TOELICHTING
1. Algemeen
Deze ministeriële regeling wijzigt de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, de
Regeling studiefinanciering 2000 (hierna: Rsf 2000), de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten (hierna: Rtos), en de Regeling studiefinanciering BES (hierna: Rsf
BES).
2. Wijziging Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
De (norm)bedragen die zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf
2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: Wtos), de
Wet studiefinanciering BES (hierna: Wsf BES) en het Besluit studiefinanciering 2000
(hierna: Bsf 2000) worden jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsontwikkelingen.
Dit dient te geschieden vóór 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop
de normbedragen betrekking hebben. In deze wijzigingsregeling worden de (norm)bedragen
en percentages vastgesteld die gelden voor het jaar 2022 dan wel het studie- respectievelijk
schooljaar 2022–2023.1
Voor de normen met betrekking tot 2022 is in het kader van de Wsf BES gelet op de
definitie sprake van een procentuele ontwikkeling van de consumentenprijsindex van
-0,70% Dit betekent dat het indexeren van de normbedragen voor de Wsf BES aan de hand
van deze procentuele ontwikkeling van de consumentenprijsindex tot gevolg heeft dat
de betreffende normbedragen lager worden dan vorig jaar. Omdat het lagere prijspeil
het gevolg is van tijdelijke subsidies op vaste lasten (elektra, water, telecom) die
in verband met COVID-19 zijn verstrekt op de eilanden, wordt het niet redelijk geacht
dit lagere prijspeil in 2022 te laten doorwerken in de studiefinancieringsbedragen
in het kader van de Wsf BES. Met gebruikmaking van de hardheidsclausule in artikel
8.3 van de Wsf BES zullen in de praktijk voor 2022 dezelfde bedragen worden gehanteerd
als in 2021. Deze zijn hieronder voor de volledigheid weergegeven:
Bedragen studiefinanciering BES:
I. Onderwijstype
|
II. Plaats opleiding
|
III. Prestatiebeurs of gift per maand
|
IV. Lening tijdens prestatiebeurs per maand
|
V. Lening na prestatiebeurs per maand
|
Beroepsonderwijs
|
Eigen openbaar lichaam
|
USD 80,02
|
USD 160,04
|
USD 240,06
|
|
Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten
|
USD 260,05
|
USD 520,10
|
USD 780,15
|
|
Overig deel Caribische regio
|
USD 400,06
|
USD 800,12
|
USD 1.200,18
|
|
Verenigde Staten van Amerika en Canada
|
USD 548,81
|
USD 1.097,62
|
USD 1.646,43
|
Hoger onderwijs
|
Eigen openbaar lichaam
|
USD 150,02
|
USD 300,04
|
USD 450,06
|
|
Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten
|
USD 300,04
|
USD 600,08
|
USD 900,12
|
|
Overig deel Caribische regio
|
USD 400,06
|
USD 800,12
|
USD 1.200,18
|
|
Verenigde Staten van Amerika en Canada
|
USD 548,81
|
USD 1.097,62
|
USD 1.646,43
|
Bedragen opstarttoelage BES:
I. Onderwijstype
|
II. Plaats opleiding
|
III. Prestatiebeurs
|
IV. Lening
|
Beroepsonderwijs opleiding niveau 3 of 4 en hoger onderwijs
|
Europees deel van Nederland
|
USD 2.761,72
|
USD 5.523,44
|
3. Wijziging Regeling studiefinanciering 2000, Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten, en Regeling studiefinanciering BES
In deze wijzigingsregeling worden tevens de bedragen bepaald waarmee te veel uitbetaalde
bedragen kunnen worden verrekend. Ook hier wordt ervoor gekozen het lagere prijspeil
niet te laten doorwerken als het gaat om de BES.
4. Wijziging Regeling les- en cursusgeldwet
In de Regeling les- en cursusgeldwet wordt een wijziging aangebracht om aan te sluiten
bij de huidige praktijk. Zie hierover verder de artikelsgewijze toelichting op artikel
V.
5. Overig Wsf 2000
Hoewel de waarde van de reisvoorziening, bedoeld in de artikelen 4.8, eerste lid,
en 5.3, eerste lid, van de Wsf 2000, en de draagkrachtvrije voet, bedoeld in artikel
6.10, tweede lid, van de Wsf 2000, niet bij ministeriële regeling worden vastgesteld,
worden de bedragen in het kader van de duidelijkheid in deze toelichting genoemd.
Reisvoorziening
In de artikelen 4.8, eerste lid (mbo), en 5.3, eerste lid (hoger onderwijs), van de
Wsf 2000 is vastgesteld dat het deel van de prestatiebeurs dat betrekking heeft op
het recht op de reisvoorziening, gelijk is aan een twaalfde deel van de waarde die
daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan de Minister in rekening wordt
gebracht. Dit deel van de prestatiebeurs bedraagt voor kalenderjaar 2022 € 104,42
en wordt, overeenkomstig artikel 4.8, eerste lid, laatste volzin, en artikel 5.3,
eerste lid, laatste volzin, niet uitbetaald of verrekend.
Draagkrachtvrije voet
In artikel 6.10, tweede lid, van de Wsf 2000 wordt geregeld dat bij de vaststelling
van de draagkracht, de draagkrachtvrije voet op het draagkrachtinkomen in mindering
wordt gebracht. Deze bedragen worden berekend door middel van een percentage van het
belastbaar minimumloon en vloeien daarmee rechtstreeks voort uit het geregelde op
grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor 120 procent van het belastbaar
minimumloon wordt € 25.716,79 gelezen. Voor 84 procent van het belastbaar minimumloon
wordt € 18.001,75 gelezen. Voor 143 procent wordt € 30.645,84 gelezen. Voor 100 procent
wordt € 21,430,66 gelezen.
6. Overig Wtos
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage
Hoewel onderstaande bedragen niet bij ministeriële regeling worden vastgesteld, worden
deze in het kader van de duidelijkheid in deze toelichting toegelicht. Op grond van
artikel 4.4, eerste lid, van de Wtos is de tegemoetkoming onderwijsbijdrage vavo en
niet bekostigd onderwijs voor een kalendermaand een twaalfde deel van het bedrag,
bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet. Dit lesgeldbedrag
is voor het schooljaar 2022–2023 vastgesteld op € 1.239. Een twaalfde deel hiervan
is € 103,25.
Voor studenten aan een lerarenopleiding (artikel 5.3 Wtos) is het tegemoetkomingsbedrag
gefixeerd en bedraagt € 567,23.
Voor leerlingen in het deeltijd voortgezet onderwijs en vavo is de hoogte van de onderwijsbijdrage
2022–2023 afhankelijk van de periode waarin en het aantal minuten per week dat onderwijs
gevolgd wordt (artikel 5.10 en artikel 10.7, tweede lid, Wtos). De onderwijsbijdrage
bedraagt € 393,60 indien per week meer dan 540 minuten onderwijs wordt gevolgd en
€ 262,40 wanneer 270 tot 540 minuten onderwijs per week wordt gevolgd. Indien minder
dan 270 minuten per week onderwijs wordt gevolgd is de onderwijsbijdrage nihil.
7. Grondslagen
-
– Op grond van artikel 6.3 van de Wsf 2000 stelt de Minister jaarlijks uiterlijk in
december een rentepercentage vast ten aanzien van de lening beroepsonderwijs (eerste
lid) en de lening hoger onderwijs (tweede lid). Op grond van artikel 4.3 van de WSF
BES stelt de Minister jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast.
-
– Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de Wsf 2000 geschiedt de terugbetaling en
verrekening als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid van dat artikel, overeenkomstig
bij ministeriële regeling vastgestelde redelijke terugbetalingsregels. Op grond van
artikel 7.3, vierde lid, van de Wtos geschiedt de terugbetaling en verrekening bedoeld
in het eerste tot en met derde lid van dat artikel, tevens overeenkomstig bij ministeriële
regeling vast te stellen redelijke terugbetalingsregels. Op grond van artikel 5.2,
derde lid, van de Wsf BES geschiedt terugbetaling en verrekening bedoeld in het eerste
en tweede lid van dat artikel, overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen
redelijke terugbetalingsregels. Deze artikelen vormen de grondslag voor de wijziging
van artikel 6.1 Rsf 2000, 3.1 Rtos en 5.1, Rsf BES.
-
– Op grond van artikel 11.1, eerste lid, van de Wsf 2000 worden de in dit artikellid
bepaalde bedragen per 1 januari van elk kalenderjaar op een bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur aan te geven wijze, aangepast aan de hand van de loon- of prijsontwikkelingen
in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. Dit wordt voor wat betreft de Wtos
geregeld in artikel 11.1, eerste lid. In artikel 12.21 van de Wsf 2000 is bepaald
dat de bedragen genoemd in paragraaf 12 van de Wsf 2000 (Overgangsbepalingen in verband
met de Wet studievoorschot hoger onderwijs) overeenkomstig artikel 11.1 van de Wsf
2000 worden aangepast. In artikel 17, eerste tot en met derde lid, van het Bsf 2000
is bepaald op welke wijze bepaalde bedragen worden aangepast. Voor de Wtos geldt dat
in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten (hierna: Btos) wordt bepaald op welke wijze bepaalde bedragen worden
aangepast. Op grond van artikel 17, vierde lid van het Bsf 2000 en artikel 5, derde
lid, van het Btos wordt bij ministeriële regeling bepaald wat onder de consumentenprijsindex
en het indexcijfer van de cao-lonen wordt verstaan. Op grond van artikel 8.1, eerste
lid, van de Wsf BES worden bepaalde bedragen per 1 januari van ieder kalenderjaar
aangepast bij ministeriële regeling. Deze bedragen worden berekend aan de hand van
de consumentenprijsindex in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. Op grond
van artikel 8.1, tweede lid, van de Wsf BES wordt onder consumentenprijsindex verstaan
hetgeen nader vastgesteld bij ministeriële regeling. De normbedragen die hier uit
voortkomen, zullen op grond van de hardheidsclausule in het jaar 2022 in de praktijk
niet worden gehanteerd, zodat de bedragen op hetzelfde niveau blijven als in 2021.
-
– Op grond van artikel 19, vierde lid, van het Bsf 2000 wordt het vouchertegoed overeenkomstig
artikel 17, tweede lid, van het Bsf 2000, aangepast.
-
– In artikel 4, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit les- en cursusgeldwet 2000 is
bepaald dat indien de lesgeldplichtige een opdracht tot automatische incasso voor
betaling in een of meer termijnen heeft verstrekt en de leerling na 30 september van
het schooljaar wordt ingeschreven, het verschuldigde bedrag afgeschreven op bij ministeriële
regeling te bepalen tijdstippen. In onderhavige wijzigingsregeling wordt artikel 4
van de Regeling les- en cursusgeldwet aangepast.
-
– In artikel 3.26, derde lid van de Wsf 2000 is geregeld dat bij ministeriële regeling
regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van verkrijgen van het reisrecht
en de omvang van de aan de soorten reisrecht, bedoeld in het tweede lid, verbonden
rechten. Daarbij worden tevens voorschriften vastgesteld met betrekking tot de wijze
waarop en de termijn waarbinnen de student de keuze tussen soorten reisrecht dient
te maken en met betrekking tot de aanvraag tot herziening door de student van een
gemaakte keuze in soorten reisrecht. In onderhavige wijzigingsregeling wordt een technische
wijziging doorgevoerd in het artikel in de Rsf 2000 waar deze grondslag op ziet.
8. Gevolgen voor de regeldruk en doenvermogen
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk en het doenvermogen.
9. Financiële gevolgen
Het in de praktijk niet laten doorwerken van de negatieve consumentenprijsindex in
de normbedragen die gelden in de WSF BES voor 2022, zorgt voor € 20.000 aan additionele
kosten in 2022.
Artikelsgewijs
Artikel I. Regeling normen WSF 2000, WTOS EN WSF BES
A, artikel 2 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
Op grond van artikel 11.1, eerste lid, van de Wsf 2000 en artikel 11.1, eerste lid,
van de Wtos, worden de normbedragen jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsontwikkelingen.
Op grond van artikel 8.1 van de Wsf BES worden de normbedragen BES jaarlijks aangepast
aan de hand van de consumentenprijsindex Caribisch Nederland. In artikel 17, vierde
lid, van het BSF 2000 en artikel 5, derde lid van het Btos, is geregeld dat bij ministeriële
regeling wordt bepaald wat onder het consumentenprijsindex en het indexcijfer van
de cao-lonen wordt verstaan. In artikel 8.1, tweede lid, van de Wsf BES is geregeld
dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder de consumentenprijsindex voor
de BES moet worden verstaan. Dit wordt in artikel 2 van de Regeling normen WSF 2000,
WTOS en WSF BES geregeld. Tevens wordt in artikel 2 van deze regeling de van toepassing
zijnde procentuele ontwikkeling genoemd.
Onderdeel 1. Als indexcijfer van de cao-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief
bijzondere beloningen (2010 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door
het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin.
De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het indexcijfer van de
cao-lonen over de maand december van het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing
heeft ondergaan ten opzichte van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar.
Bedoeld indexcijfer over 2019 bedraagt 115,7 en over 2020 118,8. De procentuele ontwikkeling
is 2,68 procent. De loongevoelige Wsf 2000-(grens)bedragen en Wtos-(grens)bedragen
voor het jaar 2022 zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.
Onderdeel 2. Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens
(2015 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor
de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin. De indexering is bepaald
door de procentuele wijziging die het consumentenprijsindexcijfer over het tweede
jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande
jaar. Bedoeld indexcijfer over 2019 bedraagt 106,16 en over 2020 107,51. De procentuele
ontwikkeling is 1,27 procent. De prijsgevoelige Wsf 2000 en Wtos-bedragen worden jaarlijks
aangepast met deze procentuele wijziging.
Onderdeel 3. Als consumentenprijsindex voor de Wsf BES wordt gehanteerd de index in de reeks ‘consumentenprijsindex
Caribisch Nederland’ met de grootste procentuele stijging. De indexering is bepaald
door de procentuele wijziging die het consumentprijsindexcijfer over het tweede jaar
voorafgaand (2019) aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan
voorafgaande jaar (2020). Onder de consumentenprijsindex wordt de index in de reeks
‘consumentenprijsindex Caribisch Nederland’ met de grootste procentuele stijging verstaan.
Bij de berekening van dit jaar is gebleken dat Saba de grootste procentuele stijging
had. Hoewel de procentuele ontwikkeling -0,70 procent is, wordt – zoals aangegeven
in het algemeen deel van de toelichting en in de toelichting bij onderdeel R van onderhavige
regeling – het niet redelijk geacht dit negatieve prijspeil in de praktijk door te
laten werken in de bedragen die in 2022 worden uitgekeerd op grond van de Wsf BES.
Op grond van de hardheidsclausule zal in de praktijk derhalve worden afgeweken van
onderhavige regeling als het gaat om de normbedragen voor de BES.
B, artikel 3 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
Artikel 6.3 van de Wsf 2000, en artikel 4.3 van de Wsf BES schrijven voor dat jaarlijks
uiterlijk in december een rentepercentage wordt vastgesteld. In artikel 3 van de normenregeling
wordt het rentepercentage Wsf 2000 en Wsf BES bepaald.
Op grond van artikel 6.3, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt voor de lening beroepsonderwijs
uitgegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement
over de maand september van dat jaar van de openbare lening, uitgegeven door de Staat
der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van
Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaren. Het gemiddeld
effectief rendement over september 2021 was negatief, wat betekent dat het rentepercentage
op grond van de tweede volzin van artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000, voor het
jaar 2022 wordt vastgesteld op nul.
Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wsf 2000 wordt voor de lening hoger onderwijs
uitgegaan van het rentepercentage dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement
over de periode van 12 maanden, gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot
en met september van het lopende jaar, van de openbare lening, uitgegeven door de
Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze
van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 5 jaren. Het gemiddeld effectief
rendement over deze periode van 12 maanden was negatief. Dit betekent dat het rentepercentage
op grond van de tweede volzin van artikel 6.3, tweede lid, van de Wsf 2000, voor het
jaar 2022 – evenals bij de lening beroepsonderwijs – voor de lening hoger onderwijs
wordt vastgesteld op nul.
Op grond van artikel 4.3 van de Wsf BES moet worden uitgegaan van een rentepercentage
dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de maand september van dat
jaar van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten
tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde
resterende looptijd van 3 tot 5 jaar. Het gemiddeld effectief rendement over de maand
september 2021 was negatief. Dit betekent dat het rentepercentage op grond van de
tweede volzin van artikel 4.3 van de Wsf BES, voor het jaar 2022 wordt vastgesteld
op nul.
C, artikel 5 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage
beroepsonderwijs plaats, bedoeld in 3.9, tweede lid, van de Wsf 2000.
D, artikel 5a Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage
hoger onderwijs plaats, bedoeld in artikel 3.9a van de Wsf 2000.
E, artikel 6 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voeten eigen inkomsten plaats, bedoeld
in artikel 3.17, eerste lid, van de Wsf 2000 en artikel 3.17, vierde lid, van de Wsf
2000.
F, G en H, artikelen 7, 7a en 8 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In deze onderdelen vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige Wsf 2000-normbedragen,
bedoeld in de artikelen 3.18, 3.27, tweede lid, 4.7, derde lid, 4.18, tweede lid,
en 5.2, vierde lid, van de Wsf 2000. Het gaat om indexeringen op basis van de procentuele
wijziging van de consumentenprijsindex, genoemd in artikel 2 van deze regeling. De
maximale aanvullende beurs in het hoger onderwijs is het resultaat van het geïndexeerde
normbudget minus de basislening. In het beroepsonderwijs is de maximale aanvullende
beurs het resultaat van het geïndexeerde normbudget minus de basisbeurs en basislening.
Voor mbo-studenten die lesgeld verschuldigd zijn, wordt de maximale aanvullende beurs
ingevolge artikel 3.2, derde lid, van de wet vanaf 1 januari 2022 verhoogd met € 101,33
en per 1 augustus 2022 met € 103,25 per maand.
I, artikel 8a Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing plaats van de waarde van de kwijtschelding studieschuld
voor studenten met een handicap of chronische ziekte, bedoeld in artikel 6.2a, tweede
lid, van de Wsf 2000.
J, artikel 8b Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In artikel 12.14, tweede lid, van de Wsf 2000 zijn de normbedragen geregeld die voor
studenten met cohortgarantie in de plaats komen van de bedragen in artikel 3.18 van
de Wsf 2000. Deze normbedragen dienen op grond van artikel 12.21 van de Wsf 2000 overeenkomstig
artikel 11.1 van de Wsf 2000 te worden aangepast. In dit onderdeel vindt aanpassing
van deze normbedragen plaats.
K, artikel 8c Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In artikel 19, eerste lid, van het Bsf 2000 wordt de waarde van de voucher genoemd.
Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt het vouchertegoed overeenkomstig
artikel 17, tweede lid, van het Bsf 2000, aangepast (aan de hand van de procentuele
wijziging van de consumentenprijsindex).
L, artikel 9 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
Het grensbedrag draagkracht, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, van de Wtos, is
loongevoelig. In dit onderdeel worden dit bedrag aangepast. Het tweede lid van artikel
9 kan komen te vervallen nu hoofdstuk 10 van de Wtos per 1 april 2020 is komen te
vervallen.2
M, N, O, P, Q, artikelen 10 t/m 14 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In deze onderdelen vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige Wtos-normbedragen,
bedoeld in de artikelen 4.3, 4.6, 5.4, en 5.10 van de Wtos. Het gaat om indexeringen
op basis van de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex, genoemd in artikel
2 van deze regeling. Artikel 14 komt te vervallen omdat hoofdstuk 10 van de Wtos per
1 april 2020 is komen te vervallen.
R, artikel 15 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel dient in beginsel aanpassing plaats te vinden van de prijsgevoelige
Wsf BES-normbedragen in artikel 2.2 van de Wsf BES. Het gaat om indexeringen op basis
van de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex voor Caribisch Nederland.
De van toepassing zijnde procentuele ontwikkeling zou betekenen dat het indexeren
van de normbedragen voor de Wsf BES er voor zorgt dat de normbedragen lager zouden
moeten worden vastgesteld dan vorig jaar. Omdat het lagere prijspeil het gevolg is
van tijdelijke subsidies op vaste lasten (elektra, water, telecom) die in verband
met COVID-19 zijn verstrekt op de eilanden, wordt dit niet redelijk geacht. Derhalve
worden voor 2022 dezelfde normbedragen gehanteerd als in 2021, zodat studenten niet
te maken krijgen met lagere normbedragen dan in 2021.
Artikel II. Regeling studiefinanciering 2000
A, artikel 4.4 Regeling studiefinanciering 2000
In artikel 4, vierde lid, van de Rsf 2000 wordt per abuis gesproken over een ho-student.
Het betreffende artikellid geldt echter ook voor mbo-studenten met een reisrecht.
B, Artikel 6.1 Regeling studiefinanciering 2000
Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de Wsf 2000 worden bij ministeriële regeling
regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen.
Dit is gebeurd in de Rsf 2000. In artikel 6.1, derde lid, van de Rsf 2000 is het bedrag
bepaald waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de maandbetalingen
hoger zijn dat dat bedrag. In artikel 6.2 van de Rsf 2000 is bepaald dat dit bedrag
wordt aangepast door middel van de procentuele wijziging bedoeld in artikel 17, tweede
lid, van het Bsf 2000 (de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer).
Artikel III. Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Artikel 3.1 Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de Wtos worden bij ministeriële regeling
regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen.
Dit is gebeurd in de Rtos. In artikel 3.1, derde lid, van de Rtos, is het bedrag bepaald
waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de betalingen hoger
zijn dan dat bedrag. In artikel 3.3 van de Rtos is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast
door middel van de procentuele wijziging bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het
Btos (de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer).
ARTIKEL IV. Regeling studiefinanciering BES
Artikel 5.1 Regeling studiefinanciering BES
Artikel 5.2, derde lid, van de Wsf BES bepaalt dat bij ministeriële regeling regels
worden gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van bedragen. Dit
is gebeurd in de Rsf BES. In artikel 5.1, derde lid, van de Rsf BES is het bedrag
bepaald waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de maandbetalingen
hoger zijn dan dat bedrag. In artikel 5.2 van Rsf BES is bepaald dat overeenkomstig
8.1 van de Wsf BES dit bedrag op gelijke wijze wordt aangepast als de normbedragen
in artikel 2.2 van de Wsf BES (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex).
Het bedrag wordt in de regeling vastgesteld op USD 262,04. Hier wordt dit jaar, in
lijn met de normbedragen, in de praktijk vanaf geweken in verband met de consumentenprijsindex.
Er wordt dan uitgegaan van USD 263,88.
Artikel V. Regeling les- en cursusgeldwet
Artikel 4 Regeling les- en cursusgeldwet
Het tweede lid van artikel 4 van de Regeling les- en cursusgeldwet komt te vervallen.
In het genoemde artikellid is opgenomen dat de laatste betalingstermijn (bij een inschrijving
na 30 september) niet later wordt afgeschreven dan in de maand september volgend op
het schooljaar waarop die termijn betrekking heeft. In de praktijk is dit niet meer
geval. Als bijvoorbeeld een inschrijving in BRON later wordt gemeld door de onderwijsinstelling,
de student storneert of anderszins in het kader van persoonsgericht innen in het voorjaar
alsnog een betalingsregeling wordt aangeboden, kan het zo zijn dat termijnen ook na
september volgend op het schooljaar worden geïnd. Ook is in het tweede lid een vervolgtermijn
van drie maanden opgenomen; ook deze termijn stemt niet overeen met de praktijk.
Artikel VI, inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022, met uitzondering van
de wijzigingen bedoeld in de artikelen II, onderdeel A, en artikel V. Indien publicatie
later plaatsvindt, werken de wijzigingen terug per 1 januari 2022. Op die manier wordt
er voor gezorgd dat de nieuwe normbedragen, waar het normen betreft die per kalenderjaar
worden vastgesteld, per die datum kunnen gelden. De redactionele wijzigingen kunnen
direct inwerking treden en gelden niet pas vanaf 1 januari 2022 zoals de overige artikelen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven