TOELICHTING
I Algemeen deel
§ 1 Aanleiding en doel van de subsidie
De Waddeneilanden zijn voor hun verbinding met het vasteland in belangrijke mate aangewezen
op bootdiensten. Het kabinet heeft in 1985 de bootdiensten tussen het vasteland en
de Waddeneilanden aangemerkt als schakels in wegverbindingen met zowel een vervoerfunctie
als een brugfunctie.1 Dit vervoer van en naar de Waddeneilanden vertoont overeenkomsten met openbaar vervoer.
In verband daarmee zijn de Waddenveren onder de werkingssfeer van de Wet personenvervoer
2000 (hierna: de Wp 2000) gebracht en geldt voor deze verbindingen een concessiesystematiek.
In mei 2011 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu deze concessies voor de
Friese Waddenveren verleend en in april 2014 zijn de concessies onherroepelijk geworden
met een looptijd tot april 2029.
Deze regeling betreft de concessie voor de Friese Waddenveren West (de verbindingen
naar Terschelling en Vlieland) en de concessie voor de Friese Waddenveren Oost (de
verbindingen naar Ameland en Schiermonnikoog). Voor deze concessies is een aantal
bepalingen uit de Wp 2000 en het Besluit personenvervoer 2000 van toepassing, onder
andere voor wat betreft de positie van consumentenorganisaties bij de concessieverlening
en de uitvoering van de concessie.
Zo is de concessieverlener voorafgaand aan verlening of wijziging van de concessie
verplicht aan de consumentenorganisaties advies te vragen over de aan de concessie
verbonden voorschriften, alvorens over te gaan tot concessieverlening en de consumentenorganisaties
zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van de wijze waarop aan het uitgebrachte
advies gevolg wordt gegeven (artikel 27, eerste lid, van de Wp 2000). Indien een voorgenomen
wijziging van een dienstregeling, het tarief en overige in de concessie geregelde
onderwerpen door de concessieverlener is geïnitieerd, vraagt in afwijking van artikel
31, eerste lid, van de Wp 2000 die concessieverlener advies aan de consumentenorganisaties
(artikel 31, zevende lid, van de Wp 2000).
De concessiehouder heeft vergelijkbare verplichtingen. Zo is de concessiehouder verplicht
minimaal één keer per jaar advies te vragen aan de consumentenorganisaties over een
voorgenomen wijziging van de dienstregeling, van de tarieven en overige in de concessie
geregelde zaken (artikel 31, eerste lid, van de Wp 2000). Daarnaast moet de concessiehouder
de consumentenorganisaties de gelegenheid bieden om met hem overleg te voeren, voordat
advies wordt uitgebracht (artikel 31, tweede lid, van de Wp 2000). Indien na het advies
van de consumentenorganisaties een beslissing wordt genomen ten aanzien van een van
deze onderwerpen, worden de consumentenorganisaties door de concessiehouder zo spoedig
mogelijk hiervan in kennis gesteld en in voorkomend geval wordt hen de gelegenheid
geboden nader te overleggen met de concessiehouder alvorens deze gevolg geeft aan
de beslissing over onderwerpen die in de concessie staan (artikel 31, vijfde lid,
van de Wp 2000). Volgens de concessies voor de Friese Waddenveren is de concessiehouder
verplicht advies te vragen aan het Consumentenplatform Friese Waddenveren over het
jaarlijks op te stellen Vervoerplan (waaronder de dienstregeling en de tarieven voor
het volgende jaar) en over andere veerdienst gerelateerde zaken.
Deze regeling heeft tot doel het bieden van financiële ondersteuning aan consumentenorganisaties
ten behoeve van het faciliteren en bevorderen van consumenteninspraak ten aanzien
van de concessies voor de Friese Waddenveren. De subsidie dient alleen te worden besteed
aan consumenteninspraak ten aanzien van de concessies voor de Friese Waddenveren.
De voorganger van deze regeling is de Tijdelijke subsidieregeling Stichting Rocov
Fryslân inzake consumenteninspraak Friese Waddenveren 2017–2021. Deze regeling voorziet
in deze continuering van de subsidie. Uit het evaluatieverslag over de voorganger
van deze regeling komt naar voren dat de consumentenorganisatie Stichting Rocov Fryslân
haar activiteiten conform de subsidieverlening heeft uitgevoerd. Zo is er jaarlijks
advies uitgebracht, en is de rol van de consumentenorganisatie effectief uitgevoerd.
Ook blijkt uit het verslag dat er sprake is van een goede overlegrelatie tussen de
consumentenorganisatie en beide rederijen.
Om de subsidie te continueren, is er voor gekozen om de subsidieregeling te vernieuwen.
Daarbij is de subsidieregeling niet meer enkel gericht aan het Consumentenplatform
Friese Waddenveren (Stichting Rocov), omdat naar aanleiding van een uitspraak van
de Raad van State in 2019 ministeriële regelingen voor subsidies aan één of enkele
vooraf gespecificeerde partijen, niet mogelijk zijn.2 De subsidieregeling biedt daarmee ruimte voor subsidiëring aan meerdere instanties
of partijen en is niet zo concreet dat het algemeen karakter hiervan wordt ontnomen.
Daarmee wordt ook voldaan aan het gelijkheidsbeginsel.
Om te zorgen dat het adviesrecht van consumenten een serieuze invulling krijgt, is
het gebruikelijk dat de concessieverlener de adviesorganen financieel ondersteunt.
Deze financiële steun maakt het mogelijk voor de adviesorganen, die uit vrijwilligers
bestaan, een beroep te doen op professionele hulp voor het organiseren van vergaderingen,
de verslaglegging van die vergaderingen en het op schrift stellen van de uit te brengen
adviezen.
§ 2 De hoogte van de subsidie
De te verlenen subsidie, een bedrag van maximaal € 12.000,– per jaar, wordt gebruikt
ter dekking van de reiskosten die de betrokken consumentenorganisatie maakt om overleggen
(onder anderen met de concessiehouder) bij te wonen en de kosten die verbonden zijn
aan de inzet van een ambtelijk secretaris (die zorgt voor verslaglegging van vergaderingen
en het op schrift stellen van de uit te brengen adviezen). Daar is de subsidie in
de afgelopen jaren ook voor gebruikt, zo blijkt uit de jaarlijks ingediende financiële
verantwoording. Gelet op het geringe maximale bedrag van deze subsidie wordt de EU-markt
niet nadelig beïnvloed.
§ 3 Verhouding tot bestaande regelgeving / juridisch kader
Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Algemene wet bestuursrecht
De regeling legt vast hoe de rijksoverheid financiële middelen in de vorm van een
subsidie kan verstrekken om consumentenorganisaties in staat te stellen hun taak,
bestaande uit consumenteninspraak ten aanzien van de concessies voor de Friese Waddenveren,
te vervullen.
De Kaderwet subsidies I en M en het Kaderbesluit subsidies I en M bieden de grondslag
om bij ministeriële regeling subsidie te verstrekken voor activiteiten die passen
binnen het verkeers- en vervoersbeleid en/of vallen onder de noemer scheepvaart en
maritieme zaken. Het Kaderbesluit subsidies IenM bevat ook regels die op deze subsidie
van toepassing zijn. In de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
Daarnaast is de titel 4.2 (subsidies) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
toepassing. Een en ander wordt nader gespecificeerd in de artikelsgewijze toelichting.
§ 4 Administratieve lasten
De onderhavige regeling brengt geen ingrijpende veranderingen teweeg in de rechten
en plichten van burgers, bedrijven of instellingen. Evenmin heeft de regeling ingrijpende
gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Daarom heeft er geen internetconsultatie plaatsgevonden.
Bovendien worden er geen administratieve lasten voor de betrokken partijen verwacht.
§ 5 Uitvoering
De regeling wordt namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat volgens
het gebruikelijke mandaat uitgevoerd. De aanvragen van subsidie worden getoetst aan
de voorwaarden die in deze regeling zijn vastgelegd.
§ 6 Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. Publicatie van de regeling
vindt echter pas na 1 november 2021 plaats. Hiermee wordt afgeweken van het beleid
inzake de minimuminvoeringstermijn van drie maanden, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17,
onder 5, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De afwijking wordt gerechtvaardigd
door het feit dat daarmee voor de doelgroep aanmerkelijke ongewenste nadelen worden
voorkomen. De betreffende consumentenorganisaties, die voor het uitvoeren van hun
taken afhankelijk zijn van de subsidie, kunnen daarmee ononderbroken hun werk voortzetten.
§ 7 Horizonbepaling
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze regeling
van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.
II Artikelsgewijs
Artikel 1
De consumentenorganisatie voldoet aan artikel 31 van het Besluit personenvervoer 2000.
Uit dat artikel volgt dat consumentenorganisaties die ingevolge de artikelen 27, eerste lid, 31, eerste lid, en 44, derde lid, van de Wp 2000 om advies worden gevraagd rechtspersoonlijkheid bezitten, krachtens hun statutaire
doelstellingen of hun feitelijke werkzaamheden de belangen van de reizigers in het
openbaar vervoer behartigen en werkzaam zijn op nationale of regionale schaal.
Artikel 2
Het doel van deze regeling is er voor te zorgen dat consumenteninspraak in concessies
voor de Friese Waddenveren wordt gefaciliteerd. De activiteiten die subsidiabel zijn,
zijn de activiteiten om dit doel te bereiken. Het kan bijvoorbeeld gaan om reiskosten,
kosten voor de ambtelijke secretaris die zorgt voor vergaderingen, verslaglegging
daarvan en de advisering.
Artikel 3
In de regeling is overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de Kaderwet subsidies
I en M voorzien in een plafond. Het subsidieplafond bedraagt € 12.000,– per jaar (artikel 3,
eerste lid). Het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van
de aanvragen (artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het Kaderbesluit subsidies
I en M). Daarbij geldt overeenkomstig artikel 8, derde lid, onderdelen a en b, van
het Kaderbesluit subsidies I en M het volgende. Als een aanvrager niet heeft voldaan
aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en hij
met toepassing van artikel 4:5 van de Awb, de gelegenheid heeft gehad de aanvraag
aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften
met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst. Indien de minister op de
dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij
de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting (artikel 8,
derde lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit subsidies I en M).
Bij wijziging van het beschikbare bedrag doet de minister daarvan mededeling in de
Staatscourant uiterlijk in november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor
het subsidieplafond wordt vastgesteld (artikel 3, tweede lid). Indien het subsidieplafond
of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen
voor voordien ingediende aanvragen (artikel 4:27 van de Awb).
Artikel 4
Gelet op artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M komen voor subsidie
in aanmerking de gemaakte kosten die direct verbonden zijn aan de activiteiten die
nodig zijn om de consumenteninspraak inzake de uitvoering van de concessies voor de
Friese Waddenveren mogelijk te maken. De kosten die voor subsidie in aanmerking komen
zullen door de subsidieaanvrager moeten worden onderbouwd met een specificatie van
de kosten die zijn toe te rekenen aan de gesubsidieerde activiteit en berekend op
basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijke verkeer
als aanvaardbaar worden beschouwd (artikel 4, eerste lid).
Verschuldigde BTW komt alleen voor subsidie in aanmerking ingeval de subsidieaanvrager
de BTW niet kan verrekenen met de door zijn af te dragen omzetbelasting (artikel 4,
tweede lid).
Artikel 5
Bij 'activiteiten gericht op het bevorderen en faciliteren van consumenteninspraak'
kan worden gedacht aan de inhuur van een ambtelijk secretaris voor het organiseren
van vergaderingen, de verslaglegging van die vergaderingen en het op schrift stellen
van de uit te brengen adviezen ten behoeve van de consumenteninspraak. Daarnaast kan
worden gedacht aan reizen die door of namens de betrokken consumentenorganisatie worden
gemaakt om overleggen ten behoeve van de consumenteninspraak bij te wonen.
Artikel 6
Gelet op artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M wordt de subsidieaanvraag
ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.
Gelet op artikel 10, derde en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M gaat
de aanvraag vergezeld van de in het middel aangegeven bescheiden. De aanvraag bevat
in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:
-
1. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
-
2. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie
wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de onderhavige regeling;
-
3. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
-
4. een tijdplanning van de activiteit;
-
5. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief
een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;
-
6. het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel.
De aanvraag wordt dertien weken voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor subsidie
wordt aangevraagd, ingediend. Voor het jaar 2022 geldt een afwijkende aanvraagtermijn.
Omdat de regeling later dan 13 weken voor 1 januari 2022 is gepubliceerd, is bepaald
dat de aanvraag voor subsidie binnen dertien weken na de dag van publicatie moet worden
ingediend. Hierdoor kan de betrokken consumentenorganisatie nog aanspraak maken op
subsidie voor het jaar 2022. Kosten die gemaakt zijn voor de aanvraag, komen op grond
van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit subsidies I en M in aanmerking
voor subsidie, nu het gaat om een subsidie van minder dan € 25.000,– waarbij de subsidie
direct na de aanvraag wordt vastgesteld.
De subsidie wordt onder meer afgewezen indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de
betrokkene de activiteiten kan financieren, het onaannemelijk wordt geacht dat de
activiteiten voor 1 januari 2027 kunnen worden voltooid, het aannemelijk is dat de
activiteiten ook zonder subsidie worden uitgevoerd; onvoldoende vertrouwen bestaat
in de technische haalbaarheid van de activiteiten, de activiteiten onvoldoende bijdragen
aan de doelstellingen van de subsidie, en de kosten die in aanmerking komen voor subsidie
niet aannemelijk of redelijk zijn (zie artikel 12, aanhef en onderdelen b, c, d, e,
g en i, van het Kaderbesluit subsidies I en M).
Artikel 7
De minister beschikt binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Gelet op artikel
14, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M, wordt een beschikking tot subsidievaststelling
gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
Gelet op artikel 15, eerste en tweede lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M wordt
een subsidie lager dan € 25.000,– verstrekt in de vorm van een vast bedrag. Het bedrag
kan worden bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag. Daarnaast
wordt bij dergelijke subsidies direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven
met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht
en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.
Artikel 8
Gelet op artikel 17, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M is de subsidieaanvrager
naast de verplichtingen, genoemd in artikel 8, onder meer verplicht:
-
1. de activiteiten uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteiten
in de beschikking tot subsidievaststelling;
-
2. te voldoen aan de verplichtingen aan de subsidie zijn verbonden;
-
3. aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en
dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
-
4. op verzoek van de minister alle gevraagde medewerking te verlenen aan een ter zake
van de toepassing en de effecten van dit besluit of op grond van artikel 9 ingesteld
evaluatieonderzoek, die de minister redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering
van dat evaluatieonderzoek;
-
5. medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de
activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Gelet op artikel 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M rust op de subsidieaanvrager
ook een andere mededelingsplicht dan die, genoemd in artikel 8, derde lid. De subsidieaanvrager
is niet alleen gehouden mededeling te doen van andere subsidies die hij voor de consumenteninspraak
heeft gekregen, maar is ook gehouden om de minister onverwijld mededeling te doen
zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet
tijdig of niet geheel zullen worden verricht. Een dergelijke mededelingsverplichting
geldt ook als niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
zal worden voldaan.
Tot slot is de subsidieaanvrager, gelet op artikel 19, derde lid, van het Kaderbesluit
subsidies I en M, verplicht om tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling,
te beschikken over die gegevens die nodig zijn om desgevraagd aan te tonen dat de
subsidiabele activiteiten zijn verricht.
Artikel 9
De minister publiceert voor 1 januari 2027 een verslag over de doeltreffendheid en
de effecten van de subsidie in de praktijk. Omdat de titel 4.2 Awb van toepassing
is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 van die wet van toepassing: 'Indien
een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf
jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie
in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.' Artikel 9 geeft
invulling aan het Awb-vereiste. De aanvrager is verplicht om op verzoek van de minister
alle gevraagde medewerking te verlenen aan het evaluatieonderzoek, die de minister
redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van dat evaluatieonderzoek (artikel 17,
eerste lid, onderdeel e, Kaderbesluit subsidies I en M).
In het kader van de evaluatie worden persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van
persoonsgegevens is gebaseerd op een wettelijk voorschrift (artikel 4:24 van de Awb
en artikel 9 van deze regeling) en vindt plaats met inachtneming van de vereiste proportionaliteit
(alleen ten behoeve van de evaluatie) en de vereiste subsidiariteit (kan het doel
ook op een andere manier worden bereikt dan met verwerking van deze persoonsgegevens),
opdat onder meer is voldaan aan de artikelen 5, eerste lid, onderdeel b, en 6, eerste
lid, onderdeel c, van de Algemene verordening gegevensbescherming.
Artikel 10
De regeling treedt in werking met ingang 1 januari 2022.
De subsidieregeling loopt in principe tot en met 31 december 2026 (artikel 10, tweede
lid). Op deze wijze is toepassing gegeven aan artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet
2016 waarin is bepaald dat een subsidieregeling van het Rijk een tijdstip bevat waarop
die regeling vervalt. Na 31 december 2026 blijft de regeling van toepassing op subsidies
die voor die datum zijn verstrekt, opdat het juridische kader in eventuele gerechtelijke
procedures hetzelfde blijft.
Mocht het concessieverlenerschap voor dat tijdstip overgaan naar de provincie Friesland,
dan zal deze regeling eerder vervallen. Dit gebeurt dan met ingang van 1 januari volgend
op het kalenderjaar waarin de overgang een feit is (artikel 10, derde lid).
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S.P.R.A. van Weyenberg