Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 8 december 2021, nummer WBN-A 2021/5, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in Aruba

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit Naturalisatietoets, de Regeling Naturalisatietoets Aruba;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf ‘algemeen’ wordt aan de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegevoegd voorafgaand aan artikel 1 en komt te luiden:

Algemeen

In de RWN wordt in sommige artikelen gesproken over ‘Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten’. In andere artikelen is dat vervangen door ‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’. In beide gevallen wordt het Koninkrijk als geheel bedoeld. Dat geldt ook voor soortgelijke terminologie in deze Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

B

Paragraaf 1/6-1-f Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, HRWN-A komt te luiden:

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten en in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba tenminste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft tenzij hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, onder d of e.

Paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is: hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien getrouwd zijn (geweest). Zie voor uitleg van het begrip ’meerderjarige’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Europees Nederland of buiten Europees Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij op enig moment in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander;

  • hij op het moment van de bevestiging van de verkrijging gedurende een jaar of langer toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft. Uit artikel 1, eerste lid, onder g, RWN, volgt dat het moet gaan om toelating als vreemdeling. En uit artikel 1, eerste lid, onder e, RWN volgt dat een vreemdeling niet (ook) Nederlander kan zijn.

    Voorbeeld:

    Henri, een oud-Nederlander, geeft les op een middelbare school op Aruba. Henri is in het bezit van een vttv afgegeven onder de beperking verrichten van arbeid. Als hij drie jaren is toegelaten, verzoekt zijn werkgever gemotiveerd een vergunning aan Henri te verlenen, die de toelating tot Aruba met maximaal een jaar verlengt. Henri krijgt voor de vierde maal een vttv afgegeven onder de beperking verrichten van arbeid. Ook het daaropvolgende jaar krijgt Henri, die nog altijd les geeft aan een middelbare school, een vttv afgegeven onder de beperking verrichten van arbeid. Henri kan nu aantonen dat hij ten minste één jaar toelating voor onbepaalde tijd op Aruba heeft en legt met succes een optieverklaring af.

    Voor een nadere uitleg van het begrip ‘verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter’ en de wijze waarop kan worden beoordeeld of aan dit vereiste wordt voldaan, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN én artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Optant dient zijn rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. De periode van een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In deze periode mogen er dus geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint een nieuwe termijn van een jaar te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens uit de bevolkingsadministratie. In die situatie zal de Gouverneur de DIMAS verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Het is overigens de bedoeling dat een bericht omtrent toelating alleen wordt gevraagd als de Gouverneur niet of in onvoldoende mate beschikt over voldoende gegevens. Ook in gevallen waarbij de gegevens in het NAVAS en het overgelegde verblijfsdocument elkaar tegenspreken of er anderszins omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel bestaat over de juiste verblijfsrechtelijke positie van de optant, dient een bericht omtrent toelating te worden gevraagd. Voor de gevallen waarin en de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend of verkregen, omdat hij na de totstandkoming van de naturalisatie of de optie niet al het mogelijke heeft gedaan om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN);

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking door onze Minister omdat hij dit Nederlanderschap vóór 1 april 2003 heeft verkregen door naturalisatie die berust op een door hem gegeven valse verklaring of bedrog of op het verzwijgen van enig voor de naturalisatie relevant feit (artikel 14, eerste lid, RWN). De intrekking van het Nederlanderschap van een persoon op grond van artikel 14, eerste lid, RWN werkt niet verder terug dan tot 1 april 2003 (artikel II, eerste lid, RRWN). Op grond van artikel II, tweede lid, RRWN wordt deze persoon voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten en kan dus op grond van dat artikellid niet opteren. Een persoon van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, RWN ná 1 april 2003 is ingetrokken, wordt – de intrekking heeft terugwerkende kracht tot het moment van verkrijging – ook geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten. Ook die persoon kan niet opteren op grond van het onderhavige artikellid;

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN; en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

C

Paragraaf 2.2.5/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5. (overige) over te leggen documenten

De Gouverneur die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangt in beginsel van de optant dat hij gegevens bewijst door middel van documenten. Zie ook artikel 6, vijfde lid, BVVN.

In de optieprocedure wordt zoveel mogelijk gestreefd naar inontvangstneming van optieverklaringen die worden ondersteund door alle benodigde (bewijs)stukken. Dit is ook in het belang van de optant, aangezien bij weigering van de bevestiging van de optie, de reeds betaalde optiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de optant een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met het afleggen van de optieverklaring tot het moment dat alle verlangde gegevens kunnen worden verstrekt. Mocht de optant er echter op staan zijn optieverklaring, ondanks het niet overleggen van de door de Gouverneur gevraagde documenten af te leggen, dan dient de Gouverneur de verklaring in ontvangst te nemen.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die opteert voor het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN en paragraaf 2.2.5.1 en 2.2.5.3 bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Uit art. 3:2 Awb vloeit voort dat de bevestiging van de optie zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat Nederlander worden plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond.1 Ook als een optant is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 2.2.5.5. bij artikel 6, derde lid, RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing.

Een optant kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Optanten van wie de nationaliteit onbekend is in de PIVA

Indien de nationaliteit van de optant onbekend is in de PIVA, moet hij in beginsel ook een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) (paragraaf 2.2.5.1) en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zie (paragraaf 2.2.5.3) overleggen.

De optant, die in de PIVA is ingeschreven zonder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij het afleggen van zijn optieverklaring wel een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. De optant moet, tenzij hijin de optieprocedure – wegens bewijsnood of het ontbreken van (erkend) centraal gezag in een land – wordt vrijgesteld van de verplichting om zich te identificeren door middel van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte, in het kader van de optieprocedure een uit die geboorteplaats afkomstige recente en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte overleggen. Indien de optant verklaart dat hij zijn geboorteakte niet over kan leggen, moet hij dit met bewijsstukken aantonen, dan wel moet hij aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte.

De Gouverneur vraagt de optant tevens een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) te overleggen, eventueel op basis van de verkregen buitenlandse geboorteakte. Als de optant stelt hierover niet te kunnen beschikken, dan verzoekt de Gouverneur betrokkene om met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). De Gouverneur beslist uiteindelijk op grond van de door de optant overgelegde documenten of deze in aanmerking komt voor verkrijging van het Nederlanderschap door middel van optie.

Optanten afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De optant die afkomstig is uit een land zonder (erkend) centraal gezag moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe moet de optant documenten overleggen waarover hij de beschikking heeft, bijvoorbeeld een paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Momenteel is alleen Somalië een land zonder (erkend) centraal gezag. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de Gouverneur contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Optanten, met een reguliere verblijfsvergunning, afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.

Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de Gouverneur voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatloze optanten met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, die in de PIVA zijn opgenomen als staatloos, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker volgens de PIVA staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker het betreffende document niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

D

Paragraaf 2.2/6-4 Toelichting ad artikel 6, vierde lid, HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 2.2 Weigering van de optiebevestiging wegens meervoudige huwelijken

Optanten worden door de RWN impliciet geacht ingeburgerd te zijn; daarom stelt de wet niet expliciet aan hen een aanvullend inburgeringsvereiste. Wel mag van een optant des te meer worden verwacht dat zijn persoonlijke situatie in overeenstemming is met de openbare orde van Aruba. Op het moment dat hij het Nederlanderschap verkrijgt, is de rechtssfeer van Aruba volledig op hem van toepassing. Daarmee komt een einde aan de noodzaak van erkenning van een huwelijk dat naar het recht van Aruba niet zou bestaan. Het is in strijd met de openbare orde om met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden te zijn. Iemand die met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden is, kan derhalve het Nederlanderschap niet verkrijgen. Er is dan sprake van gevaar voor de civielrechtelijke openbare orde.

De openbare orde van Aruba verzet zich tegen het polygaam gehuwd zijn van Nederlanders. Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW-A en artikel 1:69 BW-A. Deze artikelen bepalen respectievelijk dat een man slechts met een vrouw, de vrouw slechts met een man getrouwd kan zijn en dat een polygaam huwelijk nietig kan worden verklaard.

Erkenning van buiten het Koninkrijk gesloten huwelijken geschiedt in Europees Nederland met ingang van 1 januari 2012 op grond van artikel 10:27 BW-NL tot en met artikel 10:53 BW-NL. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 10:29 BW-NL. Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Europees Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen.

In geval van het bestaan van meervoudige huwelijken (polygaam gehuwd) is de persoonlijke situatie van de optant niet in overeenstemming met de civielrechtelijke openbare orde van Aruba en wordt op die grond de optiebevestiging geweigerd.

De vraag of een optant mogelijk polygaam gehuwd is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van landen met een indicatie van de mogelijkheid van polygamie en verstoting de bijlage bij dit artikellid.

Erkenning van echtscheiding

De vraag of een in het buitenland uitgesproken verstoting in Aruba als rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk kan worden aangemerkt, zal de Arubaanse autoriteit of ambtenaar in beginsel moeten beantwoorden aan de hand van het eigen, Arubaanse internationaal en interregionaal privaatrecht.

Dit recht wordt gevonden in de verdragen waarbij Aruba partij is. Daarnaast moet naar het nationaal internationaal privaatrecht worden gekeken. De Algemene Bepalingen der Wetgeving van Aruba, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en eventuele landsverordeningen die het conflictenrecht op een specifiek terrein regelen zijn in dit kader van belang. De Algemene Bepalingen der Wetgeving van Aruba bepalen dat het burgerlijk recht hetzelfde is voor hen die geen ingezetenen zijn als hen die ingezetenen zijn van Aruba en dat de algemene verordeningen, betreffende de staat en de bevoegdheid der personen de ingezetenen van Aruba verbinden, ook wanneer zij zich buiten Aruba bevinden (het domiciliebeginsel – artikel 5 en 7 Algemene Bepalingen der Wetgeving). Het internationaal privaatrecht kan ten slotte worden gevonden in rechterlijke uitspraken over specifieke onderwerpen (bijvoorbeeld van de Hoge Raad).

Als er geen aanknopingspunten in deze rechtsbronnen te vinden zijn, kan gezocht worden naar aanknopingspunten in het internationaal privaatrecht van landen met een rechtsstelsel vergelijkbaar met dat van Aruba – bijvoorbeeld het Nederlandse internationaal privaatrecht.

Verstoting

Als de optant de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal de Gouverneur aan de hand van de gegevens in de bevolkingsadministratie nagaan of sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de bevolkingsadministratie blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal moeten worden onderzocht of de ontbinding van het huwelijk naar Arubaans recht kan worden erkend. Het ligt op de weg van optant om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerder huwelijk naar Arubaans internationaal c.q. interregionaal privaatrecht rechtsgeldig is ontbonden. De Gouverneur zal bij het afleggen van een optieverklaring aan een optant als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de bevolkingsadministratie zijn opgenomen. Als dat het geval is, zal aan de hand van de door optant overgelegde documenten moeten worden onderzocht of dat huwelijk is ontbonden op een naar Arubaans recht erkende wijze.

Beoordeling buitenlandse verstotingsakten

Bij de behandeling van een optieverklaring kunnen moeilijkheden worden ondervonden die vaak verband houden met de beoordeling door ambtenaren van de bevolkingsadministratie van buitenlandse verstotingsakten. Het kan daarbij voorkomen dat de ongeldigheid van een verstoting jaren na inschrijving in de bevolkingsadministratie alsnog aan de betrokken persoon moet worden tegengeworpen. Het kan dan voor hem moeilijk zijn na zo’n lange tijd nog een bewijs van de rechtsgeldige verstoting van de vrouw te verkrijgen. De Gouverneur moet echter steeds de geldigheid van een eenzijdige verstoting aan de hand van het Arubaanse IPR toetsen. Daartoe worden hier enige richtlijnen gegeven.

Richtlijnen voor de beoordeling van de geldigheid van een eenzijdige verstoting

Een eenzijdige verstoting door de man leidt tot een in Aruba rechtsgeldige huwelijksontbinding als aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan):

  • 1. er is, conform het nationale recht van de man, een verstotingsakte opgemaakt en gehomologeerd in het land van herkomst of een ander land dat de verstoting kent. De verstotingsakte mag niet zijn opgemaakt door een consulaat van het land van herkomst. Is dit het geval, dan is geen geldige verstoting tot stand gekomen. Verklaart het consulaat dat een akte in het land van herkomst is opgemaakt, dan is dit onvoldoende bewijs; én

  • 2. de ontbinding moet ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolgen hebben; met andere woorden de verstoting moet onherroepelijk zijn, hetgeen moet zijn aangetoond met stukken van – bijvoorbeeld – een rechtbank; én

  • 3. de vrouw heeft uitdrukkelijk of stilzwijgend ingestemd met de verstoting of zich erbij neergelegd. Dit blijkt slechts in incidentele gevallen uit de verstotingsakte.

De instemming of berusting van de vrouw kan wel worden afgeleid uit onder meer de volgende omstandigheden:

  • de vrouw heeft zelf om inschrijving van de verstotingsakte in de BRP, PIVA of de bevolkingsadministratie gevraagd, of zij heeft verzocht om op haar Nederlandse huwelijksakte een latere vermelding betreffende de huwelijksontbinding te plaatsen;

  • de vrouw is blijkens een huwelijksakte – of een ander officieel document – hertrouwd (N.B. een islamitische vrouw mag zelf geen polygaam huwelijk aangaan);

  • na de verstoting zijn uit de vrouw natuurlijke kinderen geboren, hetgeen blijkt uit het feit dat deze kinderen in de buitenlandse geboorteakte onder haar naam, althans niet onder de naam van de gewezen echtgenoot, staan vermeld;

  • de man heeft een document overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw instemt met de verstoting. Het enkele feit dat de vrouw aanwezig was bij de verstoting of homologatie dan wel daarbij was opgeroepen, is onvoldoende reden om haar instemming aan te nemen. De handtekening van de vrouw dient te zijn gelegaliseerd door een autoriteit van het land waar de vrouw de verklaring heeft afgelegd (eventueel kan – ter vergelijking met de handtekening op de verklaring van instemming – een kopie van de handtekening van de vrouw in haar paspoort worden meegestuurd). Een verklaring van de vrouw dat zij op de hoogte is van de verstoting is in dit verband overigens onvoldoende;

  • de man is hertrouwd ten overstaan van een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat die ambtenaar de verstoting op geldige grond heeft erkend;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw om verstoting heeft verzocht én voor die verstoting is een vergoeding (‘khul’) aan de man toegezegd. Die vergoeding kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van bepaalde rechten die zij gewoonlijk na de verstoting heeft, zoals het recht op betaling van het restant van de bruidsgift (‘mahr’ of ‘sadaq’ geheten), het recht op alimentatie, zij kan de feitelijke zorg voor de kinderen aan de man hebben overgedragen, zij kan ook verplichtingen op zich hebben genomen, zoals de betaling van het onderhoud van de kinderen. In geval van een ‘khul’ is de verstoting steeds onherroepelijk. In vertalingen van verstotingsakten wordt de verstoting (‘talaq’) soms ten onrechte vertaald met ‘echtscheiding’ of ‘divorce’. Of er sprake is van een rechterlijke ontbinding van het huwelijk zal uit de inhoud van de akte, maar niet uit het enkele woord ‘echtscheiding’ of ‘divorce’ moeten blijken;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw, optredend als vertegenwoordiger van de man, zichzelf verstoot.

De hierboven gegeven criteria zijn uiteraard vatbaar voor rechterlijke toetsing. De hierboven genoemde lijst van omstandigheden, waaruit de instemming of de berusting blijkt, is niet limitatief. Er kunnen andere feitelijke omstandigheden zijn die er mede op wijzen dat de vrouw zich bij de verstoting heeft neergelegd.

Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde documenten afkomstig van buiten het Koninkrijk geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het Arubaanse rechtsverkeer kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 6, derde lid RWN, paragraaf 2.2.5.5).

Bijlage

Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is (geactualiseerd per 1 januari 2022)
 

Kent polygamie

Polygamie alleen voor moslims

Kent geen polygamie

Polygamie onbekend

Verstoting (talaq) mogelijk

Geen verstoting

Verstoting onbekend

Afghanistan

x

     

x

   

Algerije

x

     

x

   

Bahrein

x

     

x

   

Bangladesh

x

     

x

   

Benin

x

         

x

Botswana

x

         

x

Brunei

 

x

   

x

   

Burkina Faso

x

     

x

   

Centraal Afrikaanse Republiek

x

         

x

China

   

x

   

x

 

Congo (Brazzaville)

x

         

x

Djibouti

x

       

x

 

Egypte

 

x

   

x

   

Equatoriaal Guinea

x

         

x

Eritrea

 

x

     

x

 

Ethiopië

x

       

x

 

Gabon

x

         

x

Gambia

 

x

   

x

   

Ghana

x

     

x

   

Guinee (Conakry)

x

         

x

Guinee Bissau

x

         

x

India

 

x

   

x

   

Indonesië

x

       

x

 

Irak

x

     

x

   

Iran

 

x

   

x

   

Israël

 

x

   

x

   

Ivoorkust

x

         

x

Jemen

 

x

   

x

   

Jordanië

 

x

   

x

   

Kameroen

x

         

x

Kenia

x

         

x

Koeweit

x

     

x

   

Libanon

 

x

   

x

   

Liberia

x

         

x

Libië

x

     

x

   

Maleisië

 

x

   

x

   

Malediven

x

     

x

   

Mali

x

       

x

 

Marokko

x

     

x

   

Mauritanië

x

     

x

   

Mongolië

   

x

   

x

 

Myanmar

   

x

   

x

 

Niger

x

     

x

   

Nigeria

x

     

x

   

Oeganda

x

     

x

   

Oman

x

     

x

   

Pakistan

x

     

x

   

Palestijnse gebieden (West-bank en Gaza)

 

x

   

x

   

Qatar

x

     

x

   

Rusland

x

       

x

 

Saudi-Arabië

x

     

x

   

Senegal

x

     

x

   

Sierra Leone

x

         

x

Singapore

x

     

x

   

Soedan

 

x

   

x

   

Somalië

x

     

x

   

Sri Lanka

 

x

   

x

   

Suriname

   

x

     

x

Syrië

 

x

   

x

   

Tanzania

x

     

x

   

Togo

x

         

x

Tsjaad

x

     

x

   

Tunesië

   

x

   

x

 

Turkije

   

x

   

x

 

Ver. Arab. Emiraten

x

     

x

   

Zambia

x

         

x

Zuid-Afrika

x

         

x

Zuid-Soedan

x

         

x

E

Paragraaf 3.5/7 Toelichting ad artikel 7 HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 3.5. Over te leggen documenten

Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De Gouverneur kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN).Volledigheid van de stukken is ook in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek om naturalisatie de naturalisatiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de verzoeker een aantal benodigde gegevens of vereiste documenten niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er toch op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de Gouverneur gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan neemt de Gouverneur het verzoek in ontvangst. De Gouverneur kan in dit geval verlangen dat de verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt deze vreemdeling nationaliteit en -identiteitvaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN).

Naast het zo goed mogelijk toepassen van de nationaliteitsbepalingen vloeit uit art. 3:2 Awb voort dat het naturalisatiebesluit zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond. 2 Ook als een verzoeker is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 3.5.5. bij artikel 7 RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing.

Een verzoeker om naturalisatie kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Verzoekers van wie de nationaliteit onbekend is in de PIVA

Indien de nationaliteit van de verzoeker onbekend is in de PIVA, moet hij in beginsel ook een geldig buitenlands reisdocument (paragraaf 3.5.1) en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte (zie paragraaf 3.5.3) overleggen.

De verzoeker die in de PIVA is ingeschreven zonder daarbij een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. De verzoeker moet, tenzij hij ook in de naturalisatieprocedure – wegens bewijsnood of het ontbreken van (erkend) centraal gezag in een land – blijft vrijgesteld van de verplichting om zich te identificeren door middel van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte, in het kader van de naturalisatieprocedure een uit die geboorteplaats afkomstige recente en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte overleggen. Indien de verzoeker verklaart dat hij zijn geboorteakte niet over kan leggen, toont hij dit met bewijsstukken aan. Dan wel toont hij aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte. Indien de verzoeker niet de gevraagde (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte en geen bewijsstukken overlegt, informeert de Gouverneur de verzoeker dat de IND alsnog zal vragen om een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte over te leggen.

De Gouverneur vraagt de verzoeker tevens een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen, eventueel op basis van de verkregen buitenlandse geboorteakte. Dan wel vraagt de Gouverneur de verzoeker om met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Indien de verzoeker geen paspoort en geen bewijsstukken overlegt, informeert de Gouverneur de verzoeker dat de IND alsnog zal vragen om een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen.

Verzoekers afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De verzoeker die afkomstig is uit een land zonder (erkend) centraal gezag moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe overlegt de verzoeker documenten waarover hij de beschikking heeft, bijvoorbeeld een paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Momenteel is alleen Somalië een land zonder (erkend) centraal gezag. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de Gouverneur contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Reguliere verzoekers afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.

Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatlozen met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, van wie is vastgesteld dat zij als staatloos moeten worden aangemerkt, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker vastgesteld staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker de betreffende documenten niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

F

Paragraaf 2.2/8-1-d Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d HRWN-A komt te luiden:

paragraaf 2.2. Volledige vrijstelling van de naturalisatietoets

In artikel 3 BNT zijn de gronden voor vrijstelling van de naturalisatietoets opgenomen. Op onderdelen zijn deze ontleend aan de in het Europese deel van Nederland geldende Wet inburgering, maar van toepassing in het gehele Koninkrijk. In de praktijk zullen verschillende van de hieronder genoemde gronden niet voorkomen bij verzoeken in Aruba.

De verzoeker kan een beroep doen op een vrijstellingsgrond als genoemd in artikel 3 BNT. Hij moet aantonen dat hij behoort tot een van de volgende categorieën vrijgestelde personen:

  • 1. Molukkers, die op grond van de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden behandeld als Nederlander en op grond daarvan als voldoende ingeburgerd worden beschouwd;

  • 2. Degene die, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal of de taal die daarnaast in Aruba gangbaar is, te weten Papiaments, en in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. De verzoeker die onderwijs heeft gevolgd in het Papiaments, is slechts volledig vrijgesteld van de naturalisatietoets als hij tevens heeft aangetoond dat hij in een vak Nederlandse taal is onderwezen en voor dat vak een voldoende heeft behaald (artikel 3, eerste lid onder b BNT).

    (Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand onderwijs heeft gevolgd in het kader van Educacion Profesional Basico (EPB). Deze opleiding is niet volledig in het Nederlands. Ten aanzien van het niveau Arbeidsmarkt is het Papiaments de instructietaal. Degene die EPB niveau Arbeidsmarkt heeft gevolgd moet dus ook een voldoende hebben voor het vak Nederlands.)

    De verzoeker bezit dan bijvoorbeeld een:

    • getuigschrift Wetenschappelijk Onderwijs of Hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • diploma voortgezet (middelbaar) onderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • diploma beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs;

    • diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs of de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

    • diploma of getuigschrift, uitgereikt op een wettelijke basis anders dan een onderwijswet, nadat onderwijs in de Nederlandse taal of de Papiamentse taal is gevolgd;

  • 3. Degene die in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I of II;

  • 4. Degene die in het bezit is van een Certificaat Inburgering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers (WIN-certificaat). Het WIN-certificaat is alleen vrijstellend als zowel voor de vier taalonderdelen als voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie een voldoende resultaat is behaald. Hierbij is het volgende van belang:

    • a. De vier taalonderdelen

      Voor elk van de onderdelen ‘Luisteren’, ‘Spreken’, ‘Lezen’ en ‘Schrijven’ moet ten minste minimaal niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal zijn gehaald. Staat er, al is het maar één keer, ‘op weg naar 2’ (of een lager of helemaal geen niveau), dan is niet het vereiste niveau gehaald. De niveaus moeten in ieder geval zijn vermeld op de bij het WIN-certificaat over te leggen ROC-verklaring. De niveaus van de vier taalonderdelen kunnen ook nog op het WIN-certificaat zelf zijn vermeld. In dat laatste geval moeten de niveaus op de ROC-verklaring en op het WIN-certificaat exact hetzelfde zijn.

    • b. Het onderdeel Maatschappij Oriëntatie

      Naast ten minste niveau 2 voor elk van de vier taalonderdelen moet voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 van de Kwaliteitsstructuur Educatie (KSE) zijn gehaald. Voor Maatschappij Oriëntatie kan een niveau zijn aangegeven, maar meestal wordt een scoringspercentage vermeld. De verzoeker moet dit altijd aantonen met de bij het WIN-certificaat behorende ROC-verklaring. Op het certificaat staat soms het niveau, soms het scoringspercentage, en soms is helemaal niets ingevuld.

      Als op de onderliggende verklaring van het ROC geen niveau wordt vermeld voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie, maar wel een scoringspercentage, dan geldt het volgende. Niveau 2 KSE is in de periode tot en met 31 augustus 2001 behaald bij een percentage van 85 of hoger. Vanaf 1 september 2001 is niveau 2 KSE behaald bij een percentage van 80 of hoger. Omdat WIN-certificaten soms erg laat na de verklaring van het ROC zijn afgegeven, is de datum van de ROC-verklaring bepalend voor de vaststelling welk percentage moet zijn behaald om niveau 2 KSE te hebben gehaald.

  • 5. Degene die beschikt over een beschikking van het College van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet hiertoe de originele beschikking overleggen. In deze beschikking wordt ten aanzien van de verzoeker besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk was geworden dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, al in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, BNT).

  • 6. Degene die een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij beschikt over een besluit inhoudende dat de vaststelling van het inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten (artikel 3, eerst lid, aanhef en onder f, BNT).

  • 7. Degene die beschikt over een beschikking van het College van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet hiertoe de originele beschikking overleggen. In deze beschikking wordt ten aanzien van de verzoeker vastgesteld dat hij wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder g, BNT).

  • 8. Degene die beschikt over een inburgeringsdiploma (alle onderdelen minimaal op niveau A2) als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013 of een diploma (alle onderdelen minimaal op niveau A2) als bedoeld in artikel 7, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wet inburgering.

  • 9. Degene die in het bezit is van het document dat wordt uitgereikt nadat de Korte Vrijstellingstoets, bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit inburgering met goed gevolg is afgelegd, zoals die tot 1 januari 2013 gold. Hieruit moet blijken dat betrokkene niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald.

  • 10. Degene die tenminste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in het Europese deel van Nederland heeft verbleven. De leerplichtige leeftijd vangt aan op de eerste schooldag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van vijf jaar is bereikt en eindigt aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar is bereikt. Voor de onderhavige vrijstelling van de naturalisatietoets is het voldoende als wordt vastgesteld dat de verzoeker in de periode die is gelegen tussen zijn vijfde en zestiende verjaardag, ten minste acht jaar in Europees Nederland heeft gewoond. De verzoeker kan dit aantonen door een afschrift uit de BRP of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding (bijvoorbeeld het Vestigingsregister) waaruit blijkt dat hij ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd woonachtig was in Europees Nederland.

    Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat; ook de betrokken persoon die tijdens de leerplichtige leeftijd bijvoorbeeld twee perioden van vier jaar ingeschreven was, is vrijgesteld. Ook is niet vereist dat het om legaal verblijf gaat.

  • 11. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.

  • 12. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.

  • 13. Degene die in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voorzover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald.

  • 14. Degene die in het bezit is van het getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education (IGCSE Certificaat) of International Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor het vak een voldoende is behaald. Bij het IGCSE Certificaat betekent de waardering A t/m G een voldoende voor het vak Nederlands. De vermelding Ungraded betekent een onvoldoende voor het vak Nederlands.

  • 15. Degene die in het bezit is van het certificaat Naturalisatietoets als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets, zoals dit luidde voor 1 april 2007. Hieruit moet blijken dat betrokkene is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Om voor bovengenoemde vrijstellingsgronden in aanmerking te komen, overlegt de verzoeker bij zijn verzoek om naturalisatie het originele diploma en in het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor dat vak.

De verzoeker is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de documenten en, als van toepassing, voor de vertalingen, legalisatie of apostille van de stukken. Als de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dan moet de verzoeker zelf ervoor zorgen dat de stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler. Deze vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document. De op dit moment geldige legalisatiecirculaire is van toepassing.

Voorafgaand aan het in behandeling nemen van het verzoek om naturalisatie beoordeelt de Gouverneur summier of het overgelegde document dat recht op vrijstelling kan geven origineel is, of de personalia overeenkomen met die van verzoeker en of de inhoud juist is. Als hij van oordeel is dat het document origineel is, de inhoud klopt en de personalia juist zijn, neemt hij deze stukken in ontvangst. Het verzoek om naturalisatie wordt op dat moment in behandeling genomen. De Gouverneur maakt een kopie van het document en voegt die met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het dossier. Het origineel geeft hij terug aan verzoeker. Hij stelt een advies op waarin hij de IND meedeelt dat de verzoeker naar zijn oordeel is vrijgesteld van de naturalisatietoets en stuurt het advies met de kopie van het overgelegde document mee aan de IND. In deze gevallen wordt uiteraard geen Certificaat Naturalisatietoets verlangd.

Als de Gouverneur in dit stadium twijfelt aan de echtheid van het overgelegde document of de juistheid van de personalia of de inhoud, deelt hij dit mee aan verzoeker en stelt hem ervan in kennis dat hij het document en de gegevens, ná het in behandeling nemen van het verzoek, nader zal onderzoeken. De Gouverneur neemt het verzoek – als de verzoeker dit nog steeds wenst in te dienen – wel in behandeling. Als de Gouverneur onmiddellijk vaststelt dat het overgelegde document niet origineel is of de personalia niet overeenkomen met die van de verzoeker, wordt hem ontraden een verzoek in te dienen. In dat geval wordt er conform deel 2.1.2 gehandeld.

In het geval de Gouverneur, ná het in behandeling nemen van het verzoek, de echtheid van het document of de juistheid van de gegevens op het overgelegde document nader wil onderzoeken, kan hij daarover het advies van het Examenbureau Aruba inwinnen. In dat geval wordt het originele document tijdelijk ingenomen. Als de Gouverneur tot de conclusie komt dat de gegevens op het document niet juist zijn of het document zelf niet authentiek is, neemt hij dat op in zijn advies. De eventuele verklaring van het Examenbureau Aruba en een kopie van het document zelf, worden aan de IND meegezonden. Als het contact met het Examenbureau Aruba leidt tot de vaststelling dat de gegevens juist zijn en het document echt is, maakt de Gouverneur een kopie van het door de verzoeker overgelegde document en voegt hij die kopie met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het dossier van verzoeker, met daarbij de aantekening over de visie van het Examenbureau Aruba. De Gouverneur stuurt het hele dossier door aan de IND. In zijn advies wordt opgenomen of de verzoeker naar zijn oordeel is vrijgesteld van de naturalisatietoets.

In het geval dat verzoeker slechts een kopie van de hierboven genoemde documenten kan overleggen, komt hij alleen in aanmerking voor vrijstelling als hij een recente verklaring van de leiding van het betrokken onderwijsinstituut overlegt waaruit blijkt dat de kopie overeenstemt met het door dat instituut afgegeven originele getuigschrift of diploma. In het geval van een overgelegde verklaring als hiervoor bedoeld, neemt de Gouverneur ter verificatie contact op met het instituut dat de verklaring heeft afgegeven. Als de Gouverneur tot de conclusie komt dat de kopie of de verklaring (of beide documenten) niet authentiek zijn, neemt hij dit op in zijn advies. Als het contact met het instituut waar de opleiding is gevolgd leidt tot de vaststelling dat de gegevens juist zijn en het document echt is, neemt de Gouverneur de kopie van het document en de begeleidende verklaring van het desbetreffende instituut op in het dossier. Het hele dossier stuurt hij door naar de IND. In het advies wordt nu ook opgenomen dat de verzoeker naar het oordeel van de Gouverneur is vrijgesteld van de naturalisatietoets. Wordt een dergelijke verklaring niet afgelegd, dan moet betrokkene de naturalisatietoets afleggen.

G

Paragraaf 3.1/8-1-d Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 3.1. Polygamie

Voor wat betreft polygamie (of bigamie) kan worden opgemerkt dat er sprake is van opneming in de Arubaanse samenleving wanneer verzoeker zijn situatie in overeenstemming heeft gebracht met de in Aruba geldende rechtsbeginselen, waaronder dat van monogamie.

Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW-A en artikel 1:69 BW-A. Deze artikelen bepalen respectievelijk dat een man slechts met een vrouw, de vrouw slechts met een man kan zijn gehuwd en dat een polygaam huwelijk nietig kan worden verklaard. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 10:29 BW-NL die in Aruba niet van toepassing is. Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Europees Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen.

De Arubaanse openbare orde verzet zich dan ook tegen het voortbestaan of het aangaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap heeft verkregen. Onder inburgering valt dus ook dat verzoeker slechts met een één persoon door het huwelijk verbonden kan zijn. Dit kan ook een in Europees Nederland gesloten huwelijk zijn tussen personen van gelijk geslacht.

Als een verzoeker zich niet wenst te conformeren aan de in de Aruba geldende fundamentele rechtsbeginselen, is hij eigenlijk niet voldoende ingeburgerd. Bovendien is zijn situatie dan niet in overeenstemming met de Arubaanse civielrechtelijke openbare (rechts)orde (zie bij artikel 6 en 9 RWN).

De vraag of een verzoeker monogaam is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, evenals huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van landen met een indicatie van de mogelijkheid van polygamie en verstoting: bijlage 1 bij paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 6, vierde lid RWN.

Artikel 10:29 BW-NL geeft onder meer aan dat een in het buitenland uitgesproken verstoting in Europees Nederland slechts dan als een rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk wordt aangemerkt, eerst dan naar Europees Nederlands recht erkend kan worden, als de verstoting onherroepelijk is en de vrouw hiermee (uitdrukkelijk of stilzwijgend) heeft ingestemd of zich erbij heeft neergelegd, door middel van bijvoorbeeld een bewijs van verstotingshandeling (waaruit de instemming van de vrouw kan worden afgeleid), een bewijs van instemming of berusting, een bewijs dat de ex-echtgenote hertrouwd is of een huwelijksakte van de man betreffende een huwelijk gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Europees Nederland. Als bewijs dat een polygaam huwelijk niet meer in stand is geldt uiteraard ook de overlijdensakte van de verstoten vrouw. Verstotingen van vóór de inwerkingtreding van artikel 10:27 BW-NL tot en met 10:53 BW-NL worden analoog behandeld.

Als verzoeker de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal de Gouverneur aan de hand van de gegevens in de PIVA nagaan of er sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de PIVA blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal onderzocht moeten worden of de ontbinding van het huwelijk naar Arubaans recht kan worden erkend. Het ligt op de weg van de verzoeker om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerdere echtgenote heeft ingestemd met de verstoting. Zo is de omstandigheid dat de verstoting lang geleden heeft plaatsgevonden geen reden om aan te nemen dat de vrouw stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting. De Gouverneur zal bij de indiening van het verzoek aan een verzoeker als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de PIVA zijn opgenomen (zie model 2.1 HRWN-A). Als dat het geval is zal aan de hand van de door verzoeker overlegde documenten onderzocht moeten worden of dat huwelijk is ontbonden op een naar Arubaans recht erkende wijze.

H

Paragraaf 3/9-1-b Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 3. Uitzonderingscategorieën

Niet alle verzoekers zijn verplicht om afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit(en). In artikel 9, derde lid, RWN wordt een viertal uitzonderingen genoemd. Daarnaast zijn er vreemdelingen van wie redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit(en) (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Samengevat komt het erop neer dat de hieronder genoemde categorieën verzoekers geen afstand hoeven te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit:

  • 1. de verzoeker die door de naturalisatie tot Nederlander zijn oorspronkelijke nationaliteit automatisch verliest;

  • 2. de verzoeker die onderdaan is van een staat die niet toestaat dat afstand van die nationaliteit wordt gedaan;

  • 3. de verzoeker die volgens de wetgeving van het land waarvan hij de nationaliteit bezit eerst afstand van die nationaliteit kán doen nadat hij is genaturaliseerd. Na de totstandkoming van de naturalisatie dient de verzoeker wél afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 4. de verzoeker die voor het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit een zodanig hoog bedrag moet betalen dat hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 5. de verzoeker die door het doen van afstand vermogensrechtelijke rechten zal verliezen, waardoor hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 6. de verzoeker die eerst afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kan doen, nadat hij in het land waarvan hij de nationaliteit bezit zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;

  • 7. de verzoeker van wie niet kan worden verlangd dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • 8. de verzoeker die bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 9. de verzoeker die onderdaan is van een staat welke niet door Nederland wordt erkend;

  • 10. de verzoeker die onderdaan is van een staat die partij is bij het zogenaamde Tweede Protocol (zie hierna);

  • 11. de verzoeker die is geboren in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten en daar zijn hoofdverblijf heeft ten tijde van het indienen van het verzoek om naturalisatie;

  • 12. de verzoeker die is gehuwd met een Nederlander;

  • 13. de verzoeker die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is erkend als vluchteling.

I

Paragraaf 2.2/10 Toelichting ad artikel 10 HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 2.2. Humanitaire redenen

  • pleegkind dat niet deelt in de verkrijging van het Nederlanderschap door of niet deelt in de verlening van het Nederlanderschap aan de pleegouder(s) waardoor het kind ten opzichte van de eigen kinderen van de pleegouder(s), die wel meedelen, in een uitzonderingspositie komt te verkeren 3). De uitzonderingspositie ontstaat dus als gevolg van het feit dat de pleegouder(s) en de eigen kinderen daarvan de Nederlandse nationaliteit verkrijgen door optie of naturalisatie en het pleegkind als enige ‘buiten de boot’ valt.

    Met pleegkind wordt hier bedoeld een buitenlands pleegkind dat in een pleeggezin (dus niet in een verzorgingsinrichting) wordt verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de pleegouder of pleegouders feitelijk de plaats van de ouders innemen. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een kind dat in het gezin van een familielid, zoals een grootouder, een oom of tante, een oudere broer of zus, een neef of nicht wordt verzorgd en opgevoed. Het kind kan ook met het oog op adoptie in dat gezin verblijven. Er moet sprake zijn van een bestendige relatie tussen pleegkind en pleegouder(s). Naar analogie van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN is in dit kader dan ook noodzakelijk dat het pleegkind ten minste drie jaren vóór het indienen van het verzoek om naturalisatie krachtens een beslissing van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba 4) onder het gezag 5) van (één van) de pleegouder(s) is komen te staan en dat het pleegkind na het instellen van het gezag ononderbroken door de pleegouder(s) is verzorgd en opgevoed. Bovendien zal aan het pleegkind het Nederlanderschap slechts worden verleend indien tevens wordt voldaan aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die zouden gelden in de situatie dat het pleegkind een eigen kind van de pleegouder zou zijn (artikel 6, achtste lid, RWN en artikel 11, tweede en derde lid, RWN). Die voorwaarden gelden immers ook voor de eigen kinderen van de pleegouder. Onder de voorwaarden die de Rijkswet in de artikelen 6 en 11 stelt, valt tevens de voorwaarde dat sprake is van het gelijktijdig en gezamenlijk indienen van het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s), ingediend mede ten behoeve van de eigen kinderen, en het naturalisatieverzoek van het pleegkind.

  • tijdens de optie/naturalisatieprocedure overlijdt de ouder (of overlijden de ouders) die een optieverklaring heeft (hebben) afgelegd dan wel om naturalisatie heeft (hebben) verzocht en daarvoor ook in aanmerking zou(den) zijn gekomen, waardoor het kind niet meer kan delen in de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Het kind moet voldoen aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die bij leven van de ouder(s) hadden gegolden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2022.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

In de Landscourant van Aruba zal de zakelijke inhoud worden bekendgemaakt.

’s-Gravenhage, 8 december 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, toegespitst op het gebruik in Aruba, bijvoorbeeld vanwege wijzigingen in hogere of aanpalende wet- en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

ARTIKELSGEWIJS

A

In de uitvoering worden soms vragen gesteld over het verschil in terminologie in de RWN met betrekking tot de vermelding van ‘Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten’ en van het ‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’.

In de RWN is nog niet op alle plekken de juiste terminologie doorgevoerd om het gehele Koninkrijk aan te duiden (‘Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’).

Om eventuele verwarring en verdere vragen te voorkomen is in een nieuwe algemene paragraaf voorafgaand aan de toelichting op artikel 1 uitleg gegeven over het gebruik van deze terminologie.

B

In paragraaf 1 bij de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, HRWN-A is de start van de termijn van toelating verduidelijkt. De termijn start bij de toelating als vreemdeling en niet bij verblijf als Nederlander. Dat betekent, dat als een optant naast een vreemde nationaliteit ook beschikt over de Nederlandse nationaliteit er niet gesproken kan worden van een termijn van toelating vanwege het bezit van de Nederlandse nationaliteit.

C, E

De bestaande regel dat een optieverklaring of een naturalisatieverzoek bij gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens of nationaliteit kan worden afgewezen, waarnaar bijvoorbeeld door de Staatssecretaris in haar brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 2021 (kenmerk 3306851) wordt verwezen, was nog niet eerder opgenomen in de HRWN A en wordt nu volledigheidshalve opgenomen in paragraaf 2.2.5 bij de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN en paragraaf 3.5 bij de toelichting op artikel 7 RWN.

D, G

De IND heeft op basis van openbare bronnen onderzoek gedaan naar het voorkomen van polygamie en verstoting in diverse landen. Op basis van dit onderzoek is de lijst per 1 januari 2022 gewijzigd voor: Benin, Eritrea, Ethiopië, Equatoriaal Guinee, Guinee (Conakry), India, Iran, Ivoorkust, Jemen, Jordanië, Myanmar, Niger, Palestijnse gebieden, Rusland, Syrië, Tsjaad en Zambia. Bovendien is Togo aan de tabel toegevoegd. Het vermelden op de lijst geeft mogelijke indicaties voor het voorkomen van polygamie en verstoting. De tekst van paragraaf 2.2 bij artikel 6.4 RWN en de tabel in de bijlage (Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is) zijn hierop aangepast.

Verder is de bijlage bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN komen te vervallen, omdat deze ook al is opgenomen als bijlage bij paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 6, vierde lid RWN.

In de tekst van paragraaf 3.3 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN is een verwijzing gemaakt naar de bijlage bij paragraaf 2.2 op de toelichting op artikel 6, vierde lid RWN.

F

In paragraaf 2.2 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN was opgenomen, dat het volgen van onderwijs in het Papiaments niet voorkomt. Er is echter gebleken dat het onderwijs dat gevolgd kan worden aan Educacion Profesional Basico (EPB) niet volledig in het Nederlands is. Ten aanzien van het niveau Arbeidsmarkt is het Papiaments de instructietaal. Daarom is aan de tekst van paragraaf 2.2 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN, toegevoegd dat degene die EPB niveau Arbeidsmarkt heeft gevolgd, een voldoende moet hebben voor het vak Nederlands, omdat de lessen in het Papiaments gegeven worden. Verder is de tekst geschrapt, dat het onderwijs op Aruba in de praktijk niet in het Papiaments gegeven wordt.

H

In 2010 is artikel 9, derde lid, RWN aangepast en worden er in dat artikel vier uitzonderingen genoemd. Paragraaf 3 bij de toelichting op artikel 9, derde lid, RWN in deze Handleiding was hier echter nog niet op aangepast. Deze omissie is nu hersteld.

I

In de praktijk is gebleken dat er wel eens verwarring bestaat over de vraag of het naturalisatieverzoek van de pleegouder enkel gelijktijdig ingediend moet worden met het pleegkind en dat het niet uitmaakt, wanneer het naturalisatieverzoek van de eigen kinderen wordt ingediend.

Voorwaarde is in deze situatie altijd geweest dat het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s) mede is ingediend ten behoeve van de minderjarige eigen kinderen én dat het naturalisatieverzoek van pleegkind gelijktijdig en gezamenlijk is ingediend.

Om deze mogelijke verwarring te voorkomen is aan paragraaf 2.2 bij de toelichting op artikel 10, RWN de zinsnede toegevoegd dat het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s) ingediend moet zijn mede ten behoeve van de eigen kinderen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Zie AbRvS, 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501

X Noot
2

Zie AbRvS, 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:50

X Noot
3

Met ‘eigen’ kind wordt hier bedoeld het kind van de moeder als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en onder c, RWN en het kind van de vader als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en onder d, RWN.

X Noot
4

Pleegouders bestaan in Aruba. Fundacion Guia mi is hiermee belast. Fundacion Guia mi ressorteert onder Directie Voogdijraad. Gezag (voogdij) wordt in Aruba pas na verloop van 1-2 jaren verzocht voor de pleegouder. Kinderen blijven in de tussenperiode of toevertrouwd aan Voogdijraad of onder toezicht stelling van Guia Mi. Feitelijk kan een pleegouder niet eerder dan na verloop van 5 jaren dus (2 +3 met gezag) een beroep doen op toepassing van artikel 10

X Noot
5

Onder gezag wordt verstaan ‘ouderlijk gezag’ dan wel ‘voogdij’ (1:245 BWA)

Naar boven