Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 19 november 2021, nr. 3649830, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op artikel 11:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken en artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8:41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 49’ vervangen door ‘€ 50’.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 181’ vervangen door ‘€ 184’.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 360’ vervangen door ‘€ 365’.

B

Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 134’ vervangen door ‘€ 136’.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 270’ vervangen door ‘€ 274’.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 54 1’ vervangen door ‘€ 548’.

ARTIKEL II

Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘€ 44’ vervangen door ‘€ 45’.

2. In onderdeel e wordt ‘€ 88’ vervangen door ‘€ 89’.

B

Onderdeel B van de bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In subonderdeel B1, onder 1, wordt ‘€ 534’ vervangen door ‘€ 541’.

2. In subonderdeel B1, onder 2, wordt ‘€ 748’ vervangen door ‘€ 759’.

3. In subonderdeel B2, onder 1, wordt ‘€ 265’ vervangen door ‘€ 269’.

4. In subonderdeel B2, onder 2, wordt ‘€ 534’ vervangen door ‘€ 541’.

ARTIKEL III

De in de Wet griffierechten burgerlijke zaken genoemde bedragen worden als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 657’ vervangen door ‘€ 666’.

B

In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 392’ vervangen door ‘€ 397’.

C

In artikel 21, derde lid, wordt ‘€ 21’ vervangen door ‘€ 22’.

D

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 132’ vervangen door ‘€ 134’.

E

In artikel 23, wordt in het eerste lid, ‘€ 199’ vervangen door ‘€ 202’ en in het tweede en derde lid ‘€ 21’ door ‘€ 22’.

F

De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek

Griffierecht voor niet-natuurlijke personen

Griffierecht voor natuurlijke personen

Griffierecht voor onvermogenden

Griffierechten voor kantonzaken bij de rechtbank

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 500

€ 128

€ 86

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 1.500

€ 322

€ 214

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.500 en niet meer dan € 2.500

€ 365

€ 244

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 2.500 en niet meer dan € 5.000

€ 487

€ 244

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 5.000 en niet meer dan € 12.500

€ 514

€ 244

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500

€ 1.384

€ 693

€ 86

Griffierechten voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank

Zaken als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, eerste volzin, Rv:

€ 15.856

€ 15.856

n.v.t.

Zaken als bedoeld in artikel 30r, derde lid, Rv:

€ 7.928

€ 7.928

n.v.t.

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde

€ 676

€ 314

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000

€ 2.837

€ 1.301

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan

€ 100.000 en niet meer dan

€ 1.000.000

€ 5.737

€ 2.277

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000

€ 8.519

€ 2.277

€ 86

Griffierechten bij de gerechtshoven

Zaken als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, eerste volzin, Rv en artikel 1064a, eerste lid, tweede volzin, Rv:

€ 21.141

€ 21.141

n.v.t.

Zaken als bedoeld in artikel 30r, derde lid, Rv:

€ 10.571

€ 10.571

n.v.t.

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500

€ 783

€ 343

€ 343

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 2.135

€ 783

€ 343

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan

€ 100.000 en niet meer dan

€ 1.000.000

€ 5.689

€ 1.780

€ 343

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000

€ 11.379

€ 1.780

€ 343

Griffierechten bij de Hoge Raad

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500

€ 857

€ 355

€ 355

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 2.845

€ 857

€ 355

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan

€ 100.000 en niet meer dan

€ 1.000.000

€ 7.115

€ 2.135

€ 355

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000

€ 14.229

€ 2.135

€ 355

ARTIKEL IV

In artikel 11, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken zoals die luidt voor de procedures en vorderingen voor de Hoge Raad waarvoor de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht in werking is getreden, wordt ‘€ 81’ vervangen door ‘€ 82’, ‘€ 270’ door ‘€ 273’ en ‘€ 539’ door ‘€ 547’.

ARTIKEL V

In artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt ‘€ 49’ vervangen door ‘€ 50’.

ARTIKEL VI

  • 1. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde voor 1 januari 2022 blijft van toepassing als het beroepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en op of na 1 januari 2022 een ander beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere beroepschrift.

  • 2. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde voor 1 januari 2022 blijft van toepassing als het hogerberoepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en op of na 1 januari 2022 een ander hogerberoepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere hogerberoepschrift.

  • 3. Artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2022 blijft van toepassing als het beroepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en op of na 1 januari 2022 een ander beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere beroepschrift.

ARTIKEL VII

Het griffierecht in burgerlijke zaken zoals het gold vóór 1 januari 2022 blijft van toepassing:

  • a. voor de eiser of verzoeker die dit griffierecht voor die datum verschuldigd is geworden;

  • b. voor de gedaagde die verschijnt in een dagvaardingsprocedure waarin het exploot van dagvaarding voor die datum is betekend en in dat exploot een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten als bedoeld in artikel 111, tweede lid, onder k, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen;

  • c. voor de belanghebbende die schriftelijk verweer voert in een verzoekschriftprocedure, waarvoor de oproeping is gedagtekend voor die datum en in die oproeping een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • d. voor de verweerder die verschijnt in een vorderingsprocedure als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures en vorderingen voor de Hoge Raad waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) in werking is getreden, waarvoor het oproepingsbericht is gedagtekend voor die datum en in dat oproepingsbericht een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 111, tweede lid, onder g, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt zoals hiervoor genoemd;

  • e. voor de belanghebbende in een verzoekprocedure als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures en verzoeken voor de Hoge Raad waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) in werking is getreden, waarvoor het oproepingsbericht is gedagtekend voor die datum en in dat oproepingsbericht een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in de artikelen 276, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt zoals hiervoor genoemd.

ARTIKEL VIII

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 november 2021

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw) aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gewijzigd (periode van 31 juli 2020 tot en met 31 juli 2021). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 108,69 naar 110,23. Dit is een stijging van 1,42%.

Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:

  • 1. Op grond van artikel 11:2, eerste lid, Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits en de in artikel 4:113, eerste lid, Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie de artikelen I en II van deze regeling. Het percentage waarmee is geïndexeerd (1,42%) leidt na afronding niet voor alle betrokken bedragen tot een wijziging. Zo leidt de indexering van de in artikel 4:113, eerste lid, Awb opgenomen bedragen na afronding niet tot een wijziging.

  • 2. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Zie de artikelen III en IV van deze regeling.

  • 3. Een met artikel 11:2, eerste lid, Awb vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 7.67 Whw, over het griffierecht voor het instellen van beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs. Zie artikel V van deze regeling.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A, en artikel V (artikel 8:41, tweede lid, onder a, Awb en artikel 7.67 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)

De CPI-stijging leidt tot een stijging van het laagste tarief in eerste aanleg (van € 49 naar € 50, artikel 8:41, tweede lid, onder a, Awb). Als gevolg daarvan wijzigt ook het tarief in artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)

De CPI-stijging leidt tot een verhoging van het uurtarief voor tolkenkosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, Bpb en het maximale uurtarief voor verletkosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, Bpb. Daarnaast leidt de CPI-stijging tot een verhoging van de waarden per punt, genoemd in onderdeel B van de bijlage. De CPI-stijging geeft geen aanleiding tot het verhogen van het kilometertarief voor tolkenkosten (€ 1) en het minimale uurtarief voor verletkosten (€ 7).

Artikel III

Voor de duidelijkheid is de indexering van de griffierechttarieven in de tabel bij de Wgbz vormgegeven door de hele tabel op te nemen in onderdeel E, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de tabel. Uiteraard wijzigen door deze regeling alleen de tarieven. Op 1 januari 2022 treedt de Wet van 29 september 2021 tot wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het introduceren van meerdere griffierechtcategorieën voor lagere geldvorderingen en het toevoegen van een griffierechtcategorie voor hoge geldvorderingen (Stb. 2021, 507) in werking. De door deze wet geïntroduceerde nieuwe griffierechtcategorieën worden eveneens geïndexeerd.

Artikel IV

Dit artikel regelt de indexering van de bedragen in artikel 11 Wgbz zoals die luidt voor, kort gezegd, civiele vorderingsprocedures bij de Hoge Raad. Voor deze procedures is de wetgeving inzake de vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (Stb. 2016, 288-294 en Stb. 2017, 16, 17 en 174, hierna: de wetgeving uit 2016) in werking getreden. Op grond van artikel 11 Wgbz dat van toepassing is op deze procedures, kan de eiser een deel van het griffierecht terug ontvangen indien de procesinleiding wordt ingetrokken voordat de verweerder in de procedure is verschenen.

Artikel VI (overgangsrecht indexering bestuursrecht)

Deze regeling bevat geen overgangsrecht voor de indexering van de bestuursrechtelijke proceskostenforfaits. Die indexering heeft dus onmiddellijke werking. Dit betekent dat de bestuursrechter die na de inwerkingtreding zelf de proceskostenvergoeding moet berekenen, de nieuwe tarieven toepast. Dit betekent ook dat de rechter die na deze inwerkingtreding toetst of een lagere rechter de proceskosten juist heeft berekend, die toetsing moet uitvoeren aan de hand van de tarieven die golden op het moment waarop die lagere rechter zijn beslissing nam.

Als de rechtbank bijvoorbeeld in 2022 uitspraak doet in een zaak die in 2021 aanhangig is gemaakt en waarin aan de proceshandelingen 4 punten moeten worden toegekend, dan bedraagt de proceskostenvergoeding 4 x € 541, ook als de desbetreffende proceshandelingen in 2021 zijn verricht. Als de rechtbank nog in 2021 uitspraak zou hebben gedaan, was de vergoeding 4 x € 534 geweest. Wanneer in dit laatste geval hoger beroep wordt ingesteld tegen de in 2021 gedane uitspraak en de hogerberoepsrechter in 2022 de door de rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding beoordeelt, dan zal de hogerberoepsrechter niet die vergoeding verhogen tot 4 x € 541 op de enkele grond dat het tarief gewijzigd is.

Als echter de hogerberoepsrechter tot het oordeel komt dat de rechtbank, beoordeeld naar het in 2021 geldende recht, een fout heeft gemaakt bij de vaststelling van de vergoeding, is dit anders. Dan zal de hogerberoepsrechter het voor 2022 geldende tarief toepassen als hij zelf de vergoeding vaststelt voor het beroep. Als in dit voorbeeld de hogerberoepsrechter van oordeel is dat de rechtbank 6 punten had moeten toekennen, dan stelt hij die vergoeding vast op 6 x € 541. Hetzelfde geldt als de hogerberoepsrechter in 2022 oordeelt dat er slechts 2 punten hadden moeten worden toegekend. De vergoeding wordt dan 2 x € 541.

Eerste lid: Voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop het rechtscollege het beroepschrift ontvangt. Is het beroepschrift ontvangen in 2021, dan geldt het oude griffierecht. De tweede volzin van het eerste lid voorkomt dat de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden ingediend, die deels worden ontvangen in 2021 en deels in 2022. De tweede volzin regelt dat de oude bedragen dan ook gelden voor de in 2022 ontvangen beroepschriften.

De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude jaar ontvangen beroepschrift in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken. Alleen dan is immers ‘de eerste volzin van toepassing’ op het moment waarop moet worden bepaald welk griffierecht geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel VI, eerste lid, van deze regeling geldt dus ook voor een verzoek om een voorlopige voorziening.

Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid, Awb). Voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt uit artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Aangezien artikel 8:41 van overeenkomstige toepassing is, is ook het overgangsrecht van het eerste lid van overeenkomstige toepassing: de oude bedragen gelden als het verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen vóór 2022.

Tweede lid: Deze bepaling regelt hetzelfde als het eerste lid, maar dan voor het hoger beroep en – in combinatie met artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel 8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel VI, tweede lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om een voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

Derde lid: Deze bepaling regelt hetzelfde als het eerste lid, maar dan voor het instellen van beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs.

Artikel VII

Het overgangsrecht bij de indexering van de civielrechtelijke bedragen dient rekening te houden met de inwerkingtreding van de wetgeving uit 2016 voor civiele vorderingsprocedures bij de Hoge Raad. Dit betekent dat er naast dagvaardingen en verzoekschriften ook oproepingsberichten worden uitgebracht.

Onderdeel a van de overgangsbepaling heeft betrekking op het griffierecht dat eisers en verzoekers verschuldigd zijn geworden in alle procedures, ongeacht of dit procedures zijn waarvoor de nieuwe wetgeving geldt. Op eisers en verzoekers blijft het griffierecht van voor de inwerkingtreding van deze regeling van toepassing indien zij het griffierecht verschuldigd zijn geworden vóór 1 januari 2022 (de datum van inwerkingtreding van deze regeling). Dit geldt eveneens voor de matiging van het griffierecht in civiele vorderingszaken bij de Hoge Raad indien de eiser de procesinleiding intrekt voordat de verweerder is verschenen of had kunnen verschijnen. Is het te matigen griffierecht verschuldigd geraakt vóór 1 januari 2022 dan blijft het oude recht van toepassing, ongeacht het moment waarop de eiser een beroep op de matigingsregeling van artikel 11 Wgbz doet.

Uitgangspunt is dat degene die in een procedure wordt betrokken door een eiser of verzoeker, op het moment waarop hij daarvoor de dagvaarding, de oproeping bij verzoekschriftprocedures of het oproepingsbericht ontvangt, kan zien hoeveel griffierecht hij verschuldigd zal zijn als hij zich in de procedure zal mengen.

Onderdelen b en c hebben betrekking op het griffierecht dat gedaagden in de dagvaardingsprocedure, respectievelijk de verweerders in de verzoekschriftprocedure verschuldigd zijn. Dit zijn termen die in de wetgeving uit 2016 niet meer gebruikt worden en deze onderdelen hebben dus geen betrekking op civiele vorderingsprocedures bij de Hoge Raad. Voor de dagvaardingsprocedure (onderdeel b) blijft de datum waarop het exploot is betekend aan de gedaagde bepalend voor de hoogte van het griffierecht. Is er betekend vóór 1 januari 2022, dan geldt het oude griffierecht en bij betekening vanaf die datum geldt het nieuwe griffierecht. Voor de verzoekschriftprocedure (onderdeel c) blijft het aanknopingspunt conform de huidige praktijk de datum waarop de rechtbank de oproeping van de belanghebbende heeft gedateerd. Het moment waarop de belanghebbende de oproeping daadwerkelijk ontvangt, is immers voor de rechtbank niet bekend.

Onderdeel d regelt het griffierecht voor verweerders in civiele vorderingsprocedures bij de Hoge Raad waarop de wetgeving uit 2016 van toepassing is. Ook hiervoor geldt eveneens dat wordt aangesloten bij de dag waarop het oproepingsbericht is opgesteld en gedateerd, zowel bij toepassing van artikel 112 Rv als van artikel 113 Rv (zoals die luiden in de wetgeving uit 2016).

Per 1 april 2021 is de wetgeving van 2016 in werking getreden voor civiele verzoekprocedures bij de Hoge Raad (zie Stb. 2021, 81). Voor verzoekers geldt reeds het overgangsrecht van onderdeel a. Het nieuwe onderdeel e regelt het griffierecht voor belanghebbenden in civiele verzoekprocedures bij de Hoge Raad waarop de wetgeving uit 2016 van toepassing is. Evenals bij civiele vorderingsprocedures bij de Hoge Raad waarop de wetgeving uit 2016 van toepassing is, wordt aangesloten bij de dag waarop het oproepingsbericht is opgesteld en gedateerd.

’s-Gravenhage, 19 november 2021

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven