Beleidsregel van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2021, 2021-0000161024, tot wijziging van de Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang in verband met de invoering van de mogelijkheid tot flexibel inspecteren

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 1:64 van de Wet kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, onderdeel d, en 7, eerste lid, wordt ‘GGD Nederland’ vervangen door ‘GGD GHOR Nederland’.

B

Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘bedoeld in artikel 3, eerste lid’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat voor het onderzoek eenzelfde aantal uren beschikbaar is als het aantal uren dat op grond van het risicomodel beschikbaar is voor een kindercentrum of gastouderbureau met dat risicoprofiel’.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het derde en vierde lid kan de toezichthouder in overleg met het college schriftelijk en gemotiveerd vaststellen welke onderwerpen tijdens het jaarlijkse onderzoek worden beoordeeld, waaronder in elk geval:

    • a. de verklaringen omtrent het gedrag;

    • b. de registratie in het personenregister kinderopvang;

    • c. pedagogische kwaliteit; en

    • d. de voorschoolse educatie, voor zover daar sprake van is.

  • 7. In het overleg, bedoeld in het zesde lid, wordt aandacht besteed aan de volgende thema’s:

    • a. ontwikkeling en kwaliteit;

    • b. veiligheid;

    • c. gezondheid;

    • d. stabiliteit;

    • e. professionaliteit.

C

Artikel 4aa vervalt.

D

In het opschrift van paragraaf 3 wordt ‘Onderzoek’ vervangen door ‘Onderzoek toezichthouder’.

ARTIKEL II

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 december 2021

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inleiding

Met deze wijziging van de Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang wordt flexibilisering van het toezicht op de kinderopvang met ingang van 1 januari 2022 mogelijk gemaakt. Gemeenten en toezichthouders die reeds voorbereidingen hebben getroffen kunnen hiermee vanaf 1 januari 2022 aan de slag. Het is de bedoeling dat vanaf 1 januari 2024 de systematiek voor alle gemeenten en toezichthouders wordt ingevoerd. Flexibilisering van het toezicht beoogt de kwaliteit en effectiviteit van het toezicht te vergroten. Ten eerste biedt flexibilisering de ruimte om – door vermindering van het aantal verplichte toetsingsthema’s – uitgebreider dan wel breder onderzoek te doen naar bepaalde thema’s die volgens de toezichthouder en gemeente belangrijk zijn om dat jaar te beoordelen. Ten tweede leidt flexibilisering tot vermindering van de voorspelbaarheid van het toezicht, onder andere doordat de te toetsen onderwerpen niet jaarlijks hetzelfde zijn. En ten derde biedt flexibilisering meer ruimte voor de professionele autonomie van toezichthouders. Zij krijgen meer ruimte om op basis van kennis en ervaring de situatie te beoordelen. Hiertoe zullen waar nodig de toezichthouders worden opgeleid, zodat zij deze rol ook kunnen waarmaken.

2. Flexibilisering toezicht

De flexibele inspectiewijze kan worden ingezet voor de jaarlijkse onderzoeken van kindercentra en gastouderbureaus. Deze werkwijze is daarmee niet van toepassing op de andere inspectieonderzoeken, zoals incidentele onderzoeken, nadere onderzoeken en de onderzoeken voor en na registratie (OVR en ONR). Het is ook niet van toepassing op toezicht op voorziening voor gastouderopvang (VGO); eenvoudig omdat hier geen verplichte toetsingsitems voor zijn. De flexibele inspectiewijze doet niet af aan de norm om alle locaties van kindercentra en gastouderbureaus jaarlijks te bezoeken. Ook de bij de risicoprofielen horende urenadviezen voor uitvoeren van het toezicht blijven van toepassing. Binnen de geldende wettelijke kaders bepalen gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en) in overleg met gemeenten hoe het toezicht wordt ingevuld. De implementatie wordt ondersteund door VNG Naleving en GGD GHOR Nederland. Gemeenten en GGD’en kunnen hierbij ter inspiratie gebruik maken van voorbeeldsets die door VNG en GGD GHOR Nederland ontwikkeld zijn.

Met deze aanpassing wordt geregeld dat er binnen dezelfde inspectiecapaciteit meer lokale keuzevrijheid ontstaat over de te toetsen onderwerpen. Het is sinds 2012, het jaar waarin het werken met risicoprofielen werd ingevoerd, gebruikelijk dat de toezichthouder in afstemming met de opdracht gevende gemeente voor organisaties met een geel, oranje of rood risicoprofiel vaststelt welke onderwerpen aanvullend worden onderzocht naast de vaste inspectie-items. De nieuwe werkwijze sluit aan bij deze reeds bekende systematiek.

Er blijven drie verplichte onderdelen. Vanwege het belang van de veiligheid is het noodzakelijk dat bij alle jaarlijkse onderzoeken een toets plaatsvindt op de aanwezigheid van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en op de registratie in het personenregister kinderopvang (PRK). Ook is het voor de kwaliteit van de kinderopvang van belang dat altijd getoetst en besproken wordt of de pedagogische kwaliteit op orde is. Verder blijven de voorwaarden van toetsing voor voorschoolse educatie (VE) jaarlijks van toepassing indien een kindercentrum is geregistreerd als een VE-voorziening in het LRK.

In het overleg tussen de toezichthouder en het college van burgemeester en wethouders dient aandacht te zijn voor de thema’s die de basis vormen voor verantwoorde kinderopvang, waarbij het doel van de toezichttaak (bevorderen van veilige en van kwalitatief hoogstaande kinderopvang) de kapstok vormt. Het gaat hierbij om: ontwikkeling van het kind en kwaliteit, veiligheid, gezondheid, stabiliteit en professionaliteit. Deze thema’s vormen het kader waarbinnen de toezichthouder en het college het gesprek voeren over de aanvullende onderwerpen waarop toezicht wordt gehouden. De keuzes zoals die in het kader van de thema’s worden gemaakt worden schriftelijk vastgelegd en gemotiveerd.

3. Advies en consultatie

Deze wijziging van de beleidsregel is gebaseerd op een inhoudelijk voorstel voor flexibilisering van toezicht kinderopvang van de VNG en GGD GHOR Nederland. De tekst is in nauw overleg met deze partijen opgesteld. Ook de Inspectie van het Onderwijs en sectorpartijen zijn bij de voorbereiding van deze wijziging geraadpleegd. Hoewel de toezichtspartijen de voorkeur hadden voor het niet opnemen van pedagogische kwaliteit als verplicht toetsitem omdat dit de gewenste flexibilisering beperkt, kunnen zij instemmen met de onderhavige wijziging.

4. Inwerkingtreding en implementatie

Deze wijziging van de beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. Het streven is dat zoveel mogelijk toezichthouders en gemeenten aan de slag gaan met flexibilisering van toezicht kinderopvang. De invoering gaat gepaard met een voorbereidings- en ondersteuningstraject dat is gestart in het najaar van 2021. Daarbij zal de invoering worden gemonitord.

Hierbij wordt opgemerkt dat 2022 en 2023 een overgangsperiode zullen zijn, in die zin dat gemeenten en toezichthouders die er klaar voor zijn kunnen starten. Gemeenten en toezichthouders zullen deze periode nodig hebben om zich de nieuwe werkwijze eigen te maken en te bezien welke keuzes zij daarbij willen maken. De ervaringen in 2022 en in een deel van 2023 zullen worden gemonitord en geëvalueerd. De uitkomsten hiervan zullen in overleg met toezichtspartijen en brancheorganisaties worden meegenomen bij de vormgeving van een structurele wijziging, die voorzien is per 1 januari 2024.

II Artikelsgewijs deel

Artikel I, onderdeel A

GGD Nederland is sinds 1 januari 2014 opgegaan in de Vereniging GGD GHOR Nederland. Omdat in de beleidsregel op twee plekken nog ‘GGD Nederland’ stond, is dat met onderdeel A aangepast.

Artikel I, onderdeel B

Met dit onderdeel is in de eerste plaats aan artikel 4a, eerste lid, toegevoegd dat voor het onderzoek ten ben behoeve waarvan een risicoprofiel is opgemaakt, eenzelfde aantal uren beschikbaar is als het aantal uren dat op grond van het risicomodel beschikbaar is voor een kindercentrum of gastouderbureau met dat risicoprofiel.

Verder zijn er twee artikelleden aan artikel 4a toegevoegd, op grond waarvan de toezichthouder in overleg met het college de keuze kan maken om flexibeler toezicht te houden. Die keuze moet schriftelijk worden vastgelegd en gemotiveerd. Als die keuze gemaakt wordt, dan moet de toezichthouder op grond van het zesde lid in ieder geval een aantal met name genoemde onderwerpen beoordelen (de vaste onderzoeks-items). Vaste items blijven de verklaringen omtrent het gedrag, de registratie in het personenregister kinderopvang, de pedagogische kwaliteit en, voor zover daar sprake van is, voorschoolse educatie. Het nieuwe zevende lid bepaalt dat de toezichthouder in het bovengenoemde overleg met het college bij het vaststellen van de onderwerpen voor het jaarlijkse toezicht aandacht moet besteden aan de thema’s ontwikkeling en kwaliteit, veiligheid, gezondheid, stabiliteit en professionaliteit.

Met college wordt overeenkomstig artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang gedoeld op het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar een kindercentrum of gastouderbureau is gevestigd.

Artikel I, onderdeel C

In artikel 4aa was geregeld dat gedurende de looptijd van de door GGD GHOR Nederland uit te voeren Pilot groene inspectieactiviteit een aan genoemde pilot deelnemende toezichthouder, voor wat betreft een kindercentrum dat conform het risicomodel een groen risicoprofiel heeft, kon afwijken van artikel 4a, derde lid, onderdelen a tot en met d, f en g, met dien verstande dat voor het onderzoek, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, eenzelfde aantal uren beschikbaar is als het aantal uren dat op grond van het risicomodel beschikbaar is voor een kindercentrum met een groen risicoprofiel. Omdat de genoemde Pilot groene inspectieactiviteit 1 oktober 2017 al is afgerond is dit artikel vervallen.

Artikel I, onderdeel D

Het opschrift van paragraaf 3 is aangepast uit een oogpunt van uniformiteit met het opschrift van paragraaf 2.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

Naar boven