Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 8 december 2021, nummer WBN-BES 2021/5, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf ‘algemeen’ wordt aan de HRWN-BES toegevoegd voorafgaand aan artikel 1 en komt te luiden:

Algemeen

In de RWN wordt in sommige artikelen gesproken over ‘Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten’. In andere artikelen is dat vervangen door ‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’. In beide gevallen wordt het Koninkrijk als geheel bedoeld. Dat geldt ook voor soortgelijke terminologie in deze Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

B

Paragraaf 1/6-1-f. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, HRWN-BES komt te luiden:

6-1-f. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f

Wettekst: Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten en in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba tenminste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft tenzij hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, onder d of e.

Paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is: hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien gehuwd zijn (geweest). (Zie voor uitleg van het begrip ’meerderjarige’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.) Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij op enig moment in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander;

  • hij op het moment van de bevestiging van de verkrijging gedurende een jaar of langer toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft. Uit artikel 1, eerste lid, onder g, RWN, volgt dat het moet gaan om toelating als vreemdeling. En uit artikel 1, eerste lid, onder e, RWN volgt dat een vreemdeling niet (ook) Nederlander kan zijn. Het begrip ‘toelating voor onbepaalde tijd’ houdt in dat de optant in het bezit moet zijn van een verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter. Voor een nadere uitleg van dit begrip en de wijze waarop kan worden beoordeeld of aan dit vereiste wordt voldaan, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. De optant dient zijn rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. De periode van een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In deze periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint een nieuwe termijn van een jaar te lopen. Of wordt voldaan aan het vereiste van onafgebroken toelating wordt afgeleid uit het verblijfsdocument en de gegevens in de vreemdelingenadministratie. Zie tevens artikel 29 RWN en artikel 14, derde lid, RvvN;

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, omdat hij na de totstandkoming van de naturalisatie niet al het mogelijke heeft gedaan om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN);

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking door Onze Minister omdat hij dit Nederlanderschap vóór 1 april 2003 heeft verkregen door naturalisatie die berust op een door hem gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de naturalisatie relevant feit (artikel 14, eerste lid, RWN). De intrekking van het Nederlanderschap van een persoon op grond van artikel 14, eerste lid, RWN werkt niet verder terug dan tot 1 april 2003 (artikel II, eerste lid, RRWN). Op grond van artikel II, tweede lid, RRWN wordt deze persoon voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten en kan dus op grond van dat artikellid niet opteren. Een persoon wiens Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, RWN ná 1 april 2003 is ingetrokken, wordt – de intrekking heeft terugwerkende kracht tot het moment van verkrijging – eveneens geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten. Ook die persoon kan niet opteren op grond van het onderhavige artikellid;

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN; en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

C

Paragraaf 2.2.5/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5. (overige) over te leggen documenten

Onze Minister (lees: IND-BES) die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangt in beginsel van de optant dat hij gegevens bewijst door middel van documenten. Zie ook artikel 6, vijfde lid, BvvN.

In de optieprocedure wordt zoveel mogelijk gestreefd naar inontvangstneming van optieverklaringen die worden ondersteund door alle benodigde (bewijs)stukken. Dit is ook in het belang van de optant, aangezien bij weigering van de bevestiging van de optie, de reeds betaalde optiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de optant een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met het afleggen van de optieverklaring tot het moment dat alle verlangde gegevens kunnen worden verstrekt. Mocht de optant er echter op staan zijn optieverklaring, ondanks het niet overleggen van de door Onze Minister (lees: IND-BES) gevraagde documenten af te leggen, dan dient Onze Minister (lees: IND-BES) de verklaring in ontvangst te nemen.

Zorgvuldige voorbereiding te nemen beslissing op optieverklaring

Uit art. 3:2 Awb vloeit voort dat de bevestiging van de optie zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat Nederlander worden plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de Staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond.1 Ook als een optant is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 2.2.5.5. bij artikel 6, derde lid, RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing.

Nationaliteit-en identiteitvaststellende documenten

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die opteert voor het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN en paragraaf 2.2.5.1 en 2.2.5.3 bij artikel 6, tweede lid, RWN). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verstrekt, waarbij hij is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’. De vreemdeling met een verblijfsvergunning die in de vreemdelingrechtelijke procedure is vrijgesteld van het zogenoemde ‘paspoortvereiste’, kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de basisadministratie persoonsgegevens

Indien de nationaliteit van de optant onbekend is in de basisadministratie persoonsgegevens, moet hij in beginsel ook een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) (paragraaf 2.2.5.1) en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zie (paragraaf 2.2.5.3) overleggen.

De optant die in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven zonder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij het afleggen van zijn optieverklaring een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. Hij is dan eerder opgenomen in de basisadministratie persoonsgegevens met een door hem afgelegde ‘verklaring onder ede of belofte’ zoals opgenomen in artikel 4, tweede lid, onder 3, Uitvoeringsbesluit basisadministratie persoonsgegevens. In deze ‘verklaring onder ede of belofte’ heeft de optant zijn geboorteplaats (en daarmee tevens zijn geboorteland) gemeld.

De optant moet, tenzij hij ook in de optieprocedure – wegens bewijsnood of het ontbreken van (erkend) centraal gezag in een land – blijft vrijgesteld van de verplichting om zich te identificeren door middel van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte, in het kader van de optieprocedure een uit die geboorteplaats afkomstige recente en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte overleggen. Indien de optant verklaart dat hij zijn geboorteakte niet over kan leggen, moet hij dit met bewijsstukken aantonen. Dan wel moet hij aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte (hierbij wordt aangesloten bij artikel 5.50 van de BTU-BES).

Onze Minister (lees: IND-BES) vraagt de optant tevens een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen, eventueel op basis van de verkregen buitenlandse geboorteakte.

Onze Minister (lees: IND-BES) informeert de optant over zijn bij de IND-BES bekende nationaliteit en vraagt hem een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) van die nationaliteit over te leggen. Dan wel verzoekt Onze Minister (lees: IND-BES) betrokkene om met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) van zijn bij de IND-BES bekende nationaliteit.

Onze Minister beslist uiteindelijk op grond van de door de optant overgelegde documenten of deze in aanmerking komt voor verkrijging van het Nederlanderschap door middel van optie.

Optanten afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De optant die afkomstig is uit een land zonder centraal gezag (bijvoorbeeld Somalië) of zonder door het Koninkrijk erkend centraal gezag moet, ook al is hij vreemdelingrechtelijke procedure vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’, eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe overlegt de optant documenten waarover hij de beschikking heeft, bijvoorbeeld een paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht.

Optanten, met een reguliere verblijfsvergunning, afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen. Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND-BES voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatloze optanten met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, die in de basisadministratie persoonsgegevens zijn opgenomen als staatloos, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker volgens de basisadministratie persoonsgegevens staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker het betreffende document niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

D

Paragraaf 2.2/6-4 Toelichting ad artikel 6, vierde lid, HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 2.2 Weigering van de optiebevestiging wegens meervoudige huwelijken

Optanten worden door de RWN impliciet geacht ingeburgerd te zijn; daarom stelt de wet niet expliciet aan hen een aanvullend inburgeringsvereiste. Wel mag van een optant des te meer worden verwacht dat zijn persoonlijke situatie in overeenstemming is met de openbare orde van het Koninkrijk. Op het moment dat hij het Nederlanderschap verkrijgt, is de rechtssfeer van het Koninkrijk volledig op hem van toepassing. Daarmee komt een einde aan de noodzaak van erkenning van een huwelijk dat naar het burgerlijk recht van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet zou bestaan. Het is in strijd met de openbare orde om met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden te zijn. Iemand die met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden is, kan derhalve het Nederlanderschap niet verkrijgen. Er is dan sprake van gevaar voor de civielrechtelijke openbare orde.

De openbare orde van openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verzet zich tegen het polygaam gehuwd zijn van Nederlanders. Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW-BES en artikel 1:69 BW-BES. Deze artikelen bepalen respectievelijk dat een man slechts met een vrouw, de vrouw slechts met een man kan zijn getrouwd en dat een polygaam huwelijk nietig kan worden verklaard.

Erkenningen van buiten het Koninkrijk gesloten huwelijken geschiedt in Europees Nederland met ingang van 1 januari 2012 op grond van artikel 10:27 BW-NL tot en met artikel 10:53 BW-NL. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 10:29 BW-NL. Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Europees Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen.

In geval van het bestaan van meervoudige huwelijken (polygaam gehuwd) is de persoonlijke situatie van de optant niet in overeenstemming met de civielrechtelijke openbare orde van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en wordt op die grond de optiebevestiging geweigerd.

De vraag of een optant mogelijk polygaam gehuwd is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van landen met een mogelijke indicatie van de mogelijkheid van polygamie en verstoting bijlage 1 bij dit artikellid.

Erkenning van echtscheiding uitgesproken op of na 10 oktober 2010

De vraag of een in het buitenland uitgesproken verstoting in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba als rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk kan worden aangemerkt, zal de autoriteit van Bonaire, Sint Eustatius of Saba in beginsel moeten beantwoorden aan de hand van Boek 1 van het BW-BES.

Erkenning van een voor 10 oktober 2010 uitgesproken echtscheiding

Als het gaat om een in het buitenland uitgesproken verstoting van vóór 10-10-10, dan moet deze, om te kunnen worden erkend binnen de rechtssfeer van het openbaar lichaam, tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de regelen van het toenmalige Nederlands-Antilliaans internationaal privaatrecht als de casus in de Nederlands-Antilliaanse rechtssfeer speelde. Indien geen aanknopingspunt vindbaar is met de rechtssfeer van de voormalige Nederlandse-Antillen wordt Nederlands internationaal privaatrecht (Boek 10 BW-NL) toegepast.

Verstoting

Als de optant de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal Onze Minister (lees: de IND-unit Caribisch Nederland) aan de hand van de gegevens in de basisadministratie persoonsgegevens nagaan of sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de basisadministratie persoonsgegevens blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal moeten worden onderzocht of de ontbinding van het huwelijk naar het recht van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan worden erkend. Het ligt op de weg van optant om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerder huwelijk naar internationaal c.q. interregionaal privaatrecht van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius rechtsgeldig is ontbonden. Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) zal bij het afleggen van een optieverklaring aan een optant als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de basisadministratie persoonsgegevens zijn opgenomen. Als dat het geval is, zal aan de hand van de door optant overgelegde documenten moeten worden onderzocht of dat huwelijk is ontbonden op een naar het recht van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba erkende wijze.

Beoordeling buitenlandse verstotingsakten

Bij de behandeling van een optieverklaring kunnen moeilijkheden worden ondervonden die vaak verband houden met de beoordeling door ambtenaren van de basisadministratie van buitenlandse verstotingsakten. Het kan daarbij voorkomen dat de ongeldigheid van een verstoting in het buitenland jaren na inschrijving in de basisadministratie persoonsgegevens alsnog aan de betrokken persoon moet worden tegengeworpen. Het kan dan voor hem moeilijk zijn na zo’n lange tijd nog een bewijs van de rechtsgeldige verstoting van de vrouw te verkrijgen. Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) moet echter steeds de geldigheid van een eenzijdige verstoting aan de hand van het IPR van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toetsen. Daartoe worden hier enige richtlijnen gegeven.

Richtlijnen voor de beoordeling van de geldigheid van een eenzijdige verstoting

Een eenzijdige verstoting door de man leidt tot een rechtsgeldige huwelijksontbinding in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba als aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is, conform het nationale recht van de man, een verstotingsakte opgemaakt en gehomologeerd in het land van herkomst of een ander land dat de verstoting kent. De verstotingsakte mag niet zijn opgemaakt door een consulaat van het land van herkomst. Is dit het geval, dan is geen geldige verstoting tot stand gekomen. Verklaart het consulaat dat een akte in het land van herkomst is opgemaakt, dan is dit onvoldoende bewijs; én

  • 2. de ontbinding moet ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolgen hebben; met andere woorden de verstoting moet onherroepelijk zijn, hetgeen moet zijn aangetoond met stukken van – bijvoorbeeld – een rechtbank; én

  • 3. de vrouw heeft uitdrukkelijk of stilzwijgend ingestemd met de verstoting of zich erbij neergelegd. Dit blijkt slechts in incidentele gevallen uit de verstotingsakte.

De instemming of berusting van de vrouw kan wel worden afgeleid uit onder meer de volgende omstandigheden:

  • de vrouw heeft zelf om inschrijving van de verstotingsakte in de BRP, PIVA of de basisadministratie persoonsgegevens gevraagd, of zij heeft verzocht op haar huwelijksakte een latere vermelding betreffende de huwelijksontbinding te plaatsen;

  • de vrouw is blijkens een huwelijksakte – of een ander officieel document – hertrouwd (N.B. een islamitische vrouw mag zelf geen polygaam huwelijk aangaan);

  • na de verstoting zijn uit de vrouw natuurlijke kinderen geboren, hetgeen blijkt uit het feit dat deze kinderen in de buitenlandse geboorteakte onder haar naam, althans niet onder de naam van de gewezen echtgenoot, staan vermeld;

  • de man heeft een document overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw instemt met de verstoting. Het enkele feit dat de vrouw aanwezig was bij de verstoting of homologatie dan wel daarbij was opgeroepen, is onvoldoende reden om haar instemming aan te nemen. De handtekening van de vrouw dient te zijn gelegaliseerd door een autoriteit van het land waar de vrouw de verklaring heeft afgelegd (eventueel kan – ter vergelijking met de handtekening op de verklaring van instemming – een kopie van de handtekening van de vrouw in haar paspoort worden meegestuurd). Een verklaring van de vrouw dat zij op de hoogte is van de verstoting is in dit verband overigens onvoldoende;

  • de man is hertrouwd ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand in het Koninkrijk. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat die ambtenaar de verstoting op geldige grond heeft erkend;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw om verstoting heeft verzocht én voor die verstoting is een vergoeding (‘khul’) aan de man toegezegd. Die vergoeding kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van bepaalde rechten die zij gewoonlijk na de verstoting heeft, zoals het recht op betaling van het restant van de bruidsgift (‘mahr’ of ‘sadaq’ geheten), het recht op alimentatie, zij kan de feitelijke zorg voor de kinderen aan de man hebben overgedragen, zij kan ook verplichtingen op zich hebben genomen, zoals de betaling van het onderhoud van de kinderen. In geval van een ‘khul’ is de verstoting steeds onherroepelijk. In vertalingen van verstotingsakten wordt de verstoting (‘talaq’) soms ten onrechte vertaald met ‘echtscheiding’ of ‘divorce’. Of er sprake is van een rechterlijke ontbinding van het huwelijk zal uit de inhoud van de akte, maar niet uit het enkele woord ‘echtscheiding’ of ‘divorce’ moeten blijken;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw, optredend als vertegenwoordiger van de man, zichzelf verstoot.

De hierboven gegeven criteria zijn uiteraard vatbaar voor rechterlijke toetsing. De hierboven genoemde lijst van omstandigheden, waaruit de instemming of de berusting blijkt, is niet limitatief. Er kunnen andere feitelijke omstandigheden zijn die er mede op wijzen dat de vrouw zich bij de verstoting heeft neergelegd.

Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde documenten afkomstig van buiten het Koninkrijk geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het rechtsverkeer in het Koninkrijk kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 6, derde lid RWN, paragraaf 2.2.5.4).

Bijlage

Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is (geactualiseerd per 1 januari 2022)
 

Kent polygamie

Polygamie alleen voor moslims

Kent geen polygamie

Polygamie onbekend

Verstoting (talaq) mogelijk

Geen verstoting

Verstoting onbekend

Afghanistan

x

     

x

   

Algerije

x

     

x

   

Bahrein

x

     

x

   

Bangladesh

x

     

x

   

Benin

x

         

x

Botswana

x

         

x

Brunei

 

x

   

x

   

Burkina Faso

x

     

x

   

Centraal Afrikaanse Republiek

x

         

x

China

   

x

   

x

 

Congo (Brazzaville)

x

         

x

Djibouti

x

       

x

 

Egypte

 

x

   

x

   

Equatoriaal Guinea

x

         

x

Eritrea

 

x

     

x

 

Ethiopië

x

       

x

 

Gabon

x

         

x

Gambia

 

x

   

x

   

Ghana

x

     

x

   

Guinee (Conakry)

x

         

x

Guinee Bissau

x

         

x

India

 

x

   

x

   

Indonesië

x

       

x

 

Irak

x

     

x

   

Iran

 

x

   

x

   

Israël

 

x

   

x

   

Ivoorkust

x

         

x

Jemen

 

x

   

x

   

Jordanië

 

x

   

x

   

Kameroen

x

         

x

Kenia

x

         

x

Koeweit

x

     

x

   

Libanon

 

x

   

x

   

Liberia

x

         

x

Libië

x

     

x

   

Maleisië

 

x

   

x

   

Malediven

x

     

x

   

Mali

x

       

x

 

Marokko

x

     

x

   

Mauritanië

x

     

x

   

Mongolië

   

x

   

x

 

Myanmar

   

x

   

x

 

Niger

x

     

x

   

Nigeria

x

     

x

   

Oeganda

x

     

x

   

Oman

x

     

x

   

Pakistan

x

     

x

   

Palestijnse gebieden (West-bank en Gaza)

 

x

   

x

   

Qatar

x

     

x

   

Rusland

x

       

x

 

Saudi-Arabië

x

     

x

   

Senegal

x

     

x

   

Sierra Leone

x

         

x

Singapore

x

     

x

   

Soedan

 

x

   

x

   

Somalië

x

     

x

   

Sri Lanka

 

x

   

x

   

Suriname

   

x

     

x

Syrië

 

x

   

x

   

Tanzania

x

     

x

   

Togo

x

         

x

Tsjaad

x

     

x

   

Tunesië

   

x

   

x

 

Turkije

   

x

   

x

 

Ver. Arab. Emiraten

x

     

x

   

Zambia

x

         

x

Zuid-Afrika

x

         

x

Zuid-Soedan

x

         

x

E

Paragraaf 3.5/7 Toelichting algemeen, HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 3.5. Over te leggen documenten

Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. Onze Minister (lees: IND-BES) kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN). Volledigheid van de stukken is ook in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek om naturalisatie de naturalisatiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de verzoeker een aantal benodigde gegevens of vereiste documenten niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er toch op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de Onze Minister (lees: IND-BES) gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan neemt Onze Minister (lees: IND-BES) het verzoek in ontvangst. Onze Minister (lees: IND-BES) kan in dit geval verlangen dat de verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.

Zorgvuldige voorbereiding te nemen naturalisatiebesluit

Naast het zo goed mogelijk toepassen van de nationaliteitsbepalingen vloeit uit art. 3:2 Awb voort dat het naturalisatiebesluit zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de Staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond.2 Ook als een verzoeker is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 3.5.5. bij artikel 7 RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing.

Nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt deze vreemdeling nationaliteit en -identiteitvaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 hierna

De vreemdeling kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Verzoekers van wie de nationaliteit onbekend is in de basisadministratie persoonsgegevens

Indien de nationaliteit van de verzoeker onbekend is in de basisadministratie persoonsgegevens, moet hij in beginsel ook een geldig buitenlands reisdocument (paragraaf 3.5.1) en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte (zie paragraaf 3.5.3) overleggen.

De verzoeker die in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven zonder daarbij een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. Hij is dan mogelijk eerder opgenomen in de basisadministratie persoonsgegevens met een door hem afgelegde ‘verklaring onder ede of belofte’ zoals opgenomen in artikel 4, tweede lid, onder e, Uitvoeringsbesluit basisadministratie persoonsgegevens. In deze ‘verklaring onder ede of belofte’ heeft verzoeker zijn geboorteplaats (en daarmee tevens zijn geboorteland) gemeld.

Verzoeker moet, tenzij hij ook in de naturalisatieprocedure -wegens bewijsnood of het ontbreken van (erkend) centraal gezag in een land- blijft vrijgesteld van de verplichting om zich te identificeren door middel van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte, in het kader van de naturalisatieprocedure een uit die geboorteplaats afkomstige recente en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte overleggen. Indien de verzoeker verklaart dat hij zijn geboorteakte niet kan overleggen, toont hij dit met bewijsstukken aan, dan wel toont hij aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte (hierbij wordt aangesloten bij artikel 5.50 van de BTU-BES). Indien de verzoeker niet de gevraagde (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte en geen bewijsstukken overlegt, informeert Onze Minister (lees: IND-BES) de verzoeker dat later alsnog om een gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte gevraagd zal worden

Onze Minister (lees: IND-BES) vraagt de verzoeker tevens een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen, eventueel op basis van de verkregen buitenlandse geboorteakte, dan wel vraagt Onze Minister (lees: IND-BES) de verzoeker om met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) (hierbij wordt aangesloten bij artikel 5.50 van de BTU-BES). Indien de verzoeker geen paspoort en geen bewijsstukken overlegt, informeert Onze Minister (lees: IND-BES) de verzoeker dat alsnog zal worden gevraagd een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen.

Verzoekers afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De verzoeker die afkomstig is uit een land zonder centraal gezag (bijvoorbeeld Somalië) of zonder door het Koninkrijk erkend centraal gezag moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe overlegt de verzoeker documenten waarover hij de beschikking heeft, bijvoorbeeld een paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder erkend (centraal) gezag kan contact worden opgenomen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Reguliere verzoekers afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.

Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatlozen met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, van wie is vastgesteld dat zij als staatloos moeten worden aangemerkt, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker vastgesteld staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker de betreffende documenten niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

F

Paragraaf 3.9/7 Toelichting algemeen, HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 3.9. Overdracht naturalisatiedossier aan de IND in het Europese deel van het Koninkrijk

De IND Caribisch Nederland (IND-CN) draagt het naturalisatiedossier intern over aan de IND in het Europese deel van Nederland, nadat het vooronderzoek, zoals beschreven in de paragrafen 3.1 tot en met 3.8 is afgerond. IND-CN gebruikt bij de overdracht model 2.22 (en de modellen waarnaar in model 2.22 wordt verwezen). Uit de stukken, die aan de IND in het Europese deel van Nederland worden overgedragen, moet duidelijk blijken:

  • op welke datum de naturalisatiegelden zijn betaald;

  • op welke datum eventueel ontheffing van de betaling van de naturalisatiegelden is verleend; en

  • op welke datum de aanvullende stukken zijn overgelegd.

Deze data zijn van belang in verband met de wettelijke behandeltermijn (zie ook de toelichting bij artikel 9, vierde lid, RWN).

De IND in het Europese deel van Nederland neemt vervolgens een beslissing op het naturalisatieverzoek.

G

Paragraaf 3.1/8-1-d Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 3.1. Polygamie

Voor wat betreft polygamie (of bigamie) kan worden opgemerkt dat er sprake is van opneming in de Nederlandse samenleving (hiermee wordt bedoeld de samenleving van Bonaire, Sint Eustatius of Saba) wanneer verzoeker zijn situatie in overeenstemming heeft gebracht met de geldende rechtsbeginselen in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waaronder dat van monogamie.

Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:30 BW-BES en artikel 1:69 BW-BES. Deze artikelen bepalen respectievelijk dat een man slechts met één vrouw, de vrouw slechts met één man kan zijn gehuwd en dat een polygaam huwelijk nietig kan worden verklaard.

De Nederlandse openbare orde (hiermee wordt bedoeld de openbare orde van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba) verzet zich dan ook tegen het voortbestaan of het aangaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap heeft verkregen. Onder inburgering valt dus ook dat verzoeker slechts met één persoon door het huwelijk verbonden kan zijn.

Als een verzoeker zich niet wenst te conformeren aan de geldende fundamentele rechtsbeginselen in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, is hij in wezen niet voldoende ingeburgerd. Bovendien is zijn situatie dan niet in overeenstemming met de civielrechtelijke openbare (rechts)orde in Bonaire, Sint Eustatius of Saba (zie bij artikel 6 en 9 RWN).

De vraag of een verzoeker monogaam gehuwd is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van landen met een mogelijke indicatie van de mogelijkheid van polygamie en verstoting: bijlage 1 bij paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 6, vierde lid RWN.

Als verzoeker de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) aan de hand van de gegevens in de basisadministratie persoonsgegevens nagaan of er sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de basisadministratie persoonsgegevens blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal onderzocht moeten worden of de ontbinding van het huwelijk naar het recht van Bonaire, Sint Eustatius of Saba kan worden erkend. Het ligt op de weg van de verzoeker om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerdere echtgenote heeft ingestemd met de verstoting. Zo is de omstandigheid dat de verstoting lang geleden heeft plaatsgevonden geen reden om aan te nemen dat de vrouw stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting. Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) zal bij de indiening van het verzoek aan een verzoeker als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de basisadministratie persoonsgegevens zijn opgenomen (zie model 2.1). Als dat het geval is zal aan de hand van de door verzoeker overlegde documenten onderzocht moeten worden of dat huwelijk is ontbonden op een erkende wijze naar het recht van Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

H

Paragraaf 3/9-1-b Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 3. Uitzonderingscategorieën

Niet alle verzoekers zijn verplicht om afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit(en). In artikel 9, derde lid, RWN wordt een viertal uitzonderingen genoemd. Daarnaast zijn er vreemdelingen van wie redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit(en) (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Samengevat komt het erop neer dat de hieronder genoemde categorieën verzoekers geen afstand hoeven te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit:

  • 1. de verzoeker die door de naturalisatie tot Nederlander zijn oorspronkelijke nationaliteit automatisch verliest;

  • 2. de verzoeker die onderdaan is van een staat die niet toestaat dat afstand van die nationaliteit wordt gedaan;

  • 3. de verzoeker die volgens de wetgeving van het land waarvan hij de nationaliteit bezit eerst afstand van die nationaliteit kán doen nadat hij is genaturaliseerd. Na de totstandkoming van de naturalisatie dient de verzoeker wél afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 4. de verzoeker die voor het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit een zodanig hoog bedrag moet betalen dat hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 5. de verzoeker die door het doen van afstand vermogensrechtelijke rechten zal verliezen, waardoor hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 6. de verzoeker die eerst afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kan doen, nadat hij in het land waarvan hij de nationaliteit bezit zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;

  • 7. de verzoeker van wie niet kan worden verlangd dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • 8. de verzoeker die bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 9. de verzoeker die onderdaan is van een staat welke niet door het Koninkrijk wordt erkend;

  • 10. de verzoeker die onderdaan is van een staat die partij is bij het zogenaamde Tweede Protocol (zie hierna);

  • 11. de verzoeker die is geboren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba en daar zijn hoofdverblijf heeft ten tijde van het indienen van het verzoek om naturalisatie;

  • 12. de verzoeker die is gehuwd met een Nederlander;

  • 13. de verzoeker die in het Europese deel van Nederland is erkend als vluchteling.

Hieronder worden de uitzonderingscategorieën 1 tot en met 9 toegelicht. De overige vier categorieën worden behandeld bij artikel 9, derde lid, RWN.

I

9-4 Toelichting ad artikel 9, vierde lid, HRWN-BES komt te luiden:

Wettekst:

Op het verzoek wordt beslist binnen één jaar na de betaling van het verschuldigde recht, bedoeld in artikel 13 of na de beslissing tot algehele ontheffing van die betaling, dan wel na de ontvangst van de gevraagde aanvulling van het verzoek, noodzakelijk voor de beoordeling daarvan. De beslissing kan ten hoogste tweemaal zes maanden worden aangehouden.

In dit artikellid wordt bepaald dat de beslistermijn van één jaar eerst begint te lopen vanaf het moment dat verzoeker aan zijn verplichtingen voor het indienen van het verzoek heeft voldaan.

Ingevolge artikel 40, tweede lid, BvvN wordt, alvorens het verzoek om naturalisatie in behandeling wordt genomen, door Onze Minister (lees:IND-BES)onderzocht of de verzoeker naturalisatiegelden is verschuldigd op grond van het Besluit optie- en naturalisatiegelden.

Er wordt naar gestreefd dat de naturalisatiegelden gelijktijdig met het indienen van het verzoek worden voldaan. Indien de verzoeker de verschuldigde naturalisatiegelden niet voldoet op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie, bijvoorbeeld omdat hij in aanmerking wenst te komen voor het verminderd tarief of een verzoek om ontheffing van de betaling heeft ingediend, dan stelt Onze Minister (lees: IND-BES) hem in de gelegenheid de ontbrekende documenten alsnog in te leveren binnen zes weken na de indiening van het verzoek (zie de toelichting bij artikel 7 en artikel 13 RWN).

Het onderhavige artikellid bepaalt dat de beslistermijn van een jaar eerst aanvangt nadat de naturalisatiegelden zijn voldaan dan wel nadat is beslist op een eventueel verzoek om ontheffing van betaling.

In artikel 31 BvvN en 40 BvvN wordt aangegeven welke gegevens een verzoeker bij het indienen van het verzoek dient te verstrekken. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor de beoordeling van het verzoek om naturalisatie. Onze Minister (lees: IND-BES) onderzoekt of de verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie (zie artikel 42 BvvN). Indien de verzoeker niet alle gevraagde documenten overlegt op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie, stelt Onze Minister (lees: IND-BES) de verzoeker in de gelegenheid om de ontbrekende stukken alsnog in te leveren binnen een redelijke termijn maar maximaal binnen twaalf weken na de indiening van het verzoek. Onze Minister (lees: IND-BES) deelt dit aan de verzoeker mee op het moment van de indiening van het verzoek. Eerst nadat alle voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijke stukken door Onze Minister (lees: IND-BES) zijn ontvangen, vangt de beslistermijn van een jaar aan.

In onderhavige artikellid wordt voorts bepaald dat de beslissing ten hoogste twee maal zes maanden kan worden aangehouden. Een aanhouding geeft de IND (in het Europese deel van het Koninkrijk) de gelegenheid om in voorkomende gevallen – bijvoorbeeld om nader onderzoek te doen – het nemen van een beslissing op het verzoek om naturalisatie uit te stellen.

Wanneer niet binnen een jaar is beslist en die beslissing ook niet – met medeweten van verzoeker – is aangehouden, kan deze in bezwaar gaan tegen een fictief besluit.

J

Paragraaf 2.2/10 Toelichting algemeen, HRWN-BES komt te luiden:

Artikel 10

Paragraaf 2.2. Humanitaire redenen

  • pleegkind dat niet deelt in de verkrijging van het Nederlanderschap door of niet deelt in de verlening van het Nederlanderschap aan de pleegouder(s) waardoor het kind ten opzichte van de eigen kinderen van de pleegouder(s), die wel meedelen, in een uitzonderingspositie komt te verkeren. De uitzonderingspositie ontstaat dus als gevolg van het feit dat de pleegouder(s) en de eigen kinderen daarvan de Nederlandse nationaliteit verkrijgen door optie of naturalisatie en het pleegkind als enige ‘buiten de boot’ valt. Met pleegkind wordt hier bedoeld een buitenlands pleegkind dat in een pleeggezin (dus niet in een verzorgingsinrichting) wordt verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de pleegouder of pleegouders feitelijk de plaats van de ouders innemen. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een kind dat in het gezin van een familielid, zoals een grootouder, een oom of tante, een oudere broer of zus, een neef of nicht wordt verzorgd en opgevoed. Het kind kan ook met het oog op adoptie in dat gezin verblijven. Er moet sprake zijn van een bestendige relatie tussen pleegkind en pleegouder(s). Naar analogie van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN is in dit kader dan ook noodzakelijk dat het pleegkind ten minste drie jaren vóór het indienen van het verzoek om naturalisatie krachtens een Nederlandse rechterlijke beslissing onder het gezag van (één van) de pleegouder(s) is komen te staan en dat het pleegkind na het instellen van het gezag ononderbroken door de pleegouder(s) is verzorgd en opgevoed. Bovendien zal aan het pleegkind het Nederlanderschap slechts worden verleend indien tevens wordt voldaan aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die zouden gelden in de situatie dat het pleegkind een eigen kind van de pleegouder zou zijn (artikel 6, achtste lid, RWN en artikel 11, tweede en derde lid, RWN).Die voorwaarden gelden immers ook voor de eigen kinderen van de pleegouder. Onder de voorwaarden die de Rijkswet in de artikelen 6 en 11 stelt, valt tevens de voorwaarde dat sprake is van het gelijktijdig en gezamenlijk indienen van het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s), ingediend mede ten behoeve van de eigen kinderen, en het naturalisatieverzoek van het pleegkind;

  • tijdens de optie/naturalisatieprocedure overlijdt de ouder (of overlijden de ouders) die een optieverklaring heeft (hebben) afgelegd dan wel om naturalisatie heeft (hebben) verzocht en daarvoor ook in aanmerking zou(den) zijn gekomen, waardoor het kind niet meer kan delen in de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Het kind moet voldoen aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die bij leven van de ouder(s) hadden gegolden.

K

Model 2.21 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

L

Model 2.22 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2022.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 december 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 2.21 HRWN-BES: Verklaring 'geïnformeerd negatieve beslissing'

BIJLAGE 2

Model 2.22 HRWN-BES: Checklist naturalisatie Caribisch Nederland

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bijvoorbeeld vanwege wijzigingen in hogere of aanpalende wet- en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

ARTIKELSGEWIJS

A

In de uitvoering worden soms vragen gesteld over het verschil in terminologie in de RWN met betrekking tot de vermelding van ‘Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten’ en van het ‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’.

In de RWN is nog niet op alle plekken de juiste terminologie doorgevoerd om het gehele Koninkrijk aan te duiden (‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’).

Om eventuele verwarring en verdere vragen te voorkomen is in een nieuwe algemene paragraaf voorafgaand aan de toelichting op artikel 1 uitleg gegeven over het gebruik van deze terminologie.

B

In paragraaf 1 bij de toelichting op artikel 6, eerste lid 1, aanhef en onder f, HRWN-BES is de start van de termijn van toelating verduidelijkt. De termijn start bij de toelating als vreemdeling en niet bij verblijf als Nederlander. Dat betekent, dat als een optant naast een vreemde nationaliteit ook beschikt over de Nederlandse nationaliteit er niet gesproken kan worden van een termijn van toelating vanwege het bezit van de Nederlandse nationaliteit.

C, E

De bestaande regel dat een optieverklaring of een naturalisatieverzoek bij gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens of nationaliteit kan worden afgewezen, waarnaar bijvoorbeeld door de Staatssecretaris in haar brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 2021 (kenmerk 3306851) wordt verwezen, was nog niet eerder opgenomen in de Handleiding en wordt nu volledigheidshalve opgenomen in paragraaf 2.2.5 bij de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN en paragraaf 3.5 bij de toelichting op artikel 7 RWN.

D, G

De IND heeft op basis van openbare bronnen onderzoek gedaan naar het voorkomen van polygamie en verstoting in diverse landen. Op basis van dit onderzoek is de lijst per 1 januari 2022 gewijzigd voor: Benin, Eritrea, Ethiopië, Equatoriaal Guinee, Guinee (Conakry), India, Iran, Ivoorkust, Jemen, Jordanië, Myanmar, Niger, Palestijnse gebieden, Rusland, Syrië, Tsjaad en Zambia. Bovendien is Togo aan de tabel toegevoegd. Het vermelden op de lijst geeft mogelijke indicaties voor het voorkomen van polygamie en verstoting. De tekst van paragraaf 2.2 bij artikel 6.4 RWN en de tabel in de bijlage (Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is) zijn hierop aangepast.

Verder is de bijlage bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN komen te vervallen, omdat deze ook al is opgenomen als bijlage bij paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 6, vierde lid RWN.

In de tekst van paragraaf 3.3 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN is een verwijzing gemaakt naar de bijlage bij paragraaf 2.2 op de toelichting op artikel 6, vierde lid RWN.

F, K, L

Artikel 43 BVVN is in 2010 geschrapt voor de BES. Adviseren onder verwijzing naar dit artikel is dan ook niet meer mogelijk. De tekst van paragraaf 3.9 in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (HRWN BES) is destijds abusievelijk niet aangepast. Deze omissie wordt nu alsnog hersteld en de tekst aangepast.

Ook de modellen 2.21 en 2.22 uit de HRWN BES worden aangepast en in lijn gebracht met de nieuwe tekst.

H

In 2010 is artikel 9, derde lid, RWN aangepast en worden er in dat artikel vier uitzonderingen genoemd. Paragraaf 3 bij de toelichting op artikel 9, derde lid, RWN in deze Handleiding was hier echter nog niet op aangepast. Deze omissie is nu hersteld.

I

De IND (in het Europese deel van het Koninkrijk) heeft de bevoegdheid om op een naturalisatieverzoek te beslissen wat in de BES wordt ingediend. Zij zijn daarmee ook de bevoegde instantie om te beslissen op een verzoek om aanhouding.

In deze paragraaf is de foutieve tekst gecorrigeerd.

J

In de praktijk is gebleken dat er wel eens verwarring bestaat over de vraag of het naturalisatieverzoek van de pleegouder enkel gelijktijdig ingediend moet worden met het pleegkind en dat het niet uitmaakt, wanneer het naturalisatieverzoek van de eigen kinderen wordt ingediend.

Voorwaarde is in deze situatie altijd geweest dat het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s) mede is ingediend ten behoeve van de minderjarige eigen kinderen én dat het naturalisatieverzoek van pleegkind gelijktijdig en gezamenlijk is ingediend.

Om deze mogelijke verwarring te voorkomen is aan paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 10, RWN de zinsnede toegevoegd dat het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s) ingediend moet zijn mede ten behoeve van de eigen kinderen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Zie AbRvS, 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501

X Noot
2

Zie AbRvS, 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:50

Naar boven