TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Het Rijk heeft in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, september 2020) acht voorlopige
NOVI-gebieden aangewezen. In de NOVI-gebieden zijn grote en geïntegreerde (transitie)opgaven
in de fysieke leefomgeving aan de orde, die essentieel zijn voor het betreffende gebied
en voor Nederland als geheel, waarbij nationale belangen onmiskenbaar aanwezig zijn
en samenwerking als één overheid is geboden. Het betreffen regio’s die soms ook provinciegrenzen
overschrijden.
De zorg voor een woningaanbod dat aansluit op de behoefte van burgers is een urgente
en complexe opgave in deze NOVI-gebieden. De context waarbinnen deze opgave moet worden
opgepakt verschilt per NOVI-gebied, zijn steeds meervoudig van aard en vragen een
samenhangende aanpak met andere opgaven. Het kan gaan om kwantitatieve en/of kwalitatieve
tekorten zoals druk op de woningmarkt of gebiedsspecifieke samenloop met andere opgaven
zoals klimaatadaptatie, stikstof, transitie landbouw, bodemgesteldheid en krimp. Focus
in de NOVI-gebieden ligt hierbij op de voorfase van het proces, zoals het creëren
van de juiste randvoorwaarden en integrale ontwikkelingsperspectieven ten aanzien
van de afhankelijkheden van de andere opgaven. Zo kan de transitie van de landbouw
of industrie randvoorwaardelijk zijn voor het creëren van een beter leefklimaat en
een hierbij passend woningaanbod.
Voor elk van deze gebieden zijn in samenwerking tussen verschillende rijksdepartementen,
en andere overheden en andere partners zoals havenbedrijven in het najaar van 2020
en het voorjaar van 2021 plannen van aanpak opgesteld en interbestuurlijk vastgesteld.
Voor uitkering komen in aanmerking de activiteiten die in vanaf 1 juli 2020 zijn gedaan
ter voorbereiding van deze plannen van aanpak en de activiteiten die zijn omschreven
in deze interbestuurlijk vastgestelde plannen van aanpak van het NOVI-gebied en de
activiteiten die voortvloeien uit de uitwerking en uitvoering hiervan. Beoogd wordt
met de uitkering de interbestuurlijke samenwerking in de NOVI-gebieden in gang te
zetten, zoals beschreven in de desbetreffende plannen van aanpak of uitwerkingen daarvan.
Er is geen aparte aanvraagprocedure voor bijdrage uit deze regeling gehanteerd.
Er is gekozen voor een structuur van specifieke uitkering aan provincies en niet aan
gemeenten aangezien het een gebiedsgerichte aanpak betreft. Deze provincies zijn ook
partners binnen de NOVI-gebieden.
Een gebiedsgerichte insteek is een belangrijke succesfactor, omdat hiermee de majeure
opgave van oppakken en verder brengen van (onderdelen van) grote en geïntegreerde
(transitie)opgaven in de fysieke leefomgeving ‘behapbaar’ wordt gemaakt. Provincies
hebben goed zicht op regionale opgaven zoals woningbouwopgave, groei en krimp, de
regionale energiestrategieën, transitie landelijk gebied en hebben een overzicht van
woningbouwplannen, warmteplannen en dergelijke van gemeenten binnen de provincie.
Bovendien zijn zij beter in staat om regionaal te verbinden en kennisuitwisseling
te faciliteren dan gemeenten.
In het onderhavige geval is gebruik gemaakt van artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet.
Dat biedt in samenhang met artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet
bestuursrecht, de mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijke
grondslag, een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits binnen een
jaar na vaststelling van de regeling de wettelijke grondslag daarvoor (een algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid, van de Woningwet) is gerealiseerd.
De ontwikkeling van deze algemene maatregel van bestuur is een separaat en lopend
wetstraject.
2. Inhoud
Bij de activiteiten bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, kan het gaan om eigen
personele inzet, de inkoop van capaciteit, zoals procesondersteuning, ten behoeve
van de uitwerking van de plannen van aanpak voor de NOVI-gebieden. Het is van belang
aan de voorkant een goede administratie te voeren zodat bijvoorbeeld de personele
kosten wel toe te schrijven zijn aan deze specifieke uitkering. Onder die uitwerking
wordt in ieder geval verstaan: uitwerking van gezamenlijke doelen en inrichting bestuurlijke
organisatie en samenwerking, een regionale ontwikkel- en investeringsagenda en fondsvorming.
Ook komen voor uitkering in aanmerking de inkoop van capaciteit, zoals personen met
de benodigde expertise voor het verrichten van analyse en onderzoek, gericht op een
goede en samenhangende ruimtelijke inpassing van de meervoudige NOVI-opgaven en het
verbinden en versnellen van lopende aanpakken en ook kennisdeling, leren en experimenteren,
communicatie en netwerkopbouw.
De specifieke uitkering dient uiterlijk besteed te zijn op 31 december 2023.
Verantwoording en terugvordering
Het beschikte bedrag dient uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op de begrotingsjaren
te worden verantwoord. De provincies verantwoorden conform de Financiële-verhoudingswet
over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt.
Dit gebeurt via de single information, single audit (sisa) methodiek in de jaarrekening, conform de vereisten in de Financiële-verhoudingswet.
De eindverantwoording vindt plaats als alle middelen volledig besteed zijn, dan wel
als alle activiteiten ontplooid zijn en er op dat moment nog een deel van de uitkering
over is (dat zal dan worden teruggevorderd). Het jaartal van de eindverantwoording
kan dus per provincie verschillen.
Indien de provincies de uitkering ter beschikking stellen aan medeoverheden (waaronder
gemeenten, waterschappen of gemeenschappelijke regelingen op basis van de Wgr), dan
mag verantwoording ook via toepassing van sisa plaatsvinden.
Op moment dat doorvertrekking plaatsvindt aan medeoverheden dan is in dat geval de
uiterlijk datum van verantwoording 15 juli 2025. Dit laatste jaar betreft dan een
correctie over het jaar 2024.
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed
aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, dan kan de minister (dat deel van)
de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. De minister kan terugvorderen:
-
a. voor zover er geen (volledige) of onjuiste verantwoordingsinformatie is verstrekt;
-
b. indien de verantwoordingsinformatie te laat is ontvangen;
-
c. voor zover de daadwerkelijke kosten lager zijn dan de uitkering;
-
d. voor zover de uitkering niet rechtmatig is besteed;
-
e. voor zover de rechtmatigheid van de besteding volgens de controlerende accountant
onzeker is.
Indien de verantwoordingsinformatie te laat, niet of niet volledig wordt verstrekt,
stelt de minister de uitkering op een lager bedrag vast als volledige terugvordering
tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.
3. BTW
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover
de provincie BTW verschuldigd is. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor
de over de activiteiten verschuldigde BTW. De BTW component wordt gestort in het BTW-compensatiefonds
van het Ministerie van Financiën. Er is een inschatting gemaakt van de BTW-component
van de bijdrage, per provincie.
Provincies kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op
terugontvangst van de betaalde BTW componenten.
Daarnaast is denkbaar dat de provincie met de uitkering activiteiten verricht waarbij
de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De specifieke
uitkering wordt niet verstrekt voor deze kosten. Het geldende uitgangspunt is: kosten
die op een andere wijze gecompenseerd kunnen worden, worden niet uit de specifieke
uitkering betaald.
4. Staatssteun
Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan door derden verleende
diensten, is het van belang dat provincies bij de besteding alert zijn op de – Europese
– regels inzake staatssteun.
Overigens hebben de provincies een zelfstandige verantwoordelijkheid om te waarborgen
dat geen verboden staatssteun wordt verstrekt. Ook wordt opgemerkt dat bij aanbestedingen
ten behoeve van de projecten de regels uit de Aanbestedingswet 2012 van toepassing
kunnen zijn.
Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling
van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste
lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), welke door de subsidie
bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Aangezien
de projecten waarvoor de specifieke uitkering wordt verstrekt nog niet precies zijn
ingevuld (zoals welke partijen worden ingehuurd), kan op rijksniveau geen staatssteuntoets
worden uitgevoerd. Conform de interdepartementale afspraken over staatssteun1 moeten de provincies daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.
Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt
Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek
overleg met de provincies en VNG.
5. Relatie met andere wet- en regelgeving
5.1 Algemene wet bestuursrecht
Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking
in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien het college van
gedeputeerde staten het niet eens is met de beschikking van de minister, dan kan het
college daartegen in bezwaar gaan en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen
op grond van de Awb. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat volgens deze regeling
alleen provincies in aanmerking komen voor het ontvangen van een specifieke uitkering
voor hun bijdrage aan een programma. Dat betekent dat derden, zoals de bij het programma
betrokken andere partijen, geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking van
de minister en dat zij om die reden niet als belanghebbenden tegen die beschikking
in bezwaar of beroep kunnen gaan.
5.2 Financiële-verhoudingswet
De financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De bepalingen over specifieke uitkeringen uit de Financiële-verhoudingswet zijn
op deze regeling van toepassing. Daarom is in dit besluit toepassing gegeven aan de
artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording
door de gemeente van de besteding van de uitkering en de eventuele terugvordering
als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt
bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de
regeling van de specifieke uitkering op te nemen.
6. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven
Aangezien deze regeling specifieke uitkeringen betreft, en daarom uitkeringen aan
medeoverheden, worden er geen uitvoeringslasten voor burgers en bedrijven verwacht.
Medeoverheden kunnen met behulp van de uitkering activiteiten ontplooien waarbij ze
derde partijen inschakelen, en dat kunnen burgers en bedrijven zijn. Die zullen dan
echter in het kader van hun gebruikelijke dienstverlening optreden.
Het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR) heeft aangegeven de verwachting te delen
dat er geen regeldrukgevolgen worden verwacht voor burgers en bedrijven, en heeft
daarom aangegeven geen formeel advies uit te brengen bij deze regeling.
7. Consultatie
Er heeft afstemming plaatsgevonden met de betrokken provincies en het IPO. Dit heeft
geleid tot aanscherping van de regeling ten einde te komen tot een goede uitvoerbaarheid.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren