TOELICHTING
Algemeen
Op 1 maart 2017 is de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden
(hierna: Subsidieregeling) in werking getreden. Deze Subsidieregeling is oorspronkelijk
ingezet ter ondersteuning van de aanpak van personen met verward gedrag en is bedoeld
om financiële belemmeringen voor het verstrekken van medisch noodzakelijke zorg aan
onverzekerde personen weg te nemen. De Subsidieregeling wordt inmiddels gebruikt voor
de vergoeding van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan een breed scala
van onverzekerde personen, waaronder personen met verward gedrag, dak- en thuislozen,
arbeidsmigranten en andere onverzekerde of onvoldoende verzekerde buitenlanders. Uitgesloten
is vergoeding van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen en illegalen als bedoeld in
artikel 122a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, omdat voor deze groep een wettelijke
financieringsregeling voor medisch noodzakelijke zorg bestaat.
In de afgelopen jaren is de Subsidieregeling verschillende keren aangepast, niet alleen
met het oog op de doelgroep waarvoor de Subsidieregeling bedoeld is, maar ook met
het oog op het terugdringen van administratieve lasten voor de zorgaanbieders en uitvoeringsproblemen
bij het CAK als gevolg van de werking van het financieringsstelsel in de zorg en het
stelsel van de zorgverzekeringsregelgeving.
De in deze regeling opgenomen wijzigingen zijn bedoeld om gesignaleerde problemen
in de uitvoering terug te dringen of weg te nemen.
Daarbij is:
-
1. het recht op subsidie onder voorwaarden losgekoppeld van het doen van een tijdige
melding;
-
2. expliciet bepaald dat het doorgeven van een burgerservicenummer indien dat aanwezig
is, verplicht is.
Daarnaast wordt de werking van de regeling met vijf jaar verlengd.
Zoals in de kabinetsbrief van 14 december 2020 over de aanbevelingen van het Aanjaagteam
Bescherming Arbeidsmigranten is aangekondigd1, is daarnaast een wijziging doorgevoerd in de door de minister voorgeschreven formulieren
om het gebruik van de regeling door arbeidsmigranten te monitoren.
Voorts is een aantal kleinere redactionele wijzigingen aangebracht om onduidelijkheid
over de bedoeling weg te nemen of een redactionele omissie te corrigeren, zoals bijvoorbeeld
de wijziging van ‘één maand’ naar ‘dertig kalenderdagen’, de verwijzing naar ‘verzekerde
zorg in de Zvw’ (artikel 3, eerste lid) en het niet (volledig) verstrekken van subsidie
bij een voorliggende verzekering tegen ziektekosten (artikel 3, vierde lid).
De meldingstermijn
In de praktijk zijn door de voorheen geldende meldingstermijn diverse uitvoeringsproblemen
ontstaan. Enerzijds door de duur van de meldingstermijn zelf, anderzijds door de invulling
van het begrip ‘verlening van de zorg’ in relatie tot de melding en de tijdige melding.
De wijzigingen van artikel 3, eerste tot en met derde lid en het zesde en zevende
lid zien op het oplossen van de genoemde uitvoeringsproblemen die samenhangen met
de meldingstermijn.
De Subsidieregeling kent een meldingsplicht aan de GGD. De meldingsplicht heeft als
doel dat een gemeente naar aanleiding van de melding (via de GGD) aan een onverzekerde
– verzekeringsplichtige – inwoner van Nederland vervolghulp biedt in de vorm van een
uitkering en het sluiten van een zorgverzekering.
Bij de invoering van de Subsidieregeling werd daarom belangrijk geacht dat van het
verlenen van de medisch noodzakelijke zorg een melding wordt gedaan en dat dit in
beginsel zo snel mogelijk wordt gedaan. Aanvankelijk was die termijn 24 uur, vanaf
2018 zeven kalenderdagen.
Voorgestelde wijzigingen
De huidige meldingssystematiek en de uitzondering voor terugwerkende kracht brengen
onduidelijkheid en onevenredige administratieve lasten met zich mee voor zorgverleners,
het CAK en de zorgverzekeraar. Zorgverleners zijn zeker bereid om te melden en willen
dat ook volgens de regels doen. Het huidige juridische kader sluit evenwel niet aan
op de praktijk en de administratieve (zorg)wereld waaraan de zorgaanbieders gebonden
zijn.
In de regeling zijn daarom het vijfde tot en met zevende lid aangepast, waardoor het
CAK op verzoek van de zorgaanbieder verzuimherstel kan bieden. Dit zal zich in de
regel voordoen indien het gaat om zorg die op basis van vervolg diagnose-behandelcombinaties
is verleend of indien zorg is verleend en later blijkt dat de ingangs- of einddatum
van de desbetreffende verzekering op een andere datum is vastgesteld, waardoor deze
persoon achteraf niet verzekerd blijkt te zijn geweest op de dag dat de zorg werd
verleend. Deze situaties worden hieronder toegelicht.
De melding van een DBC
Sinds de invoering van de Subsidieregeling is de hoofdregel dat elke zorgverrichting
apart gemeld dient te worden binnen de gestelde termijn.
Een uitzondering hierbij is de diagnosebehandelcombinatie (DBC)2. Aangezien dit in termen van declaratiesystematiek (conform Zvw) één traject is,
is de meldtermijn bij zorg door ziekenhuizen gekoppeld aan de startdatum van de DBC,
waarbij het veelal ook gaat om vervolg-DBC’s. Het starten van vervolg-DBC’s is geautomatiseerd
en de zorgverlener heeft daar geen zicht op. Van belang is voorts dat ziekenhuizen
en GGZ-instellingen ook niet-DBC-zorg verlenen.
De handelingen die onder een DBC vallen en welke niet (en dus afzonderlijke zorgproducten
zijn), vloeien in de praktijk bij het behandelen van een patiënt geruisloos in elkaar
over. Administratief echter zijn het wel aparte zorghandelingen. Niet-DBC zorgproducten
dienen los van de DBC’s gedeclareerd te worden, zoals add-ons (dure wees- en geneesmiddelen),
hulpmiddelen en overige zorgproducten. Daarnaast bestaan er DBC’s met verschillende
looptijden, afsluitredenen en specifieke regels die niet aansluiten op de meldingssystematiek.
De voornoemde combinaties van situaties die in het zorgveld voorkomen leiden tot onduidelijkheden
en complexiteit, met als gevolg dat de geldigheidsduur van een melding van één maand
(sinds 2018 in de Subsidieregeling opgenomen) waarbij ook een andere zorgaanbieder
gebruik kan maken van een eerdere melding, in de praktijk niet effectief toepassing
vindt. Hierdoor ontstaan er voor deze zorgaanbieders extra administratieve lasten
doordat zij elke zorghandeling melden om maar zeker te zijn dat de subsidie wordt
veiliggesteld, of de zorgaanbieder gaat ervan uit dat één melding voldoende is, omdat
de opeenvolgende (identieke) zorghandeling wordt gezien als vervolgzorg behorend tot
één traject. In de praktijk blijken het uiteindelijk geen DBC-zorgproducten te zijn.
Voor een initiële DBC is het moment van melding helder. Zodra er sprake is van een
vervolg-DBC is dit moeilijker omdat het openen van vervolg-DBC's geautomatiseerd is;
de openingsdatum van een DBC ligt dan meestal langer in het verleden. Bij zorgaanbieders
bestaat er onduidelijkheid over het melden van vervolgzorg (en wat dit dan precies
is). Een zorgaanbieder kan veronderstellen dat de vervolgzorg nog gewoon hoort bij
de eerste melding en omdat het gaat om dezelfde zorgvraag wordt het ook niet gemeld.
Binnen de DBC-systematiek zijn er daarnaast ook andere producten. Bijvoorbeeld een
OZP (overig zorgproduct), die op zichzelf staand gedeclareerd kan worden en ook eerder
gedeclareerd kan worden dan de DBC.
Zorgverleners denken dan dat het vervolgzorg is -het hoort bij dezelfde zorgvraag
van de patiënt- zodat zij veronderstellen dat niet opnieuw gemeld hoeft te worden.
Het CAK krijgt dan een declaratie, zonder melding, van zorg die niet gekoppeld is
aan een eerdere DBC, omdat die DBC pas later door het ziekenhuis gedeclareerd wordt
(de DBC kan tot 3 maanden open staan).
Een andere mogelijkheid is dat alle handelingen voor de zekerheid gemeld worden en
er dus veel (onnodige) meldingen in het systeem komen en zorgt voor extra administratieve
lasten voor de zorgaanbieder. Zorgverleners registreren alleen hun zorgactiviteiten
(waarbij mogelijk is dat de administratie de declaratie aanvult en completeert) en
weten van te voren ook niet hoe de DBC er precies uit komt te zien of welke zorgactiviteiten
apart gedeclareerd worden.
Terugwerkende kracht van de melding
Zorgverleners controleren de verzekeringsstatus van een patiënt bij aanvang van de
zorg3. Zij stellen op dat moment vast dat de persoon verzekerd is of blijkens een European
Health Insurance Card (EHIC) een buitenlandse wettelijke verzekering heeft. Het kan
voorkomen dat op het moment dat de zorg eindigt en declarabel is, de zorgaanbieder
constateert dat deze persoon met terugwerkende kracht onverzekerd is geraakt of geen
buitenlandse wettelijke verzekering heeft. Uit de regelgeving over de verzekeringsplicht
vloeit immers voort dat zorgverzekeraars met terugwerkende kracht een persoon kunnen
uitschrijven uit de verzekering. In de Subsidieregeling is om die reden sinds 2018
een uitzondering opgenomen met betrekking tot de meldingstermijn.
Op basis van deze uitzonderingsregel kan de zorg alsnog later gemeld worden (immers,
door de terugwerkende kracht is een melding altijd alsnog te laat) en kan declaratie
van kosten ook in deze gevallen worden toegekend.
Deze uitzondering voor de terugwerkende kracht zorgt bij het CAK en de zorgverzekeraars
voor een toename van de administratieve lasten en de doorlooptijd van de aanvraag
van subsidie. Immers, om te kunnen bepalen of de uitzondering toegepast kan worden,
dient het CAK de zorgverzekeraar te bevragen over de mutatiedatum van de polis. Deze
gegevens zijn voor het CAK niet zichtbaar. De zorgverzekeraar dient dit in de eigen
administratie na te gaan.
De controle verloopt handmatig en vergt tijd bij het CAK én de zorgverzekeraar. Dit
komt de doorlooptijd van de behandeling van de declaraties niet ten goede. Voor de
situatie dat de EHIC achteraf ongeldig blijkt te zijn, is er in de regeling überhaupt
geen uitzondering opgenomen. In al deze gevallen kan de zorgverlener niet meer binnen
zeven kalenderdagen melden en voor de toepasselijkheid van de uitzonderingen brengt
dat extra administratieve lasten voor de zorgverzekeraar, zorgverlener en het CAK
met zich mee.
Monitoring gebruik door arbeidsmigranten
In het Rapport ‘Geen tweederangsburgers’ van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten
van 30 oktober 2020 is de aanbeveling gedaan dat een arbeidsmigrant die niet tevens
ingezetene is gedurende maximaal 30 dagen nadat de verzekeringsplicht is vervallen
medisch noodzakelijke zorg kan krijgen.
In de kabinetsreactie van 14 december 2020 is geantwoord dat deze Subsidieregeling
voor deze groep al gebruikt kan worden, en dat het gebruik door deze groep gemonitord
zal worden.
Ten behoeve van de monitoring wordt gebruik gemaakt van het BSN, dat verplicht moet
worden verstrekt. Voorts zijn het meldings- en declaratieformulier – waarvan het model
door de Minister wordt vastgesteld – laagdrempelig aangepast.
Artikelsgewijs
Artikel 3
In artikel 3, vijfde lid, zoals de tekst voorheen luidde, was expliciet geregeld dat
subsidie ‘uitsluitend’ werd verstrekt na een ‘tijdige’ melding. In het nieuwe vijfde
lid is nog steeds een termijn van zeven dagen opgenomen waarbinnen een zorgaanbieder
een melding moet doen. De redactie van het nieuwe vierde lid, onderdeel d, vijfde
lid, zesde lid en zevende lid maakt het echter onder bepaalde omstandigheden mogelijk
dat het doen van een melding na verloop van die termijn (in de praktijk wanneer de
declaratie is ingediend) alsnog kan worden gedaan. Het CAK zal in voorkomende gevallen
aan de zorgaanbieder verzoeken om alsnog de melding te doen.
Door de tijdigheid van de melding -onder voorwaarden- los te koppelen van het recht
op subsidie kan het CAK, ook indien de zorgaanbieder zorg declareert en er geen meldingsnummer
is vermeld (of het meldingsnummer ongeldig is), aan de zorgaanbieder conform de Algemene
wet bestuursrecht verzuimherstel bieden. De tekst van het (vervallen) artikel 3, vijfde
lid, zoals dat luidde voor deze wijziging, stond dat niet toe; het moest altijd gaan
om een tijdige melding.
In de regeling zijn daartoe het vijfde tot en met zevende lid aangepast, waarbij het
CAK op verzoek van de zorgaanbieder verzuimherstel kan bieden. Dit zal zich in de
regel voordoen indien het gaat om zorg die op basis van vervolg diagnose-behandelcombinaties
is verleend of indien zorg is verleend en later blijkt dat de ingangs- of einddatum
van de desbetreffende verzekering op een andere datum is vastgesteld, waardoor deze
persoon achteraf niet verzekerd blijkt te zijn geweest op de dag dat de zorg werd
verleend. Vaak wordt zo’n verzoek door de zorgaanbieder al meteen gedaan bij de declaratie
omdat deze zich ervan bewust is dat de melding niet tijdig is gedaan. Als het CAK
redelijkerwijs oordeelt dat de zorgverlener niet in verzuim is geweest door niet binnen
de termijn de zorg te melden, is subsidie alsnog mogelijk. Dit zal de zorgverlener
dienen te verzoeken en onderbouwen. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de
DBC-problematiek, de onverzekerdheid met terugwerkende kracht, een achteraf ongeldige
EHIC of ook als er sprake is van een technisch probleem waardoor het
tijdig melden niet heeft kunnen plaatsvinden. Van deze mogelijkheid wordt terughoudend
gebruik gemaakt.
In artikel 3, zevende lid, zoals de tekst voorheen luidde, was geregeld dat een melding
verondersteld werd tijdig te zijn gedaan, wanneer de verzekering met terugwerkende
kracht was geëindigd. Deze bepaling is, gelet op het vervallen van artikel 3, vijfde
lid (oud), niet langer nodig. Het nieuwe zevende lid voorziet in deze situatie.
Artikel 6
In artikel 6, derde lid, was geregeld dat de subsidie per kwartaal werd verstrekt.
Het CAK heeft geconstateerd dat de subsidietijdvakken in de praktijk geen rol spelen.
Om die reden is deze bepaling geschrapt. Zorgverleners dienen declaraties in op een
wijze die passend is bij hun administratieve bedrijfsvoering. Het CAK betaalt de declaraties
in beginsel binnen zes weken na toekenning. Er is geen sprake van subsidieverstrekking
per kwartaal.
In artikel 6, derde lid (nieuw) is een wijziging aangebracht in verband met de gewijzigde
bekostiging van de ggz. De dbc-systematiek in de ggz komt per 1 januari 2022 te vervallen
en in plaats daarvan wordt overgegaan naar prestatiebekostiging. Dit betekent dat
alle zorg per behandeling wordt gedeclareerd, zodat de verwijzing naar de dbc-bekostiging
is komen te vervallen.
Met de overige wijzigingen in artikel 6 wordt expliciet duidelijk gemaakt dat de aanvraag
tot subsidie bij het CAK ontvangen dient te zijn binnen de gestelde termijn. Voor
zorgaanbieders is niet altijd duidelijk dat ‘tijdige’ indiening van declaraties -zoals
de tekst luidde- betekent dat een declaratie ook binnen de gestelde termijn door het
bestuursorgaan moet zijn ontvangen. Dit heeft te maken met de in het bestuursrecht
gangbare ‘ontvangsttheorie’.
Voorts is er in de praktijk blijvende onduidelijkheid over het verplicht verstrekken
-als dat beschikbaar is- van het burgerservicenummer (BSN). Het is van belang dat
gegevens, waaronder het BSN, ook daadwerkelijk verstrekt worden. Om die reden is in
de aanhef van het zesde lid explicieter gemaakt dat zorgaanbieders verplicht zijn
bepaalde gegevens te verstrekken. De uitzondering die geldt als in voorkomende gevallen
door de betrokken onverzekerde geen toestemming is verleend voor het verstrekken van
de in onderdeel e genoemde gegevens, te weten naam, geslacht, geboortedatum en nationaliteit,
blijft overigens in stand.
In geval de zorgaanbieder niet alle gevraagde (verplichte) gegevens heeft verstrekt,
beoordeelt het CAK (overeenkomstig de Awb) of aanvulling van de gegevens nodig is
of dat de ontbrekende gegevens van dien aard zijn dat het niet de inhoudelijke beoordeling
van de declaratie in de weg staat.
Artikel 9
In artikel 9 is bepaald dat de regeling met vijf jaar wordt verlengd en daarom vervalt
met ingang van 1 maart 2027. Hierdoor heeft de regeling een looptijd van tien jaar.
Na vijf jaar heeft de voorhangprocedure als bedoeld in artikel 4.10., zesde lid, van
de Comptabiliteitswet plaatsgevonden.
Artikel II
In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (VVM) treedt
deze regeling per 1 maart 2022 in werking. De regeling eindigt met ingang van 1 maart
2027.
De regeling wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis