande uit: elektrische
oven, (eventueel) noodzakelijke aanpassing van de elektriciteitsaansluiting.
-
1.1.B. Stoomrecompressie voor het opwaarderen van stoom naar hogere temperatuur en druk,
en bestaande uit: mechanische dampcompressor of thermische dampcompressor, aansluiting
op het stoomnetwerk, (eventueel) noodzakelijke aanpassing van de bestaande elektriciteitsaansluiting,
(eventueel) regelsysteem.
-
1.1.C. Infraroodpanelen voor het plaatselijk verwarmen van vaste werkplekken in ruimtes
met een gemiddelde hoogte van meer dan 4 meter, en bestaande uit: elektrische infraroodpanelen,
(eventueel) aanwezigheidssensor.
-
1.1.D. Elektrische toestellen voor stoomopwekking of verwarming van thermische olie, en bestaande
uit:
-
a. elektrisch toestel dat stoom opwekt of thermische olie verwarmt, (eventueel) noodzakelijke
aanpassingen van de elektriciteitsaansluiting; of
-
b. hybride toestel dat stoom opwekt middels elektriciteit en gas, (eventueel) noodzakelijke
aanpassingen van de elektriciteitsaansluiting.
-
1.1.E.
-
1. Mobiel elektrisch werktuig zonder vaste bestuurdersplaats voor het vervangen van een
met fossiele brandstof aangedreven mobiel werktuig zonder vaste bestuurdersplaats,
en bestaande uit: elektromotor, accu met een vermogen van tenminste 5 kVA en een capaciteit
van tenminste 15 kWh.
-
2. Hierbij geldt dat niet het gehele werktuig in aanmerking komt.
-
2. Het verminderen van het gebruik van aardgas door:
-
2.1.A. Waterstofbijmenging door het aanpassen van bestaande installaties ten behoeve van
het bijmengen van waterstof in aardgas, en bestaande uit: noodzakelijke aanpassingen
voor het bijmengen van waterstof, (eventueel) lokale waterstofproductie door middel
van elektrolyse, (eventueel) meet- en regelapparatuur.
-
2.1.B.
-
1. Warmte- en/of koudenet voor het uitkoppelen bij de bron en het transporteren van warmte
of koude voor het verwarmen of koelen van gebouwen en/of processen, en bestaande uit:
warmte- of koudetransportleiding, (eventueel) warmtewisselaar bij de warmte- of koudebron,
(eventueel) warmte- of koudedistributienet, (eventueel) warmtewisselaar tussen warmte-
of koudedistributienet en afgiftenet, (eventueel) afleverset, (eventueel) absorptiekoelmachine.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder warmte- of koudenet wordt verstaan: combinatie van verbonden leidingen met bijbehorende
installaties en overige hulpmiddelen voor het transport van warmte en/of koude tot
en met een afleverset. Een inpandige warmte- of koudedistributienet, installaties
en hulpmiddelen in een gebouw waarbij geen sprake is van afleversets vallen niet onder
de definitie van warmte- of koudenet; onder een afleverset wordt verstaan: de verbinding
tussen het warmte- of koudedistributienet van een warmteleverancier en het afgiftenet
van een eindgebruiker. Deze set bevat een warmtewisselaar, apparatuur voor druk- en/of
temperatuurregeling, bemetering en de behuizing waarin deze apparatuur is ondergebracht.
-
• het afgiftenet niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt;
-
• het systeem voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik dient te maken van warmte
uit een van de volgende bronnen: warmte-kracht-koppeling (WKK) gevoed door biomassa
of groengas, afvalverbrandingsinstallaties, hernieuwbare energiebronnen, restwarmte
uit processen, power to heat, warmte- koudeopslag (WKO);
-
• onder een warmte- of koudetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmte-
of koudebron en het punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindgebruikers;
-
• onder een warmte- of koudedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling
vanaf de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindgebruikers;
-
• onder een afgiftenet wordt verstaan: leidingnet en installatieonderdelen ten behoeve
van warmte- of koudeafgifte binnen het gebouw van de eindgebruiker;
-
• onder biomassa wordt verstaan: materiaal dat voor wat betreft de massa van de brandbare
componenten geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofverbindingen afkomstig uit
een korte CO2-cyclus, waarbij geldt dat de eventueel in het materiaal aanwezige koolstofverbindingen
afkomstig uit een lange CO2-cyclus onvermijdelijk in het materiaal aanwezig zijn. Hierbij mag geen sprake zijn
van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen. De volgende materiaalstromen
worden bijvoorbeeld aangemerkt als biomassa:
-
– houtafval, sloophout, snoeihout, dunningshout en andere houtachtige stromen;
-
– stro, bermmaaisel, riet, mest en overige agrarische residuen;
-
– residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten;
-
– oud papier en karton;
-
– steekvast papierslib of steekvast rioolwaterzuiveringsslib;
-
– organische residuen uit de voedings- en genotmiddelenindustrie.
-
• onder hernieuwbare energiebronnen wordt verstaan: windenergie, zonne-energie (thermische
zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en
energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas;
-
• onder restwarmte wordt verstaan: onvermijdelijke warmte of koude die als bijproduct
in industriële of elektriciteitsopwekkingsinstallaties wordt opgewekt, die ongebruikt
terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of
-koelingssysteem; en
-
• onder power to heat wordt verstaan: conversie van overtollige elektriciteit naar warmte
met een elektrisch vermogen.
-
2.1.C. Warmtekrachtinstallatie voor het gelijktijdig opwekken van warmte en mechanische of
elektrische energie door verbranding van uitsluitend waterstof, en bestaande uit:
warmtekrachtinstallatie, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) rookgascondensor,
(eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
-
2.1.D.
-
1. Privaat waterstofnetwerk voor het transporteren van gasvormige waterstof met een zuiverheid
van tenminste 95%, met uitzondering van leidingen die in het gereguleerde domein vallen,
en bestaande uit: leidingen voor waterstoftransport en waterstofdistributie met een
gezamenlijke lengte van ten hoogste 40 km, (eventueel) compressoren, (eventueel) meet-
en regeltechniek.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
2.1.E. Stationaire waterstofopslag voor grondgebonden opslag van vloeibare waterstof of
gasvormige waterstof met een zuiverheid van tenminste 95% of waterstof gebonden aan
een vloeibaar dragermateriaal (LOHC), en bestaande uit:
-
a. opslagtank, (eventueel) compressor, (eventueel) expander, (eventueel) een installatie
om waterstof vloeibaar te maken, (eventueel) aansluiting op netwerk; of
-
b. installaties voor het benutten van een zoutcaverne, reservoir of aquifer, (eventueel)
compressor, (eventueel) expander, (eventueel) aansluiting op netwerk.
-
2.1.F.
-
1. Waterstofproductie door middel van elektrolyse met elektriciteit uit hernieuwbare
energiebronnen, en bestaande uit: elektrolyser, (eventueel) elektriciteitsaansluiting,
(eventueel) installatie voor gedemineraliseerd water, (eventueel) installatie om zuurstof
en waterstof te scheiden, (eventueel) installatie voor compressie en droging van waterstof.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder hernieuwbare energiebronnen wordt verstaan: windenergie, zonne-energie (thermische
zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en
energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas.
-
2.1.G
-
1. Energiesysteem voor het collectief verwarmen en/of koelen van bedrijfsgebouwen en/of
van woningen, en bestaande uit: bron die voor minimaal 70% van de energie-inhoud bestaat
uit hernieuwbare energiebron of duurzame warmte, warmtepomp, warmte- of koudedistributienet,
afleversets, (eventueel) warmte- of koudetransportleiding, (eventueel) warmtepompboiler
als bedoeld in onderdeel A, onder 1.2.D of 1.2.E.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• het afgiftenet niet in aanmerking komt;
-
• onder duurzame warmte wordt verstaan: warmte afkomstig van investeringen als bedoeld
in onderdeel D;
-
• specifieke bedrijfsmiddelen voor duurzame warmte, die omschreven staan in onderdeel
D, moeten voldoen aan de eisen die onder onderdeel D vermeld staan;
-
• alleen elektrisch gedreven brine/water, water/water en lucht/water warmtepompen mogen
worden toegepast. Een lucht/water warmtepomp mag alleen ingezet worden in combinatie
met een brine/water of water/water warmtepomp:
-
• onder hernieuwbare energiebronnen wordt verstaan: windenergie, zonne-energie (thermische
zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en
energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas;
-
• de kosten voor de hernieuwbare energiebronnen windenergie, geothermische energie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen of waterkracht,
niet in aanmerking komen;
-
• onder een warmte- of koudetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron
en het punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindverbruikers;
-
• onder een warmte- of koudedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling
vanaf de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindverbruikers;
en
-
• onder een afleverset wordt verstaan: de verbinding tussen het warmte- of koudedistributienet
van een warmteleverancier en het afgiftenet van een eindgebruiker. Deze set bevat
een warmtewisselaar, apparatuur voor druk- en/of temperatuurregeling, bemetering en
de behuizing waarin deze apparatuur is ondergebracht.
-
3. Afvang en opslag van CO2 door:
-
3.1.A. CO2 afvang voor permanente opslag door het afscheiden, terugwinnen, transporteren en
opslaan van CO2 uit rookgassen of andere gasstromen, en bestaande uit: CO2-reinigingsapparatuur, CO2-compressor, transportleiding naar de opslaglocatie, (eventueel) wasser, (eventueel)
droger, (eventueel) koeling, (eventueel) CO2-buffer voor tijdelijke opslag, (eventueel) kosten voor gereedmaking van de aquifer
of reservoir.
-
4. De reductie van CO2-emissie door:
G. Energie-advies of een maatwerkadvies zoals dit is vastgelegd in ISSO 75.2 of CO2-emissiereductieplan
-
1. Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel
van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:
-
a. een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van
de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
-
1°. beschrijving van het object;
-
2°. een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
-
3°. een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
-
4°. een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
-
5°. een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
-
6°. een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten, voor
afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende
aanvullende eisen:
-
7°. inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;
-
8°. van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd,
tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden; en
-
9°. helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen,of
-
b. het maatwerkadvies zoals dat neergelegd is in ISSO 75.2 publicatiedatum 1 januari
2007 is afgestemd op de BRL9500 deel 4 methode 2011, versie 2015 EPA-maatwerkadvies
voor bestaande utiliteitsgebouwen. Dit EPA-maatwerkadviesrapport bevat ten minste
de volgende gegevens:
-
1°. projectgegevens;
-
2°. huidige situatie, inclusief bruto vloeroppervlakte (BVO);
-
3°. uitgangspunten en overwegingen;
-
4°. lijst van enkelvoudige maatregelen met hun standaardterugverdientijd;
-
5°. maatregelpakketten met hun terugverdientijd en een indicatie van hun gevolgen voor
de kwaliteit van de binnenlucht, het thermisch comfort en de kans op condensatie op
en in de constructie;
-
6°. huidige energiegebruik;
-
7°. verwacht energiegebruik; en
-
8°. de terugverdientijd van de voorgestelde maatregelpakketten.
-
2. Het CO2-emissiereductieplan (hierna: plan) bestaat uit een verkenning van de mogelijkheden
om de CO2-emissie van de bestaande bedrijfsinrichting te reduceren.
Het gaat hier dus uitdrukkelijk niet om nieuwe bedrijfsprocessen en nieuwe bedrijfsinrichtingen.
Het plan bevat een pakket van technische voorzieningen waarmee uiterlijk in 2030 de
totale scope 1 en/of scope 2 CO2-emissie van de bedrijfsinrichting met ten minste 20% wordt gereduceerd ten opzichte
van de scope 1 en/of scope 2 emissie in 2020. Dit plan bevat ten minste de volgende
gegevens:
-
1°. Beschrijving van de bedrijfsprocessen;
-
2°. Een overzicht van de huidige totale scope 1 en scope 2 CO2-emissie als gevolg van de bedrijfsprocessen;
-
3°. Een CO2-emissie onderverdeling naar de relevante onderdelen van het bestaande bedrijfsproces,
die voor minimaal 90% dekkend is;
-
4°. Toelichting op de rekenmethodiek(en) waarmee de CO2-emissie is bepaald;
-
5°. Een overzicht van de mogelijkheden tot en de kwantificering van CO2-reductie;
-
6°. Een raming van de te verwachten investeringskosten per technische voorziening;
-
7°. Plan van aanpak voor de planning en uitvoering van de in het plan benoemde technische
voorzieningen.
Verder moet het plan aan de volgende voorwaarden voldoen:
Artikel 2
-
1. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1
dient de terugverdientijd voor de investeringen in:
-
a. onderdeel A, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste
5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 25 jaar en dient de energiebesparing aantoonbaar
het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
b. onderdeel B, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste
5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 15 jaar en dient de energiebesparing aantoonbaar
het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
c. onderdeel C, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A
ten minste 5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 15 jaar en dient de energiebesparing
aantoonbaar het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin
is geïnvesteerd;
-
2. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van toepassing indien een besparing
plaatsvindt op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof
worden ingezet. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van toepassing
indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door waterstof dat als grondstof
of hulpstof wordt ingezet. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van
toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door vloeibare-
of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet.
-
3. Subsidies of andere bijdragen van derden worden niet in mindering gebracht op het
investeringsbedrag waarmee de terugverdientijd als bedoeld in het eerste lid wordt
berekend. Bij het berekenen van de terugverdientijd voor technische voorzieningen
dient geen rekening te worden gehouden met verkregen subsidies of andere bijdragen
van derden.
-
4. Als referentie voor de berekening van de terugverdientijd dient bij aanpassingen aan
bestaande bedrijfsgebouwen, aanpassingen aan of vervanging van bestaande processen
en aanpassingen aan of vervanging van bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik.
Bij nieuwe processen, nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe transportmiddelen dient het
in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe
investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie.Indien er sprake is van
uitbreiding van een bestaand proces, wordt het uitbreidingsgedeelte gezien als een
nieuw proces waarvoor als referentie voor de berekening van de terugverdientijd het
in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe
investeringen bij vergelijkbare toepassingen dient te worden genomen.Onder het historisch
energiegebruik wordt verstaan het totale energiegebruik gemeten over een representatieve
periode, voorafgaand aan het moment van investeren, waarin het bedrijfsmiddel onder
ontwerpomstandigheden is gebruikt, en gebaseerd op de oorspronkelijke specificaties
van het bedrijfsmiddel.
-
5. Bij de berekening van de terugverdientijd wordt de besparing door verlaging van het
energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende stoffen en
groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen en de besparing door een gewijzigde
product- of grondstofspecificatie buiten beschouwing gelaten.
-
6. Wanneer de energiebesparing bij een aanpassing aan een bestaand proces het rechtstreekse
gevolg is van een significant gewijzigde product- of grondstofspecificatie dan dient
niet het historische energiegebruik, maar het in de betreffende branche gemiddeld
gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen
als referentie te worden genomen.
-
7. Onder bedrijfsgebouwen als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, wordt verstaan gebouwen
die gebruikt worden voor bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van (recreatie)woningen,
tuinbouwkassen, datacenters en serverruimten. Investeringen in of voor tuinbouwkassen,
in of voor datacenters en in of voor serverruimten moeten voldoen aan de vereisten
genoemd in artikel 1, onderdeel B, voor investeringen ten behoeve van processen.
-
8. Ten aanzien van de investeringen omschreven in artikel 1,onderdeel D, moeten deze
voorzieningen er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door
voor ten minste 70% van de energie-inhoud gebruik te maken van duurzame energie. Onder
duurzame energie valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan
van omgevingswarmte en biomassa.
-
9. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader
omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan die nader omschreven
investering van toepassing. Dit geldt voor:
-
a. artikel 1, onderdeel A, onder 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.R., 2.1.A. tot en met
2.1.D., 2.2.B., 3.1.B. tot en met 3.1.F., 3.2.A., 4.2.B. tot en met 4.2.D.,
-
b. artikel 1, onderdeel B, onder 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.V., 2.1.B. tot en met
2.1.D., 3.1.B. tot en met 3.1.D., 3.2.A., 4.2.B. en 4.2.C;
-
c. artikel 1, onderdeel C, onder 1.2.B. tot en met 1.2.H. en 1.3.B. tot en met 1.3.E.;
-
d. artikel 1, onderdeel D, onder 1.1.B tot en met 1.1.G., 2.1.A., 4.1.A., 4.1.B., 5.1.A.,
5.1.B. en 6.1.A.;
-
e. artikel 1, onderdeel E, onder 1.1.A. tot en met1.1.C., 2.1.A., 3.1.A. tot en met 3.1.C.,
4.1.A., 4.1.B. en 5.1.A.;
-
f. artikel 1, onderdeel F, onder 1.1.A tot en met 1.1.E., 2.1.A. tot en met 2.1.G., 3.1.A.
en 4.1.A.
-
10. Indien bij de in het negende lid genoemde nader omschreven investeringen de omschrijving
zich beperkt tot de bestaande situatie, zijn investeringen die geen betrekking hebben
op de bestaande situatie, uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
-
11. Een warmtebuffer of (rest)warmteopslagvat die niet hoofdzakelijk bestemd is voor het
opslaan van (rest)warmte vrijkomend bij bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 1,
onderdeel A, onder 1.2.B., 1.2.C., 1.2.D., 1.2.E. en 1.2.J, onderdeel B, onder 1.2.D.,
1.2.Q en 3.1.B., onderdeel D, onder 1.1.C., 4.1.A. en 5.1.A., onderdeel E, onder 3.1.A.
en onderdeel F, 2.1.C. is uitgesloten van energie-investeringsaftrek, met uitzondering
van warmtebuffers als bedoeld in artikel 1, onderdeel B, onder 3.1.D. en artikel 1,
onderdeel E, onder 3.1.B.
-
12. Maximuminvesteringsbedragen genoemd in artikel 1, onderdeel A, onder 1.1.B., 1.2.B.,
1.2.C., 1.2.F., 1.2.J., 1.2.K., 1.2.O., 2.1.A., 2.1.B., 2.1.C., 3.1.B., 3.1.C., 3.1.F,
4.2.B., 4.2.C. en 5.1., onderdeel B, onder 1.2.F., 1.2.J., 1.2.L., 1.2.M., 1.2.R.,
1.2.S., 1.2.T., 2.1.C., 2.1.D. en 3.1.C., onderdeel C, onder 1.2.B.,1.3.B. en 1.3.D.,
onderdeel F, onder 4.1.A., die voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen,
zien op de totale investering in het betreffende (onderdeel van een) bedrijfsmiddel.
Indien onderdelen van deze totale investering onder een andere nader omschreven investering
worden gemeld, dan is nog steeds het maximuminvesteringsbedrag voor de totale investering
van toepassing op het totaal aan meldingen.
-
13. Een spudpaal die niet wordt toegepast op een bestaand werkschip als bedoeld in artikel
1, onderdeel C, onder 1.3.D. is uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
Artikel 3
Voor het berekenen van de terugverdientijd door energiebesparing bij bestaande bedrijfsgebouwen
of processen of in of aan bestaande transportmiddelen geldt de volgende formule:
Voor het berekenen van de terugverdientijd door de energiebesparing bij nieuwe bedrijfsgebouwen
of processen of in of aan nieuwe transportmiddelen geldt de volgende formule:
Onder de investering vallen alle kosten die noodzakelijk zijn om het bedrijfsmiddel
in gebruik te nemen, met uitzondering van financieringskosten.
De energieprijs dient te worden vastgesteld door gebruikmaking van onderstaande gegevens
voor aardgas, elektriciteit en diesel. Indien wordt bespaard op een andere energiedrager,
dan dient de in de markt gangbare prijs voor die energiedrager te worden gebruikt.
Aardgas:
| |
Inkoopomvang van de bedrijfsinrichting[Nm3 per jaar]
|
Prijs per Nm3
|
|
1
|
Niet hoger dan 170.000 Nm3
|
€ 0,58
|
|
2
|
Hoger dan 170.000, niet hoger dan 1.000.000 Nm3
|
€ 0,30
|
|
3
|
Hoger dan 1 miljoen, niet hoger dan 10 miljoen Nm3
|
€ 0,24
|
|
4
|
Hoger dan 10 miljoen Nm3
|
€ 0,23
|
Elektriciteit:
| |
Inkoopomvang van de bedrijfsinrichting[kWh per jaar]
|
Prijs per kWh
|
|
1
|
Niet hoger dan 10.000 kWh
|
€ 0,20
|
|
2
|
Hoger dan 10.000, niet hoger dan 50.000 kWh
|
€ 0,16
|
|
3
|
Hoger dan 50.000, niet hoger dan 10 miljoen kWh
|
€ 0,10
|
|
4
|
Hoger dan 10 miljoen kWh
|
€ 0,05
|
Diesel:
| |
Toepassing
|
Prijs per liter
|
|
1
|
Scheepvaart
|
€ 0,64
|
|
2
|
Wegtransport
|
€ 1,16
|
Artikel 4
-
1. De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de wet, waaronder de kosten
van een daar bedoeld advies inzake energiebesparende maatregelen kunnen worden begrepen
onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energie-investering, zijn:
-
a. de energie-investering vindt plaats binnen 24 maanden na het tijdstip waarop de opdracht
tot het advies is verstrekt;
-
b. de energie-investering is aanbevolen in het advies;
-
c. de kosten van het advies worden niet tevens toegerekend aan andere energie-investeringen;
en
-
d. artikel 3.46, eerste lid, onderdelen a, b, en d, van de wet en artikel 8, zevende
lid, onderdelen b en c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van overeenkomstige
toepassing.
-
2. Bij een gecombineerd energie-milieuadvies wordt 50% van de totale advieskosten toegerekend
aan het energie-advies.
-
3. Bij de berekening van de terugverdientijd voor investeringen als bedoeld in artikel
2, blijven bij het geïnvesteerde bedrag de kosten van het energie-advies buiten beschouwing.
-
4. Een object is een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces dat
apart bemeterd is voor energiedragers.
-
5. Voor energie-investeringen waarvoor een maximuminvesteringsbedrag van toepassing is
conform artikel 2 lid 12 van deze bijlage, geldt dat de kosten van het advies buiten
dit maximuminvesteringsbedrag vallen.
Artikel 5
Voor investeringen bedoeld in artikel 1, onderdeel A, onder 5, van bestaande bedrijfsgebouwen
geldt dat op het moment van melden alle noodzakelijke investeringsverplichtingen,
waarmee wordt voldaan aan de gestelde eisen genoemd in artikel 1, onderdeel A, onder
5, moeten zijn aangegaan.
TOELICHTING
I Algemeen
Aanleiding
De energie-investeringsaftrek (EIA) biedt ondernemers die investeren in energiebesparende
bedrijfsmiddelen, of onderdelen daarvan, een fiscaal voordeel. De EIA richt zich op:
-
1. het stimuleren van investeringen in technisch bewezen bedrijfsmiddelen die energie
besparen ten opzichte van het energieverbruik van de in de markt gangbare bedrijfsmiddelen;
-
2. het stimuleren van investeringen in de vervanging van bestaande bedrijfsmiddelen door
energie-efficiëntere bedrijfsmiddelen.
Jaarlijks vindt aanpassing van de regeling aan de stand van de techniek plaats. Dat
geschiedt door actualisatie van de bijlage bij de regeling waarin de subsidiabele
investeringen zijn opgenomen. Deze bijlage wordt ook wel aangeduid als ‘Energielijst’.
Notificatie
De ontwerpregeling is op 2 december 2021 onder notificatienummer 2021/798/NL voorgelegd
aan de Europese Commissie ingevolge Richtlijn 98/34/EG van het Europees parlement
en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure
op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten
van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG
van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 (PbEG
1998, L 217). De Europese Commissie heeft medegedeeld dat de kennisgeving betrekking
heeft op technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of
financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, tweede alinea,
punt iii, van Richtlijn (EU) 2015/1535. Voor deze kennisgeving geldt geen status-quoperiode
(artikel 7, vierde lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535).
Caribisch Nederland
Voor de goede orde zij erop gewezen dat het van toepassing verklaren van de energie-investeringsaftrekregeling
voor zowel Aruba, Curaçao, Sint Maarten als Bonaire, Sint Eustatius en Saba in een
afzonderlijke ministeriële regeling is opgenomen (Uitvoeringsregeling investeringsaftrek
Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010). In artikel 3 van die regeling
is bepaald dat als energie-investeringen worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen
of onderdelen daarvan die zijn opgenomen in bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001. De vastgestelde energielijst voor 2022 is daarmee onverkort van toepassing in
Caribisch Nederland.
Regeldruk
Met deze regeling worden de bedrijfsmiddelen aangewezen die in aanmerking komen voor
energie-investeringsaftrek. De aanmeldingsprocedure zelf blijft ongewijzigd. Het aantal
aanmeldingen voor EIA ligt rond 18.000 per jaar. Voor komend jaar wordt eenzelfde
aantal aanmeldingen verwacht. RVO maakt de Energielijst jaarlijks kenbaar in een brochure
voor ondernemers zodat de kennisnamekosten voor ondernemers zo laag mogelijk worden
gehouden. Uit deze regeling volgt daarom geen wijziging in de regeldruk voor bedrijven
en de regeling leidt niet tot extra uitvoeringslasten bij de uitvoerende overheidsdienst
(RVO).
Vast verandermoment
Bij het bepalen van het tijdstip van inwerkingtreding van 1 januari 2022 is aangesloten
bij het systeem van de fiscale wetgeving waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kalenderjaren.
Er wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden omdat de doelgroepen
gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding. Het systeem van de vaste verandermomenten
en minimuminvoeringstermijn staat deze uitzondering toe.
II Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Artikel I, onderdeel A, bevat enige technische wijzigingen. De citeertitel Besluit
duurzame energieproductie en klimaattransitie wordt vervangen door Besluit stimulering
duurzame energieproductie en klimaattransitie. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt
dat het bepaalde in genoemd artikel onverminderd van toepassing blijft op subsidies
die onder de bedoelde regelingen met hun voorheen geldende titel zijn verleend.
Artikel I, onderdeel B
Artikel I, onderdeel B, vervangt de bijlage bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001. In de bijlage behorende bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001 worden de investeringen opgenomen die vanaf 1 januari 2022 in aanmerking komen
voor de EIA. Hierna worden de wijzigingen ten opzichte van de Energielijst 2021 toegelicht.
De nadruk ligt daarbij – naast veelal technische wijzigingen in de Energielijst –
vooral op nieuwe maatregelen die de klimaat- en energietransitie verder bevorderen.
Voor de hoofdstukken A (gebouwde omgeving), B (processen) en C (transportmiddelen)
van de Energielijst is de eis aan investeringen om onder de generieke codes in aanmerking
te komen gewijzigd. Voortaan wordt gekeken naar de terugverdientijd van de investering
in plaats van naar de energiebesparing per geïnvesteerde euro. Hiermee wordt beter
aangesloten bij andere regelingen.
Gebouwde omgeving
De technische eisen die worden gesteld aan het droog- en verwarmingssysteem voor ventilatielucht
in bewaarloodsen, zijn aangescherpt om alleen de energetisch beste oplossing te ondersteunen.
Alleen direct werkende systemen op basis van een natuurlijk koudemiddel zonder tussenmedium
komen in aanmerking.
Voor het luchtdicht luchtverdeelsysteem, isolatie van bestaande constructies en HR-glas
is het maximum investeringsbedrag dat in aanmerking komt, verhoogd om beter aan te
sluiten bij de omvang van de benodigde investering.
Om aan te sluiten bij de nieuwe ontwikkelingen in de markt komt vacuümglas nu ook
in aanmerking onder de omschrijvingen voor HR-glas.
Voor luchtgordijnen is de eis voor geïntegreerde temperatuursensoren vervallen. Er
mogen ook niet-geïntegreerde temperatuursensoren worden toegepast. Zo komen meer verschillende
systemen in aanmerking, waarbij nog steeds is gewaarborgd dat er een energiebesparing
plaatsvindt ten opzichte van het toepassen van een standaard luchtgordijn.
LED-verlichting moet voortaan voldoen aan de levensduureis L90 en aan een minimale
efficiëntie van 125 lumen per Watt. Door deze wijziging wordt alleen nog verlichting
gestimuleerd die energiezuinig is en een lange levensduur heeft.
Luchtbehandelingskasten voor zwembaden voorzien van een warmtepomp zijn toegevoegd
aan de energielijst, omdat dit het energetisch beste alternatief is.
Processen
De gasgestookte hogedrukreiniger is verwijderd, omdat er elektrische of hybride alternatieven
voorhanden zijn. Voor deze alternatieven is een nieuwe omschrijving opgenomen.
De energiezuinige koel- en/of vriesinstallatie is uitgebreid waardoor een koudenet
met NH3 als koudedrager voortaan ook in aanmerking komt.
De Energy Efficiency Index (EEI) voor koelkasten is in de codeomschrijving aangescherpt
vanwege ontwikkelingen in de markt.
Er is een nieuwe omschrijving opgenomen voor een energiezuinige drankenkoeler.
Transportmiddelen
De cruisecontrol gestuurd door GPS-gegevens is toegevoegd. Deze techniek zorgt voor
een brandstofbesparing bij vrachtvervoer over de weg.
Duurzame energie
De omschrijving inzake de biobrandstofproductie-installatie is verwijderd, omdat van
dit onderdeel nauwelijks gebruik werd gemaakt.
Bij de ketel gestookt met biomassa zijn inmiddels installaties met een hoger rendement
beschikbaar. De rendementseis is daarom aangescherpt. Omdat de kachel gestookt met
biomassa dit rendement niet realiseert, is deze techniek verwijderd.
Dak- en gevelpanelen met een geïntegreerde zonnecollector zijn verwijderd, omdat van
dit onderdeel nauwelijks gebruik werd gemaakt.
Energiebalancering
De mobiele elektriciteitsvoorziening is aangepast om ook kleinere systemen vanaf 30
kVA te ondersteunen.
Om energieopslag met vliegwielen mogelijk te maken is een nieuwe omschrijving opgenomen.
Bij de opslag van elektrische energie is de zoutwaterbatterij aan de Energielijst
toegevoegd. Dit is een nieuwe ontwikkeling op het gebied van energieopslag.
De omschrijving van netbalancering door actieve sturing van productie is gewijzigd
om een breder toepassingsgebied mogelijk te maken.
De langdurige opslag van overtollige restwarmte en duurzame warmte is toegevoegd.
Door overtollige warmte tijdelijk op te slaan, gaat deze niet verloren.
De conversie van elektrische energie naar waterstof (Power to gas) is aangepast waardoor
geproduceerde waterstof die wordt toegepast als grondstof in een productiefaciliteit
ook in aanmerking komt. Daarnaast komt de aansluiting op een privaat waterstofnetwerk
nu ook in aanmerking.
Energietransitie en CO2-emissiereductie
De omschrijving voor infraroodpanelen is verduidelijkt met een toelichting om het
geheel verwarmen van ruimtes uit te sluiten. Deze omschrijving is namelijk specifiek
bedoeld voor het lokaal verwarmen van een vaste werkplek, bijvoorbeeld een werkplek
in een grote productiehal.
Er is een omschrijving toegevoegd voor het collectief verwarmen en koelen van woningen
en andere gebouwen met behulp van een bron en een warmtepomp. Deze omschrijving is
met name gericht op het vervangen van gasgestookte verwarming in bestaande gebouwen.
Voor de transitie naar een schone, klimaatneutrale samenleving zal waterstof een belangrijke
rol gaan spelen. Om de ontwikkelingen op dit gebied te ondersteunen is een drietal
nieuwe specifieke bedrijfsmiddelen in de regeling opgenomen. De stimulering wordt
gericht op de productie van waterstof door middel van elektrolyse, stationaire opslag
van waterstof en private waterstofnetwerken.
Artikel II
De regeling treedt ingevolge artikel II in werking met ingang van 1 januari 2022.
Op grond van artikel 3.51 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is zij van toepassing
op verplichtingen die zijn aangegaan of voortbrengingskosten die zijn gemaakt op of
na 1 januari 2022.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie, D. Yeşilgöz-Zegerius