ARTIKEL I
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt
gewijzigd:
A
Artikel 8:41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 49’ vervangen door ‘€ 50’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 181’ vervangen door ‘€ 184’.
3. In onderdeel c wordt ‘€ 360’ vervangen door ‘€ 365’.
B
Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 134’ vervangen door ‘€ 136’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 270’ vervangen door ‘€ 274’.
3. In onderdeel c wordt ‘€ 54 1’ vervangen door ‘€ 548’.
ARTIKEL II
Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als
volgt gewijzigd:
A
Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt ‘€ 44’ vervangen door ‘€ 45’.
2. In onderdeel e wordt ‘€ 88’ vervangen door ‘€ 89’.
B
Onderdeel B van de bijlage wordt als volgt gewijzigd:
1. In subonderdeel B1, onder 1, wordt ‘€ 534’ vervangen door
‘€ 541’.
2. In subonderdeel B1, onder 2, wordt ‘€ 748’ vervangen door
‘€ 759’.
3. In subonderdeel B2, onder 1, wordt ‘€ 265’ vervangen door
‘€ 269’.
4. In subonderdeel B2, onder 2, wordt ‘€ 534’ vervangen door
‘€ 541’.
ARTIKEL III
De in de Wet griffierechten burgerlijke zaken
genoemde bedragen worden als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 657’ vervangen door
‘€ 666’.
B
In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 392’ vervangen door
‘€ 397’.
C
In artikel 21, derde lid, wordt ‘€ 21’ vervangen door
‘€ 22’.
D
In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 132’ vervangen door
‘€ 134’.
E
In artikel 23, wordt in het eerste lid, ‘€ 199’ vervangen door
‘€ 202’ en in het tweede en derde lid ‘€ 21’ door ‘€ 22’.
F
De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te
luiden:
Aard c.q. hoogte van de vordering of het
verzoek
|
Griffierecht voor niet-natuurlijke personen
|
Griffierecht voor natuurlijke personen
|
Griffierecht voor onvermogenden
|
Griffierechten voor kantonzaken
bij de rechtbank
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer dan € 500
|
€ 128
|
€ 86
|
€ 86
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 1.500
|
€ 322
|
€ 214
|
€ 86
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 1.500 en niet meer dan € 2.500
|
€ 365
|
€ 244
|
€ 86
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 2.500 en niet meer dan € 5.000
|
€ 487
|
€ 244
|
€ 86
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 5.000 en niet meer dan € 12.500
|
€ 514
|
€ 244
|
€ 86
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 12.500
|
€ 1.384
|
€ 693
|
€ 86
|
Griffierechten voor andere zaken
dan kantonzaken bij de rechtbank
|
Zaken als bedoeld in artikel 30r, eerste lid,
eerste volzin, Rv:
|
€ 15.856
|
€ 15.856
|
n.v.t.
|
Zaken als bedoeld in artikel 30r, derde lid,
Rv:
|
€ 7.928
|
€ 7.928
|
n.v.t.
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek van onbepaalde waarde
|
€ 676
|
€ 314
|
€ 86
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000
|
€ 2.837
|
€ 1.301
|
€ 86
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan
€ 100.000 en niet meer dan
€ 1.000.000
|
€ 5.737
|
€ 2.277
|
€ 86
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000
|
€ 8.519
|
€ 2.277
|
€ 86
|
Griffierechten bij de
gerechtshoven
|
Zaken als bedoeld in artikel 30r, eerste lid,
eerste volzin, Rv en artikel 1064a, eerste lid, tweede volzin, Rv:
|
€ 21.141
|
€ 21.141
|
n.v.t.
|
Zaken als bedoeld in artikel 30r, derde lid,
Rv:
|
€ 10.571
|
€ 10.571
|
n.v.t.
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
|
€ 783
|
€ 343
|
€ 343
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
|
€ 2.135
|
€ 783
|
€ 343
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan
€ 100.000 en niet meer dan
€ 1.000.000
|
€ 5.689
|
€ 1.780
|
€ 343
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000
|
€ 11.379
|
€ 1.780
|
€ 343
|
Griffierechten bij de Hoge
Raad
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
|
€ 857
|
€ 355
|
€ 355
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
|
€ 2.845
|
€ 857
|
€ 355
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan
€ 100.000 en niet meer dan
€ 1.000.000
|
€ 7.115
|
€ 2.135
|
€ 355
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een
verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000
|
€ 14.229
|
€ 2.135
|
€ 355
|
ARTIKEL IV
In artikel 11, tweede lid, van de Wet
griffierechten burgerlijke zaken zoals die luidt voor de procedures en
vorderingen voor de Hoge Raad waarvoor de Invoeringswet vereenvoudiging en
digitalisering procesrecht in werking is getreden, wordt ‘€ 81’ vervangen door
‘€ 82’, ‘€ 270’ door ‘€ 273’ en ‘€ 539’ door ‘€ 547’.
ARTIKEL V
In artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek wordt ‘€ 49’ vervangen door ‘€ 50’.
ARTIKEL VI
-
1. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals
dat lid luidde voor 1 januari 2022 blijft van toepassing als het beroepschrift
voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en op of na
1 januari 2022 een ander beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen
hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere
beroepschrift.
-
2. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
zoals dat lid luidde voor 1 januari 2022 blijft van toepassing als het
hogerberoepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van
toepassing is en op of na 1 januari 2022 een ander hogerberoepschrift wordt
ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook
toegepast op dat andere hogerberoepschrift.
-
3. Artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2022 blijft
van toepassing als het beroepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste
volzin van toepassing is en op of na 1 januari 2022 een ander beroepschrift
wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin
ook toegepast op dat andere beroepschrift.
ARTIKEL VII
Het griffierecht in burgerlijke zaken zoals het gold vóór 1 januari
2022 blijft van toepassing:
-
a. voor de eiser of verzoeker die dit griffierecht voor die datum
verschuldigd is geworden;
-
b. voor de gedaagde die verschijnt in een dagvaardingsprocedure
waarin het exploot van dagvaarding voor die datum is betekend en in dat exploot
een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten als bedoeld in
artikel 111, tweede lid, onder k, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering is opgenomen;
-
c. voor de belanghebbende die schriftelijk verweer voert in een
verzoekschriftprocedure, waarvoor de oproeping is gedagtekend voor die datum en
in die oproeping een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake
griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 276, tweede lid, van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
-
d. voor de verweerder die verschijnt in een vorderingsprocedure
als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures en vorderingen voor de Hoge
Raad waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met
vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) in werking is
getreden, waarvoor het oproepingsbericht is gedagtekend voor die datum en in
dat oproepingsbericht een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake
griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 111, tweede lid, onder g,
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt zoals hiervoor
genoemd;
-
e. voor de belanghebbende in een verzoekprocedure als bedoeld in
artikel 30a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals
dat luidt voor de procedures en verzoeken voor de Hoge Raad waarvoor de Wet van
13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en
de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering
van het procesrecht (Stb. 2016, 288) in werking is getreden, waarvoor het
oproepingsbericht is gedagtekend voor die datum en in dat oproepingsbericht een
rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als
bedoeld in de artikelen 276, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering zoals dat luidt zoals hiervoor genoemd.
ARTIKEL VIII
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.
TOELICHTING
Algemeen
Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet
bestuursrecht (Awb), het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), de Wet
griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (Whw) aangepast aan de wijziging van de
consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden geïndexeerd met het percentage
waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gewijzigd (periode van 31 juli
2020 tot en met 31 juli 2021). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek
is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 108,69 naar
110,23. Dit is een stijging van 1,42%.
Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke
bepalingen:
-
1. Op grond van artikel 11:2, eerste lid, Awb worden de
griffierechten en de proceskostenforfaits en de in artikel 4:113, eerste lid,
Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast
aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond
op hele euro’s. Zie de artikelen I en II van deze regeling. Het percentage
waarmee is geïndexeerd (1,42%) leidt na afronding niet voor alle betrokken
bedragen tot een wijziging. Zo leidt de indexering van de in artikel 4:113,
eerste lid, Awb opgenomen bedragen na afronding niet tot een wijziging.
-
2. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke
zaken kunnen de bedragen genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet,
jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling worden gewijzigd,
voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Zie de artikelen III en IV van deze
regeling.
-
3. Een met artikel 11:2, eerste lid, Awb vergelijkbare bepaling is
opgenomen in artikel 7.67 Whw, over het griffierecht voor het instellen van
beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs. Zie artikel V van
deze regeling.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A, en artikel V (artikel 8:41, tweede
lid, onder a, Awb en artikel 7.67 Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek)
De CPI-stijging leidt tot een stijging van het laagste tarief in
eerste aanleg (van € 49 naar € 50, artikel 8:41, tweede lid, onder a, Awb). Als
gevolg daarvan wijzigt ook het tarief in artikel 7.67 van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)
De CPI-stijging leidt tot een verhoging van het uurtarief voor
tolkenkosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, Bpb en het maximale
uurtarief voor verletkosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, Bpb.
Daarnaast leidt de CPI-stijging tot een verhoging van de waarden per punt,
genoemd in onderdeel B van de bijlage. De CPI-stijging geeft geen aanleiding
tot het verhogen van het kilometertarief voor tolkenkosten (€ 1) en het
minimale uurtarief voor verletkosten (€ 7).
Artikel III
Voor de duidelijkheid is de indexering van de
griffierechttarieven in de tabel bij de Wgbz vormgegeven door de hele tabel op
te nemen in onderdeel E, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de
tabel. Uiteraard wijzigen door deze regeling alleen de tarieven. Op 1 januari
2022 treedt de Wet van 29 september 2021 tot wijziging van de Wet
griffierechten burgerlijke zaken in verband met het introduceren van meerdere
griffierechtcategorieën voor lagere geldvorderingen en het toevoegen van een
griffierechtcategorie voor hoge geldvorderingen (Stb. 2021, 507) in werking. De door
deze wet geïntroduceerde nieuwe griffierechtcategorieën worden eveneens
geïndexeerd.
Artikel IV
Dit artikel regelt de indexering van de bedragen in artikel 11
Wgbz zoals die luidt voor, kort gezegd, civiele vorderingsprocedures bij de
Hoge Raad. Voor deze procedures is de wetgeving inzake de vereenvoudiging en
digitalisering van het procesrecht in het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (Rv) (Stb. 2016, 288-294 en
Stb. 2017,
16, 17 en 174, hierna: de wetgeving uit 2016) in werking getreden. Op
grond van artikel 11 Wgbz dat van toepassing is op deze procedures, kan de
eiser een deel van het griffierecht terug ontvangen indien de procesinleiding
wordt ingetrokken voordat de verweerder in de procedure is verschenen.
Artikel VI (overgangsrecht indexering bestuursrecht)
Deze regeling bevat geen overgangsrecht voor de indexering van
de bestuursrechtelijke proceskostenforfaits. Die indexering heeft dus
onmiddellijke werking. Dit betekent dat de bestuursrechter die na de
inwerkingtreding zelf de proceskostenvergoeding moet berekenen, de nieuwe
tarieven toepast. Dit betekent ook dat de rechter die na deze inwerkingtreding
toetst of een lagere rechter de proceskosten juist heeft berekend, die toetsing
moet uitvoeren aan de hand van de tarieven die golden op het moment waarop die
lagere rechter zijn beslissing nam.
Als de rechtbank bijvoorbeeld in 2022 uitspraak doet in een
zaak die in 2021 aanhangig is gemaakt en waarin aan de proceshandelingen 4
punten moeten worden toegekend, dan bedraagt de proceskostenvergoeding 4 x
€ 541, ook als de desbetreffende proceshandelingen in 2021 zijn verricht. Als
de rechtbank nog in 2021 uitspraak zou hebben gedaan, was de vergoeding 4 x
€ 534 geweest. Wanneer in dit laatste geval hoger beroep wordt ingesteld tegen
de in 2021 gedane uitspraak en de hogerberoepsrechter in 2022 de door de
rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding beoordeelt, dan zal de
hogerberoepsrechter niet die vergoeding verhogen tot 4 x € 541 op de enkele
grond dat het tarief gewijzigd is.
Als echter de hogerberoepsrechter tot het oordeel komt dat de
rechtbank, beoordeeld naar het in 2021 geldende recht, een fout heeft gemaakt
bij de vaststelling van de vergoeding, is dit anders. Dan zal de
hogerberoepsrechter het voor 2022 geldende tarief toepassen als hij zelf de
vergoeding vaststelt voor het beroep. Als in dit voorbeeld de
hogerberoepsrechter van oordeel is dat de rechtbank 6 punten had moeten
toekennen, dan stelt hij die vergoeding vast op 6 x € 541. Hetzelfde geldt als
de hogerberoepsrechter in 2022 oordeelt dat er slechts 2 punten hadden moeten
worden toegekend. De vergoeding wordt dan 2 x € 541.
Eerste lid: Voor het griffierecht
in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop het rechtscollege
het beroepschrift ontvangt. Is het beroepschrift ontvangen in 2021, dan geldt
het oude griffierecht. De tweede volzin van het eerste lid voorkomt dat de
hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan
worden ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen
hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden
ingediend, die deels worden ontvangen in 2021 en deels in 2022. De tweede
volzin regelt dat de oude bedragen dan ook gelden voor de in 2022 ontvangen
beroepschriften.
De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude
jaar ontvangen beroepschrift in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus
bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken. Alleen dan is immers ‘de eerste volzin
van toepassing’ op het moment waarop moet worden bepaald welk griffierecht
geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht
voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht
voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel
VI, eerste lid, van deze regeling geldt dus ook voor een verzoek om een
voorlopige voorziening.
Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een
verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid, Awb). Voor de behandeling
van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid,
Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende
het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt
uit artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing
wordt verklaard. Aangezien artikel 8:41 van overeenkomstige toepassing is, is
ook het overgangsrecht van het eerste lid van overeenkomstige toepassing: de
oude bedragen gelden als het verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen
vóór 2022.
Tweede lid: Deze bepaling regelt
hetzelfde als het eerste lid, maar dan voor het hoger beroep en – in combinatie
met artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel
8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van
het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht
voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht
voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is
van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid,
Awb), dus het overgangsrecht in artikel VI, tweede lid, van deze regeling geldt
ook voor een verzoek om een voorlopige voorziening in hoger beroep. Een
vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om
herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).
Derde lid: Deze bepaling regelt
hetzelfde als het eerste lid, maar dan voor het instellen van beroep bij het
College van beroep voor het hoger onderwijs.
Artikel VII
Het overgangsrecht bij de indexering van de civielrechtelijke
bedragen dient rekening te houden met de inwerkingtreding van de wetgeving uit
2016 voor civiele vorderingsprocedures bij de Hoge Raad. Dit betekent dat er
naast dagvaardingen en verzoekschriften ook oproepingsberichten worden
uitgebracht.
Onderdeel a van de overgangsbepaling heeft betrekking op het
griffierecht dat eisers en verzoekers verschuldigd zijn geworden in alle
procedures, ongeacht of dit procedures zijn waarvoor de nieuwe wetgeving geldt.
Op eisers en verzoekers blijft het griffierecht van voor de inwerkingtreding
van deze regeling van toepassing indien zij het griffierecht verschuldigd zijn
geworden vóór 1 januari 2022 (de datum van inwerkingtreding van deze regeling).
Dit geldt eveneens voor de matiging van het griffierecht in civiele
vorderingszaken bij de Hoge Raad indien de eiser de procesinleiding intrekt
voordat de verweerder is verschenen of had kunnen verschijnen. Is het te
matigen griffierecht verschuldigd geraakt vóór 1 januari 2022 dan blijft het
oude recht van toepassing, ongeacht het moment waarop de eiser een beroep op de
matigingsregeling van artikel 11 Wgbz doet.
Uitgangspunt is dat degene die in een procedure wordt betrokken
door een eiser of verzoeker, op het moment waarop hij daarvoor de dagvaarding,
de oproeping bij verzoekschriftprocedures of het oproepingsbericht ontvangt,
kan zien hoeveel griffierecht hij verschuldigd zal zijn als hij zich in de
procedure zal mengen.
Onderdelen b en c hebben betrekking op het griffierecht dat
gedaagden in de dagvaardingsprocedure, respectievelijk de verweerders in de
verzoekschriftprocedure verschuldigd zijn. Dit zijn termen die in de wetgeving
uit 2016 niet meer gebruikt worden en deze onderdelen hebben dus geen
betrekking op civiele vorderingsprocedures bij de Hoge Raad. Voor de
dagvaardingsprocedure (onderdeel b) blijft de datum waarop het exploot is
betekend aan de gedaagde bepalend voor de hoogte van het griffierecht. Is er
betekend vóór 1 januari 2022, dan geldt het oude griffierecht en bij betekening
vanaf die datum geldt het nieuwe griffierecht. Voor de verzoekschriftprocedure
(onderdeel c) blijft het aanknopingspunt conform de huidige praktijk de datum
waarop de rechtbank de oproeping van de belanghebbende heeft gedateerd. Het
moment waarop de belanghebbende de oproeping daadwerkelijk ontvangt, is immers
voor de rechtbank niet bekend.
Onderdeel d regelt het griffierecht voor verweerders in civiele
vorderingsprocedures bij de Hoge Raad waarop de wetgeving uit 2016 van
toepassing is. Ook hiervoor geldt eveneens dat wordt aangesloten bij de dag
waarop het oproepingsbericht is opgesteld en gedateerd, zowel bij toepassing
van artikel 112 Rv als van artikel 113 Rv (zoals die luiden in de wetgeving uit
2016).
Per 1 april 2021 is de wetgeving van 2016 in werking getreden
voor civiele verzoekprocedures bij de Hoge Raad (zie
Stb. 2021,
81). Voor verzoekers geldt reeds het overgangsrecht van onderdeel a.
Het nieuwe onderdeel e regelt het griffierecht voor belanghebbenden in civiele
verzoekprocedures bij de Hoge Raad waarop de wetgeving uit 2016 van toepassing
is. Evenals bij civiele vorderingsprocedures bij de Hoge Raad waarop de
wetgeving uit 2016 van toepassing is, wordt aangesloten bij de dag waarop het
oproepingsbericht is opgesteld en gedateerd.
’s-Gravenhage, 19 november 2021
De Minister voor
Rechtsbescherming,
S. Dekker